Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52014AE2865

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees platform voor de intensivering van de EU-samenwerking bij het voorkomen en tegengaan van zwartwerk (COM(2014) 221 final — 2014/0124 (COD))

    PB C 458 van 19.12.2014, p. 43–51 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    19.12.2014   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 458/43


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees platform voor de intensivering van de EU-samenwerking bij het voorkomen en tegengaan van zwartwerk

    (COM(2014) 221 final — 2014/0124 (COD))

    (2014/C 458/08)

    Rapporteur:

    Stefano PALMIERI

    Corapporteur:

    Ana BONTEA

    Het Europees Parlement en de Europese Raad hebben op resp. 16 en 29 april 2014 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 153, lid 2, onder a), en artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over het

    Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees platform voor de intensivering van de EU-samenwerking bij het voorkomen en tegengaan van zwartwerk

    COM(2014) 221 final — 2014/0124 (COD).

    De afdeling Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 27 augustus goedgekeurd.

    Het Comité heeft tijdens zijn op 10 en 11 september 2014 gehouden 501e zitting (vergadering van 10 september) het volgende advies uitgebracht, dat met 172 stemmen vóór en 88 tegen, bij 22 onthoudingen, is goedgekeurd.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    Standpunt van het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC):

    1.1

    Zwartwerk is een probleem dat zich in alle EU-lidstaten — zij het in verschillende mate — voordoet en afbreuk dreigt te doen aan de Europese idealen van legaliteit, veiligheid, solidariteit, sociale en fiscale rechtvaardigheid, vrije concurrentie en vrij verkeer van werknemers.

    1.2

    Het tegengaan van zwartwerk m.b.v. gepaste maatregelen op het vlak van preventie, controle en bestrijding is een fundamentele strategische beleidskeuze waarmee dit verschijnsel aan het daglicht kan worden gebracht en voor herstel van de economische concurrentiekracht en de sociale stelsels van de EU kan worden gezorgd, in lijn met de prioriteiten en richtsnoeren uit de Europa 2020-strategie.

    1.3

    Positief is het voorstel tot oprichting van een Europees platform voor de intensivering van de samenwerking bij de bestrijding van zwartwerk. Dit voorstel rijmt met de talrijke verklaringen waarin het Europees Parlement, de Raad en het EESC de afgelopen jaren wezen op de noodzaak van een gecoördineerde Europese strategie voor meer werkgelegenheid, slimme, duurzame en inclusieve groei en meer samenwerking ter bestrijding van zwartwerk. Met het platform zal een hiaat worden opgevuld op Europees niveau, aangezien zwartwerk toe nu toe gefragmenteerd en onvoldoende gecoördineerd werd aangepakt.

    1.4

    Ook positief is het voorstel dat alle lidstaten verplicht bij het op te richten platform moeten worden betrokken. Als alle EU-landen gezamenlijk en op gecoördineerde wijze aan het platform deelnemen, kunnen de grensoverschrijdende aspecten van zwartwerk en de problemen i.v.m. de aanwezigheid van niet-reguliere zwartwerkers uit derde landen worden aangepakt.

    1.5

    Zwartwerk en valselijk aangemeld werk, d.w.z. schijnzelfstandigheid, zijn twee verschillende concepten, maar het is correct ook schijnzelfstandigheid te noemen bij de vormen van zwartwerk die het platform moet gaan voorkomen, tegengaan en bestrijden. Dit gezien de negatieve gevolgen van schijnzelfstandigheid voor: i) de rechten en garanties van werknemers; ii) de vrije concurrentie; iii) het vrije verkeer van werknemers in de EU.

    1.5.1

    Hopelijk zal het platform — met inachtneming van de nationale wetgeving en praktijk — het mogelijk maken om de ervaringen van de lidstaten met schijnzelfstandigheid te evalueren, op basis daarvan dit verschijnsel te definiëren en vervolgens een adequate strategie ter bestrijding ervan op te stellen.

    1.6

    De opdracht en taken van het platform zijn zeer goed omschreven, maar het mandaat ervan zou nog kunnen worden uitgebreid, zodat het ook aanbevelingen voor Europese of nationale wetgeving kan formuleren met het oog op de implementatie van een doeltreffendere bestrijdingsstrategie (bijv. voorstellen voor intensievere grensoverschrijdende samenwerking op het vlak van toezicht en handhaving).

    1.7

    De lidstaten zouden over de benoeming van de nationale contactpunten verplicht de sociale partners moeten raadplegen en daarbij ook representatieve maatschappelijke organisaties moeten betrekken. Deze beschikken over specifieke kennis van het fenomeen zwartwerk en zijn daarom absoluut van meerwaarde voor de strategie ter bestrijding ervan.

