EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016IP0108

Resolutie van het Europees Parlement van 12 april 2016 inzake de rol van de EU in het kader van de internationale financiële, monetaire en regelgevende instellingen en organen (2015/2060(INI))

PB C 58 van 15.2.2018, p. 76–81 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

15.2.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 58/76


P8_TA(2016)0108

De rol van de EU in het kader van de internationale financiële, monetaire en regelgevende instellingen en organen

Resolutie van het Europees Parlement van 12 april 2016 inzake de rol van de EU in het kader van de internationale financiële, monetaire en regelgevende instellingen en organen (2015/2060(INI))

(2018/C 058/08)

Het Europees Parlement,

gezien het beginsel van oprechte samenwerking tussen de Unie en de lidstaten, zoals geformuleerd in artikel 4, lid 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

gezien de artikelen 121 en 138 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien Protocol nr. 14 bij het VWEU betreffende de Eurogroep,

gezien zijn resolutie van 20 oktober 2010 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende verbetering van het EU-kader voor economisch bestuur en stabiliteit, met name in de eurozone (1),

gezien zijn resolutie van 11 mei 2011 over de EU als wereldspeler: de rol van de EU in multilaterale organisaties (2),

gezien zijn resolutie van 25 oktober 2011 over mondiale economische beleidsaansturing (3),

gezien zijn resolutie van 24 juni 2015 over de evaluatie van het kader voor economische governance: balans en uitdagingen (4),

gezien zijn resolutie van 9 juli 2015 over het opbouwen van een kapitaalmarktenunie (5),

gezien het verslag van de groep op hoog niveau van 25 februari 2009 over het financieel toezicht in de Europese Unie (verslag-Larosière),

gezien het verslag van de vijf voorzitters, waarin zij aandringen op consolidatie van de externe vertegenwoordiging van de euro,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie constitutionele zaken (A8-0027/2016),

A.

overwegende dat de stabiliteit van het financieel stelsel, die een voorwaarde is voor een goede benutting van de hulpbronnen ten dienste van groei en werkgelegenheid, een mondiaal collectief goed is;

B.

overwegende dat er door de toenemende onderlinge verwevenheid van de economieën overal ter wereld behoefte bestaat aan steeds mondialere vormen van governance;

C.

overwegende dat indien de EU niet in staat is om binnen internationale instellingen en organen met één stem te spreken, alle Europese stemmen moeten worden gecoördineerd teneinde de mondiale governance te doen aansluiten op de doelstellingen en de waarden van de EU-Verdragen;

D.

overwegende dat de EU moet bijdragen aan de totstandbrenging van een democratisch kader, teneinde de mondiale uitdagingen het hoofd te bieden;

E.

overwegende dat de samenwerking op mondiaal vlak tot een verwatering van de verantwoordelijkheden en geringere controleerbaarheid kan leiden ten koste van de democratie; overwegende dat de rol van nationale parlementen en het Europees Parlement niet gemarginaliseerd mag worden, maar dat zij actief en volledig bij het gehele besluitvormingsproces moeten worden betrokken;

F.

overwegende dat de bestaande internationale instellingen en organen, met hun afzonderlijke bestuursstructuren en mandaten, door de geschiedenis heen zijn opgericht in reactie op specifieke situaties; overwegende dat dit tot complexiteit en in sommige gevallen overlapping van taken heeft geleid, en tot een systeem dat gekenmerkt wordt door een gebrek aan transparantie en een tekortschietende algehele coördinatie;

G.

overwegende dat artikel 42 van het Handvest van de grondrechten en Verordening (EG) nr. 1049/2001 (6), op grond waarvan burgers van de Unie recht op toegang tot documenten hebben, van toepassing moet zijn op instellingen en agentschappen van de Unie die deelnemen aan internationale organisaties of organen;

H.

overwegende dat in de Verdragen staat dat iedere burger van de Unie en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat een recht heeft van inzage in de documenten van de instellingen, organen en instanties van de Unie, ongeacht het medium waarop zij zijn vastgelegd. (artikel 42 van het Handvest van de grondrechten); overwegende dat dezelfde mate van transparantie ook dient te gelden voor de instellingen, organen en instanties van de Unie die deelnemen aan internationale organisaties of forums, in het bijzonder wanneer regels worden vastgesteld die van invloed zijn op EU-burgers;

