This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52014DC0115
REPORT FROM THE COMMISSION TO THE EUROPEAN PARLIAMENT AND THE COUNCIL on the outcome of the EU co-financed programmes for the eradication, control and monitoring of animal diseases and zoonosis over the period of 2005-2011
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de behaalde resultaten met de door de EU medegefinancierde programma's voor de uitroeiing, bestrijding en monitoring van dierziekten en zoönosen gedurende de periode 2005-2011
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de behaalde resultaten met de door de EU medegefinancierde programma's voor de uitroeiing, bestrijding en monitoring van dierziekten en zoönosen gedurende de periode 2005-2011
/* COM/2014/0115 final */
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de behaalde resultaten met de door de EU medegefinancierde programma's voor de uitroeiing, bestrijding en monitoring van dierziekten en zoönosen gedurende de periode 2005-2011 /* COM/2014/0115 final */
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES
PARLEMENT EN DE RAAD over de behaalde resultaten met de door de EU medegefinancierde
programma's voor de uitroeiing, bestrijding en monitoring van dierziekten en
zoönosen gedurende de periode 2005-2011 Samenvatting Dit verslag concentreert zich op de resultaten
die zijn behaald met de uitvoering van de door de EU medegefinancierde
programma's voor de uitroeiing, bestrijding en monitoring van dierziekten en
zoönosen, en komt aldus tegemoet aan het vereiste in artikel 41 van Beschikking
2009/470/EG van de Raad betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied[1]. De middelen voor de medefinanciering van
programma's voor uitroeiing, bestrijding en monitoring van bepaalde dierziekten
(hierna "veterinaire programma's" genoemd) vormen verreweg de
grootste uitgavenpost op het EU-budget voor voedselveiligheid[2]. Gedurende de
beoordelingsperiode heeft de EU meer dan 1,17 miljard euro uitgegeven voor de
medefinanciering van de uitvoering van programma's voor dertien ziekten[3]. In de loop van deze
zeven jaar hebben alle 27 lidstaten (EU-25 tot en met 31 december 2006)
EU-bijdragen ontvangen. Ofschoon er enkele gebieden van zorg zijn, spelen
de veterinaire programma's nog steeds een cruciale rol bij het effectief
beheren van de beoogde dierziekten. Zij staan namelijk in voor wat de hoeksteen
van de EU-strategie voor diergezondheid is: surveillance en bestrijding van
ziekten, een doelgerichtere bestrijding van grensoverschrijdende ziekten met
een hoge relevantie voor de EU, alsmede preventie en snelle respons in geval
van nieuwe en weer de kop opstekende ziekten. Anderzijds leveren deze
programma's ook duidelijke economische voordelen op voor de betrokken sectoren
van de EU-economie en dragen zij bij aan de soepele werking van de interne
markt, de consumentenbescherming en de volksgezondheid (in geval van zoönosen),
die de belangrijkste collectieve voorzieningen van de Europese samenleving
zijn. De analyse houdt rekening met de toekomstige
dreigingen en uitdagingen waar de door de EU medegefinancierde veterinaire
programma's mee geconfronteerd zullen worden en biedt de mogelijkheid een
aantal conclusies te trekken met betrekking tot de maatregelen die in de
toekomst getroffen moeten worden om het programmabeheer te verbeteren. Daarbij
gaat het met name om het verbeteren van de prioriteitenstelling, het
verminderen van de beheerskosten van de programma's, zowel voor de Commissie
als voor de lidstaten, het verbeteren van de opzet en uitvoering en het
verrichten van een kosteneffectiviteitsanalyse van de door de EU
medegefinancierde veterinaire programma's. Op 29 juni 2011 heeft de Commissie een nieuwe
verordening[4]
voorgesteld die heel het gebied van de uitgaven voor voedselveiligheid beslaat.
Het doel hiervan is het bestaand financieel kader te optimaliseren, hetgeen zal
leiden tot meer vereenvoudiging, transparantie en flexibiliteit, en aan te
tonen dat de uitgaven voor voedselveiligheid, en onder meer ook voor
veterinaire programma's, kosteneffectief zijn. Dit voorstel zal in het eerste
semester van 2014 formeel worden goedgekeurd door de medewetgevers. 1. Inleiding Artikel 41 van Beschikking 2009/470/EG van de Raad
betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied bepaalt dat "de
Commissie om de vier jaar bij het Europees Parlement en de Raad een verslag
indient over de gezondheidssituatie van dieren en een kosten-batenanalyse van
de uitvoering van de programma's in de diverse lidstaten, met inbegrip van een
uitleg van de toegepaste criteria"[5]. In het kader van
het huidig monitoring- en beoordelingssysteem zijn geen specifieke instrumenten
voor het meten van de kosteneffectiviteit van de uitgaven voor levensmiddelen
en diervoeders ten uitvoer gelegd. Daarom concentreert dit verslag zich
voornamelijk op een voorlopige kosten-batenanalyse van de ten uitvoer gelegde
programma's. Er dient op te worden gewezen dat talloze
veterinaire programma's en met name uitroeiingsacties (voor bijv. tuberculose)
zich van nature over een lange termijn uitstrekken. Daarom moet men soms lang
wachten voordat de uitvoering van specifieke maatregelen vruchten afwerpt. Dit verslag is het eerste dat binnen dit kader
wordt opgesteld en bestrijkt een zevenjarige beoordelingsperiode, namelijk van
2005 tot en met 2011. 2. Achtergrond De financiële bijdrage van de EU aan programma's
voor uitroeiing, bestrijding en monitoring van dierziekten vormt verreweg de
grootste uitgavenpost op het EU-budget voor voedselveiligheid. Het doel hiervan
is dierziekten geleidelijk aan uit te roeien en maatregelen te nemen voor het
monitoren van dierziekten in de lidstaten en in de EU in haar geheel. Zij
maakt ook deel uit van de alomvattende EU-strategie voor diergezondheid[6] die een hoog niveau van
diergezondheid, volksgezondheid en consumentenbescherming beoogt te waarborgen.
