This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52014DC0002
REPORT FROM THE COMMISSION TO THE EUROPEAN PARLIAMENT AND THE COUNCIL Joint Report on the application of Council Directive 2000/43/EC of 29 June 2000 implementing the principle of equal treatment between persons irrespective of racial or ethnic origin (‘Racial Equality Directive’) and of Council Directive 2000/78/EC of 27 November 2000 establishing a general framework for equal treatment in employment and occupation (‘Employment Equality Directive’)
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Gezamenlijk verslag inzake de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming ("richtlijn rassengelijkheid") en van Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep ("richtlijn gelijke behandeling in arbeid en beroep")
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Gezamenlijk verslag inzake de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming ("richtlijn rassengelijkheid") en van Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep ("richtlijn gelijke behandeling in arbeid en beroep")
/* COM/2014/02 final */
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Gezamenlijk verslag inzake de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming ("richtlijn rassengelijkheid") en van Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep ("richtlijn gelijke behandeling in arbeid en beroep") /* COM/2014/02 final */
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES
PARLEMENT EN DE RAAD Gezamenlijk verslag inzake de
tenuitvoerlegging van Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000
houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen
ongeacht ras of etnische afstamming ("richtlijn rassengelijkheid") en
van Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van
een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep
("richtlijn gelijke behandeling in arbeid en beroep") 1. inleiding Bescherming tegen discriminatie is één van de
gebieden waarop het EU-recht van grote invloed is op het dagelijks leven van de
Europese burgers. Het algemene kader waarin de twee
anti-discriminatierichtlijnen[1]
van de EU voorzien, is al meer dan tien jaar bepalend voor de Europese
anti-discriminatiewetgeving. Sommige lidstaten hadden voor de omzetting van de
twee richtlijnen nauwelijks wetten op dit gebied en de richtlijnen hebben in de
wetgeving van alle lidstaten nieuwe elementen geïntroduceerd, zoals bescherming
tegen leeftijdsdiscriminatie. De anti-discriminatierichtlijnen: - verbieden discriminatie op grond van ras of etnische afstamming (Richtlijn 2000/43/EG) en godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid (Richtlijn 2000/78/EG); - bieden bescherming op een aantal sleutelgebieden: arbeid en beroepsopleiding (beide richtlijnen), onderwijs, sociale zekerheid en gezondheidszorg, alsmede toegang tot en levering van goederen en diensten, waaronder huisvesting (Richtlijn 2000/43/EG); - verbieden verschillende soorten discriminatie: directe en indirecte discriminatie, intimidatie, aanzetten tot discriminatie en represailles; - bepalen dat de lidstaten dienen te voorzien in doeltreffende sancties en rechtsmiddelen. De eerste verslagen over de tenuitvoerlegging
zijn in 2006[2]
respectievelijk 2008[3]
goedgekeurd. Aangezien regelmatig verslag moet worden uitgebracht over beide
anti-discriminatierichtlijnen[4],
is het onderhavige document een gezamenlijk verslag. De meeste bepalingen zijn
wat regelgevende aanpak en inhoud betreft namelijk identiek. Bovendien hebben
de meeste lidstaten de twee richtlijnen in één nationale wet omgezet. De eerste
verslagen zijn goedgekeurd toen veel lidstaten de anti-discriminatierichtlijnen
nog maar pas in nationale wetgeving hadden omgezet en derhalve nog geen
ervaring hadden met de toepassing ervan. Inmiddels hebben alle 28 lidstaten de
richtlijnen omgezet en ervaring opgedaan met de toepassing ervan. Ook heeft het
Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) de richtlijnen nader
geïnterpreteerd in zijn rechtspraak. In het onderhavige verslag wordt de
toepassing van de richtlijnen bestudeerd, worden de door het HvJ-EU en de
nationale rechters uitgevaardigde interpretaties geïnventariseerd en worden de
toekomstige uitdagingen vastgesteld[5]. In overeenstemming met de richtlijnen[6] hebben alle lidstaten
informatie verstrekt aan de Commissie en bijgedragen aan dit verslag. Verder
heeft de Commissie bij de nationale gelijkheidsorganen[7], het Europees netwerk van
organen voor de bevordering van gelijke behandeling (Equinet), het Bureau van
de Europese Unie voor de grondrechten, sociale partners[8], maatschappelijke
organisaties[9]
en het Europees netwerk van juridische deskundigen op het gebied van
non-discriminatie[10]
advies ingewonnen. 2. Stand van de omzetting en inbreukprocedures Beide richtlijnen zijn in alle 28 lidstaten[11] in nationale wetten
omgezet en de overeenstemming van al die wetten met de richtlijnen is door de
Commissie gecontroleerd. Tegen 25 lidstaten werden
inbreukprocedures ingeleid wegens niet-conformiteit met de richtlijnen; dit
gebeurde hoofdzakelijk tussen 2005 en 2007[12].
Veel lidstaten hadden aanvankelijk moeite met de omzetting doordat de twee
richtlijnen toentertijd nieuw waren. Kenmerkende problemen hadden betrekking op
de definitie van "directe discriminatie", "indirecte discriminatie",
"intimidatie" en "represailles", de rechtspositie van de
betrokken organisaties, beperkingen van het toepassingsgebied en een te ruime uitleg
van de overeenkomstig de richtlijnen toegestane afwijkingsclausules. Bijna al
deze inbreukzaken van de ‘eerste generatie' zijn inmiddels afgesloten, omdat de
lidstaten hun wetgeving hebben aangepast aan de richtlijnen[13]. In één door de
Commissie gestarte inbreukzaak concludeerde het HvJ-EU dat de lidstaat zijn verplichting
om naar behoren uitvoering te geven aan Richtlijn 2000/78//EG niet was
nagekomen in verband met redelijke aanpassingen op het werk voor personen met
een handicap[14]. De Commissie blijft de ontwikkelingen in de lidstaten
in het oog houden en leidt zo nodig inbreukprocedures in[15]. De Commissie ontvangt jaarlijks een aantal
klachten over deze richtlijnen (gemiddeld
ca. 20 tot 30), maar het merendeel betreft afzonderlijke gevallen van
discriminatie, die niet met de onjuiste omzetting of toepassing van de
richtlijnen te maken hebben; daarom leiden deze niet tot inbreukprocedures. Op
nationaal niveau wordt een veel hoger aantal klachten behandeld. Uitsluitend de
nationale wet voorziet in rechtsmiddelen voor individuele gevallen en
vorderingen kunnen uitsluitend voor de nationale rechters worden ingesteld.
Daarbij is het de rol van de Commissie om te bestuderen of een klacht duidt op
onjuiste omzetting of toepassing van de richtlijnen door de betrokken lidstaat.
In drie zaken die zijn gebaseerd op klachten uit hoofde van Richtlijn 2000/78/EG
is momenteel een inbreukprocedure ingeleid[16]. 3. Uitvoering en toepassing van de richtlijnen Beide richtlijnen zijn omgezet in nationale
wetten, maar nadere bestudering van de nationale ervaringen wijst uit dat er
nog steeds problemen zijn bij de uitvoering en toepassing. Om deze problemen het hoofd te bieden hebben de Commissie,
het Europees netwerk van organen voor de bevordering van gelijke behandeling
(Equinet), het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) en de
afzonderlijke lidstaten stuk voor stuk richtsnoeren bekendgemaakt voor de
toepassing van de twee richtlijnen[17].
Verder financiert de Commissie opleidingen voor rechters en andere juridische
beroepsbeoefenaars teneinde de juiste toepassing van de richtlijnen te
bevorderen door hun kennis over de EU-wetgeving inzake gelijke behandeling uit
te breiden[18]. 3.1. Bekendheid van de rechten Beide richtlijnen[19] benadrukken dat het van
belang is informatie te verspreiden om te verzekeren dat de betrokken personen
op de hoogte zijn van hun recht op gelijke behandeling. Bij alle Europeanen,
niet alleen bij minderheden, lijkt sprake te zijn van een gebrek aan kennis
over hun rechten[20].
Mensen weten bijvoorbeeld niet dat discriminatie op de arbeidsmarkt zelfs
verboden is in het sollicitatiestadium[21].
