Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52018AE2256

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Jongeren betrekken, verbinden en versterken: een nieuwe EU-strategie voor jongeren (COM(2018) 269 final)

EESC 2018/02256

PB C 62 van 15.2.2019, p. 142–147 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

15.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/142


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Jongeren betrekken, verbinden en versterken: een nieuwe EU-strategie voor jongeren

(COM(2018) 269 final)

(2019/C 62/24)

Rapporteur:

Michael McLOUGHLIN

Corapporteur:

Adam ROGALEWSKI

Raadpleging

Europese Commissie, 18.6.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 165 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

 

 

Bevoegde afdeling

Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de afdeling

26.9.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

18.10.2018

Zitting nr.

538

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

116/4/2

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is verheugd over de EU-strategie voor jongeren voor 2019-2027 (hierna „de strategie” genoemd) en in het bijzonder over de instelling van de EU-jongerencoördinator als onderdeel daarvan.

1.2.

Het EESC is van oordeel dat de strategie, die sectoroverschrijdend van aard is, meer zou moeten aansluiten op bestaande EU-programma’s, zoals Erasmus+, de jongerengarantie en het Europees Solidariteitskorps.

1.3.

Het EESC is van mening dat de strategie alleen resultaten zal opleveren als zij zich concentreert op de volgende drie doelstellingen:

de sectoroverschrijdende aanpak, met een holistische kijk op jongeren en hun behoeften en rechten;

de nieuwe EU-jongerencoördinator moet in de eerste plaats leiding geven aan sectoroverschrijdend werk en een hogere functie bekleden;

het jeugdbeleid van de EU moet worden opgenomen in het Europees semester om meer aandacht te besteden aan de concrete uitvoering, met name op sectoroverschrijdende gebieden.

1.4.

Het EESC meent dat het toepassingsgebied van de strategie zou moeten worden uitgebreid met maatregelen om jongeren te beschermen, te ondersteunen en uit te rusten met rechten, kennis en vaardigheden om mondiale uitdagingen, zoals digitalisering, klimaatverandering en de opkomst van het populisme, het hoofd te kunnen bieden.

1.5.

Het EESC beveelt aan dat de strategie moet beschikken over enkele hoge aspiraties voor sectoroverschrijdend werk ten aanzien van andere relevante EU-beleidsgebieden, waaronder werkgelegenheid, onderwijs, gezondheid, migratie en gelijkheid.

1.6.

Het EESC beveelt aan dat de strategie meer aandacht besteedt aan werkgelegenheidskwesties waar jongeren mee te maken hebben, met name als het gaat om de discussie over de toekomst van werk alsook andere sociale vraagstukken zoals geestelijke gezondheid, gelijkheid en onderwijs.

1.7.

Hoewel het EESC het met de Commissie eens is dat de strategie democratie zou moeten bevorderen, is het van mening dat zij ook een bredere betrokkenheid van de burgers moet stimuleren, met inbegrip van stemrecht, vrijwilligerswerk, door jongeren geleide ngo’s, democratie op de werkplek en sociale dialoog.

1.8.

Het EESC is ervan overtuigd dat de betrokkenheid van jongeren bij besluitvormingsprocessen niet alleen met behulp van eenmalige evenementen zou moeten worden bevorderd. Bovendien moet, met het oog op de verdere ontwikkeling van de jongerendialoog, de rol van vrijwilligersorganisaties voor jongeren en nationale jongerenraden worden verbeterd en moeten aanvullende kanalen worden gebruikt. De EU-instellingen zouden hierin het voortouw moeten nemen, waarbij het EESC een voortrekkersrol moet spelen als instelling die de betrokkenheid van jongeren op EU-niveau vergroot.

1.9.

Hogere uitgaven voor jongerenactiviteiten in combinatie met langetermijninvesteringen in overheidsdiensten moeten worden aangemoedigd, met name wanneer op overheidsdiensten is bezuinigd.

1.10.