I.

overwegende dat de verscheidenheid aan juridische structuren, alsmede aan financierings- en operationele procedures van internationale economische organisaties en organen (7) het uitoefenen van goed toezicht moeilijk maakt, terwijl consistentie in deze procedures van essentieel belang is om een internationaal gelijk speelveld te waarborgen; overwegende dat het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) echte, bij verdragen opgerichte internationale organisaties met een ruim mandaat en een brede samenstelling zijn, terwijl bijvoorbeeld de G20, de Raad voor financiële stabiliteit (FSB) en het Comité van Basel tot de informele publieke fora met een beperkt aantal leden behoren, die in sommige gevallen als gevolg van de crisis aan belang gewonnen hebben, en de Internationale Organisatie van Effectentoezichthouders (IOSCO), de International Association of Insurance Supervisors (IAIS/AICA), de International Organisation of Pension Supervisors (IOPS) en de International Accounting Standards Board (IASB) particuliere specialistische verenigingen met een sectoraal karakter zijn, die de desbetreffende sectoren in meer of mindere mate bijeen brengen;

J.

overwegende dat er tussen het Europees Parlement en deze organisaties/organen al wel informele uitwisselingen plaatsvinden, maar deze geen stelselmatig karakter hebben;

K.

overwegende dat transparantie belangrijk is voor de democratie, terwijl tegelijkertijd terdege rekening moet worden gehouden met de bescherming van marktgevoelige informatie;

L.

overwegende dat de urgente omstandigheden de G20 ertoe hebben gebracht een mondiale agenda op te stellen gericht op een doeltreffende reeks specifieke hervormingen, maar dat op de langere termijn een daadwerkelijk multilateraal en democratische kader onontbeerlijk is om de legitimiteit van de G20 te waarborgen;

M.

overwegende dat de rol van de banken, respectievelijk de markten bij de financiering van de economie van lidstaat tot lidstaat verschilt;

N.

overwegende dat de in 2008 uitgebroken economische en financiële crisis een duidelijk gebrek aan economisch wereldbestuur aan het licht heeft gebracht; overwegende dat voor veel macro-economische aangelegenheden meer coördinatie vereist is, met name op belastinggebied; overwegende dat alle belanghebbende partijen zich daarom zouden moeten inzetten voor een alomvattend en financieel stabiel kader, en voor het waarborgen van consistentie tussen het mondiale niveau en de plaatselijke niveaus;

O.

overwegende dat de oprichting van nieuwe toezichtsinstanties van de EU niet automatisch een toename van het aantal EU-vertegenwoordigers moet betekenen, aangezien dit ondemocratische effecten zou kunnen hebben, zoals een grotere kans dat minderheden geblokkeerd worden, en tot onrust onder de partners van de EU zou kunnen leiden;

P.

overwegende dat het IMF heeft besloten de Chinese renminbi toe te laten tot de valuta waarop het bijzonder trekkingsrecht van het IMF is gebaseerd; overwegende dat als gevolg hiervan zowel de euro als de Britse pond in gewicht is gedaald, maar dat het gewicht van de Amerikaanse dollar gelijk is gebleven; overwegende dat dit de noodzaak laat zien van een sterkere Europese stem;

1.

benadrukt de behoefte aan intensievere internationale samenwerking op het gebied van regelgeving, met een krachtige betrokkenheid van het Europees Parlement;

2.

uit zijn bezorgdheid over het gebrek aan samenhang, ten gevolge van de versnippering en de verscheidenheid van de organisaties/organen, alsmede over de vertraging bij de tenuitvoerlegging van op internationaal niveau overeengekomen regels en beleidsrichtingen;

3.

dringt erop aan meer duidelijkheid te geven over de bevoegdheden van de verschillende organisaties/organen, hun werkwijzen en de manier waarop zij worden gefinancierd, met inbegrip van vrijwillige bijdragen, giften en schenkingen, teneinde zeker te stellen dat er geen sprake is van gevestigde belangen en de rechtmatigheid van besluiten te waarborgen;