    1.7.1

    De vergaderingen van het platform zouden tijdens speciale vergaderingen goed moeten worden voorbereid. Ook zou via informatiebijeenkomsten bekendheid kunnen worden gegeven aan de activiteiten van het platform (met het oog op volledige transparantie).

    1.8

    De maatregelen om zwartwerk te voorkomen en tegen te gaan, zouden verschillende instrumenten moeten combineren: controles en sancties zouden moeten worden geschraagd met slimme regelgeving teneinde een stabiel en voorspelbaar rechtskader te creëren. Tegelijkertijd zouden de implementatiekosten laag moeten worden gehouden, moet buitensporige belasting van arbeid worden voorkomen en moeten werkgevers met adequate instrumenten, waaronder fiscale prikkels en eenvoudige stelsels voor de betaling van belastingen en sociale premies, worden aangespoord hun arbeidskrachten aan te melden en zich aan de wet te houden, en zouden fiscale prikkels moeten worden ingevoerd om zwartwerk aan te geven.

    1.9

    Het EESC heeft zich in de context van de EU-strategie ter bestrijding van zwartwerk de afgelopen jaren constant ingespannen om de uitwisseling van instrumenten, beleidsmaatregelen en goede praktijkvoorbeelden te bevorderen, waarbij het zich zowel richtte op economische als culturele en sociale aspecten. Daarom zou zijn rol t.a.v. het platform officieel moeten worden erkend en zou het moeten worden aangemerkt als een van de bij het platform betrokken waarnemers.

    1.10

    Als het gaat over vergroting van het bewustzijn van het publiek, moet het maatschappelijk middenveld een grotere rol krijgen. In het bijzonder zouden het EESC en de nationale sociaaleconomische raden gezamenlijk actie moeten ondernemen in het kader van de activiteiten van de stuurgroep Europa 2020 en van andere organen van het EESC.

    1.11

    Het platform zou moeten erkennen dat de volgende organisaties voor zijn werkzaamheden belangrijk kunnen zijn:

    Eurostat, dat ramingen zou kunnen maken van de omvang en ontwikkeling van de grijze economie en zwartwerk in de EU;

    Eurofound, dat een interactieve databank zou kunnen opzetten met goede voorbeelden van maatregelen ter bestrijding van zwartwerk in Europa;

    de OESO, die technische ondersteuning zou kunnen verlenen om meer inzicht te krijgen in dit fenomeen.

    1.12

    Het platform zou moeten worden uitgerust met een monitoring- en evaluatiemechanisme. Daartoe zou gebruik moeten worden gemaakt van ad-hocindicatoren en niet aan de Commissie verbonden, externe beoordelaars.

    2.   Zwartwerk in de Europese Unie

    2.1

    Op EU-niveau wordt zwartwerk gedefinieerd als „alle betaalde werkzaamheden die op zichzelf wettig zijn, maar niet aan de overheid worden gemeld; er moet echter wel rekening worden gehouden met verschillen in de wetgeving van de lidstaten”. (1) Ook valselijk aangemeld werk, of schijnzelfstandigheid, valt hieronder. Daarvan is sprake als een arbeidskracht formeel wordt aangemeld als zelfstandige op basis van een dienstverleningscontract, maar feitelijk, op basis van de nationale wetgeving en praktijk, werknemer is. (2)

    2.2

    Zwartwerk en schijnzelfstandigheid zijn uiteenlopende verschijningen van een fenomeen dat negatieve gevolgen heeft voor de rechten en garanties van werknemers, de vrije concurrentie en het vrije verkeer van werknemers in de EU. Het noemen van schijnzelfstandigheid als vorm van zwartwerk die het platform moet gaan bestrijden, is volstrekt logisch. Het gaat hier immers over een niet-regulaire arbeidsvorm die steeds vaker voorkomt, hetgeen verband houdt met de opkomst ervan in de dienstensector, en die werknemers rechten en garanties ontneemt op een wijze zoals zwartwerk dat doet. (3)

    2.2.1

    Het EESC heeft er al eerder op gewezen (4) dat er geen uniforme Europese definitie van zelfstandige arbeid bestaat. Daardoor grijpt elke bevoegde instantie terug op nationale wetgeving, hetgeen de uitvoering van een EU-strategie ter bestrijding van schijnzelfstandigheid lastig maakt, met name in het geval van grensoverschrijdende arbeid.