Het uiteindelijke doel van de veterinaire programma's is een hoog niveau van
bescherming van zowel de diergezondheid als de volksgezondheid te waarborgen,
een verhoging van de productiviteit in de veeteeltsector aan te moedigen en een
bijdrage te leveren aan de economische duurzaamheid van de direct of indirect
door uitbraken van dierziekten getroffen sectoren[7]. De voor medefinanciering door de EU in aanmerking
komende dierziekten en zoönosen zijn opgesomd in bijlage I bij Beschikking
2009/470/EG van de Raad. Om ervoor te zorgen dat de prioriteiten van de
financiering volledig aansluiten bij de daadwerkelijk heersende situatie worden
deze op jaarbasis door de Commissie vastgesteld en aangepast. Daarbij wordt de
klemtoon gelegd op voor de diergezondheid of de volksgezondheid belangrijke
ziekten (zoals zoönosen) en op ziekten met een grote economische impact wegens
de gevolgen voor de handel en het verlies van inkomen in de veeteeltsector in
de EU. De voorgestelde prioriteiten worden besproken met de lidstaten binnen het
Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid[8]. De interne beoordeling
van de Commissie is gebaseerd op gegevens van de lidstaten, op verslagen van
het Voedsel- en Veterinair Bureau (VVB)[9],
op financiëleauditverslagen[10],
en op de resultaten van de taakgroep voor controle op de uitroeiing van ziekten
in de lidstaten[11]
(TF). In 2006 werd met het oog op een efficiënter en
effectiever behalen van de doelstellingen een meerjarenaanpak voor veterinaire
programma's geïntroduceerd. De door de EU medegefinancierde veterinaire programma's
omvatten een brede reeks maatregelen, waaronder vaccinatie, het testen van
dieren en het betalen van vergoedingen bij slachten of ruimen. Over het
algemeen bedraagt de financiële bijdrage van de EU 50 % van de kosten van
de lidstaten voor de uitvoering van specifieke maatregelen en is deze gebonden
aan een maximumbedrag[12].
Een uitzondering daarop zijn de kosten voor het monitoren, testen en
genotyperen van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE's) waarvoor tot
een bepaald plafond 100 % is gefinancierd, en de kosten in verband met
hondsdolheidprogramma's (aankoop en distributie van vaccins,
laboratoriumtests), die vanaf 2010 voor 75 % zijn medegefinancierd. In
2011 werd besloten het medefinancieringspercentage voor alle ziekten die tot op
dat moment voor 50 % werden medegefinancierd op te trekken tot 60 %,
om de in een financiële en economische crisis verkerende lidstaten te helpen
hun begrotingen op orde te krijgen. In de periode 2005-2011 bedroegen de totale
EU-betalingen meer dan 1,17 miljard euro[13] en betroffen deze dertien
ziekteprogramma's. Er zij op gewezen dat het totale
financieringsbedrag sterk varieert. Een en ander hangt af van de aard van de
ziekte en het aantal voor elke ziekte goedgekeurde programma's. In de loop van deze zeven jaar hebben alle 27
lidstaten (EU-25 tot 31 december 2006) EU-medefinanciering ontvangen. De
verdeling van de financiële middelen over de medegefinancierde ziekten en de
lidstaten gedurende de beoordelingsperiode wordt grafisch weergegeven in de
afbeeldingen 1 en 2 van het werkdocument van de diensten van de Commissie
SANCO/11377/2013, hoofdstuk III[14]. Afbeelding 1
Verdeling van de betalingen over de lidstaten (2005-2011) Afbeelding 2
Verdeling van de betalingen over de diverse ziekten (2005-2011) Afbeelding 3
Ontwikkeling van de financiering (2005-2011) Uit de ontwikkeling van de financiering
(afbeelding 3) blijkt dat er zich sinds 2009 een aanzienlijke verhoging heeft
voorgedaan: deze opwaartse tendens is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de
aanzienlijke verhoging van de financiële middelen voor de programma's voor de
uitroeiing van bluetongue, met name in Frankrijk en Spanje (zie voor nadere
details het werkdocument van de diensten van de Commissie SANCO/11377/2013,
hoofdstuk IV.2), en van rundertuberculose, met name in Ierland en het VK (zie
voor nadere details het werkdocument van de diensten van de Commissie
SANCO/11377/2013, hoofdstuk IV.3). Deze tendens is ook een gevolg van het feit
dat, zoals hierboven is uitgelegd, in 2011 het financieringspercentage voor
alle ziekten werd opgetrokken. In de beoordelingsperiode hebben twee lidstaten,
te weten Frankrijk en Spanje, bijna 38 % van de totale EU-bijdrage
ontvangen (zie afbeelding 1). De andere belangrijke begunstigden, die samen 35 %
van de EU-betalingen hebben ontvangen, waren Italië (9,5 %), Verenigd
Koninkrijk (10,1 %), Duitsland (7,7 %) en Ierland (7,7 %). De resterende 27 % van de uitgaven werd
verdeeld over 21 lidstaten, waarvan alleen Polen, Portugal en Nederland elk
meer dan 3 % ontvingen. De ontwikkeling van de betalingen aan de zes
voornaamste begunstigden is grafisch weergegeven in afbeelding 4, die ook
informatie verstrekt over de verdeling van de betalingen over de diverse
ziekten in elke lidstaat[15]. Afbeelding 4 De voornaamste begunstigde lidstaten
voor veterinaire programma's (2005-2011) Zoals blijkt uit afbeelding 2 werd meer dan
74 % van de EU-betalingen gedurende de beoordelingsperiode gebruikt voor