4.

dringt aan op betere beleidscoherentie en coördinatie tussen de mondiale instellingen door middel van de invoering van veelomvattende normen voor democratische legitimiteit, transparantie, verantwoordingsplicht en integriteit; meent dat deze normen onder meer het volgende moeten betreffen:

de betrekkingen met het publiek (bijvoorbeeld toegang van het publiek tot documenten, open dialoog met diverse belanghebbenden, instelling van verplichte transparantieregisters en transparantieregels voor ontmoetingen met lobbyisten);

interne regels (bijvoorbeeld human resources op basis van vaardigheden, goed financieel beheer en voorkoming van belangenconflicten);

5.

is van oordeel dat de ondervertegenwoordiging van de minst ontwikkelde landen in de meeste financiële, monetaire en regelgevingsinstanties en organen een onevenwichtigheid veroorzaakt en dat als gevolg hiervan kwesties inzake ongelijkheid of de financiering van de armste landen niet op adequate wijze dreigen te worden aangepakt;

6.

is van oordeel dat er, naast het geografische onevenwicht bij de vertegenwoordiging, ook bepaalde sectoren zijn — in het bijzonder het maatschappelijk middenveld, kmo’s, consumentenorganisaties en werknemersorganisaties — die intensiever betrokken zouden kunnen worden bij het raadplegingsproces in het kader van de internationale debatten aangaande financiële, monetaire en regelgevingsorganen; is van mening dat deze organen en sectoren de plicht hebben zich in te zetten voor de verbetering van de situatie;

7.

is van mening dat de EU haar afvaardiging in multilaterale organisaties/organen moet stroomlijnen en codificeren om de betrokkenheid en de invloed van de Unie in deze organen, evenals de wetgeving die zij via democratische weg heeft aangenomen, transparanter te maken en de integriteit en verantwoordingsplicht te vergroten; is voorts van oordeel dat de EU zich tot een proactievere mondiale speler moet ontwikkelen om de toezeggingen van de G20 voor de toekomst te waarborgen, zoals de toezegging om het schaduwbankieren om te vormen, de hervorming van over-the-counter (OCT)-derivaten ten uitvoer te leggen, systeemrisico’s aan te pakken en ervoor te zorgen dat nieuwe bedreigingen voor de mondiale economie op de agenda van de relevante mondiale instellingen komen te staan;

8.

verzoekt de Europese actoren zich bij het ontwikkelen van beleid op Europees en internationaal niveau sterker te richten op het mondiale concurrentievermogen van de financiële sectoren van de EU;

9.

herinnert eraan dat de EU, waar dat nog niet het geval, maar wel wenselijk is, moet streven naar een volwaardig lidmaatschap van internationale economische en financiële instellingen (zoals de OESO en het IMF); roept de desbetreffende internationale economische en financiële instellingen ertoe op alle statutaire wijzigingen door te voeren die noodzakelijk zijn om volledige deelname van de EU mogelijk te maken;

10.

beschouwt situaties waarin een vertegenwoordiger van een lidstaat of van een nationale autoriteit bij internationale organisaties/organen standpunten inneemt die haaks staan op de in 'Europa' op democratische wijze genomen wet- of regelgevingsbesluiten, schadelijk voor de Europese Unie; dringt derhalve aan op een verbeterde en doeltreffendere onderlinge coördinatie tussen deze vertegenwoordigers, bijvoorbeeld middels mechanismen met een meer bindend karakter;

11.

benadrukt dat het noodzakelijk is dat de Commissie, wanneer zij de gehele Unie in een internationale organisatie of internationaal orgaan vertegenwoordigt, of wanneer zij toezicht op een particulier orgaan van deskundigen uitoefent, op een meer rechtstreekse wijze verantwoording aan de burgers aflegt; onderstreept het belang van de rol van het Parlement bij dit proces;

12.

is van oordeel dat de processen voor het vaststellen van de prioriteiten van de organisaties in kwestie en hun werkgroepen verduidelijkt en geformaliseerd moeten worden, is van mening dat de systematische zoektocht naar consensus niet alleen het gevaar in zich draagt de werkzaamheden te vertragen, maar ook de aanbevelingen af te zwakken, en dat de samenstelling van de organisaties in kwestie een weerspiegeling moet zijn van de verscheidenheid aan modellen voor het financieren van de economie en het uitoefenen van toezicht;