    2.2.2

    Het EESC heeft zich in dit verband reeds uitgesproken vóór een evaluatie van de ervaringen van de lidstaten met schijnzelfstandigheid, zodat conclusies getrokken en aanbevelingen geformuleerd kunnen worden met het oog op het uitwerken van een adequate strategie ter bestrijding van dit verschijnsel. In het advies „Misbruik van de status van zelfstandige” (5) onderstreepte het dat schijnzelfstandigheid moet worden gedefinieerd en op basis daarvan zekere wetgeving moet worden vastgesteld om bonafide zelfstandigen en micro-ondernemingen te beschermen tegen de risico's van oneerlijke concurrentie.

    2.2.2.1

    Dit standpunt is in lijn met hetgeen het Europees Hof van Justitie hierover al heeft verklaard. Dat heeft weliswaar bekrachtigd dat de lidstaten bevoegd zijn om de begrippen werknemer en zelfstandige te definiëren, maar heeft richtsnoeren verschaft voor basisdefinities, teneinde de normale marktwerking en het vrije verkeer van werknemers te garanderen en ervoor te zorgen dat de verdragen op uniforme wijze worden toegepast. (6)

    2.2.2.2

    Het EESC is van mening dat deze aanpak de sociaaleconomische rol van zelfstandige arbeid nog zou versterken, omdat dan alleen echte zelfstandigen tot deze categorie worden gerekend. Zo zou de legitieme status van zelfstandigen worden toegekend aan een ieder die op basis van een vrije keuze voor eigen rekening arbeid verricht. Het EESC beperkt zich er in dit verband toe de lidstaten richtsnoeren aan te reiken en modellen van beste werkwijzen voor te stellen.

    2.3

    De heterogeniteit en complexiteit van zwartwerk en schijnzelfstandigheid impliceren zeer diverse soorten betrokkenen: werknemers die buiten de sociale zekerheid vallen, geen contract hebben of onderhands uitbetaald worden, meehelpende gezinsleden, werknemers die hun tweede baantje niet aangeven, zelfstandigen die zich niet willen aanpassen aan de voorschriften, schijnzelfstandigen, niet-reguliere immigranten die zwart werken, en werknemers uit derde landen die zonder minimale arbeidsnormen werken als toeleveranciers voor de EU-lidstaten. (7) Door deze heterogeniteit is het moeilijk om zwartwerk aan te pakken en zijn specifieke strategieën nodig.

    2.4

    Zwartwerk is een probleem dat zich in alle EU-lidstaten voordoet en indruist tegen de Europese idealen van legaliteit, veiligheid, solidariteit, sociale en fiscale rechtvaardigheid, vrije concurrentie en vrij verkeer van werknemers.

    2.4.1

    Er moet terdege werk worden gemaakt van de bestrijding van zwartwerk omdat dat tal van gevolgen heeft voor ondernemingen en werknemers, alsook voor de overheidsbegroting:

    de concurrentie tussen ondernemingen raakt verstoord door de oneerlijke concurrentie tussen degenen die de voorschriften naleven en degenen die dat niet doen en aldus activiteiten in stand houden die anders waarschijnlijk uit de markt verdrongen zouden worden. Voorts is het voor de economische dynamiek inefficiënt als ondernemingen niet groeien en in de grijze economie ondergedoken blijven alsook geen toegang tot financiering en openbare aanbestedingen hebben;

    voor de werknemers geldt dat zij onzekere voorwaarden genieten op het gebied van fysieke veiligheid, inkomen en sociale zekerheid, met alle gevolgen van dien, niet alleen vanuit ethisch oogpunt wat hun waardigheid betreft, maar ook vanuit beroepsoogpunt, daar er hun aldus geen mogelijkheden worden geboden tot voortgezette opleiding, bijscholing, herkwalificering van functies, productieprocessen en producten;

    de overheid heeft te maken met inkomstenderving omdat ze belastingen en premies misloopt (tax gap); gevolg is ook dat de kosten van overheidsdiensten en van de verzorgingsstaat onevenwichtig worden verdeeld (free riding).

    2.4.2

    Zwartwerk doet zich tegenwoordig in de EU in verschillende mate in diverse sectoren voor: landbouw, bouw, handwerkindustrie (textiel, kleding, schoeisel enz.), detailhandel, horeca, onderhoud en reparatie, zorgverlening en huishoudelijk werk. (8)

    2.5

    Schattingen van de omvang van zwartwerk lopen sterk uiteen en het is zeer complex dit verschijnsel op EU-niveau te kwantificeren. De cijfers die beschikbaar zijn, ook op basis van recent onderzoek (9), tonen dit aan. Deze onduidelijkheid heeft uiteraard direct gevolgen voor de mogelijkheden om adequaat op te treden, en vraagt om doelgerichte, sectorspecifieke maatregelen.