De strategie moet een op rechten gebaseerde benadering weerspiegelen, bijvoorbeeld door zich te beroepen op het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, waar relevant.

1.11.

De strategie moet meer aandacht besteden aan jonge vrouwen en meisjes, jonge LGBTIQ+, jongeren met een handicap en jonge migranten en vluchtelingen.

1.12.

Wat jongerenbeleid betreft, zou onder de lidstaten meer opwaartse convergentie moeten zijn; om dit te vergemakkelijken zijn nationale plannen nodig die soortgelijke gebieden beslaan. De vaststelling van indicatoren, waarmee in de vorige strategie een begin is gemaakt, moet worden versterkt om dit te bereiken.

1.13.

Het EESC oppert dat de Europese Jongerensite zo veel mogelijk online-instrumenten zou moeten gebruiken met betrekking tot de huidige betrokkenheid van jongeren.

1.14.

Hoewel het EESC ingenomen is met de specifieke, nieuwe EU-strategie voor jongeren, beveelt het ten zeerste aan om bij alle werkzaamheden van de verschillende directoraten-generaal (DG’s) van de Europese Commissie rekening te houden met jongeren.

2.   Achtergrond

2.1.

De voorgestelde strategie is het door de EU voorgelegde derde kader gericht op jongeren in Europa. De nieuwe strategie is gericht op drie actiegebieden: betrekken, verbinden en versterken, in tegenstelling tot de acht actiegebieden in de EU-strategie voor jongeren van 2010-2018: werkgelegenheid en ondernemerschap, sociale inclusie, participatie, onderwijs en opleiding, gezondheid en welzijn, vrijwilligerswerk, jongeren en de wereld, cultuur en creativiteit.

2.2.

De belangrijkste veranderingen in de nieuwe strategie zijn: de instelling van de EU-jongerencoördinator, de vervanging van de gestructureerde jongerendialoog door de EU-jongerendialoog en het afzwakken van een reeks eerdere doelstellingen tot sectoroverschrijdende trends die zijn gericht op het openen van communicatiekanalen tussen jongeren en beleidsmakers.

2.3.

Net als in de vorige strategieën is de jongerengarantie niet in de strategie opgenomen en is deze onderdeel van het Europees Sociaal Fonds+.

2.4.

Wat de strategie betreft, bestaan tal van initiatieven op zowel nationaal als EU-niveau. In het kader van Erasmus+, de jongerengarantie, het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en het Europees Sociaal Fonds is aanzienlijk veel werk verricht. Andere relevante gebieden ter zake zijn de vaardighedenagenda en het Europees Solidariteitskorps. Tegelijkertijd hebben andere beleidsmaatregelen een grote impact op jongeren op de zogeheten sectoroverschrijdende gebieden (bijvoorbeeld vervoer, sociale zaken, gezondheid, extern optreden en landbouw). Bovendien hebben de lidstaten allemaal hun eigen benadering van jongerenbeleid en van andere kwesties waarmee jongeren te maken hebben.

2.5.

Jongerenkwesties zijn geïntegreerd in de Europese pijler van sociale rechten, de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN, haar doelstellingen voor duurzame ontwikkeling en overige.

2.6.

Het EESC heeft reeds tal van adviezen met betrekking tot jongerenkwesties goedgekeurd, zoals de adviezen over het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief (1), de jongerengarantie (2), het Europees Solidariteitskorps (3) of, recenter, over een EU-kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen (4). Het heeft ook, vanuit het perspectief van het maatschappelijk middenveld, de uitvoering van EU-beleidsmaatregelen voor jongerenwerkgelegenheid in een selectie van zes lidstaten, en met name de jongerengarantie, beoordeeld.

2.7.