13.

benadrukt dat het noodzakelijk is om bij de ontwikkeling van regelgevings-, toezichts- en ander beleid ten aanzien van de financiële sector op mondiaal niveau vooraf evaluaties uit te voeren; is van oordeel dat dergelijke evaluaties de politieke prerogatieven van de medewetgevers onverlet laten;

14.

is van mening dat de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen door de verschillende betrokken landen nog steeds niet voldoende is om te kunnen bijdragen tot een mondiaal gelijk speelveld;

15.

merkt op dat de FSB nu werkt aan de ontwikkeling van normen voor de verzekeringssector; onderkent dat de IAIS een belangrijke rol in het mondiale verzekeringsbeleid speelt, maar benadrukt dat het erbij betrekken van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (Eiopa) het voordeel zou hebben van versterking van de specifieke kennisbijdrage van de Europese verzekeringssector en zou waarborgen dat de normen die op mondiaal vlak worden ontwikkeld niet indruisen tegen de logica die de EU als eerste heeft uitgewerkt;

16.

verwelkomt het werk van de OESO ten aanzien van belastingkwesties, in het bijzonder het OESO/G20-project inzake grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS); is van oordeel dat het uitoefenen van toezicht op de tenuitvoerlegging de nieuwe uitdaging vormt; benadrukt dat de coördinatie tussen de Commissie en de lidstaten die in de Financiële Actiegroep (Financial Action Task Force — FATF) zitten, moet worden verbeterd, teneinde ervoor te zorgen dat de stem van de EU wordt gehoord;

17.

staat positief tegenover de bereidheid van de president van de ECB om verder samen te werken met het Parlement met betrekking tot de rol van de ECB in bankaangelegenheden, in het bijzonder in het kader van internationale normalisatie-instanties, zoals de FSB;

18.

is ingenomen met de organisatorische regelingen waarover de landen van de eurozone die lid zijn van de Aziatische Investeringsbank voor infrastructuur overeenstemming hebben bereikt en op grond waarvan deze lidstaten van de eurozone middels één enkele zetel vertegenwoordigd zullen worden in de raad van bestuur;

19.

doet dienovereenkomstig de volgende suggesties:

verzoekt de Commissie een Europese gedragscode inzake transparantie, integriteit en verantwoordingsplicht te ontwikkelen als leidraad voor de EU-vertegenwoordigers in internationale organisaties/organen, en zich daarbij te laten inspireren door bestaande goede praktijken op Europees en nationaal niveau; dringt erop aan het Parlement nauw bij het proces van het ontwikkelen van deze gedragscode te betrekken;

spreekt in het bijzonder zijn zorgen uit over het statuut, de financiering en de werking van de organisaties/organen in kwestie, hun interactie met autoriteiten, betrokken partijen en het publiek, hun communicatiestrategie en de toegang tot hun documenten; benadrukt dat het noodzakelijk is een eerlijk evenwicht tussen belangen te bewerkstelligen, inclusief die van ngo’s met technische expertise en financiële middelen, teneinde de stem van het maatschappelijk middenveld duidelijker te laten klinken;

roept de Europese instellingen en agentschappen, alsook de lidstaten op de verantwoordingsplicht van iedere Europese vertegenwoordiger in democratisch verkozen organen te bevorderen;

dringt aan op de sluiting van een interinstitutionele overeenkomst gericht op het formaliseren van een „financiële dialoog” met het Europees Parlement, teneinde richtsnoeren op te stellen met betrekking tot de vaststelling en coherentie van de Europese standpunten voorafgaand aan belangrijke mondiale onderhandelingsrondes, om ervoor te zorgen dat deze standpunten vooraf worden bediscussieerd en bekend zijn en follow-up ervan te waarborgen, waarbij de Commissie geregeld verslag uitbrengt over de toepassing van deze richtsnoeren en de controle erop; stelt voor hiervoor de bevoegde Europese instellingen, de lidstaten en, in voorkomend geval, de leiders van de internationale organisaties in kwestie uit te nodigen; is van mening dat bij het vaststellen van de frequentie en de vorm van deze dialoog (publiek of achter gesloten deuren) pragmatisme voorop moet staan; is van mening dat de nationale parlementen, op hun respectievelijke niveaus, eveneens een actieve rol moeten spelen, door de door de vertegenwoordigers van de lidstaten ingenomen standpunten te controleren;