    2.5.1

    Uit een van de laatste Eurofound-onderzoeken bleek dat 18,6 % van de ondervraagden uit de EU-27 in 2008 zwartwerk had verricht. (10) Dit percentage kon als volgt worden onderverdeeld: 31,3 % werknemers die een deel (meestal ongeveer een kwart) van hun loon onderhands, d.w.z. zwart, door hun werkgever uitbetaald kregen, 14,4 % volledig zwart werkende werknemers, 14,4 % zwart werkende zelfstandigen en 39,7 % mensen die tegen betaling diensten verleenden aan familie, vrienden, kennissen enz. Volgens de recentste Eurobarometer-enquête (11) van 2013 (12) gaf slechts 4 % van de respondenten toe zwartwerk te hebben verricht. 11 % gaf echter toe vorig jaar goederen of diensten te hebben gekocht waarvan zij op goede gronden konden aannemen dat daarbij zwartwerk betrokken was. Er zijn echter grote verschillen binnen de EU. (13)

    2.5.2

    Op dit ogenblik is het onzeker hoe de crisis de ontwikkeling van zwartwerk zal beïnvloeden. Het verschijnsel dreigt te verergeren in de sectoren en beroepen waar het al bestaat, en het gevaar is aanwezig dat het ook elders opkomt (bijv. met de zich verder ontwikkelende informatie- en communicatietechnologie). (14)

    2.6

    De globalisering en sociaaldemografische veranderingen creëren overigens meer mogelijkheden voor de grijze economie en zwartwerk. Het bestrijdingsbeleid moet zich navenant kunnen ontwikkelen. De lidstaten afzonderlijk hebben in dit verband weinig mogelijkheden om op te treden. Dat geldt met name voor het tegengaan van grensoverschrijdend zwartwerk.

    2.7

    De betrokkenheid van niet-reguliere immigranten bij zwartwerk is een ernstig probleem dat in het kader van de algemene strategie ter bestrijding van niet-reguliere immigratie moet worden aangepakt. Veel niet-reguliere immigranten hebben zwartwerk nodig om te overleven. Bovendien kan het perspectief op zwartwerk niet-reguliere immigranten aantrekken.

    3.   Algemene opmerkingen

    3.1

    Het besluit een Europees platform in te stellen is het resultaat van een langzame bewustwording van de ernst van het fenomeen zwartwerk en van een nauwgezette voorbereiding door de belangrijkste Europese instellingen. (15)

    3.2

    Het is logisch dat het voorstel een platform op te richten waar alle lidstaten verplicht aan moeten deelnemen, op EU-niveau wordt gedaan, want zwartwerk is inmiddels een probleem dat zich in alle Europese landen — in verschillende mate maar op soortgelijke wijze — voordoet.

    3.2.1

    Het creëren van een dergelijke vorm van samenwerking tussen de lidstaten is van groot belang om naleving van de Europese waarden van solidariteit, sociale rechtvaardigheid en vrije concurrentie alsook het vrij verkeer van werknemers, een van de grondbeginselen van de EU, te kunnen blijven garanderen, mede gelet op de grensoverschrijdende aspecten van zwartwerk en de uitdagingen i.v.m. arbeidsmobiliteit.

    3.2.2

    De oprichting van het platform moet leiden tot meer overleg tussen de diverse comités en werkgroepen van de lidstaten. Aldus zal een hiaat worden opgevuld op Europees niveau, waar zwartwerk toe nu toe gefragmenteerd en onvoldoende gecoördineerd werd benaderd.

    3.2.3

    Gezamenlijke en gecoördineerde deelname van alle EU-landen aan het platform is essentieel om de afgesproken bestrijding van alle vormen van zwartwerk (waaronder schijnzelfstandigheid) te intensiveren, en om de grensoverschrijdende aspecten ervan en de problemen i.v.m. de aanwezigheid van niet-reguliere zwartwerkers uit derde landen aan te pakken.

    3.3

    Het is positief dat het voorstel voor het Europees platform volledig strookt en zal blijven stroken met het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel.

    3.3.1

    De lidstaten blijven bevoegd voor maatregelen om zwartwerk te voorkomen en tegen te gaan. Niet-strafrechtelijke (administratieve en niet-administratieve) en strafrechtelijke sancties worden opgelegd op basis van het legaliteitsbeginsel en met inachtneming van nationale procedures en wetgeving.

    3.4

    De bestrijding van zwartwerk is een fundamentele strategische beleidskeuze voor de EU waarmee dit verschijnsel aan het daglicht kan worden gebracht en voor heel wat economische groei en dus herstel van de economische concurrentiekracht en de sociale stelsels van de EU kan worden gezorgd, in lijn met de richtsnoeren uit de Europa 2020-strategie.