Tijdens de door jongeren geleide hoorzitting van het EESC in de aanloop naar dit advies heerste grote onzekerheid onder jongeren. Zij ondervonden veel druk en weinig acceptatie van jongeren die een andere weg inslaan of van vroegtijdige schoolverlaters. Sommige jongeren hadden het erover dat zij als tiener al over hun pensioen moesten gaan nadenken. De overgang naar werk blijft een uitdaging en er heerste ontevredenheid over discriminatie van jongeren wat loon voor hetzelfde werk betreft, eenvoudigweg op basis van leeftijd. Huisvesting en vervoer waren eveneens cruciale vraagstukken, samen met digitalisering en problemen met erkenning en validatie van vaardigheden die zijn verworven via niet-formele leerervaringen.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Het EESC is ingenomen met de strategie. Het is van mening dat het een alomvattend plan zou moeten zijn dat ook echt de gewenste resultaten oplevert en jongeren toegevoegde waarde biedt, waarbij het meer is dan de som van zijn delen en effectiever is dan een reeks verschillende acties. Het EESC is van oordeel dat de strategie meer zou moeten aansluiten op bestaande EU-programma’s, zoals Erasmus+, de jongerengarantie of het Europees Solidariteitskorps.

3.2.

Het idee van een holistische benadering van beleidskwesties heeft de laatste tijd terrein gewonnen en is gebruikelijk op het niveau van de EU en de lidstaten. Dit is een goede zaak aangezien aldus wordt erkend dat sociale problemen niet altijd in keurige administratieve categorieën kunnen worden geplaatst. Het veranderen van de traditionele departementale rollen, begrotingen en culturen vormt echter een enorme uitdaging; er moet worden gewaarborgd dat een holistische benadering niet een soort wondermiddel wordt zodra een kwestie te moeilijk is of beleidsmakers gewoonweg andere opties willen kiezen.

3.3.

Het EESC is van oordeel dat de tenuitvoerlegging van het EU-jongerenbeleid zichtbaarder en duurzamer moet zijn op het niveau van de EU en de lidstaten met het oog op een passende evaluatie ervan, bijvoorbeeld in het kader van het Europees semester en het sociale scorebord.

3.4.

In het algemeen moet de voorgestelde strategie over een meer op rechten gebaseerde benadering beschikken. Dit is een belangrijk aspect, aangezien het VN-verdrag inzake de rechten van het kind (dat uiteraard niet alle rechten in de jongerencategorie bestrijkt) op die manier is opgezet en voorziet in regelmatige toetsingen van de prestaties van de landen met behulp van overeengekomen meetsystemen. De voorstellen zijn sterk gericht op de aard van jongerenwerk zelf en de rol van de vrijwilligerssector; dit is van cruciaal belang, aangezien er wereldwijd nieuwe, meer instrumentalistische benaderingswijzen van „werken met jongeren” opkomen.

3.5.

Het EESC is van mening dat wat jongerenbeleid betreft de strategie zou moeten beogen echte opwaartse convergentie tussen de lidstaten te bevorderen. Dit is met name nodig aangezien aanzienlijke EU-financiering aan alle lidstaten wordt verstrekt (bijv. via Erasmus). Op andere gebieden van EU-financiering is sprake van een benadering van medefinanciering die convergentie en een ruimere EU-brede gemeenschappelijke aanpak bevordert. Het EESC is van mening dat hieruit veel lering kan worden getrokken voor de strategie.

3.6.

Hoewel het EESC zich achter de Commissie schaart wat betreft de cruciale rol van jongerenwerkers en hun unieke voordelen voor jongeren bij de overgang naar volwassenheid, benadrukt het dat de kwaliteit van jongerenwerk grotendeels afhankelijk is van de financiering van overheidsdiensten. In sommige lidstaten is — vanwege bezuinigingen in de overheidssector en bevriezing van lonen — niet alleen de kwaliteit van het werk van jongerenwerkers achteruitgegaan, maar zijn er ook tal van openstaande vacatures in de sector. Daarom verzoekt het EESC om meer investeringen in overheidsdiensten.

3.7.

Desondanks wijst de Commissie er terecht op dat de lidstaten hun eigen middelen aan jongerenbeleid moeten besteden. In dit opzicht zijn de voorstellen over het traceren van financiering uiterst bemoedigend, maar zij moeten er het werk van de lidstaten en andere sectoroverschrijdende beleidsterreinen bij betrekken. Het EESC is van mening dat de sociale partners en maatschappelijke organisaties op alle niveaus bij het traceren moeten worden betrokken.