drie veterinaire hoofdprogramma's. De EU heeft ongeveer 44,5 % van de
totale medefinancieringsmiddelen geïnvesteerd in de monitoring van TSE's en de
uitroeiing van boviene spongiforme encefalopathieën (BSE) en scrapie. De op één
na grootste hoeveelheid middelen (ongeveer 15,5 % van de totale EU-medefinanciering)
werd toegewezen aan de uitroeiing van rundertuberculose, gevolgd door de
uitroeiing van bluetongue (meer dan 14 %). Nog eens 20,5 % werd verdeeld over vier ziekten, en wel als volgt:
de uitroeiing van runderbrucellose (6 %), hondsdolheid (5,5 %),
schapen- en geitenbrucellose (4,7 %) en de bestrijding van salmonella (4,3 %). De medefinanciering van programma's voor de
resterende zeven ziekten nam 5,2 % van de totale EU-uitgaven in beslag. 3. De diergezondheidstoestand
in de EU in de periode 2005-2011 Over het geheel blijkt uit de kwalitatieve en
kwantitatieve beoordeling van de door de EU medegefinancierde en in de periode
2005-2011 ten uitvoer gelegde veterinaire programma's dat deze een effectieve
bijdrage hebben geleverd aan de verbetering van de diergezondheidstoestand in
de EU en dus "waar voor hun geld" hebben geboden. In de meeste
gevallen zijn positieve resultaten behaald, met uitzondering van bepaalde
ziekten in lidstaten waar nog gebieden van zorg bestaan. In sommige gevallen is weliswaar vooruitgang
geboekt maar variëren de resultaten al naar gelang de ziekte. Ook zijn er
regio´s in de EU waar nog steeds lokale problemen bestaan. Hieraan liggen niet
alleen epidemiologische factoren ten grondslag – met name de rol van in het
wild levende dieren of vectoren – die de effectiviteit van de binnen bepaalde programma's
genomen maatregelen beïnvloeden, maar ook specifieke vraagstukken met
betrekking tot de uitvoering van de programma's in de lidstaten. De getroffen lidstaten waren vaak geconfronteerd
met structurele moeilijkheden, zoals budget- of personeelsproblemen
(onvoldoende personeel of verkeerd ingezet personeel), waardoor de in de programma's
vastgestelde acties – ondanks de geleverde inspanningen – niet op correcte
wijze konden worden uitgevoerd. De Commissie wil de lidstaten verder
ondersteunen door bijvoorbeeld de kosten in verband met het beheer van de
programma's te verminderen en de prioritering van de ziekten te verbeteren. Tekortkomingen konden ook deels worden toegeschreven aan sociaal-culturele
vraagstukken, zoals ontoereikende coördinatie tussen de nationale en
regionale/lokale spelers of een gebrek aan dialoog (communicatie) tussen de
belanghebbenden in de openbare en de particuliere sector. Om deze problemen aan
te pakken, zal de rol van de taskforce bij het verspreiden van beste praktijken
en het delen van ervaringen van de lidstaten worden vergroot. De analyseresultaten per ziekte worden in de
hierna volgende afdelingen besproken. 3.1. Belangrijkste resultaten In de meeste gevallen is men erin geslaagd de
betreffende ziekten te beheersen en de incidentie of aanwezigheid onder
controle te brengen. Veel van deze ziekten zijn in grote delen van de EU
gaandeweg uitgeroeid. Dit blijkt uit een significante uitbreiding van de "ziektevrije
zones" in de EU gedurende deze periode (bv. rundertuberculose,
runderbrucellose en klassieke varkenspest)[16].
• De invoering
van de verplichte programma’s voor de bewaking en uitroeiing van BSE bij
runderen was een noodzakelijk onderdeel van een serie op EU-niveau genomen
maatregelen die hebben geleid tot een sterke afname in het aantal opgespoorde
gevallen van BSE in de periode 2005-2011. De gemiddelde jaarlijkse afname was
38 %. In 2011 werden in meer dan 6,3 miljoen uitgevoerde tests nog
slechts 28 positieve gevallen aangetroffen. De handel in levende runderen,
rundvlees en rundvleesproducten uit de zwaarst getroffen lidstaten is weer
aangetrokken en het consumentenvertrouwen is hersteld. De door de EU verplichte
maatregelen voor de monitoring van scrapie en de uitroeiing van deze
ziekte in een besmette schapen- en geitenkudde hebben een veel beter inzicht
opgeleverd in de verspreiding van scrapie en, dankzij onderscheidende tests, de
zekerheid dat de incidentie van BSE bij schapen en geiten thans nihil of te
verwaarlozen is. • De
programma’s voor bluetongue hebben een belangrijke rol gespeeld in de bestrijding
en uitroeiing van deze ziekte, met name voor de bestrijding van de epidemieën
veroorzaakt door de in 2006 en 2007 plotseling opgedoken serotypen BTV-8 en
BTV-1. Dankzij de aanzienlijke financiële middelen die door de EU werden
aangewend, konden de lidstaten een gecoördineerde vaccinatiecampagne opstarten
in alle besmette gebieden. De campagne is zeer succesvol gebleken, daar bluetongue
doeltreffend onder controle is gebracht en de serotypen BTV-1 en BTV-8 nagenoeg
uit heel Europa verdreven zijn. • In het geval
van hondsdolheid zijn de medegefinancierde programma's voor orale
vaccinatie die aan het einde van de jaren tachtig zijn gestart, zeer succesvol
gebleken: zij hebben geleid tot de duurzame uitroeiing van hondsdolheid in
meerdere lidstaten. Tussen 2005 en 2011 is het totale aantal positieve gevallen
van hondsdolheid op EU-niveau sterk afgenomen van 2 575 gevallen tot 518.