Veel lidstaten beschouwen dit gebrek aan kennis als een belangrijke uitdaging
en melden hoe zij dit probleem aanpakken. Zo maken zij gebruik van voorlichtingsmateriaal
en richtsnoeren, voorlichtingscampagnes en informatieportalen, waarvan sommige
op specifieke doelgroepen (minderheden, jongeren) zijn toegespitst[22]. Een effectief gebruik
van de hulpmiddelen is gericht op personen die het grootste risico lopen en op personen
die in de positie verkeren waarin zij de betrokken regels kunnen overtreden,
zoals werkgevers[23]. Op het gebied van arbeid is er voor de vakbonden
en maatschappelijke partners een belangrijke rol weggelegd waar het erom gaat
de anti-discriminatiewetgeving onder de aandacht te brengen van zowel
werknemers als werkgevers[24].
Veel lidstaten bieden ook nuttige praktische richtsnoeren inzake hun
anti-discriminatiewetten aan die betrekking hebben op de werkplek[25]. 3.2. Ontbreken van gegevens over gelijkheid De richtlijnen verplichten de lidstaten niet tot
het verzamelen van gegevens betreffende gelijkheid[26]. Het verzamelen en
analyseren van zulke gegevens, een taak die onder de verantwoordelijkheid van
de lidstaten valt, draagt evenwel bij tot de bestrijding van discriminatie en
bevordert de gelijkheid, omdat er bewijs van concrete discriminatie wordt
geleverd, en het verschijnsel op die manier zichtbaar wordt gemaakt en wordt gekwantificeerd.
Het gebrek aan gegevens betreffende gelijkheid maakt het daarentegen moeilijker
om situaties te beoordelen en het bestaan van discriminatie te bewijzen[27]. Dit geldt met name
voor indirecte discriminatie: dikwijls spelen statistieken een cruciale rol bij
het aantonen van de nadelige gevolgen voor een specifieke groep van een
schijnbaar neutrale maatregel. In het eerste verslag over de toepassing van
Richtlijn 2000/43/EG werd de zorg geuit dat "het feit dat in de meeste
lidstaten slechts zeer weinig gegevens over etnische minderheden voorhanden
zijn, een belemmering (zou) kunnen vormen voor een adequaat toezicht op de
toepassing van de communautaire wetgeving." De situatie is grotendeels
ongewijzigd en betreft beide richtlijnen. Dit probleem is opgemerkt door veel
respondenten (nationale gelijkheidsorganen[28],
FRA, ngo's) en de Commissie deelt hun bezorgdheid. De meeste lidstaten accepteren statistieken als
bewijs voor discriminatie en accepteren ook situatietesten[29] als bewijs. Maar veel
lidstaten verzamelen geen gegevens met betrekking tot gelijkheid of doen dit slechts
op zeer beperkte schaal en voeren de wetgeving inzake gegevensbescherming aan als
reden om geen gegevens te verzamelen. Het dient te worden benadrukt dat de
EU-wetgeving, met name de richtlijn gegevensbescherming[30], de lidstaten niet verbiedt
gegevens te verzamelen voor het opstellen van statistieken, mits de in de
richtlijn uiteengezette beschermingsmaatregelen worden nageleefd[31]. Het aanreiken van
praktische richtsnoeren of het bepalen van normen voor de verzameling van
gegevens betreffende gelijkheid op nationaal niveau is een goede zaak, die ten
minste een startpunt lijkt te bieden voor de aanpak van deze kwestie[32]. 3.3 Te weinig meldingen Alle beschikbare informatie bevestigt dat er
weinig gevallen van discriminatie worden gemeld. Dit geldt zowel voor de eerste
melding, bijvoorbeeld bij een gelijkheidsorgaan of de politie, als voor het
instellen van een rechtsvordering. Uit recente gegevens blijkt dat bij alle
etnische groepen en groepen migranten uit de enquête 82 % van de personen
die werden gediscrimineerd, hun ervaring niet hadden gemeld[33]. De meest voorkomende
redenen die daarvoor werden gegeven, waren de overtuiging dat een melding toch
niets zou uithalen, niet weten hoe en waar een klacht moest worden ingediend en
negatieve ervaringen door ongemak, bureaucratie of de duur van het proces. Anders
dan vóór de vaststelling van de richtlijnen door sommigen werd gevreesd, is het
aantal rechtszaken in verband met discriminatie niet aanzienlijk gestegen. Het
aantal gemelde gevallen is over het algemeen gering en vertegenwoordigt naar
schatting slechts een klein percentage van de daadwerkelijke gevallen van
discriminatie in de EU. In sommige lidstaten zijn de aantallen wellicht te
klein doordat gevallen van duidelijke discriminatie niet worden gemeld en voor de
rechter worden gebracht. Dit wijst erop dat er meer inspanningen op het gebied
van voorlichting en melding moeten worden geleverd en dat de toegang tot
klachtenmechanismen en de rechter moet worden verbeterd. Nationale gelijkheidsorganen
zouden een belangrijke rol[34]
kunnen spelen bij het klantvriendelijker maken van de klachtenprocedure en het
voor slachtoffers gemakkelijker kunnen maken discriminatie te melden. 3.4. Toegang tot de rechter Toegang tot effectieve en snelle rechtspleging
is van fundamenteel belang voor slachtoffers van discriminatie. De
belemmeringen voor de toegang tot de rechter zijn o.a. de korte termijnen voor
het instellen van een vordering wegens discriminatie, de duur en kosten van het
proces, het potentieel ontmoedigende effect op slachtoffers van het beginsel dat
"de verliezer betaalt" en de beperkte beschikbaarheid van rechtsbijstand[35]. Bijlage I bij dit verslag biedt concrete richtsnoeren
inzake het instellen van een vordering wegens discriminatie. Hierin worden het
doel de rechten van slachtoffers in klare taal en op een overzichtelijke manier
uiteengezet. Ook wordt praktisch advies gegeven over het aanhangig maken van
een discriminatiezaak. 3.5. Sancties en rechtsmiddelen De twee richtlijnen harmoniseren de sancties en
rechtsmiddelen in verband met discriminatie niet, maar verplichten de lidstaten
ertoe effectieve, evenredige en afschrikwekkende sancties vast te stellen en te
verzekeren dat er gerechtelijke procedures voor de handhaving van de verplichtingen
krachtens deze richtlijnen bestaan, die eventueel worden voorafgegaan door een
administratieve precontentieuze procedure. De problemen in verband met de
omzetting van de regels inzake sancties, waarmee veel lidstaten aanvankelijk werden
geconfronteerd[36],
zijn nu opgelost en de wettelijke sancties zijn over het algemeen adequaat. Er
is echter nog steeds enige reden tot zorg in verband met de beschikbaarheid van
rechtsmiddelen in de praktijk en de vraag of de in concrete gevallen opgelegde
sancties al dan niet volledig aan de eisen van de richtlijnen beantwoorden[37]. De nationale rechters
blijken eerder geneigd om bij het opleggen van wettelijke sancties en het
bepalen van de hoogte en het bedrag van de toe te kennen vergoeding te kiezen
voor de lagere categorie[38].
