Samenvatting
|
Effectbeoordeling over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake wederzijdse erkenning van goederen
|
A. Behoefte aan actie
|
Waarom? Wat is het probleem?
|
Naar aanleiding van de evaluatie werd geconcludeerd dat wederzijdse erkenning, als gevolg van een gebrek aan bewustzijn, rechtsonzekerheid en een gebrek aan efficiënte communicatie en samenwerking tussen de betrokkenen, niet optimaal functioneert. Marktdeelnemers kunnen hun huidige rechten niet volledig uitoefenen. Nationale autoriteiten verliezen tijd en middelen. Consumenten worden geconfronteerd met hogere prijzen en minder keuzemogelijkheden. Als er op EU-niveau geen maatregelen worden genomen, zal het probleem naar verwachting blijven voortbestaan.
|
Wat moet met dit initiatief worden bereikt?
|
De verwachte baten kunnen niet geheel nauwkeurig worden geraamd, maar in een recent onderzoek naar de "kosten van een niet-verenigd Europa voor de eengemaakte markt" werd aangetoond dat een vermindering van de handelsbarrières zou kunnen leiden tot een toename van de handel binnen de EU van meer dan 100 miljard EUR per jaar. Het in dit onderzoek gebruikte begrip "handelsbarrières" is breder en bestrijkt meer dan alleen wederzijdse erkenning, maar het maakt wel een raming mogelijk van de verwachte baten.
|
Wat is de meerwaarde van maatregelen op EU-niveau?
|
Een gemeenschappelijk pakket regels garandeert gelijke behandeling en maakt een samenhangende toepassing van wederzijdse erkenning mogelijk. Als de lidstaten afzonderlijk maatregelen zouden nemen, zou het beginsel worden afgebroken tot 28 verschillende en potentieel tegenstrijdige nationale procedures.
|
B. Oplossingen
|
Welke wetgevende en niet-wetgevende beleidsmaatregelen zijn overwogen? Heeft een bepaalde optie de voorkeur? Waarom?
|
De beoordeelde beleidsopties waren:
·Optie 2 – "Soft law"-benadering
·Optie 3 – Minimale wijzigingen in de wetgeving
·Optie 4 – Omvangrijke wijzigingen in de wetgeving
·Optie 5 – Vrijwillige voorafgaande machtigingen voor het in de handel brengen van producten
Optie 4 geniet de voorkeur, aangevuld met optie 2.
|
Wie steunt welke optie?
|
Optie 2 werd door iedereen gesteund, mits aangevuld met andere instrumenten.
Optie 3 werd door iedereen als potentieel effectief beschouwd, maar in mindere mate dan de andere opties.
Optie 4 werd door iedereen als het meest effectief beschouwd.
Iedereen was tegen optie 5.
|
C. Effecten van de voorkeursoptie
|
Wat zijn de voordelen van de voorkeursoptie (indien van toepassing, anders van de belangrijkste opties)?
|
Optie 4 zal, in combinatie met optie 2, het bewustzijn omtrent en de kennis over wederzijdse erkenning vergroten en tegelijkertijd rechtszekerheid bieden met betrekking tot de toepassing van het beginsel en de administratieve samenwerking tussen lidstaten verbeteren.
|
Wat zijn de kosten van de voorkeursoptie (indien van toepassing, anders die van de belangrijkste opties)?
|
De kosten voor bedrijven zijn minimaal. De lidstaten en de Commissie zullen de noodzakelijke kosten dragen, welke als volgt worden geraamd: organisatie en coördinatie van voorlichtings- en opleidingsbijeenkomsten (500 000 EUR), regeling voor de uitwisseling van ambtenaren (170 000 EUR per jaar), de snelle beroepsprocedure (3-4 Commissie-vte's, 225 000-300 000 EUR per jaar), intensievere administratieve samenwerking (1 200 000 EUR per jaar).
|
Wat zijn de gevolgen voor bedrijven, kmo's en micro-ondernemingen?
|
Het initiatief zal positieve gevolgen hebben voor micro-ondernemingen en kmo's en zij zullen niet worden belast met extra kosten.
|
Zijn er significante gevolgen voor de nationale begrotingen en overheden?
|
Het kan gevolgen hebben voor de begroting van de productcontactpunten, aangezien er passende middelen nodig zijn voor de taken waarmee zij worden belast.
|
Zijn er nog andere significante gevolgen?
|
Bedrijven, met name innovatieve, zullen grotere marktkansen kunnen benutten.
|
D. Opvolging
|
Wanneer wordt dit beleid geëvalueerd?
|
De Commissie zal vijf jaar na de inwerkingtreding van de nieuwe verordening en daarna elke vijf jaar verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad.
|