3.8.

Het EESC is het met de Commissie eens dat de lidstaten innovatieve en alternatieve vormen van democratische participatie onder de loep moeten nemen. Het is er echter sterk van overtuigd dat meer steun, waaronder financiële steun, nodig is voor bestaande manieren van maatschappelijke betrokkenheid, zoals vrijwilligerswerk, jeugdraden, deelname aan maatschappelijke organisaties, vakbonden of ondernemingsraden. Aangezien jongeren de toekomst van Europa zijn, moeten zij worden aangemoedigd om deel te nemen aan lokale en Europese verkiezingen en actief te zijn in alle vormen van maatschappelijke en politieke betrokkenheid.

3.9.

Het EESC is van mening dat in het kader van de strategie, die gericht is op drie actiegebieden — jongeren betrekken, verbinden en versterken — de laatste actie moet worden uitgebreid met taken die erop gericht zijn jongeren te beschermen en te ondersteunen en hen uit te rusten met vaardigheden om mondiale uitdagingen zoals digitalisering, klimaatverandering en groeiend populisme het hoofd te bieden. Aangezien het „beschermen” van haar burgers tot de prioriteiten van de EU behoort, is het EESC van mening dat jongeren net als volwassenen ook in deze prioriteit zouden moeten worden opgenomen. Jongeren zouden ook moeten kunnen profiteren van het door het EESC gepromote concept „digitaal recht” (5); dit concept beoogt Europese burgers te beschermen tegen de negatieve aspecten van de digitale revolutie of binnen het bredere kader van de door de IAO onderschreven „rechtvaardige overgang”.

Jongeren en werk

3.10.

Hoewel de strategie duidelijk zou moeten zijn en niet tal van doelstellingen zou moeten omvatten, meent het EESC dat de huidige strategie meer aandacht zou moeten besteden aan sociale en werkgelegenheidskwesties waar jongeren mee te maken hebben, met name als het gaat om de discussie over de toekomst van werk. Deze kwesties hebben onder meer betrekking op digitalisering, platforms, versnippering en flexibilisering van de arbeidsmarkt, kwesties die vooral jongeren treffen.

3.11.

Werken en studeren wordt dagelijkse routine voor tal van jongeren. Daarom is het EESC van oordeel dat toekomstig EU-jongerenbeleid democratie op de werkplek zou moeten bevorderen door onder meer sociale dialoog te stimuleren en de arbeidsrechten van jongeren te beschermen. Jongeren op de arbeidsmarkt zouden op dezelfde wijze moeten worden behandeld als volwassenen, met name op het vlak van minimumloon (6), toegang tot pensioenen en bescherming tegen onzekere arbeidscontracten (nulurencontracten), evenals onbezoldigde stages of schijnzelfstandigheid. De stem van jongeren moet ook worden gehoord in de maatschappij en op de werkplek. Bovendien moet de participatie van jongeren in vertegenwoordigende structuren op de werkplek (vakbonden en ondernemingsraden) sterker worden aangemoedigd, zoals in sommige landen, die speciale jongerenraden op de werkplek hebben.

3.12.

Sommige jongeren hebben ook kinderen, en EU-beleid — zoals een nieuwe richtlijn over het evenwicht tussen werk en privéleven — is relevant voor jongeren die werk combineren met onderwijs en de zorg voor hun familieleden. Vanwege de digitalisering van de werkplek zullen jongeren zich ongetwijfeld in een andere werksituatie bevinden dan hun ouders. Het EESC stelt voor dat in de strategie meer aandacht wordt besteed aan sociaal beleid en werkgelegenheidsbeleid, gezien het belang van arbeidsmarktbeleid voor het leven van de jonge generaties.

3.13.