In de zaak Accept wees het HvJ-EU erop dat Richtlijn 2000/43/EG zich
verzet tegen een nationale wet die in louter symbolische sancties voorziet en
dat het onder bepaalde omstandigheden in strijd zou zijn met de richtlijn als in
een discriminatiezaak alleen een waarschuwing kan worden gegeven[39]. De Commissie zal dan
ook nauw toezicht houden op de normen die worden toegepast bij het gebruik van
sancties en rechtsmiddelen in de lidstaten. 3.6. Interpretatie door de rechtbanken Het HvJ-EU heeft in zijn rechtspraak de
interpretatie van beide richtlijnen toegelicht. In de meeste zaken gaat het om
de interpretatie van Richtlijn 2000/78/EG in verband met discriminatie op basis
van leeftijd en met name artikel 6, lid 1, dat bepaalt dat verschillen in
behandeling op grond van leeftijd gerechtvaardigd kunnen zijn als er sprake is
van een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en
noodzakelijk zijn. De rechtspraak inzake discriminatie op grond van
seksuele gerichtheid, handicap en ras of etnische afstamming is minder uitgebreid,
omdat er minder zaken naar het Hof worden verwezen. In de zaken die betrekking hebben
op deze gronden, heeft het HvJ-EU te maken gehad met fundamentele kwesties als
het verbieden van discriminerende vacatures, de definitie van "invaliditeit"
of de uitsluiting van partners van hetzelfde geslacht van arbeidsgebonden
uitkeringen die wel gelden voor heteroseksuele paren. Het HvJ-EU heeft nog geen
gelegenheid gehad uitspraak te doen in een zaak betreffende discriminatie op
grond van godsdienst of overtuiging. De lidstaten melden uiteenlopende niveaus van
nationale jurisprudentie. In sommige lidstaten hebben de richtlijnen
belangrijke rechtspraak tot gevolg gehad[40]
en worden zaken regelmatig naar het HvJ-EU verwezen[41]. Andere lidstaten
melden een klein aantal zaken[42]. Bijlage II bij dit verslag biedt een overzicht
van de belangrijkste arresten die het HvJ-EU heeft gegeven en vermeldt een
aantal interessante zaken die in de nationale rechtbanken zijn behandeld. 4. GEMEENSCHAPPELIJKE ASPECTEN VAN BEIDE RICHTLIJNEN Hoewel een aantal kenmerken specifiek betrekking
heeft op individuele discriminatiegronden[43],
zijn de twee richtlijnen wat opbouw en grondbegrippen betreft vergelijkbaar (definities,
positieve actie, minimumeisen, verdediging van rechten, bewijslast,
informatieverspreiding, dialoog met maatschappelijke partners en ngo's,
sancties). 4.1. Indirecte discriminatie Er is sprake van indirecte discriminatie als een
ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of praktijk een groep met een
specifiek kenmerk specifiek benadeelt, tenzij dit wordt gerechtvaardigd door
een legitiem doel en de middelen om dit doel te bereiken passend en
noodzakelijk zijn. Het begrip indirecte discriminatie is complex en veel
lidstaten hadden aanvankelijk problemen met de juiste omzetting ervan. Inmiddels
is het wettelijk verankerd, maar de praktische toepassing ervan blijft een
uitdaging vormen. Zo melden sommige lidstaten[44]
dat er bezorgdheid is uitgesproken over de onduidelijkheid omtrent het begrip
indirecte discriminatie en het gebrek aan inzicht in bij de nationale rechters.
Andere lidstaten[45]
wijzen erop dat zij nog niet over jurisprudentie beschikken die een
interpretatie geeft van het betrokken begrip[46].
Bijlage I bij dit verslag geeft voorbeelden van typische gevallen van indirecte
discriminatie. 4.2. Bewijslast Een belangrijk element dat voor de juiste
behandeling van vorderingen wegens discriminatie is vereist, is de omkering van
de bewijslast voor de rechtbank of andere bevoegde autoriteit[47]. Dit houdt in dat als
iemand die beweert slachtoffer te zijn van discriminatie de feiten kan voorleggen
op grond waarvan kan worden aangenomen dat er sprake is van discriminatie, het
aan de gedaagde is te bewijzen dat er geen discriminatie heeft plaatsgevonden.
Aanvankelijk ondervonden acht lidstaten problemen bij de omzetting van het
begrip bewijslast[48].
Sommige lidstaten[49]
melden dat de juiste toepassing van de omgekeerde bewijslast nog steeds een
probleem is en niet voldoende bekend is bij de nationale rechters. Als
voorbeeld van een manier om dit probleem aan te pakken meldt één lidstaat te
overwegen de omkering van de bewijslast rechtstreeks op te nemen in de
bepalingen van burgerlijke rechtsvordering (en niet uitsluitend in de wetgeving
inzake gelijke behandeling)[50].
De Commissie ijvert voor de juiste toepassing van dit begrip door opleiding aan
te bieden aan nationale rechters en juridische beroepsbeoefenaars[51]. 4.3. Positieve actie De richtlijnen staan de lidstaten uitdrukkelijk
toe specifieke maatregelen te handhaven of vast te stellen voor het voorkomen
of compenseren van nadelen die verband houden met één van de in de richtlijnen
uiteengezette gronden, maar verplichten de lidstaten hier niet toe[52]. Positieve actie moet
per definitie de doelgroepen ten goede komen. Bijna alle lidstaten hebben enige
vorm van positieve actie genomen binnen het toepassingsgebied van de twee
richtlijnen[53],
bij voorbeeld ten gunste van personen met een handicap of de Roma[54]. 4.4.
Meervoudige discriminatie De richtlijnen bevatten geen specifieke bepaling
over meervoudige discriminatie, maar in beide richtlijnen wordt opgemerkt dat "vrouwen
vaak het slachtoffer zijn van meervoudige discriminatie"[55]. De richtlijnen staan
evenwel reeds toe dat een combinatie van twee of meer discriminatiegronden in
dezelfde situatie kan worden aangepakt, ofschoon er problemen kunnen ontstaan
door de verschillen in beschermingsniveau die op grond van de twee richtlijnen voor
de afzonderlijke gronden zijn bepaald, omdat het toepassingsgebied van
Richtlijn 2000/78/EG zich uitsluitend tot arbeidskwesties beperkt. De Commissie
heeft getracht deze leemte in 2008 weg te nemen met haar voorstel voor een
nieuwe richtlijn[56]. 4.5. Discriminatie door associatie,
veronderstelling en perceptie Het HvJ-EU heeft reeds besloten dat
discriminatie op grond van een handicap onder bepaalde omstandigheden discriminatie
op grond van de associatie van een eisende partij met een gehandicapte kan
omvatten, ook als de eisende partij zelf niet gehandicapt is[57]. Deze redenering lijkt
algemeen van aard te zijn en ook te gelden voor de andere discriminatiegronden
die in de twee richtlijnen zijn vastgesteld. De Commissie onderschrijft de uitleg die volgt
uit de bestaande nationale rechtspraak[58],
namelijk dat de richtlijnen ook directe discriminatie op grond van een
verkeerde perceptie of een foute veronderstelling verbieden. Voorbeeld: een
sollicitant wordt niet gekozen omdat de werkgever ten onrechte veronderstelt
dat hij een specifieke etnische achtergrond heeft of homoseksueel is. 4.6. Bescherming voor iedereen in de EU De twee richtlijnen stellen duidelijk dat het
verbod op discriminatie ook geldt voor onderdanen van derde landen, maar de
verschillen in behandeling op grond van nationaliteit niet dekt en geen afbreuk
doet aan voorwaarden voor inreis en verblijf[59].
Het is een belangrijk element van de richtlijnen dat het verbod op
discriminatie iedereen in de Europese Unie beschermt, dus niet alleen
onderdanen van de EU. Onderdanen van derde landen, met inbegrip van staatlozen[60], zijn door hun
omstandigheden vaak bijzonder kwetsbaar voor discriminatie[61]. Sommige problemen
komen echter niet rechtstreeks voort uit de wetgeving, maar uit de manier
waarop de betrokken wetgeving in de praktijk wordt toegepast. De wetgeving moet
ook worden gepaard aan het juiste beleid en financiële maatregelen[62]. De lidstaten melden
dat bescherming tegen de in de twee richtlijnen bedoelde vormen van discriminatie
voor iedereen in het land geldt. Verschillende lidstaten noemen hun
integratiebeleid voor migranten en onderdanen van derde landen als preventieve
maatregel tegen discriminatie. 5. Specifieke aspecten van de richtlijn rassengelijkheid
(2000/43/EG) 5.1. Verbod op discriminatie op grond van ras of etnische afstamming In Richtlijn 2000/43/EG worden de begrippen "ras"
en "etnische afstamming" niet gedefinieerd. De lidstaten moeten zelf
beslissen of ze deze begrippen in hun nationale wetgeving definiëren[63]. Sommige lidstaten
verwijzen slechts naar "etnische afstamming" of "etniciteit"
terwijl de begrippen "ras" en "raciale afkomst" helemaal
niet voorkomen in hun nationale wetgeving. De Commissie vindt deze aanpak in
beginsel niet problematisch voor de toepassing van de richtlijn, mits duidelijk
is dat dit geen beperking van het toepassingsgebied van de nationale wetgeving
inhoudt ten opzichte van de richtlijn. Soms is er sprake van een overlapping tussen ras
of etnische afstamming en andere gronden, met name nationaliteit, godsdienst en
taal. In Richtlijn 2000/43/EG wordt discriminatie op grond van nationaliteit
als zodanig niet genoemd (tenzij het onderscheid op grond van nationaliteit of
taal indirecte discriminatie op grond van etnische afstamming blijkt te zijn)
en Richtlijn 2000/78/EG voorziet in bescherming tegen discriminatie op grond
van godsdienst[64]. 5.2. Materiële werkingssfeer van de richtlijn Volgens artikel 3, lid 1, onder h), is
discriminatie in verband met "de toegang tot en het aanbod van goederen
en diensten die publiekelijk beschikbaar zijn, met inbegrip van huisvesting"
verboden. De richtlijn geldt voor zowel de openbare als de particuliere sector,
maar bepaalde maatregelen door de lidstaten (bv. de politie) kunnen op
uitoefening van overheidsgezag neerkomen zonder dat sprake is van dienstverlening
in de zin die de Verdragen en de rechtspraak van het HvJ-EU aan dat begrip
geven. Een ander begrip dat soms vragen oproept is de
verwijzing naar goederen en diensten die "voor het publiek beschikbaar zijn".