De uitroeiing van hondsdolheid in heel Europa is thans in zicht. Deze situatie
is uniek in de wereld, want de schaal waarop de EU hondsdolheid heeft
uitgeroeid is nog nooit ergens vertoond[17].
Het verspreidingsgebied van de ziekte is nu beperkt tot het oosten van de EU en
de Commissie legt op dit moment de laatste hand aan maatregelen om financiering
te verstrekken voor het instellen van vaccinatiegordels via bilaterale
overeenkomsten tussen de betrokken lidstaten en hun buurlanden waar hondsdolheid
nog steeds een bedreiging vormt[18].
• De
verplichte, medegefinancierde controleprogramma's voor salmonella die
sinds 2007 geleidelijk zijn ingevoerd, hebben een aanzienlijke verbetering van
de situatie bij pluimvee opgeleverd. Het aantal bij de mens vastgestelde
gevallen die zijn gemeld in de EU is met 50 % afgenomen. De neerwaartse
tendens op EU-niveau van bij de mens vastgestelde gevallen tussen 2005 en 2011
was statistisch significant, met een gemiddelde jaarlijkse afname van 12 %
(gegevens van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA)[19]. De prevalentie van de
serovars van salmonella die relevant zijn voor de volksgezondheid, kon worden
teruggedrongen door de doelmatige en gecoördineerde tenuitvoerlegging van
nationale controleprogramma's voor salmonellose (met onder meer programma's
voor routinematige monitoring door zowel de landbouwer als de bevoegde
instantie) bij gespecificeerde pluimveepopulaties, gericht op de serovars die
de meeste infecties bij mensen veroorzaken. • Aviaire influenza, die de afgelopen jaren steeds vaker de EU is binnengedrongen, vooral
verspreid door vederwild, is succesvol onder controle gebracht met behulp van
de verplichte surveillanceprogramma's. De invoering
hiervan is doeltreffend gebleken voor het geven van vroegtijdige waarschuwingen
zodat uitbraken van zowel hoog- als laagpathogene stammen bijtijds worden
gedetecteerd, hetgeen niet alleen het risico van economische schade voor
landbouwers vermindert maar ook dat van het opduiken van een zoönotische stam
die gevaarlijk is voor de mens. Bij crises waren zij bovendien buitengewoon
nuttig doordat zij een vroegtijdige detectie mogelijk maakten van hoogpathogene
aviaire influenza (HPAI) bij vederwild, waardoor verdere verspreiding naar
commerciële koppels werd voorkomen en het risico van menselijke blootstelling
beperkt. Sinds 2008 is het aantal onderzochte wilde en als landbouwhuisdier
gehouden vogels afgenomen. Deze afname moet in samenhang worden gezien met de
positieve tendens in het aantal uitbraken dat zich voordoet, waarbij sinds 2007
voor zowel als landbouwhuisdier gehouden als wilde vogels een significante
daling kon worden waargenomen. In 2007 deden zich 25 uitbraken van HPAI voor
onder als landbouwhuisdier gehouden vogels tegen 0 in 2011, en sinds 2010
hebben zich geen uitbraken onder vederwild meer voorgedaan. • Klassieke varkenspest was in 2004 in de meeste lidstaten van de EU-15 uitgeroeid, afgezien
van bepaalde gebieden in Duitsland, Luxemburg en Frankrijk waar de ziekte nog
voorkwam bij wilde zwijnen. De uitbreiding van de EU heeft
tot verhoogde risico's geleid als gevolg van reservoirs van klassieke
varkenspest in Midden-Europa en de Balkan en een endemische situatie van
klassieke varkenspest in Bulgarije en Roemenië ten tijde van hun toetreding tot
de EU. Doordat er meer geld is uitgetrokken om controlemaatregelen te treffen,
is men in deze gebieden de afgelopen jaren goed gevorderd richting uitroeiing
van klassieke varkenspest. De grootste uitbraken in deze periode traden op
tussen 2006 en 2007 bij als landbouwhuisdier gehouden varkens in Roemenië en in
2008 bij wilde zwijnen in Hongarije. In 2009 was er geen enkele uitbraak bij
varkens en in 2010 en 2011 werden noch bij als landbouwhuisdier gehouden noch
bij wilde dieren uitbraken gemeld. • Wat rundertuberculose
betreft, valt uit de epidemiologische gegevens voor de lidstaten die steun
krijgen via medegefinancierde programma's, op te maken dat er tussen 2005 en
2011 enige vooruitgang is geboekt in de richting van uitroeiing van de ziekte.
In Spanje, Italië, Portugal en Polen nam het aantal gevallen van
rundertuberculose duidelijk af en Polen verkreeg in 2009 de status "officieel
tuberculosevrij", evenals meerdere regio's in Italië de afgelopen jaren.