    3.5

    De maatregelen om zwartwerk te voorkomen en tegen te gaan, zouden moeten worden afgestemd op de echte oorzaken ervan en op de noodzaak bestrijdingsinstrumenten — controles en sancties voor de aanpak van oneerlijke, onrechtvaardige en niet aangemelde handels- of ondernemingspraktijken — te combineren met slimme regelgeving teneinde een stabiel en voorspelbaar rechtskader te creëren.

    3.5.1

    Er zou een gunstig klimaat voor ondernemingen en werknemers moeten worden geschapen waarin de implementatiekosten van de regelgeving laag worden gehouden, administratieve en fiscale procedures worden hervormd en vereenvoudigd, en de arbeidswetgeving en de regels voor veiligheid op het werk, seizoensarbeid, incidenteel werk en nieuwe arbeidsvormen worden verbeterd.

    3.5.2

    Ook fiscale prikkels kunnen belangrijk zijn bij het voorkomen en tegengaan van zwartwerk. Er zouden belastingvoordelen moeten worden ingevoerd die naleving van de regels belonen en stimuleren tot het aangeven van zwartwerk, waaronder dat in de sector huishoudelijk werk en in de zorgverlening.

    3.6

    Bij de oprichting van het Europees platform moeten overlappingen met bestaande initiatieven en samenwerkingsvormen worden vermeden. Verder mag geen sprake zijn van voor de aanpak van zwartwerk inadequate en dus overbodige rapportageverplichtingen.

    4.   Specifieke opmerkingen

    4.1

    Omdat de kennis over de omvang en ontwikkeling van zwartwerk vaak tekort lijkt te schieten, kunnen de nationale instanties die dit verschijnsel bestrijden, zonder twijfel profiteren van de ervaringen die hiermee rechtstreeks door de sociale partners, organisaties van het midden- en kleinbedrijf, vrije beroepen en de sociale economie, en meer in het algemeen maatschappelijke organisaties zijn opgedaan. De werkzaamheden van het platform kunnen gegarandeerd het beste worden uitgestippeld aan de hand van de constante stroom informatie die door hen wordt geleverd.

    4.2

    Het is belangrijk dat de lidstaten verplicht de sociale partners raadplegen over de benoeming van het enig contactpunt en daarbij ook de maatschappelijke organisaties betrekken die een beslissende rol spelen in het nationale optreden ter bestrijding van zwartwerk.

    4.2.1

    Essentieel is dat de vergaderingen van het platform in elke lidstaat tijdens speciale vergaderingen goed worden voorbereid en worden gevolgd door bijeenkomsten waar de activiteiten van het platform worden gepresenteerd.

    4.3

    Het EESC heeft erop gewezen dat de maatregelen ter bestrijding van zwartwerk moeten worden verstevigd door informatie, gegevens en evaluaties systematisch op Europees niveau uit te wisselen, met medewerking van de bevoegde overheden en de betrokken sociale partners. (16)

    4.3.1

    Het EESC heeft zich constant ingespannen om de uitwisseling van instrumenten, beleidsmaatregelen en goede praktijkvoorbeelden te bevorderen, waarbij het zich zowel richtte op economische als culturele en sociale aspecten. Het vraagt daarom om zijn rol t.a.v. het platform officieel te erkennen, en zou graag willen dat het in het voorstel wordt aangemerkt als een van de bij het platform betrokken waarnemers.

    4.4

    Het vergroten van het bewustzijn van het publiek door het platform biedt de lidstaten een kans bij uitstek om een impuls te geven aan hun maatregelen ter voorkoming, terugdringing en bestrijding van zwartwerk. De bijdrage die het maatschappelijk middenveld in dit verband kan leveren, mag zeker niet worden onderschat. Die bijdrage kan worden geconcretiseerd via gezamenlijke actie van het EESC en de nationale sociaaleconomische raden in het kader van de activiteiten van de stuurgroep Europa 2020 en van andere organen van het EESC.

    4.4.1

    De betrokken nationale instanties hebben niet genoeg gedaan op het vlak van preventie, voorlichting en advisering. (17) Het platform zou maatregelen ter zake moeten bespreken, waaronder gemeenschappelijke activiteiten, zoals Europese campagnes, die overigens in artikel 4, onder i), worden genoemd.