De voorwaarde "publiekelijk beschikbaar" lijkt die situaties uit te
sluiten waarin een bepaald goed of een bepaalde dienst niet publiekelijk wordt
aangeboden (bijv. met een advertentie in de krant of op een voor het publiek
toegankelijke website), doch slechts aan een beperkte kring familieleden. 5.3. Rol van gelijkheidsorganen De lidstaten zijn krachtens de richtlijn
verplicht een of meer organen in te stellen die o.a. tot taak hebben
onafhankelijke bijstand te verlenen aan de slachtoffers van discriminatie en onafhankelijk
verslag uit te brengen en enquêtes uit te voeren; alle lidstaten hebben dit
gedaan[65].
Deze verplichting betreft uitsluitend de gronden ras en etnische afstamming (en
geslacht overeenkomstig de gendergelijkheidsrichtlijnen[66]), doch niet de gronden
godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd en seksuele geaardheid. In de
meeste lidstaten strekt het mandaat van het nationale gelijkheidsorgaan zich
uit tot al deze gronden[67],
en in 15 lidstaten ook tot gronden die niet in de EU-wetgeving zijn opgenomen
(bv. nationaliteit, taal, politieke overtuiging). In veel lidstaten heeft het
gelijkheidsorgaan ook bevoegdheden die ruimer zijn dan vastgesteld in de
richtlijn of, wat betreft de gronden godsdienst of overtuiging, handicap,
leeftijd en seksuele geaardheid, bevoegdheden die verder gaan dan arbeid en
beroep. Er bestaan duidelijke verschillen tussen de
lidstaten wat de bevoegdheden en hulpbronnen van deze organen betreft en de
manier waarop ze zijn georganiseerd. Sommige gelijkheidsorganen spelen een
adviserende en bevorderende rol, terwijl andere over semi-rechterlijke
bevoegdheden beschikken. De richtlijn verplicht de lidstaten te garanderen dat
de gelijkheidsorganen de bevoegdheden en de middelen hebben die vereist zijn
voor de doeltreffende uitvoering van hun taken, met inbegrip van de cruciale opdracht
slachtoffers van discriminatie bij te staan. Gezien de groeiende bezorgdheid hierover,
onderzoekt de Commissie de naleving door de lidstaten van de eisen van deze richtlijn
(en de gendergelijkheidsrichtlijnen) nu uitgebreider met betrekking tot de
nationale gelijkheidsorganen. Hierbij wordt gecontroleerd of elk gelijkheidsorgaan
het vereiste mandaat en de nodige bevoegdheden heeft, maar ook of het alle in
de richtlijn uiteengezette taken op doeltreffende wijze vervult[68]. 5.4. Bescherming voor de Roma krachtens de
richtlijn Richtlijn 2000/43/EG bestrijkt alle
discriminatie op grond van ras of etnische afstamming in algemene zin. Als
bijzonder uitgebreide en kwetsbare etnische groep vallen de Roma volledig onder
het toepassingsgebied van de richtlijn. De Commissie heeft de problemen die rechtstreeks
voortvloeien uit de nationale bepalingen reeds aangepakt, o.a. door indien
nodig inbreukprocedures in te leiden[69].
De problematiek die specifiek de Roma betreft komt zelden rechtstreeks voort
uit de wetgeving[70],
maar vindt haar oorsprong veelal in de manier waarop de betrokken wetgeving[71] in de praktijk wordt
toegepast. Hieruit blijkt eens te meer dat het onderzoek door de Commissie zich
moet uitstrekken tot de nationale praktijken die bepalend zijn voor de toepassing
van het beginsel van gelijke behandeling. Hoewel individuele gevallen van
discriminatie overeenkomstig de nationale wet en via de nationale rechters
moeten worden behandeld, controleert de Commissie of de lidstaten zich bij hun
administratieve praktijk stelselmatig aan de richtlijn houden. De Commissie onderkent dat wetgeving alleen niet
voldoende is om de diepgewortelde maatschappelijke uitsluiting van de Roma en
de vooroordelen waarmee zij nog steeds te maken krijgen, op te lossen. De
wetgeving moet vergezeld gaan van beleids- en financiële maatregelen. Een
sleutelelement bij de aanpak van discriminatie tegen de Roma op EU-niveau was
de goedkeuring van een Europees kader voor nationale strategieën voor
integratie van de Roma tot 2020[72].
De Commissie onderwerpt de door de lidstaten ontwikkelde nationale strategieën
aan een jaarlijkse controle. Alle vier sleutelgebieden van de nationale
strategieën inzake de Roma (onderwijs, werkgelegenheid, gezondheidszorg en
huisvesting) worden door de richtlijn gedekt. Met name op deze gebieden kan
onder bepaalde omstandigheden specifiek op de Roma gerichte positieve actie
nodig zijn om in de praktijk volledige gelijkheid te bereiken. Tegelijkertijd heeft de Commissie de wettelijke
bescherming verder ontwikkeld door middel van haar voorstel voor een
aanbeveling van de Raad betreffende de Roma, dat op 9 december 2013 door de
Raad is goedgekeurd[73].
Hierin wordt een hele reeks specifieke maatregelen op de vier sleutelgebieden bepleit,
alsmede horizontale maatregelen ter verbetering van de omstandigheden van het
Roma-volk. Ook wordt speciale nadruk gelegd op de noodzaak van een
doeltreffende, praktische uitvoering van de richtlijn, vooral door de lidstaten
aan te moedigen om nadere stappen te nemen om te waarborgen dat de nationale,
regionale en lokale administratieve regelgeving niet discriminatoir is en niet
tot segregatie leidt[74].
Deze aanbeveling strekt tot een doeltreffender bescherming tegen discriminatie
en bevordert proactieve maatregelen. Het HvJ-EU heeft nog geen uitspraak gedaan in
zaken die speciaal betrekking hebben op de Roma[75], maar er bestaat
interessante rechtspraak op nationaal niveau (zie bijlage II). 6. Specifieke aspecten van de richtlijn gelijke
behandeling in arbeid en beroep (2000/78/EG) 6.1. Leeftijd Toen de richtlijn werd aangenomen was het begrip
"leeftijdsdiscriminatie in arbeid en beroep" in vele lidstaten nieuw
en was er een verandering bij het bedrijfsleven vereist met betrekking tot
leeftijdsgerelateerde kwesties. Leeftijdsdiscriminatie tegenover oudere
werknemers op de arbeidsmarkt wordt steeds relevanter door de demografische
veranderingen in Europa. Deze ontwikkelingen liggen aan de basis van het
merendeel van recente leeftijdsgerelateerde wetgevingsmaatregelen, zoals het
afschaffen of verhogen van de verplichte pensioenleeftijd,
ontmoedigingsmaatregelen inzake vervroegd pensioen en andere maatregelen om
oudere werknemers op de arbeidsmarkt te houden. In bepaalde omstandigheden kunnen verschillen in
behandeling op grond van leeftijd op grond van artikel 6 van de richtlijn worden
gerechtvaardigd[76].
Afwijkende bepalingen moeten evenwel objectief en redelijk worden gerechtvaardigd
door een legitiem doel, waaronder het werkgelegenheidsbeleid, alsook legitieme
doelstellingen op het gebied van de arbeidsmarkt en de beroepsopleidingen.