De arbeidsmarkt is van bijzonder belang omdat in tal van landen jongeren het hardst getroffen werden door werkloosheid in de jaren na de economische crisis van 2008. Hoewel het werkloosheidscijfer onder jongeren afnam, was het aantal jongeren zonder werk bijna twee keer zo groot als het aantal jongeren met werk (7). In veel gevallen zijn de onlangs gecreëerde banen van lagere kwaliteit of geven ze minder toegang tot vaste, voltijdse arbeidsovereenkomsten dan vóór de crisis (bijv. tijdelijke contracten, nulurencontracten).

Onderwijs en gezondheid van jongeren

3.14.

De strategie beoogt ervoor te zorgen dat de stem van niet-vertegenwoordigde jongeren door politici wordt gehoord. Om dit te bereiken moet er actie worden ondernomen om jongeren die ver van de arbeidsmarkt en het onderwijssysteem staan, te helpen bij het integreren in de maatschappij. Ondanks een lichte afname van het aantal jongeren die noch aan de arbeidsmarkt deelnemen noch onderwijs of een opleiding volgen (NEET’s), zat 10,9 % van de personen tussen 15 en 24 jaar en 17,7 % van de personen tussen 25 en 29 jaar in 2017 nog steeds in deze situatie. De verbetering van vaardigheden en bekwaamheden heeft een positieve impact op de inzetbaarheid van jongeren, maar deze factor alleen zal niet doorslaggevend zijn voor de werkgelegenheidsgroei. Een dergelijke inactiviteit heeft een enorme impact op het leven en de ambities van jongeren, aangezien zij kan leiden tot armoede en sociale uitsluiting. Bovendien houdt het niet in de schoolbank of aan het werk krijgen van NEET’s kosten in voor de overheid. Deze kosten worden door Eurofound (2012, 2014) geraamd op 1,2 % van het nationaal bbp. Ook is de kans groter dat NEET’s extremistische en xenofobe ideologieën navolgen.

3.15.

In artikel 4 van de Europese pijler van sociale rechten over actieve ondersteuning bij het vinden van werk staat het volgende: „Binnen vier maanden nadat jongeren werkloos zijn geworden of het onderwijs hebben verlaten, hebben zij recht op voortgezet onderwijs, een plaats in het leerlingstelsel, een stageplaats of een geschikt baanaanbod.” De jongerenstrategie moet bijdragen tot de verwezenlijking van dit beginsel, met name door de vorming van allianties van het maatschappelijk middenveld en de sociale partners ten behoeve van de ontwikkeling en follow-up van de verschillende beleidsmaatregelen op dit gebied te bevorderen. Speciale aandacht moet uitgaan naar strategieën om jongeren met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt weer aan het werk te krijgen of onderwijs te laten volgen.

3.16.

De EU-strategie voor jongeren zou daarom een pan-Europese strategie moeten uitrollen om deze groepen de hand te reiken. Nauwe samenwerking tussen nationale autoriteiten, Europese sociale partners, nationale jeugdraden en de jongerensector is van doorslaggevend belang voor het welslagen van deze inspanning.

3.17.

Jongeren besteden doorgaans een groot deel van hun tijd aan vol- of deeltijds onderwijs; dit vormt ook nog een gebied waar de bevoegdheden van de EU beperkt zijn, behalve dan ervoor te zorgen dat iedereen recht heeft op „hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs, opleiding en een leven lang leren om de vaardigheden te verwerven en te onderhouden die nodig zijn om ten volle aan het maatschappelijk leven te kunnen deelnemen en overgangen op de arbeidsmarkt met succes te kunnen opvangen”, zoals vermeld in het eerste beginsel van de Europese pijler voor sociale rechten. Dit was ook een gebied dat onder een specifieke pijler van de vorige strategie viel.

3.18.