    4.5

    Het EESC vindt de opdracht en taken van het platform zeer goed omschreven. De uitwisseling van informatie en goede praktijkvoorbeelden alsook de ontwikkeling van onderzoek en vaardigheden (via gemeenschappelijke cursussen) vormen zonder twijfel de eerste stap op weg naar gecoördineerd transnationaal optreden. Het EESC zou in dit verband graag zien dat het mandaat van het platform nog verder wordt uitgebreid, zodat het ook aanbevelingen voor Europese of nationale wetgeving kan formuleren met het oog op de implementatie van een doeltreffendere bestrijdingsstrategie (bijv. voorstellen voor intensievere grensoverschrijdende samenwerking op het vlak van toezicht en handhaving).

    4.6

    Het platform zou de voorwaarden moeten scheppen zodat, zoals in een eerder advies bepleit, een kwantitatieve en kwalitatieve beoordeling kan worden gemaakt van: i) het fenomeen zwartwerk (dat per lidstaat sterk verschilt); ii) de negatieve sociaaleconomische gevolgen ervan, die op hun beurt in de lidstaten ook verschillend inwerken omdat de situaties en de structurele omstandigheden uiteenlopen; iii) de doeltreffendheid van de bestrijdingsmaatregelen van de lidstaten.

    4.6.1

    In dit verband is de oprichting van het platform belangrijk en is het wenselijk dat Eurostat en Eurofound daarbinnen een belangrijke rol kunnen spelen:

    Eurostat zou technische ondersteuning kunnen verlenen om de methodologische problemen op te lossen die er bestaan bij het ramen van de omvang en het voorspellen van de ontwikkeling van de grijze economie en zwartwerk, hetgeen tot nu toe niet volledig is gebeurd en waarover onenigheid bestaat.

    Eurofound zou — ter ondersteuning van de werkzaamheden van het platform — de huidige databank waarover het beschikt, kunnen omvormen tot een interactieve kennisbank met goede voorbeelden van maatregelen ter bestrijding van zwartwerk.

    4.7

    De OESO heeft in de loop der jaren specifieke ervaring met het verschijnsel zwartwerk opgedaan. (18) Daarom vindt het EESC het nuttig om deze organisatie uit te nodigen als waarnemer aan het platform deel te nemen.

    4.8

    Belangrijk is dat de activiteiten van het platform constant worden gemonitord — i.p.v. slechts een vierjaarlijkse evaluatie — en dat externe beoordelaars daadwerkelijk worden betrokken bij de keuze van de resultaat- en effectindicatoren en bij de evaluatie van het werkprogramma van het platform.

    Brussel, 10 september 2014.

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Henri MALOSSE


    (1)  COM(2007) 628 final.

    (2)  COM(2014) 221 final.

    (3)  Europees Parlement (2013), studie „Social protection rights of economically dependent self-employed workers”; Floren, B. (2013), „Fake Self-employment in the EU — A comparison between the Netherlands and the UK”, Universiteit Tilburg.

    (4)  CES2063-2012_00_00_TRA_PA.

    (5)  PB C 161 van 6.6.2013, blz. 14-19.

    (6)  Zoals geconstateerd door Floren, B. (2013) op. cit., wordt in arrest C-66/85 van het Europees Hof van Justitie van 3/7/1986 (Lawrie-Blum/Land Baden-Württemberg) een werknemer als volgt gedefinieerd: „degene die gedurende bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties levert en als tegenprestatie een beloning ontvangt”. Deze definitie wordt in recente arresten van het Hof onderschreven (gevoegde zaken C-22/08 en C-23/08, Athanasios Vatsouras en Josif Koupatantze v Arbeitsgemeinschaft (ARGE) Nürnberg 900; C-268/99 van 20/11/2001, Jany e.a.) en geeft indirect de uitgangspunten voor afbakening — d.m.v. uitsluiting — van het begrip zelfstandige. Dit blijkt eens te meer uit het al genoemde arrest C-268/99, waarin het Hof expliciet stelt: „een activiteit die wordt uitgevoerd buiten een relatie van ondergeschiktheid moet worden aangemerkt als een werkzaamheid als zelfstandige”.

    (7)  Europese Commissie (2014), Undeclared work in the EU. Special Eurobarometer 402; A.T. Kearney, VISA, Schneider, F., (2013) The Shadow Economy in Europe.

    (8)  Europese Commissie (2014), op.cit.; Europese Commissie (2013), Werkgelegenheid en sociale ontwikkeling in Europa; Hazans, Mihails (2011), Informal Workers across Europe: Evidence from 30 European Countries. Wereldbank; Koettl, Johannes; Packard, Truman; Montenegro, Claudio E. (2012), In From the Shadow: Integrating Europe's Informal Labor. Washington DC, Wereldbank.

    (9)  Zie met name: Eurofound (2013), Tackling undeclared work in 27 European Union Member States and Norway Approaches and measures since 2008; Eurofound (2013) [b] Tackling undeclared work in Croatia and four EU candidate countries; Special Eurobarometer 402, Undeclared work in the European Union, maart 2014.