Bovendien moeten de middelen passend en noodzakelijk zijn voor het bereiken van
dat doel. Aangezien deze afwijkende bepaling de lidstaten aanzienlijke
flexibiliteit toestaat, heeft hij een groot aantal belangrijke beschikkingen
van het HvJ-EU en de nationale rechters tot gevolg gehad, waaruit duidelijker
is geworden onder welke voorwaarden niet-gelijke behandeling toelaatbaar is. Wegens het grote praktische belang van dit
terrein biedt bijlage III bij dit verslag een overzicht van
leeftijdsgerelateerde kwesties[77]. 6.2. Handicap Het HvJ-EU heeft al een aantal belangrijke
uitspraken gedaan over handicaps als discriminatiegrond. In de zaak Chacon
Navas[78]
heeft het HvJ-EU het begrip "handicap" afgebakend en beslist dat
ziekte als zodanig niet onder dit begrip valt. Meer recent heeft het HvJ-EU in
de zaken Ring en Skouboe Werge[79]
echter uitgelegd dat het begrip handicap onder bepaalde omstandigheden
condities kan omvatten die worden veroorzaakt door al dan niet te genezen
langdurige ziekten. Bij zijn interpretatie heeft het HvJ-EU ook gebruikgemaakt
van de omschrijving van het begrip handicap die in het Verdrag van de Verenigde
Naties inzake de rechten van personen met een handicap wordt gehanteerd. Het Verdrag is het eerste wettelijk bindende
instrument inzake internationale mensenrechten waarbij de Europese Unie partij
is geworden[80].
Bijgevolg is de Europese Unie binnen de grenzen van haar bevoegdheden gebonden
door het Verdrag[81]
en Richtlijn 2000/78/EG moet zoveel mogelijk worden geïnterpreteerd op een
wijze die overeenkomt met het Verdrag[82]. Het voorzien in redelijke aanpassingen voor
gehandicapten door de werkgever[83]
is een van de sleutelelementen van de richtlijn en de Commissie heeft de
omzetting in nationale wetten streng gecontroleerd. Een aantal lidstaten had daarbij
aanvankelijk problemen[84].
Het HvJ-EU besliste op 4 juli 2013 dat één lidstaat de richtlijn had geschonden[85] door de bepaling niet
op de juiste manier om te zetten, zodat niet alle personen met een handicap waren
gedekt; inmiddels zijn alle andere zaken afgesloten. 6.3. Seksuele geaardheid Het verbod op discriminatie op grond van
seksuele geaardheid was voor bijna alle lidstaten ten tijde van de omzetting
van de richtlijn nieuw. De Commissie heeft inbreukprocedures moeten inleiden tegen
een aantal lidstaten[86]
wegens tekortkomingen op het vlak van bescherming tegen discriminatie op deze
grond. Al deze zaken zijn nu afgesloten en alle lidstaten bieden de vereiste
bescherming. In een aantal belangrijke uitspraken, zoals
die in de zaken Maruko en Römer[87],
heeft het HvJ-EU de grenzen van "seksuele geaardheid" als
discriminatiegrond uitgelegd. Daarbij concludeerde het HvJ-EU dat als de
nationale wet mensen van hetzelfde geslacht in een situatie brengt die
vergelijkbaar is met die van echtgenoten, nationale regels die levenspartners
van hetzelfde geslacht uitsluiten van sociale voorzieningen waarvoor echtgenoten
wel in aanmerking komen, binnen het toepassingsgebied van de richtlijn vallen. Uit
de recente ACCEPT-zaak[88]
blijkt dat zich op dit gebied nog steeds problemen voordoen en dat op de
handhaving van het discriminatieverbod voortdurend moet worden toegezien[89]. Dit was een zaak
waarbij het HvJ-EU oordeelde dat de eigenaar van een professionele voetbalclub
in Roemenië met zijn openbare aankondigingen inbreuk had gepleegd op Richtlijn 2000/78/EG,
toen hij verklaarde dat hij nooit een homoseksuele speler zou aannemen. 6.4. Godsdienst of overtuiging De richtlijn verbiedt discriminatie op grond van
godsdienst of overtuiging op het gebied van werkgelegenheid en biedt zulke
bescherming aan alle personen die een godsdienst of overtuiging aanhangen.
Artikel 4, lid 2, van de richtlijn laat echter een uitzondering toe voor kerken
en andere organisaties met een op godsdienst of overtuiging gebaseerde
grondslag in hun hoedanigheid van werkgever. Het is deze organisaties onder
bepaalde omstandigheden toegestaan specifieke eisen te stellen inzake de
godsdienst of overtuiging van hun werknemers. Zulke vereisten ("beroepsvereisten"
genoemd) moeten wezenlijk, legitiem en gerechtvaardigd zijn en mogen niet
gebaseerd zijn op andere criteria (bv. de seksuele geaardheid van de werknemer).
De Commissie heeft gecontroleerd of de nationale omzettingswetgeving in
overeenstemming is met deze afwijkende bepaling, die restrictief dient te
worden geïnterpreteerd, omdat het een uitzondering betreft. Aanvankelijk hadden
zes lidstaten[90]
problemen bij de omzetting van de afwijkende bepaling, maar alle
inbreukprocedures zijn nu afgesloten. 7. Conclusies en te volgen koers Inmiddels hebben alle
lidstaten de nodige maatregelen getroffen voor de omzetting van de twee
richtlijnen in hun nationale rechtsorde en voor de procedures en de oprichting
van de organen die onontbeerlijk zijn voor de uitvoering van deze richtlijnen. Het
is nu aan de administratieve en gerechtelijke autoriteiten van de lidstaten en
aan hun gelijkheidsorganen om ervoor te zorgen dat iedereen ook in de praktijk volledige
bescherming geniet. De Europese Commissie zal de uitvoering nauwgezet
controleren en de autoriteiten van de lidstaten op dit gebied ondersteunen. De
Commissie blijft de praktijk ook op de voet volgen in het kader van haar
jaarverslag over de toepassing van het Handvest van de grondrechten van de
Europese Unie. Het komt er nu vooral
op aan de bestaande bescherming meer onder de aandacht te brengen en ervoor te
zorgen dat de richtlijnen beter worden uitgevoerd en toegepast. Samen met de
lidstaten en hun gelijkheidsorganen zal de Commissie ernaar streven om het
potentieel van de richtlijnen voor de bescherming van het grondrecht op gelijke
behandeling in de EU ten volle te benutten. Het doel van de drie bijlagen bij
dit verslag is een bijdrage aan deze inspanningen te leveren. Wetgeving alleen
is echter niet genoeg om volledige gelijkheid te waarborgen; zij moet vergezeld
gaan van gepaste beleidsmaatregelen. Middelen voor voorlichtings- en
opleidingsactiviteiten zijn al beschikbaar uit hoofde van het EU-programma voor
werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit (Progress), maar de Commissie moet
in samenwerking met de lidstaten meer in het werk stellen om te garanderen dat de
bekendheid van deze rechten overal in de EU aanmerkelijk wordt verbeterd. Het versterken van de rol van de nationale gelijkheidsorganen
als hoeders van het gelijkheidsbeginsel kan een essentiële bijdrage leveren aan
de effectieve uitvoering en toepassing van de richtlijnen. Als de gelijkheidsorganen
doeltreffender te werk zouden gaan en in staat zouden worden gesteld hun volle
potentieel te verwezenlijken, zou dit een grote stap voorwaarts kunnen zijn op
de weg naar het bevorderen van gelijke behandeling op een manier die
gemakkelijk toegankelijk is voor iedereen in de EU en die voor alle betrokken
partijen (met inbegrip van de lidstaten) zowel sneller als goedkoper is dan
tenuitvoerlegging langs rechterlijke weg. [1] Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000
houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen
ongeacht ras of etnische afstamming, PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22, en
Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een
algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, PB L 303 van 2.12.2000,