De epidemiologische situatie van tuberculose in Ierland (waar in 2009 door de
EU medegefinancierde programma's werden gestart) liet ook enige verbetering
zien. De situatie moet worden bevestigd in de komende jaren. Over het geheel genomen is aanzienlijke
vooruitgang geboekt richting de uitroeiing van zowel runderbrucellose als
schapen- en geitenbrucellose; slechts in enkele delen van de EU komen deze
ziekten nog voor. • Runderbrucellose is in de meeste EU-landen bijna volledig uitgeroeid: de prevalentie van runderbrucellose in geteste runderen in de
lidstaten met medegefinancierde programma's is sinds 2005 in de meeste landen
(Cyprus, Ierland, Spanje en het Autonoom Gebied der Azoren) afgenomen of op een
laag niveau gebleven. In Noord-Ierland werd na 2005 een toename waargenomen,
zij het vanaf een zeer laag uitgangsniveau, gevolgd door een afname in het
incidentieniveau vanaf 2009. De succesvolle tenuitvoerlegging van programma's
heeft ertoe geleid dat de Republiek Ierland als geheel in 2009 de status "officieel
brucellosevrij" kreeg, net als verschillende regio's en provincies van
Italië en de Spaanse Canarische Eilanden. • Dankzij de tenuitvoerlegging
van programma's voor de uitroeiing van schapen- en geitenbrucellose is
uitstekende vooruitgang geboekt in Cyprus, Noord- en Midden-Italië en Spanje,
waar de prevalentie binnen beslagen tussen 2005 en 2011 aanzienlijk is
afgenomen. Als we de epidemiologische analyse over een langere tijdsspanne
beschouwen is het succes in Spanje nog opmerkelijker: het land heeft een
aanzienlijke afname in de prevalentie binnen beslagen gemeld, met een daling
van zo’n 30 % in 1999 tot 0,54 % in 2011. • De
succesvolle tenuitvoerlegging van programma's voor de uitroeiing van enzoötische
runderleukose heeft geleid tot een significante afname van de incidentie
van deze ziekte in de risicolanden (met name Portugal, Polen en Italië). • Een vergelijkbare positieve tendens
is te zien voor de ziekte van Aujeszky: een toenemend aantal lidstaten
is inmiddels ziektevrij. Het voornaamste resultaat van de uitroeiingsprogramma's
in de periode 2005-2011 is dat de ziekte in Duitsland, Slowakije en veel
regio’s van het VK is uitgeroeid, terwijl in tal van andere gebieden ook
vooruitgang is geboekt. Na de succesvolle tenuitvoerlegging van deze
programma's en een herprioritering van de ziekten door de Raad in 2006[20] is de EU-medefinanciering in 2010 gestopt. 3.2. Gedeeltelijk succes • Runderbrucellose: in Portugal en Italië vertonen de prestaties op regionaal
niveau aanzienlijke verschillen, als gevolg van de bijzondere omstandigheden
waaronder de programma's voor de uitroeiing van runderbrucellose in bepaalde
regio's ten uitvoer worden gelegd. In Italië zijn er grote regionale
verschillen wat betreft de aanwezigheid van runder- en buffelbrucellose. In
Noord- en Midden-Italië zijn meerdere regio's en provincies officieel vrij,
terwijl in de zuidelijke regio's er nog steeds een hoge prevalentie en
incidentie van de ziekte onder runderen en buffels is. Op het vasteland van
Portugal zijn er eveneens geografische verschillen wat de prevalentie van de ziekte
betreft. In bepaalde regio's komt de ziekte vaker voor dan in de rest van het
land. Niettemin is er merkbare vooruitgang gemaakt. Er zijn met name
uitstekende resultaten behaald met het vaccinatieprogramma op de Azoren, waar
de ziekteprevalentie in het beslag is gedaald van boven de 3 % in 2006 tot
net boven de 1 % in 2011. 3.3. Gebieden van zorg • Schapen- en geitenbrucellose: Griekenland en Zuid-Italië zijn de belangrijkste gebieden van
zorg wat betreft de uitroeiing van de ziekte. Hier doen zich ook bijzondere
problemen voor bij de uitvoering van de programma's, waardoor de algehele
prestaties van de programma's negatief werden beïnvloed. Het is belangrijk erop
te wijzen dat daar waar de programma's niet goed hebben kunnen presteren wegens
een gebrekkige of verkeerde uitvoering op nationaal of lokaal niveau, de
Commissie effectieve correctiemaatregelen heeft genomen of sancties heeft
opgelegd, met dien verstande dat zij heeft geweigerd programma's goed te
keuren, de financiering voor daaropvolgende jaren heeft verminderd, of de
bijdrage voor de betrokken jaren heeft verminderd. • Rundertuberculose in het VK: sinds 2010 zijn medegefinancierde uitroeiingsprogramma's ten uitvoer
gelegd op heel het grondgebied, met uitzondering van Schotland (dat sinds 2009
officieel vrij is van de ziekte). De epidemiologische situatie gaf gedurende de
beoordelingsperiode aanleiding tot bezorgdheid en moet nog steeds zorgvuldig in
de gaten worden gehouden, in het bijzonder in Engeland. De maatregelen van de
goedgekeurde programma's moeten op correcte wijze ten uitvoer worden gelegd. • Afrikaanse varkenspest in Italië
(Sardinië): de ziekte is volledig uitgeroeid op het
grondgebied van de EU, met uitzondering van Sardinië. Niettegenstaande de
positieve neerwaartse tendens in de voorgaande jaren stak de ziekte in de
tweede helft van 2011 weer sterk de kop op, voornamelijk wegens de gebrekkige
tenuitvoerlegging van de goedgekeurde programma's. 4. Kosten-batenanalyse van
veterinaire programma’s in de periode 2005-2011 De doeltreffendheid van de maatregelen die in de
periode 2005-2010 met medefinanciering van de EU waren getroffen, werd zowel
intern geëvalueerd als via externe studies die de afgelopen jaren werden
uitgevoerd[21],
op basis van tastbare resultaten van het EU-optreden om de lidstaten te
ondersteunen bij het uitroeien, bestrijden en monitoren van bepaalde
dierziekten. Deze studies hebben uitgewezen dat de veterinaire programma's over
het algemeen succesvol zijn geweest maar hebben ook een aantal zwakke punten
aan het licht gebracht waarbij bepaalde problemen bij de tenuitvoerlegging de
uitkomst van het programma negatief beïnvloedden, zoals reeds beschreven in afdeling
3. Deze zwakke punten zullen naar verwachting worden verbeterd, onder meer door
de voortdurende modernisering van de financiële beheersinstrumenten en de optimalisering
van de activiteiten van de taskforce. Er zij aan herinnerd (zie afdeling 2) dat de subsidiabele
maatregelen die eerder voor 50 % medegefinancierd waren, in 2011 voor een
groter gedeelte medegefinancierd werden, te weten voor 60 %, en dat er
bovendien een aanvullende maatregel werd medegefinancierd[22]. In hoofdstuk IV van het werkdocument van de
diensten van de Commissie SANCO/11377/2013 worden de resultaten gepresenteerd
van de kosten-batenanalyse voor de ziekten die het grootste deel van de financiële
bijdrage van de EU voor veterinaire programma's vertegenwoordigen. 5. Administratieve lasten in
verband met door de EU medegefinancierde veterinaire programma's Voor de administratie in verband met financiële
EU-middelen en de besteding ervan zijn aanzienlijke personele middelen nodig.