    (10)  Eurofound (2013) [b].

    (11)  Alle cijfers zijn het resultaat van rechtstreekse enquêtes op basis van persoonlijke interviews met EU-burgers. Dit betekent dat bewustzijn, nationale definities, transparantie met betrekking tot zwartwerk en vertrouwen in de interviewer belangrijke factoren zijn om de burgers in staat te stellen aan te geven dat zij zwartwerk hebben verricht of daarvan hebben geprofiteerd.

    (12)  Speciale Eurobarometer 402 over zwartwerk in de Europese Unie (Undeclared Work in the European Union), 2013,

    http://ec.europa.eu/public_opinion/archives/ebs/ebs_402_en.pdf

    (13)  COM(2014) 221 final.

    (14)  Europese Commissie, 2013, op.cit.

    (15)  Zie de documenten: COM(2010) 2020, COM(2012) 173, Besluit nr. 2010/707/EU van de Raad van 21 oktober 2010, Resolutie nr. 2013/2112(INI) van het Europees Parlement van 14 januari 2014.

    (16)  PB C 177 van 11.6.2014, blz. 9-14.

    (17)  In de landenspecifieke aanbevelingen 2014 werden de volgende lidstaten opgeroepen maatregelen te nemen ter bestrijding van zwartwerk: Bulgarije, Kroatië, Hongarije, Italië, Letland, Roemenië en Spanje.

    (18)  OESO, 2002, Measuring the Non-Observed Economy — A Handbook; OESO, 2014, The Non-Observed Economy in the System of National Accounts, Gyomai, G., Van de Ven, P., Statistics Brief, nr. 18.


    BIJLAGE

    bij het Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    De volgende wijzigingsvoorstellen zijn verworpen, maar kregen minstens een kwart van de uitgebrachte stemmen:

    Paragraaf 1.5

    Als volgt wijzigen:

    „Zwartwerk en valselijk aangemeld werk, d.w.z. schijnzelfstandigheid, zijn twee verschillende concepten., maar het is correct ook schijnzelfstandigheid te noemen bij de vormen van zwartwerk die het platform moet gaan voorkomen, tegengaan en bestrijden. Dit gezien de negatieve gevolgen van schijnzelfstandigheid voor: i) de rechten en garanties van werknemers; ii) de vrije concurrentie; iii) het vrije verkeer van werknemers in de EU. Het EESC heeft er in het verleden al op gewezen  (1) dat er „behoefte aan betrouwbaarder gegevens” hierover bestaat. Het beval toen aan „dat de oplossing van de specifieke problemen van zelfstandigen onderwerp wordt van de sociale dialoog, zowel op Europees als nationaal niveau, en dat de organisaties die de belangen van zelfstandigen vertegenwoordigen de mogelijkheid krijgen hieraan deel te nemen”.”

    Stemuitslag

    Vóór

    :

    107

    Tegen

    :

    153

    Onthoudingen

    :

    12

    Paragraaf 1.5.1

    Als volgt wijzigen:

    „Hopelijk zal het platform — met inachtneming van de nationale wetgeving en praktijk en door evaluatie van de ervaringen van de lidstaten — het mogelijk maken om de ervaringen van de lidstaten met schijnzelfstandigheid te evalueren, op basis daarvan dit verschijnsel te definiëren en vervolgens een adequate strategie ter bestrijding ervan op te stellen de samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen door middel van initiatieven ter verbetering van de kennis, ontwikkeling van de uitwisseling van informatie en goede praktijkvoorbeelden, bevordering van innoverende benaderingswijzen en evaluatie van ervaringen.”

    Stemuitslag

    Vóór

    :

    113

    Tegen

    :

    149

    Onthoudingen

    :

    10

    Paragraaf 1.6

    Als volgt wijzigen:

    „De opdracht en taken van het platform zijn zeer goed omschreven, aangezien die vooral richtinggevend van aard zijn. maar het mandaat ervan zou nog kunnen worden uitgebreid, zodat het ook aanbevelingen voor Europese of nationale wetgeving kan formuleren met het oog op de implementatie van een doeltreffendere bestrijdingsstrategie (bijv. voorstellen voor intensievere grensoverschrijdende samenwerking op het vlak van toezicht en handhaving).”