blz. 16. [2] COM(2006) 643 definitief, 30.10.2006, over Richtlijn
2000/43/EG. [3] COM(2008) 225 definitief/2, 8.7.2008 over Richtlijn
2000/78/EG. [4] Artikel 17 van Richtlijn 2000/43//EG en artikel 19 van
Richtlijn 2000/78/EG. [5] Overeenkomstig artikel 25 van het Verdrag betreffende de
werking van de Europese Unie (VWEU), doet de Commissie om de drie jaar verslag
van de toepassing van de verdragsbepalingen inzake ‘non-discriminatie en
burgerschap van de Unie’, zie: COM(2013) 270, 8.5.2013 voor de
verslagperiode 2011-2013. Het onderhavige verslag is het verslag krachtens
artikel 25 dat betrekking heeft op de bestrijding van discriminatie
overeenkomstig artikel 19 VWEU. [6] Artikelen waarnaar in voetnoot 4 wordt verwezen. [7] De gelijkheidsorganen in België, Denemarken, Duitsland,
Hongarije, Oostenrijk, Zweden en het Verenigd Koninkrijk hebben apart
geantwoord. [8] Europees Centrum van gemeenschapsbedrijven (CEEP),
BusinessEurope, Europees Verbond van Vakverenigingen (EVV, Eurocadres en
Europese Unie van ambachten en het midden- en kleinbedrijf (UEAPME). [9] Europees Vrouwenforum, Platform van Europese sociale
ngo's (Sociaal Platform), Europees netwerk voor godsdienst en overtuiging
(ENORB), Europees netwerk tegen racisme (ENAR), ILGA-Europa, AGE-Platform
Europa, Europees Gehandicaptenforum (EGF), Open Society, Amnesty International
en het Europees Centrum voor de rechten van Roma (ERRC). Verder hebben het
Platform voor internationale samenwerking inzake ongedocumenteerde migranten
(Picum) en het Europees Forum van moslimvrouwen op eigen initiatief bijdragen
ingezonden. [10] Dit netwerk staat de Commissie bij op het gebied van de
anti-discriminatiewetgeving. [11] Richtlijn 2000/43/EG moest uiterlijk 19 juli 2003 zijn
omgezet door de EU-15, uiterlijk 1 mei 2004 door de EU-10, uiterlijk 1 januari 2007
door Roemenië en Bulgarije en uiterlijk 1 juli 2013 door Kroatië; Richtlijn 2000/78/EG
moest uiterlijk 2 december 2003 door de EU-15 zijn omgezet en op de
bovenstaande datums door de nieuwe lidstaten. Richtlijn 2000/78/EG voorzag
echter in drie extra jaar voor de omzetting van de bepalingen inzake leeftijd
en handicap. [12] Er zijn geen procedures ingesteld tegen Luxemburg; de
omzetting door Bulgarije en Kroatië wordt nog bestudeerd. [13] Momenteel lopen er inbreukprocedures inzake
non-conformiteit tegen België (in verband met beide richtlijnen) en Roemenië
(in verband met Richtlijn 2000/78/EG). [14] Zaak C-312/11 Commissie tegen Italië, arrest van 4
juli 2013. [15] Dit kan worden geïllustreerd aan de hand van recente
inbreukprocedures tegen twee lidstaten (Hongarije inzake Richtlijn 2000/78/EG
in 2012 en Finland inzake Richtlijn 2000/43/EG in 2013). De eerste zaak houdt
verband met het verlagen van de leeftijd waarop rechters, officieren van
justitie en notarissen verplicht zijn hun ambt neer te leggen; de tweede zaak
houdt verband met het gebrek aan bevoegdheden van het in Richtlijn 2000/43/EG
bedoelde nationale gelijkheidsorgaan van. Het HvJ-EU oordeelde dat Hongarije
niet aan Richtlijn 2000/78/EG voldeed, gelet op de belangrijke verlaging van de
leeftijd waarop rechters, officieren van justitie en notarissen verplicht zijn
hun ambt neer te leggen (zaak C-286/12, Commissie tegen Hongarije,
arrest van 6 november 2012). Na het arrest heeft Hongarije op 11.3.2013 wet T-9598
aangenomen om naleving van de richtlijn te verzekeren; vervolgens kon deze zaak
op 20.11.2013 afgesloten worden. [16] Twee van deze gevallen hebben betrekking op Griekenland en
de discriminerende leeftijdsgrens bij openbare diensten, en één geval betreft
de Tsjechische Republiek en ontoereikende bescherming tegen discriminatie voor
werkzoekenden met een handicap. [17] De publicaties van de Commissie zijn opgesteld door het
Europese Netwerk van juridisch deskundigen op anti-discriminatiegebied en zijn
beschikbaar op http://ec.europa.eu/justice/discrimination/document/index_en..htm#h2-7
De verslagen van Equinet staan op http://www.equineteurope.org
en verslagen van het FRA op http://fra.europa.eu [18] De financiering wordt verstrekt door het programma
Progress 2007-2013, Besluit nr. 1672/2006/EG van het Europees Parlement en de
Raad van 24 oktober 2006 tot vaststelling van een communautair programma
voor werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit - Progress,
PB L 315 van 15.11.2006. De opleidingen worden momenteel
georganiseerd door de Europese Academie voor rechtswetenschappen te Trier op
basis van een contract met de Commissie, zie http://www.era.int [19] Artikel 10 van Richtlijn 2000/43/EG en artikel 12 van
Richtlijn 2000/78/EG. [20] Bij de EU-MIDIS-enquête uit 2010 van het Bureau voor de
grondrechten verklaarde slechts 25 % van de respondenten weet te hebben
van de anti-discriminatiewetgeving, beschikbaar op: http://fra.europa.eu/en/publications-and-resources [21] Personeelsadvertenties mogen geen discriminerende eisen
bevatten die bij voorbeeld betrekking hebben op de leeftijd of etnische
afstamming van de sollicitanten. Sommige lidstaten hebben geëxperimenteerd met
het gebruik van anonieme cv's bij sollicitaties, om vooroordelen te vermijden
bij de keuze van sollicitanten voor een sollicitatiegesprek. Zie bv. het Duitse
proefproject: http://www.antidiskriminierungsstelle.de/DE/ThemenUndForschung/anonymisierte_bewerbungen/anonymisierte_bewerbungen_node.html
[22] Bijvoorbeeld Bulgarije, Ierland, Italië, Polen, Roemenië,
Slowakije en Spanje. Verder hebben de gelijkheidsorganen in Oostenrijk, het VK
en Polen gedetailleerde informatie over dit onderwerp verstrekt. Verschillende
lidstaten hebben aangegeven dat de fondsen van EU Progress zijn gebruikt voor
voorlichtingsprojecten. [23] Dat heeft het FRA ook aanbevolen in Advies 1/2013 over de
twee richtlijnen, dat beschikbaar is op: http://fra.europa.eu/en/opinion/2013/fra-opinion-situation-equality-european-union-10-years-initial-implementation-equality [24] De artikel 11 en 12 van Richtlijn 2000/43/EG en de
artikelen 13 en 14 van Richtlijn 2000/78/EG onderstrepen de rol van de
maatschappelijke partners en ngo's bij de bevordering van gelijke behandeling. [25] Bijv. de online richtsnoeren voor werkgevers en werknemers
van de Britse Commissie voor gelijkheid en mensenrechten, beschikbaar op: http://www.equalityhumanrights.com/advice-and-guidance/new-equality-act-guidance/
[26] Onder "gegevens betreffende gelijkheid" worden
gegevens verstaan die betrekking hebben op gelijkheid en discriminatie. [27] Het gaat hierbij niet alleen om gegevens over de in de
twee richtlijnen vermelde gronden, maar ook om genderspecifieke gegevens. Als
de lidstaten de gegevens verzamelen zonder het geslacht van de betrokkene aan
te duiden, kunnen ze niet ontdekken of vrouwen dan wel mannen vaker het
slachtoffer zijn van bepaalde soorten discriminatie. [28] Zie ook het verslag van Equinet ‘Statistics on
Discrimination and Database on Complaints. A
contribution from national equality bodies’, december 2009; beschikbaar op:
http://www.equineteurope.org [29] Situatietesten zijn een manier om discriminatie aan het
licht te brengen op basis van paarsgewijze vergelijking, bv. door middel van
een gepaarde testsollicitatie voor een vacature, waarbij het enige opzicht
waarin de sollicitanten verschillen, het bestudeerde kenmerk is (bv. leeftijd).