De geestelijke gezondheid van jongeren staat centraal in jongerenwerk en in elke professionele interactie met jongeren. Over het algemeen is gezondheid een bevoegdheid van de lidstaat, maar geestelijke gezondheid vormt een aspect van de volksgezondheid, een gebied waar de EU bevoegd is; daarom zou die een prominente plaats moeten hebben in het sectoroverschrijdende werk in het kader van de strategie. Daarom moet bijzondere aandacht worden besteed aan vraagstukken zoals angst, depressie en zelfmoord onder jongeren.

3.19.

Er zijn steeds meer voorbeelden van werken volgens beste praktijken met jongeren op het niveau van de lidstaten. Evenzo is gebleken dat jongerenwerk een positieve impact heeft op de geestelijke gezondheid van jongeren. Het EESC is van mening dat de geestelijke gezondheid van jongeren meer aandacht verdient in de strategie.

3.20.

Evenzo zijn tal van nationale beleidslijnen gericht op de lichamelijke gezondheid van jongeren. Er bestaan een aantal punten van bezorgdheid op dit gebied. Overgewicht bij kinderen en jongeren geeft, net als druggebruik en legale roesmiddelen, meer en meer reden tot zorg. Hoewel de lidstaten nog steeds vrij uiteenlopende benaderingen kunnen hanteren, kan een sectoroverschrijdende benadering van kwesties met betrekking tot jongeren deze problemen niet negeren; daarom moeten zij hierin worden betrokken, aan de hand van de relevante bevoegdheden van de EU. Deze gebieden waren specifieke pijlers van de vorige strategie en het is belangrijk dat er in sectoroverschrijdende werkzaamheden veel aandacht hiernaar blijft uitgaan.

Gelijkheid

3.21.

Er is een sterk verband tussen jongerenwerk, jongerenbeleid en gelijkheid. De EU heeft aanzienlijke inspanningen geleverd op dit gebied en alle lidstaten beschikken over wetgeving ter zake. Desalniettemin zijn er nog steeds veel gevallen van discriminatie waarmee jongeren geconfronteerd worden, zoals op het gebied van huisvesting en diensten waarvan zij meer afhankelijk zijn dan anderen, zoals het openbaar vervoer. Wetgeving inzake gelijkheid kan vaak meer gericht zijn op ouderen. Er zijn negen universele gronden waarop discriminatie in de lidstaten van de EU verboden is. We moeten ervoor zorgen dat jongeren die aan deze vormen van discriminatie worden blootgesteld, voldoende aandacht krijgen in de EU-strategie voor jongeren. Hoewel er verschillende groepen zijn, willen we de aandacht vestigen op de volgende groepen, waaraan in het document meer aandacht moet worden besteed:

jongeren met een handicap;

jonge migranten en vluchtelingen;

jonge vrouwen en meisjes;

jonge LGBTIQ+.

3.22.

Het EU-beleid inzake jongeren was de laatste tijd vooral op radicalisering gericht. Integratie moet echter deel uitmaken van een bredere waaier aan maatregelen voor jongeren, en dit moet worden benadrukt in de strategie. Dit past logischerwijze in programma’s voor jongerenwerkgelegenheid.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1.

Het EESC is verheugd over de nieuwe functie van EU-jongerencoördinator, die de stem van jongeren moet horen en invloed moet uitoefenen op de sectoroverschrijdende dimensie van jongerenbeleid. De nadruk zou op het laatstgenoemde aspect moeten liggen. De coördinator moet ook een soortgelijk proces op het niveau van de lidstaten stimuleren en vergemakkelijken en zou dan ook vergaderingen van de Raad moeten bijwonen waar de Commissie aanwezig is.

4.2.

De voorstellen voor nationale actieplannen op het gebied van jongeren zijn eveneens zeer welkom. Er is behoefte aan duidelijke streefdoelen, toezicht en vooruitgang in de ondersteuning van jongeren. Het EESC schaart zich volledig achter de mening van de Commissie dat een sterkere koppeling is vereist tussen de financiering en de nationale actieplannen.

4.3.