    Stemuitslag

    Vóór

    :

    114

    Tegen

    :

    150

    Onthoudingen

    :

    9

    Paragraaf 2.1

    Als volgt wijzigen:

    „Op EU-niveau wordt zwartwerk gedefinieerd als „alle betaalde werkzaamheden die op zichzelf wettig zijn, maar niet aan de overheid worden gemeld; er moet echter wel rekening worden gehouden met verschillen in de wetgeving van de lidstaten”.  (2) Ook valselijk aangemeld werk, of schijnzelfstandigheid, valt hieronder. Daarvan is sprake als een arbeidskracht formeel wordt aangemeld als zelfstandige op basis van een dienstverleningscontract, maar feitelijk, op basis van de nationale wetgeving en praktijk, werknemer is.  (3)

    Stemuitslag

    Vóór

    :

    104

    Tegen

    :

    142

    Onthoudingen

    :

    6

    Paragraaf 2.2

    Als volgt wijzigen:

    „Zwartwerk en schijnzelfstandigheid zijn uiteenlopende verschijningen van een fenomeen dat negatieve gevolgen heeft voor de rechten en garanties van werknemers, de vrije concurrentie en het vrije verkeer van werknemers in de EU. De status van schijnzelfstandigen wordt bepaald door de nationale rechtskaders, via de definitie en juridische afbakening van de begrippen werknemer en zelfstandige. Elke lidstaat is zelf bevoegd voor het nemen van de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat t.a.v. belastingheffing en de bijdrage van sociale premies de juiste regels worden gevolgd. Schijnzelfstandigheid kan alleen op EU-niveau worden aangepakt als rekening wordt gehouden met de uiteenlopende nationale definities en de uiteenlopende status van schijnzelfstandigen. Het noemen van schijnzelfstandigheid als vorm van zwartwerk die het platform moet gaan bestrijden, is volstrekt logisch. Schijnzelfstandigheid moet worden bestreden. Het gaat hier immers over een niet-regulaire arbeidsvorm die steeds vaker voorkomt, hetgeen verband houdt met de opkomst ervan in de dienstensector, en die werknemers rechten en garanties ontneemt op een wijze zoals zwartwerk dat doet.

    Stemuitslag

    Vóór

    :

    112

    Tegen

    :

    142

    Onthoudingen

    :

    10

    Paragraaf 2.2.1

    Als volgt wijzigen:

    „Het EESC heeft er al eerder op gewezen 4 dat er geen uniforme Europese definitie van zelfstandige arbeid bestaat. Daardoor grijpt elke bevoegde instantie terug op nationale wetgeving, hetgeen de uitvoering van een EU-strategie ter bestrijding van schijnzelfstandigheid lastig maakt, met name in het geval van grensoverschrijdende arbeid. Het EESC onderstreepte  (4) dat de situatie van lidstaat tot lidstaat varieert en dat niet alleen tussen de verschillende Europese landen onderling, maar ook in het EU-recht uiteenlopende definities gelden.”

    Stemuitslag

    Vóór

    :

    115

    Tegen

    :

    151

    Onthoudingen

    :

    5

    Paragraaf 2.2.2

    Als volgt wijzigen:

    „Het EESC heeft zich in dit verband reeds uitgesproken vóór een evaluatie van de ervaringen van de lidstaten met schijnzelfstandigheid, zodat conclusies getrokken en aanbevelingen geformuleerd kunnen worden met het oog op het uitwerken van een adequate strategie ter bestrijding van dit verschijnsel. In het advies „Misbruik van de status van zelfstandige” 5 onderstreepte het EESC dat schijnzelfstandigheid moet worden gedefinieerd en op basis daarvan zekere wetgeving moet worden vastgesteld om bonafide zelfstandigen en micro-ondernemingen te beschermen tegen de risico's van oneerlijke concurrentie. er behoefte is „aan betrouwbaarder gegevens om te bepalen om hoeveel werkenden het gaat en voor welke grenzen een en ander het meest geldt. Meer professioneel onderzoek is daarom nodig.” Het beval aan „dat de oplossing van de specifieke problemen van zelfstandigen onderwerp wordt van de sociale dialoog, zowel op Europees als nationaal niveau, en dat de organisaties die de belangen van zelfstandigen vertegenwoordigen de mogelijkheid krijgen hieraan deel te nemen”.”

    Stemuitslag

    Vóór

    :

    113

    Tegen

    :

    156

    Onthoudingen

    :

    9

    Paragraaf 3.3

    Als volgt wijzigen:

    „Het is positief dat het voorstel voor het Europees platform moet volledig strookt en zal blijven stroken met het acquis communautaire en het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel.”

    Stemuitslag

    Vóór

    :

    105

    Tegen

    :

    152

    Onthoudingen

    :

    13


    (1)  PB C 161 van 6.6.2013, blz. 14-19

    (2)  COM(2007) 628.

    (3)  COM(2014) 221 final.

    (4)  PB C 161 van 6.6.2013, blz. 14-19.


    Top