[30] Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 24 oktober 1995 inzake de bescherming van personen met betrekking tot de
verwerking van persoonsgegevens en het vrije verkeer van zulke gegevens, PB L 281
van 23.11.1995, blz. 31-50. De komende hervorming van het EU-rechtskader
volgens het voorstel van de Europese Commissie inzake de bescherming van
persoonsgegevens leidt in dit opzicht niet tot wijzigingen. [31] Alle verwijzingen naar gegevens betreffende gelijkheid in
dit verslag moeten worden opgevat als anonieme gegevens die voor statistische
doeleinden en als bewijsmiddelen worden gebruikt en op grond waarvan het niet
mogelijk is de betrokken natuurlijke personen te identificeren. [32] Zo hebben Duitsland, Ierland, Frankrijk, Kroatië en
Hongarije enquêtes, verslagen of handleidingen over het verzamelen van gegevens
betreffende gelijkheid gepubliceerd. [33] EU-MIDIS-enquête 2010 door het Bureau voor de grondrechten,
beschikbaar op http://fra.europa.eu/en/publications-and-resources
[34] Zie het verslag uit 2012 van Equinet "Tackling the
‘Known Unknown’: How Equality Bodies Can Address Under-Reporting of
Discrimination through Communications"; beschikbaar op: http:// www.equineteurope.org [35] Deze beperkingen zijn geconstateerd in onderzoeken ter zake,
waaronder het vergelijkend onderzoek naar toegang tot de rechter overeenkomstig
de wetgeving inzake gendergelijkheid en -discriminatiebestrijding (dit
onderzoek uit 2011 is verricht in opdracht van de Europese Commissie en is
beschikbaar op: http://ec.europa.eu/justice/gender-
equality/files/conference_sept_2011/final_report_access_to_justice_final_en.pdf) en het verslag van
het FRA "Access to justice in cases of discrimination in the EU – Steps to
further equality"; beschikbaar op: http://fra.europa.eu/en/publications-and-resources). [36] Zo was er in verscheidene lidstaten onterecht een
maximumbedrag vastgesteld voor compensatie in gevallen van discriminatie. [37] De onderzoeken waarnaar voetnoot 35 verwijst en nationale
verslagen van onafhankelijke juridische deskundigen op het gebied van
discriminatiebestrijding, nationale gelijkheidsorganen en Equinet. [38] Bv. door onafhankelijke juridische deskundigen uit alle
lidstaten verzamelde gegevens die zijn vergeleken en samengevat in het verslag
"Developing Anti-Discrimination Law in Europe", oktober 2012;
beschikbaar op http://ec.europa.eu/justice/discrimination/document/index_en.htm#h2-7 [39] Zaak C-81/12, Asociatia Accept tegen Consiliul National
pentru Combaterea Discriminarii, arrest van 25 maart 2013. Het
HvJ-EU heeft de beoordeling of dit inderdaad het geval was overgelaten aan de
nationale rechter. [40] Bv. Duitsland. [41] Bv. Denemarken en Duitsland. [42] Estland meldt bij voorbeeld dat de Estse rechtbanken in de
periode 2007-2011 slechts drie zaken in verband met discriminatie op de
arbeidsmarkt hebben behandeld; Finland meldt dat er weinig jurisprudentie
bestaat over de antidiscriminatiewet en dat er bijna geen discriminatiezaken
voor de hogere gerechtshoven aanhangig zijn gemaakt. Letland meldt dat er geen
strafzaken waren tussen 2009 en 2012 en dat er jaarlijks 44 tot 57 zaken
voorkomen die in brede zin verband houden met discriminatie en ongelijke
behandeling. Malta antwoordt dat er nagenoeg geen jurisprudentie bestaat. [43] Zoals het begrip "redelijke aanpassingen", dat
alleen geldt op het gebied van invaliditeit. [44] Bv. Ierland en Denemarken. [45] Bv. Estland, Slovenië en Finland. [46] De gelijkheidsorganen hebben in hun gemeenschappelijke
bijdrage aangegeven dat er specifiek behoefte bestaat aan toezicht om de
eenvormige toepassing van de bestrijding van indirecte discriminatie te
waarborgen. Zie: "Equality law in practice: Report
on the implementation of the race and general framework directives",
verslag Equinet, mei 2013, beschikbaar op: http://www.equineteurope.org [47] Dit geldt alleen voor burgerrechtelijke zaken, niet voor
strafzaken. [48] Tsjechische Republiek, Estland, Italië, Cyprus, Litouwen,
Hongarije, Malta en Roemenië. [49] België, Malta en Slowakije. [50] Slowakije. [51] Zie voetnoot 18. Eén van de kwesties die met name in de
cursussen ter sprake komt, is de bewijslast bij discriminatiezaken. [52] Artikel 5 van Richtlijn 2000/43//EG en artikel 7 van
Richtlijn 2000/78/EG. Deze bepalen dat het beginsel van gelijke behandeling
niet belet dat een lidstaat, om volledige gelijkheid in de praktijk te
waarborgen, specifieke maatregelen handhaaft of aanneemt om de nadelen verband
houdende met ras of etnische afstamming of godsdienst of respectievelijk
overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te voorkomen of te
compenseren. [53] Alleen Litouwen meldde dat dergelijke maatregelen niet
zijn aangenomen. [54] Wat positieve actie voor personen met een handicap
betreft, melden de lidstaten de streefcijfers voor werkgevers in de openbare
sector. De positieve actie met betrekking tot de Roma is meer gediversifieerd,
en bestrijkt de vier sleutelgebieden voor de nationale Roma-strategieën
(tewerkstelling, huisvesting, onderwijs en gezondheid). In punt 1.1 van de
aanbeveling van de Raad over doeltreffende maatregelen voor integratie van de
Roma in de lidstaten, die is vastgesteld op 9 december 2013, wordt het volgende
aanbevolen: "De lidstaten nemen gerichte beleidsmaatregelen om de gelijke
behandeling van de Roma en de eerbiediging van hun grondrechten te waarborgen
en zo volledige en daadwerkelijke gelijkheid te stimuleren, waarbij de Roma
gelijke toegang hebben tot onderwijs, werk, gezondheidszorg en
huisvesting." (Raadsdocument nr. 16970/13, beschikbaar op: http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/lsa/139979.pdf,
PB-referentie nog niet bekend). [55] Overweging 14 van Richtlijn 2000/43/EG en overweging 3 van
Richtlijn 2000/78/EG. Beide richtlijnen verwijzen ook naar de noodzaak om
overeenkomstig het beginsel van integratie van het gelijkekansenbeleid
(gendermainstreaming) de gevolgen van maatregelen ten aanzien van vrouwen en
mannen te evalueren (artikel 17 lid 2 van Richtlijn 2000/43/EG en artikel 19
lid 2 van Richtlijn 2000/78/EG). Veel lidstaten beweerden dat ze op dit punt
geen relevante informatie hadden, maar Ierland, Spanje, Frankrijk, Nederland en
Polen hebben algemene informatie overgelegd. [56] Voorstel voor een richtlijn betreffende de toepassing van
het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of
overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, COM(2008) 426
definitief. [57] Zaak C-303/06, Coleman, arrest van 17 juli 2008,
waarbij het Hof van Justitie oordeelde dat Richtlijn 2000/78/EG de moeder van
een gehandicapt kind bescherming bood tegen intimidatie en discriminatie op de
arbeidsmarkt, omdat de problemen te wijten waren aan het feit dat de moeder
meer vrij moest nemen om voor haar kind te zorgen. [58] Zie bijlage II, punt 2c. [59] Artikel 3, lid 2, van beide richtlijnen, overweging 13 van
Richtlijn 2000/43/EG en overweging 12 van Richtlijn 2000/78/EG. [60] "Onderdaan van een derde land" wordt
gedefinieerd als een persoon die geen burger is van de Unie in de zin van
artikel 20, lid 1, VWEU, bv. in Richtlijn 2011/98/EU. [61] Voorbeelden van richtlijnen die specifiek de rechten op
gelijke behandeling van onderdanen van derde landen ten opzichte van
staatsburgers vaststellen: Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003
over de status van onderdanen van derde landen die langdurig ingezetenen zijn
(PB L 16 van 23.1.2004, blz. 44), gewijzigd bij Richtlijn 2011/51/EU (PB L 132
van 19.5.2011, blz. 1) teneinde haar werkingssfeer uit te breiden tot personen
die internationale bescherming genieten en Richtlijn 2011/98/EU van het
Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele
aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde
landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat,
alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde
landen die legaal in een lidstaat verblijven (PB L 343 van 23.12.2011, blz. 1).
