EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 24.5.2016
COM(2016) 282 final
2016/0147(NLE)
Voorstel voor een
BESLUIT VAN DE RAAD
inzake het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in het bij de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels opgerichte Gemengd Comité over het verzoek van Georgië om partij te worden bij die conventie
TOELICHTING
1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
•Motivering en doel van het voorstel
De Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels (hierna "de conventie" genoemd) bevat bepalingen over de oorsprong van goederen die op grond van de desbetreffende overeenkomsten tussen de partijen worden verhandeld.
In artikel 5, lid 1, van de conventie is bepaald dat een derde partij kan toetreden tot de conventie, mits het kandidaat-land of -gebied een vrijhandelsovereenkomst met preferentiële oorsprongsregels heeft met ten minste één partij bij de overeenkomst. In artikel 2, punt 2, van de conventie is bepaald dat in deze conventie onder "derde partij" een buurland of gebied wordt verstaan dat geen partij is bij deze conventie.
Georgië heeft op 23 september 2015 schriftelijk een verzoek om toetreding bij de depositaris van de conventie (de secretaris-generaal van de Raad van de EU) ingediend.
De Georgische autoriteiten bevestigen dat Georgië een vrijhandelsovereenkomst heeft met partijen bij de conventie, namelijk de EU en Turkije. Georgië voldoet bijgevolg aan de in artikel 5, lid 1, van de conventie vastgestelde voorwaarde om partij bij de conventie te worden.
Het verzoek moet daarom bij het Gemengd Comité van de conventie worden ingediend op grond van artikel 4, lid 3, onder b), zodat dit kan besluiten om Georgië uit te nodigen tot de conventie toe te treden. Het door de EU in het Gemengd Comité in te nemen standpunt moet door de Raad worden vastgesteld.
Voor de toetreding van Georgië zijn volgens de Commissie geen overgangsmaatregelen vereist zoals bedoeld in artikel 4, lid 3, onder c), van de conventie.
2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
•Rechtsgrondslag
De rechtsgrondslag voor het besluit van de Raad is artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
•Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden)
Het voorstel betreft een gebied dat onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie valt.
•Keuze van het instrument
Voorgesteld instrument: besluit van de Raad.
3.RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN
•Raadplegingen van belanghebbenden
De partijen bij de conventie en de lidstaten zijn op de vergadering van het Gemengd Comité van de conventie van 25 november 2015 in kennis gesteld van het verzoek.
•
Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid
Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.
•
Effectbeoordeling
Er hoefde ook geen effectbeoordeling te worden verricht, omdat voor de toetreding van een derde partij tot de conventie uitsluitend is vereist dat deze partij een vrijhandelsovereenkomst heeft met ten minste een van de partijen bij de conventie.
2016/0147 (NLE)
Voorstel voor een
BESLUIT VAN DE RAAD
inzake het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in het bij de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels opgerichte Gemengd Comité over het verzoek van Georgië om partij te worden bij die conventie
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)De Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels ("de conventie") is op 1 december 2012 in werking getreden.
(2)In artikel 5, lid 1, van de conventie is bepaald dat een derde partij partij kan worden bij de conventie, mits het kandidaat-land of -gebied een vrijhandelsovereenkomst met preferentiële oorsprongsregels heeft met ten minste één partij bij de overeenkomst.
(3)Georgië heeft op 23 september 2015 schriftelijk een verzoek om toetreding bij de depositaris van de conventie ingediend.
(4)Georgië heeft een vrijhandelsovereenkomst met twee partijen bij de conventie, namelijk Turkije en de EU, en voldoet daarmee aan de in artikel 5, lid 1, van de conventie vermelde voorwaarde om partij te worden bij de conventie.
(5)Overeenkomstig artikel 4, lid 3, onder b), van de conventie stelt het Gemengd Comité bij besluit uitnodigingen aan derden vast om tot de conventie toe te treden.
(6)De Unie dient in het Gemengd Comité te stemmen vóór een besluit tot uitnodiging van Georgië om toe te treden tot de conventie,
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het door de Europese Unie in het Gemengd Comité van de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels in te nemen standpunt over het verzoek van Georgië om partij bij de conventie te worden, berust op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van het Gemengd Comité.
Kleine wijzigingen van het ontwerpbesluit kunnen zonder nader besluit van de Raad worden goedgekeurd door de vertegenwoordigers van de Unie in het Gemengd Comité.
Artikel 2
Het besluit van het Gemengd Comité wordt na vaststelling in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel,
Voor de Raad
De voorzitter