De overgang van een gestructureerde dialoog naar een meer inclusieve jongerendialoog is meer dan welkom. Er is echter behoefte aan meer inclusie. Dit zou kunnen worden bewerkstelligd door de soort en aard van de betrokken organisaties uit te breiden en extra groepen toe te voegen. Vrijwilligersorganisaties voor jongeren en nationale jongerenraden zouden hierin nog steeds centraal moeten staan, aangezien zij dicht bij jongeren staan en over uitgebreide ervaring beschikken.

4.4.

Het EESC verwelkomt het consolideren van de Europese Jongerensite als een digitaal centraal toegangspunt voor jongeren om met de EU mee te werken; bijzondere aandacht moet echter uitgaan naar de beschikbaarheid van deze site middels gratis internetaansluiting en toegang tot computers, met name voor groepen achterstandsjongeren in de lidstaten. De Commissie moet ook de voortdurende veranderingen op socialemediaplatforms onder jongeren bijhouden.

4.5.

In de voorstellen wordt erop gewezen dat jongeren een voordeel hebben als het gaat om technologische verandering. Hierbij dient echter te worden opgemerkt dat er ook digitaal uitgesloten jongeren zijn. Degenen die met jongeren werken moeten zich ook bewust zijn van de positieve en de negatieve aspecten (bijv. geestelijke gezondheidsproblemen en uitdagingen op het gebied van nepnieuws) van het technologische engagement van jongeren.

4.6.

Hoewel mobiliteit een Europese kernwaarde is en centraal staat in de jongerenprogramma’s, kan die keerzijden hebben, met name in landen waar sprake is van emigratie, bevolkingsafname, „braindrain” of het wegtrekken van arbeidskrachten. Wellicht kan deze kwestie worden aangepakt door gebruik te maken van de nieuwe migranten- en vluchtelingenbevolking in Europa.

4.7.

Het EESC acht de voorstellen van de Commissie inzake de validatie van informeel en niet-formeel leren waardevol. Het zou bemoedigend zijn om enkele ontwikkelde modellen op jongerengebied en elders te zien.

4.8.

Gelukkig zijn er nu meer jongerenevenementen waar de EU-instellingen bij betrokken zijn, zodat een evaluatie daarvan de moeite waard zou zijn. Er zou ook moeten worden nagegaan of er meer synergie tussen deze evenementen tot stand kan worden gebracht. Het voordeel van de gestructureerde dialoog is dat het niet iets eenmaligs is maar iets met een continu karakter. Het voortdurend betrekken van jongeren bij beslissingen die hen aangaan zou prioriteit moeten hebben en het is belangrijk dat dit op alle beleidsgebieden het geval is, niet alleen qua jongerenbeleid. instellingen die eenmalige evenementen houden, zouden ertoe moeten overgaan jongeren voortdurend bij hun werk te betrekken.

4.9.

Het EESC is van mening dat een sterke rol voor onafhankelijke voorlichting van jongeren van belang is in een tijd van nepnieuws en al te groot vertrouwen in online-instrumenten. De relatie met betrouwbare volwassenen moet een cruciaal aspect blijven van jongerenwerk en jongerenbeleid.

4.10.

Naar mening van het EESC zou de strategie, samen met ander beleid dat op de jonge generatie is gericht, een belangrijk instrument moeten zijn om anti-Europese gevoelens en populisme onder jongeren aan te pakken.

4.11.

Hoewel het EESC ingenomen is met de specifieke, nieuwe EU-strategie voor jongeren, beveelt het ten zeerste aan om bij alle werkzaamheden van de verschillende directoraten-generaal (DG’s) van de Europese Commissie rekening te houden met jongeren.

Brussel, 18 oktober 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  PB C 268 van 14.8.2015, blz. 40.

(2)  PB C 271 van 19.9.2013, blz. 101.

(3)  PB C 81 van 2.3.2018, blz. 160.

(4)  PB C 262 van 25.7.2018, blz. 41.

(5)  PB C 237 van 6.7.2018, blz. 1.

(6)  PB C 125, 21.4.2017, blz. 10.

(7)  PB C 125 van 21.4.2017, blz. 10.


Top