Laatstgenoemde richtlijn verwijst in overweging 29 expliciet naar richtlijnen 2000/43/EG
en 2000/78/EG. [62] De gemeenschappelijke grondbeginselen inzake integratie
bieden een kader op EU-niveau voor beleidssamenwerking inzake de integratie van
onderdanen van derde landen, waaronder respect voor gelijkheid en
non-discriminatie, dat verder is uitgewerkt in de mededelingen van de Commissie
over integratie, uitwisseling tussen de lidstaten en raadpleging van de
betrokken belanghebbenden. Common Basic Principles for Immigration Integration
Policy in the European Union, vastgesteld op 19 november 2004, doc. 14615/04 en
Een gemeenschappelijke agenda voor integratie, COM(2005) 389 definitief;
Europese agenda voor integratie, COM(2011) 455 definitief. [63] Het VK geeft in punt 9(1) van de Equality Act 2010 een
definitie van "ras" op grond waarvan ras a) kleur, b)
nationaliteit, en c) etnische of nationale afkomst omvat. Het begrip
"etnische of nationale afkomst" maakt dus deel uit van de definitie
van "ras", maar wordt niet nader gedefinieerd. Zweden definieert
"etnische identiteit" in haar discriminatiewet als nationale of
etnische afstamming, huidskleur of andere soortgelijke omstandigheid. Enkele
andere lidstaten verwijzen naar de interpretatie in nationale voorbereidende
documenten, nationale rechtspraak of internationale verdragen, met name het
Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van
rassendiscriminatie, dat ook in de inleiding tot de richtlijn wordt genoemd. [64] Het verslag "Equality law in practice: Report on the
implementation of the race and general framework directives" van Equinet
laat aan de hand van een door nationale gelijkheidsorganen beoordeelde
casestudy zien hoe moeilijk het is de grens tussen verschillende gronden te
bepalen; beschikbaar op http://www.equineteurope.org
[65] Er lopen echter inbreukprocedures tegen België en Finland
wegens tekortkomingen ter zake van de bevoegdheden van de nationale
gelijkheidsorganen, maar in België wordt de kwestie
naar verwachting binnenkort opgelost. [66] Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004
houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en
vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten, PB L 373 van
21.12.2004, blz. 37, en Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de
Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke
kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep
(herschikking), PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23. [67] Uitgezonderd Denemarken, Italië, Malta, Portugal, Spanje
en Finland. In Denemarken heeft de Deense raad voor gelijke behandeling, een
onafhankelijke administratieve klachteninstelling, evenwel bevoegdheid inzake
een hele reeks gronden, met inbegrip van de gronden van Richtlijn 2000/78/EG. [68] In de loop van dit onderzoek zijn verscheidene lidstaten
benaderd met het verzoek bewijs over te leggen over bijstand aan de
slachtoffers van discriminatie en van uitgebrachte verslagen en uitgevoerde
enquêtes. Tot nu toe is er een inbreukprocedures ingeleid tegen Finland (wegens
het ontbreken van een gelijkheidsorgaan dat bevoegd is op het gebied van
werkgelegenheid overeenkomstig Richtlijn 2000/43/EG). [69] De Commissie vocht bij voorbeeld een Roemeense
wetsbepaling aan die een speciale categorie indirecte discriminatie bleek toe
te staan op het gebied van landbeheer en ruimtelijke ordening. De bepaling was
op een neutrale manier gesteld, maar bleek met name de Roma te treffen. [70] Om te bepalen of er sprake is van specifieke op de Roma
gerichte discriminatoire wetgeving of maatregelen is het niet van belang of
speciaal naar de Roma wordt verwezen of andere bewoordingen worden gebruikt
(bv. ‘nomaden’), als duidelijk is dat de maatregelen tegen de Roma zijn
gericht. [71] Daarbij gaat het niet uitsluitend om wetgeving inzake
gelijke behandeling, maar ook om andere wetten die van belang zijn voor de
gelijke behandeling op de door de richtlijn behandelde gebieden (bv. wetgeving
inzake sociale huisvesting). [72] COM(2011) 173 definitief van 5.4.2011. [73] Raadsdocument nr. 16970/13, beschikbaar op: http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/lsa/139979.pdf
(de PB-referentie van de aanbeveling is nog niet bekend). [74] Punt 2.1 van de aanbeveling. [75] Zaak C-394/11, Belov, de eerste zaak aangaande
specifieke Roma-discriminatie die naar het Hof van Justitie werd verwezen, werd
door het Hof op 31 januari 2013 "niet-ontvankelijk" verklaard, omdat
het Bulgaarse gelijkheidsorgaan (dat de zaak naar het Hof had verwezen) niet
als rechtbank of gerechtelijke instantie in de zin van het Verdrag werd
beschouwd. [76] Specifieke voorwaarden voor jongere en oudere werknemers,
het vastleggen van minimumvoorwaarden qua leeftijd, beroepservaring of
anciënniteit en het bepalen van een maximumleeftijd voor aanwerving. [77] Op basis van bijdragen van de lidstaten, relevante
belanghebbenden en een door de Commissie in 2011 gepubliceerd verslag over
leeftijd en werkgelegenheid; beschikbaar op: http://ec.europa.eu/justice/discrimination/document/index_en.htm#h2-7 [78] Zaak C-13/05, Chacon Navas, arrest van 11 juli 2006.
[79] Gevoegde zaken C-335/11 en C-337/11, Ring en Skouboe
Werge, arrest van 11 april 2013. [80] De Europese Unie heeft het Verdrag op 30 maart 2007
ondertekend en het Verdrag is op 22 januari 2011 voor de EU van kracht
geworden. Het eerste periodieke verslag van de EU over de uitvoering van het
VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap wordt verwacht in 2014. [81] Dit wordt geïllustreerd in bijlage II bij Besluit 2010/48/EG
van de Raad van 26 november 2009 betreffende de sluiting door de Europese
Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van
personen met een handicap, PB L 23 van 27.1.2010, blz. 35. [82] Zie de leden 28-32 in de zaak Ring en Skouboe Werge, die
hierboven in voetnoot 79 werden aangehaald. [83] De verplichting om redelijke aanpassingen door te voeren
houdt in dat de werkgever passende maatregelen moet nemen om een persoon met
een handicap in staat te stellen toegang tot arbeid te hebben, in arbeid te
participeren of daarin vooruit te komen dan wel een opleiding te volgen, tenzij
dergelijke maatregelen voor de werkgever een onevenredige belasting zouden
vormen. [84] België, Estland, Cyprus, Italië, Letland, Litouwen,
Hongarije, Polen en Slowakije. [85] Italië. Zaak C-312/11, Commissie tegen Italië,
arrest van 4 juli 2013. Na het arrest heeft Italië zijn wetgeving gewijzigd en
de wijziging wordt momenteel door de Commissie bestudeerd. [86] Tsjechische Republiek, Letland, Polen, Slowakije, Finland
en het Verenigd Koninkrijk. [87] Zaak C-267/06, Maruko tegen Versorgungsanstalt der
deutschen Bühnen, arrest van 1 april 2008 en zaak C-147/08, Römer tegen
Freie und Hansestadt Hamburg, arrest van 10 mei 2011. [88] Zaak C-81/12, Asociatia Accept tegen Consiliul National
pentru Combaterea Discriminarii, arrest van 25 maart 2013. [89] Zie de recente EU-brede enquête van het FRA over de
ervaringen met discriminatie, geweld en intimidatie van LGBT-personen, dat
gepubliceerd werd in mei 2013 en te vinden is op: http://fra.europa.eu/en/publication/2013/eu-lgbt-survey-Europese-union-lesbian-gay-bisexual-and-transgender-survey-results
en de nota uit 2013 van Equinet "Equality bodies promoting equality &
non-discrimination" (beschikbaar op www.equineteurope.org),
die erop gericht is het werk van gelijkheidsorganen op het gebied van de
bevordering van gelijkheid voor en de bestrijding van discriminatie tegen
LGBTI-personen te verbeteren. [90] Duitsland, Ierland, Nederland, Slovenië, Finland en het
Verenigd Koninkrijk.