is van oordeel dat deze gedetailleerde richtsnoeren kunnen worden aangevuld met proactieve 'sturingsresoluties', die het Parlement op gezette tijden kan aannemen en waarin de standpunten van het Parlement over de algemene beleidsoriëntatie worden weergegeven;

vindt dat bij onderwerpen ten aanzien waarvan het Europees Parlement met de Raad als medewetgever optreedt de dialoog gericht moet zijn op het vaststellen van een onderhandelingsmandaat dat stoelt op via democratische processen genomen wetgevingsbesluiten of dat in ieder geval niet botst met nog in voorbereiding zijnde wetgeving;

dringt er bij de Europese vertegenwoordigers op aan bij internationale onderhandelingen in het bijzonder aandacht te besteden aan de coherentie en consistentie tussen internationale vereisten en normen enerzijds en bindende, goedgekeurde EU-wetgeving anderzijds, alsook aan de naleving ervan, teneinde aldus op internationaal vlak voor een gelijk speelveld te zorgen;

dringt aan op vergroting van de verantwoordingsplicht van de Commissie ten opzichte van het Europees Parlement door aanpassing van het proces voor de vaststelling van de standpunten die de EU inneemt in de vergaderingen van de G20 op de beleidsterreinen werkgelegenheid, energie, handel, ontwikkeling en corruptiebestrijding;

dringt er bij de lidstaten op aan de coördinatieverplichtingen onverwijld na te leven;

roept de lidstaten op ermee in te stemmen dat de bankenunie in het Comité van Basel voor bankentoezicht wordt vertegenwoordigd door het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme;

verzoekt de Commissie in haar werkprogramma rekening te houden met de externe dimensie van economische en financiële regelgeving, dat wil zeggen met de geplande werkzaamheden in de internationale organisaties; verzoekt haar tevens om, met het oog op een betere interne beleidssamenhang, een werkgroep inzake mondiale economische governance en financiële instellingen op te zetten;

neemt kennis van het initiatief van de Commissie om stapsgewijs te komen tot één vertegenwoordiger van de eurozone in het IMF; is van mening dat dit proces moet plaatsvinden zonder afbreuk te doen aan de mogelijkheid om op termijn op te treden als één blok namens de hele Europese Unie;

wijst erop dat overeenkomstig Protocol nr. 14 bij het VWEU, de versterkte coördinatie van de lidstaten die de euro als munteenheid hebben in handen is van de Eurogroep, die een tijdelijk en informeel karakter heeft in afwachting van het moment waarop alle lidstaten van de Unie de euro als munteenheid hebben aangenomen; is van mening dat de transparantie en verantwoordingsplicht van de eurogroep kunnen worden verbeterd; pleit voor een formelere en duurzamere oplossing langs de lijnen van de resolutie van het Europees Parlement van 20 november 2012 (8), waarin aanbevelingen worden geformuleerd voor de bankenunie en de economische, fiscale en politieke unies; herinnert eraan dat de onafhankelijke rol van de Europese commissaris voor economische en monetaire aangelegenheden dient te worden versterkt en aangevuld met solide mechanismen voor het afleggen van verantwoording aan zowel het Europees Parlement als de Raad;

is van oordeel dat, behalve bij het IMF, de progressieve stroomlijning van de EU-vertegenwoordiging de komende jaren moet worden gerealiseerd door, in eerste instantie, verbeterde coördinatie, en vervolgens, na evaluatie, door samenvoeging van zetels; is van oordeel dat het lidmaatschap van deze organisaties en organen moet worden toegewezen in overeenstemming met de respectieve bevoegdheden van de EU-instellingen en de Europese toezichthoudende autoriteiten, de Raad/Eurogroep en de nationale autoriteiten; vindt dat de EU zich er tegelijkertijd voor zou moeten inzetten dat deze organisaties en organen overstappen van een systeem waarbij voor besluiten eenparigheid nodig is op een systeem waarbij met gewogen meerderheden wordt gewerkt;