De benodigde hoeveelheid personele middelen verandert niet wezenlijk naargelang
van de omvang van de programma's. Het is in alle gevallen nodig dat men zich
voorbereidt en het programma bestudeert, dat er een uitvoeringsbesluit van de
Commissie wordt opgesteld en goedgekeurd, dat de financiële administratie wordt
bijgehouden en dat prestatiecontroles worden uitgevoerd. Ondanks de aanzienlijke kosten in verband met het
aanvragen en ontvangen van geringe financiële bijdragen, erkennen de lidstaten
de voordelen van die betalingen, met name om redenen van capaciteitsopbouw en
consensusvorming. Tussen 2005 en 2011 werden 825 betalingen gedaan
voor een totale EU-medefinanciering van 1 174 253 269,46 euro.
In onderstaande afbeelding, waarin betalingen zijn gegroepeerd aan de hand van
hun omvang, is weergegeven hoe de financiering zich in deze periode heeft
ontwikkeld. Zoals te zien is, maakten betalingen van
200 000 euro en minder (de vier laagste categorieën) een zeer klein deel
uit van de totale EU-medefinanciering in die periode: iets meer dan 1,5 %
van het totale bedrag. Aan de andere kant vertegenwoordigden de bedragen in
deze vier laagste categorieën opgeteld bijna 42 % van het totale aantal
betalingen. Afbeelding 5 Verdeling van betalingen naar omvang (2005-2011) Anderzijds was de hoogste categorie
(betalingen van meer dan 10 000 000 euro) op zichzelf goed voor
meer dan 35 % van de EU-financiering in die periode, terwijl ze slechts
2,6 % van het aantal verrichte betalingen uitmaakte. Dit betekent dat het bij een significant deel van
de betalingen om een betrekkelijk gering bedrag gaat, te weten: • bijna 19 %
van de betalingen beliep 25 000 euro of minder en vertegenwoordigde
zo’n 0,1 % van de totale financiering; • ruim 26 %
van de betalingen beliep minder dan 50 000 euro en vertegenwoordigde
zo’n 0,3 % van het medegefinancierde bedrag in de betreffende periode. Uitvoeriger informatie over de waarde van de
afzonderlijke betalingen in het kader van de EU-medefinanciering voor
veterinaire programma's is te lezen in: Hoofdstuk V van het werkdocument van de diensten
van de Commissie SANCO/11377/2013. 6. Conclusies en de weg vooruit In de onderhavige periode hebben de door de EU
medegefinancierde veterinaire programma's hun katalyserende werking laten zien
door het volgende te bereiken: • verbetering van zowel de
volksgezondheid als de diergezondheid: vermindering
van de ziekteprevalentie/‑incidentie; bescherming van de volksgezondheid
(in het geval van zoönosen); vervulling van hun rol als hoofdinstrument voor
ziektepreventie en ‑beheer in het kader van de EU-strategie voor
diergezondheid; • economische voordelen voor de EU als
geheel: bescherming van de waarde van de sector;
bijdrage aan de stabiliteit van de markt; verzekering van veilige handel;
toename van de handel met derde landen; afname van de volksgezondheidskosten[23]. De voornaamste sterke
punten die hebben bijgedragen aan het succes van de
door de EU medegefinancierde veterinaire programma's waren: • een
bottom-upbenadering van de opsporing en aanpak van diergezondheidsproblemen
doordat de programma's op lidstaatniveau werden opgesteld, en een
top-downbenadering om de inachtneming van EU-regels en ‑criteria te
waarborgen doordat de programma’s door de Commissie werden goedgekeurd; • flexibiliteit
in de toekenning van beschikbare middelen dankzij jaarlijkse bijstellingen
(naargelang van de epidemiologische situatie en ziekteprioritering) en de
mogelijkheid om verschillende financieringspercentages toe te passen; • het feit dat
het EU-systeem in staat is om te reageren op uitzonderlijk ernstige
gezondheidssituaties (bv. BSE-crisis, bluetongue-epidemieën) met beperkte
financiële middelen in verhouding tot de over het algemeen grote economische
waarde van de diersectoren; • de
continuïteit van de financiële bijdragen van de EU, dat middellangetermijnplanning
van veterinaire programma's in de lidstaten mogelijk maakt; • de aanpak
door middel van regionale samenwerking die waardevolle ondersteuning oplevert
voor kandidaat-lidstaten en derde landen die aan de EU grenzen, waardoor de
introductie van ziekten in de EU kon worden voorkomen (en de houdbaarheid van
de tot nu toe geboekte resultaten in de lidstaten kon worden gewaarborgd); • het delen
van kennis, ervaring en beste praktijken tussen lidstaten mede in het kader van
de taakgroepen voor controle op de uitroeiing van ziekten. Er is echter ook een aantal zwakke punten aan het
licht gekomen: sommige zijn al voor een deel door de Commissie aangepakt, voor
andere moet dit nog op korte termijn gebeuren: • Het
