Samenvatting

Effectbeoordeling van het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen

A. Behoefte aan actie

Waarom? Wat is het probleem?

De huidige regels voor de btw-behandeling van het mkb leiden tot 1) onevenredige nalevingskosten van kleine ondernemingen ten opzichte van grote ondernemingen (voor het mkb bedragen de fiscale nalevingskosten gemiddeld 2,6 % van hun omzet, terwijl deze slechts 0,02 % bedragen voor grote ondernemingen), 2) een gebrek aan neutraliteit, met name ten aanzien van de leveranciers uit andere lidstaten en 3) inkomstenderving voor de lidstaten. De huidige btw-regeling voor het mkb past niet bij de juridische en economische realiteit waarin het mkb nu al actief is, en dit zal alleen maar verergeren wanneer de evolutie van het btw-stelsel naar belastingheffing in het land van bestemming is voltooid.

Wat moet met dit initiatief worden bereikt?

De herziening zal leiden tot:

·lagere nalevingskosten,

·een gelijker speelveld voor kleine ondernemingen, en

·minder btw-fraude.

Wat is de meerwaarde van maatregelen op EU-niveau? 

De richtlijn moet worden aangepast: er zijn wijzigingen nodig in de huidige regels voor de btw-behandeling van kleine ondernemingen, die hun grenzen hebben bereikt.

B. Oplossingen

Welke wetgevende en niet-wetgevende beleidsmaatregelen zijn overwogen? Heeft een bepaalde optie de voorkeur? Waarom?

Optie 1:    Status quo, met wijzigingen op het gebied van elektronische handel (basisscenario)

Optie 2:    Uitbreiding van de mkb-vrijstelling tot leveringen uit andere lidstaten en stroomlijning en vereenvoudiging van de btw-verplichtingen

Optie 3:    Optie 2 plus maatregelen om de schadelijke effecten van de omschakeling van vrijstelling naar belastingheffing te beperken

Optie 4:    Optie 3 plus verplichte gemeenschappelijke behandeling van incidentele ondernemers

De voorkeur gaat uit naar optie 3.

Wie steunt welke optie?

Onder zowel de belanghebbenden als de lidstaten is er brede steun voor optie 3. Terwijl de kleine ondernemingen voorstander zijn van een verdere harmonisering van de mkb-vrijstelling en vereenvoudigingsmaatregelen, hebben de lidstaten nog hun bedenkingen.

C. Effecten van de voorkeursoptie

Wat zijn de voordelen van de voorkeursoptie (indien van toepassing, anders van de belangrijkste opties)?

·Verlaging van de nalevingskosten met maximaal 18 %

·Toename van de grensoverschrijdende handelsactiviteiten van het mkb met ongeveer 13 %

·Stijging van de inkomsten op middellange termijn dankzij een positief effect op de productie van het mkb en op de vrijwillige naleving van de regels

Wat zijn de kosten van de voorkeursoptie (indien van toepassing, anders die van de belangrijkste opties)?

Beperkt tijdelijk negatief effect op de btw-inkomsten van de lidstaten als gevolg van de verlenging van de toepassingsperiode van de vrijstelling (fractie van een procentpunt).

De sociale en milieueffecten zijn niet van betekenis.

Wat zijn de gevolgen voor het mkb en micro-ondernemingen?

Verlaging van de totale nalevingskosten van het mkb met maximaal 18 % en een gelijker speelveld in de interne markt.

Positief effect op de productie van het mkb (ongeveer 16 %) en op de grensoverschrijdende activiteiten van het mkb (ongeveer 13 %).

Zijn er significante gevolgen voor de nationale begrotingen en overheden?

Beperkt totaaleffect op de btw-inkomsten (fractie van een procentpunt), geen significante gevolgen voor de administratieve kosten en positief effect op de vrijwillige naleving van de regels.

Zijn er nog andere significante gevolgen? 

De lidstaten, de belanghebbenden en de Commissie zullen zich aan de nieuwe regels moeten aanpassen wat betreft uitvoering en controle.

Is de evenredigheid gewaarborgd? 

De voorkeursoptie is op zodanige wijze uitgewerkt dat de oorspronkelijke problemen doelmatig worden aangepakt zonder verder te gaan dan wat nodig is om de doelstellingen te verwezenlijken.

D. Opvolging

Wanneer wordt dit beleid geëvalueerd?

Vijf jaar na de inwerkingtreding zal een retrospectieve evaluatie van de werking van de richtlijn plaatsvinden.