onderstreept dat het de taak is van de Commissie, de Raad en, in voorkomend geval, de Eurogroep om de coördinatie door middel van voorbereidingsbijeenkomsten te versterken; is van oordeel dat, indien noodzakelijk, nieuwe ad-hocwerkgroepen van de Raad moeten worden opgericht, zoals het Economisch en Financieel Comité (EFC), de werkgroep inzake IMF-aangelegenheden (SCIMF), de werkgroep van de Eurogroep (EWG) en het Comité voor de economische politiek (EPC);

dringt aan op een grondige evaluatie van de huidige situatie waarbij het voorzitterschap van de Europese Raad en het voorzitterschap van de Commissie twee afzonderlijke zetels bekleden bij G20-vergaderingen, teneinde vast te stellen in hoe verre deze regeling schadelijk is voor de geloofwaardigheid van de EU in de rest van de wereld, met name gezien het bestaan van een interne markt voor financiële diensten; is van oordeel dat, om de convergentie van de individueel vertegenwoordigde lidstaten te bevorderen, diverse verbeteringen mogelijk zijn die tot een doeltreffende coördinatie voorafgaand aan de vergaderingen zouden kunnen bijdragen en ertoe zouden kunnen leiden dat Europa in de vergaderingen krachtig met een stem spreekt;

verzoekt de Europese instellingen en de lidstaten te werken aan een routekaart voor de oprichting van een mondiale op een verdrag gebaseerde financiële instelling, langs de in het verslag-Larosière uiteengezette lijnen, met brede bevoegdheden om aanbevelingen te doen en te onderhandelen over bindende minimumnormen en met multilaterale mechanismen voor het beslechten van geschillen en, in voorkomend geval, sancties; is van mening dat de ervaringen die in de handelssector zijn opgedaan door middel van de WTO, kunnen worden benut om bovengenoemde multilaterale mechanismen voor geschillenbeslechting op te zetten; onderstreept dat de voorgestelde organisatie moet voldoen aan de strengste normen inzake transparantie en verantwoordingsplicht;

is van oordeel dat de Commissie een expliciet mandaat moet krijgen om een nieuwe impuls te geven aan de bevordering van het beginsel van multilateralisme bij de internationale samenwerking op financieel, monetair en regelgevingsgebied;

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat alle financiële wetgevingsvoorstellen van de EU een aanvulling vormen op de maatregelen die op mondiaal vlak worden genomen;

20.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 70 E van 8.3.2012, blz. 41.

(2)  PB C 377 E van 7.12.2012, blz. 66.

(3)  PB C 131 E van 8.5.2013, blz. 51.

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0238.

(5)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0268.

(6)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(7)  De Bank voor Internationale Betalingen, de Financiële-actiegroep (FATF) en de Wereldhandelsorganisatie (WTO) houden zich ook met het vaststellen van regels bezig; de Conferentie van de Verenigde Naties voor handel en ontwikkeling (UNCTAD) speelt een belangrijke rol in de mondiale economische governance; de Afrikaanse Ontwikkelingsbank (ADB), de Aziatische Ontwikkelingsbank (ADB), de Caribische Ontwikkelingsbank (CDB), de West-Afrikaanse Ontwikkelingsbank (WADB), de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank (IDB), de Inter-Amerikaanse Investeringsmaatschappij (IIC), de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD), de Ontwikkelingsbank van de Raad van Europa (CEB), de Wereldbankgroep, de Internationale Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (IBRD), de International Development Association (IDA), de Internationale Financieringsmaatschappij (IFC) en het Multilateraal Agentschap voor Investeringsgaranties (MIGA) ondersteunen de financiering van ontwikkelingssamenwerking.

(8)  Resolutie van het Europees Parlement van 20 november 2012 met aanbevelingen aan de Commissie over het verslag van de voorzitters van de Europese Raad, de Europese Commissie, de Europese Centrale Bank en de Eurogroep „Naar een echte Economische en Monetaire Unie” (PB C 419 van 16.12.2015, blz. 48).


Top