ontbreekt aan een systematische benadering op basis van een duidelijke reeks doelstellingen
en indicatoren, waardoor de doeltreffendheid van de ten uitvoer gelegde
programma's beter geëvalueerd kan worden. Dit beperkt ook de mogelijkheid om de
kosteneffectiviteit van de verschillende maatregelen aan te tonen. • De
aanzienlijke verschillen in de veterinaire systemen en veestapelstructuren
tussen de lidstaten leiden tot een inconsistente tenuitvoerlegging van
programma's met het risico dat op EU-niveau geboekte resultaten in gevaar
worden gebracht, vooral als het gaat om de aanpak van grensoverschrijdende
ziekten. • De indiening
van meerjarenprogramma's door de lidstaten schiet nog te kort, hetgeen het
moeilijker maakt om helderheid te krijgen over de vooruitgang die wordt geboekt
bij het halen van middellangetermijndoelen, en om de inspanningen te
verminderen die nodig zijn voor het beheer van het programma. Bovendien zal de EU tussen nu en 2020 voor een
aantal specifieke uitdagingen komen te staan die de doeltreffendheid van
de programma's van de lidstaten kunnen schaden. Deze houden voornamelijk
verband met: • de mogelijkheid dat huidige
prioritaire ziekten weer de kop opsteken: –
de grensoverschrijdende bewegingen van vatbare wilde
dieren (in het bijzonder klassieke varkenspest, Afrikaanse varkenspest en hondsdolheid
in oostelijke en Baltische lidstaten); –
de illegale import van vlees uit derde landen
buiten de EU (in het bijzonder klassieke en Afrikaanse varkenspest langs de oostgrens
van de EU); –
de sporadische ontdekking van BSE-gevallen en
onzekerheden over "atypische BSE" (alle lidstaten); • de mogelijkheid dat opkomende ziekten
worden geïntroduceerd: –
het risico dat bedreigingen uit naburige derde
landen binnendringen in grensgebieden van de EU; –
het risico van de mogelijke introductie van
opkomende ziekten en de herintroductie van bekende ziekteverwekkers in de EU
vanuit naburige derde landen; • de voornaamste veranderende
risicofactoren: –
de toenemende complexiteit van internationale
toeleveringsketens; –
het toenemende risico van vectorziekten en de
mogelijke gevolgen van de klimaatverandering in de vorm van veranderingen in
het opkomen en de verspreidingspatronen van dierziekten; –
een mogelijke verslapping van de surveillancemaatregelen
wanneer de primaire doelstelling voor de ziektesituatie is gehaald. –
inspanningen ten behoeve van de houdbaarheid van de
overheidsfinanciën op zowel lidstaat- als EU-niveau kunnen leiden tot
bezuinigingen die negatief kunnen uitpakken voor de continuïteit van programma’s.
Met name programma's die langdurige continuïteit vergen om de nagestreefde
resultaten te behalen, zullen hierdoor getroffen worden. De resultaten en
effecten van de programma’s moeten op de middellange termijn worden beoordeeld
om de prestaties van de programma's volledig op waarde te kunnen schatten: het
trekken van conclusies door resultaten op kortetermijnbasis te vergelijken kan
misleidend zijn doordat resultaten op het gebied van diergezondheid slechts na
verloop van tijd kunnen worden aangetoond (afhankelijk van de epidemiologie van
de ziekte). Op 29 juni 2011 heeft de Commissie een nieuwe
verordening voorgesteld die alle uitgaven op het gebied van voedselveiligheid
omvat. Het doel hiervan is om het bestaande financiële kader te optimaliseren
met het oog op meer eenvoud, transparantie en flexibiliteit, en om de
kosteneffectiviteit aan te tonen van de uitgaven aan voedselveiligheid waaronder
veterinaire programma's. Dit voorstel zal in het eerste semester van 2014
formeel worden goedgekeurd door de medewetgevers. [1] PB L 155 van 18.6.2009, blz. 30. Beschikking 2009/470/EG
is na diverse wijzigingen gecodificeerd, ingetrokken en vervangen door
Beschikking 90/424/EEG van de Raad betreffende bepaalde uitgaven op veterinair
gebied. [2] In 2011 werd ongeveer 75 % van het totale budget
voor levensmiddelen en diervoeders uitgetrokken voor veterinaire programma's. [3] Aviaire influenza, Afrikaanse varkenspest, de ziekte van
Aujeszky, runderbrucellose, rundertuberculose, bluetongue, klassieke varkenspest,
enzoötische boviene leukose, hondsdolheid, enzoötische salmonellose, schapen-
en geitenbrucellose, vesiculaire varkensziekte, TSE´s (BSE en scrapie). [4] COM(2011) 398 definitief. [5] Het verslag is mede gebaseerd op de resultaten van twee
in dit kader verrichte beoordelingen:
"Voorbereiding van een verslag over de resultaten van de door EU
medegefinancierde programma's voor uitroeiing en monitoring van dierziekten in
de lidstaten en in de EU in haar geheel" (2011, Food Chain Evaluation
Consortium).
"Beoordeling van de uitroeiing, bestrijding en monitoring van
dierziekten" (2013, ICF-GHK). [6] Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees
Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de
Regio´s over een nieuwe strategie voor diergezondheid voor de Europese Unie
(2007-2013): "Voorkomen is beter dan genezen" (COM/2007/539 definitief). [7] Het werkdocument van de diensten van de Commissie
SANCO/11377/2013, hoofdstuk VIII, bevat enkele cijfers over het economische
belang van de veeteeltsector in de EU gedurende de beoordelingsperiode. [8] Dit comité is opgericht bij Verordening (EG) nr.
178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot
vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving,
tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot
vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden, PB L 31 van
1.2.2002, en heeft tot taak de Commissie bij te staan bij het waarborgen van
een doelmatigere, alomvattende aanpak van de voedselketen. Het Comité bestaat
uit vertegenwoordigers van de lidstaten en wordt voorgezeten door een
vertegenwoordiger van de Commissie. [9] Het VVB maakt deel uit van het directoraat-generaal
Gezondheid en Consumenten. Het heeft tot taak door middel van audits,
inspecties en aanverwante activiteiten effectieve controlesystemen te
waarborgen en na te gaan of de EU-normen binnen de EU en in derde, naar de EU
exporterende landen worden geëerbiedigd. [10] De auditverslagen zijn gericht tot leidinggevenden en
andere belanghebbenden en bevatten een samenvatting van de door de dienst Interne
Audit van de Commissie (DG Gezondheid en Consumenten) verrichte
auditwerkzaamheden. [11] De oprichting van deze taakgroep (task force: TF) vond plaats
in maart 2000 in aansluiting op actie 29 van het Witboek over
voedselveiligheid. De TF bestaat uit vertegenwoordigers van alle lidstaten. Zij
valt onder de verantwoordelijkheid van de Commissie en vergadert één of twee
maal per jaar in Brussel. Haar doelstellingen zijn: a) het verbeteren van de
uitroeiing van dierziekten en b) het verbeteren van de kosten-batenverhouding
van door de EU medegefinancierde programma's voor de uitroeiing van
dierziekten. Daarnaast zijn zes TF-subgroepen opgericht: rundertuberculose,
runderbrucellose, schapen- en geitenbrucellose, hondsdolheid, salmonellose en
klassieke varkenspest. Deze moeten zich bezighouden met specifieke ziekten en
technische bijstand leveren. De verslagen van de TF-vergaderingen worden
gepubliceerd op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/food/animal/diseases/index_en.htm [12] Niet alle door de lidstaten uitgevoerde maatregelen worden
door de EU medegefinancierd. De EU kan enkel een bijdrage leveren tot bepaalde
maatregelen, afhankelijk van de ziekte. De in aanmerking komende ziekten worden
opgesomd in de beschikkingen van de Commissie waarmee de veterinaire programma's
jaarlijks worden goedgekeurd. Zie voor nadere details Uitvoeringsbesluit
2012/761/EU van de Commissie – PB L 336 van 8.12.2012, blz. 83. [13] Sommige programma's zijn niet opgenomen in de balans van 2011
omdat de desbetreffende financiële audits nog niet zijn afgesloten. [14] De uiteindelijke EU-betalingen voor de door de lidstaten
uitgevoerde en voordien door de Commissie goedgekeurde veterinaire programma's
worden weergegeven in het werkdocument van de diensten van de Commissie
SANCO/11377/2013, hoofdstuk III. [15] Bijzonderheden over de EU-medefinanciering in de 21 resterende
lidstaten zijn te vinden in het werkdocument van de diensten van de Commissie
SANCO/11377/2013, hoofdstuk VI. [16] Bijzonderheden over officieel ziektevrije zones zijn te
lezen in het werkdocument van de diensten van de Commissie SANCO/11377/2013, hoofdstuk
IX. [17] Vanwege de hoge infectiedruk uit de landen van de
westelijke Balkan financiert de EU ook samenwerkingsactiviteiten op het gebied
van hondsdolheid (en klassieke varkenspest) met deze landen in het kader van
het instrument voor pre-toetredingssteun. [18] Derde landen waarvan deelname aan dit plan op dit moment
al wordt overwogen, zijn onder andere Rusland, Oekraïne en Wit-Rusland. [19] De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) is in
januari 2002 opgericht als een onafhankelijke bron van wetenschappelijk
advies en voorlichting over risico’s die verband houden met de voedselketen.
Zij werd opgericht als onderdeel van een omvattend programma om de
voedselveiligheid in de EU te verbeteren, een hoog niveau van
consumentenbescherming te waarborgen en het vertrouwen in de voedselvoorziening
in de EU te bewaren. [20] Beschikking van de Raad
van 19 december 2006 tot wijziging van Beschikking 90/424/EEG betreffende
bepaalde uitgaven op veterinair gebied (PB L 397 van 30.12.2006, blz.
22-27). [21] Zie voetnoot 2. [22] Er werd een vast bedrag per bemonsterd landbouwhuisdier
ingevoerd. [23] Voor meer bijzonderheden zie Preparation of a report on
the outcome of the EU co-financed animal disease eradication and monitoring
programmes in the ms and the EU as a whole (2011, Food Chain Evaluation
Consortium).