This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52013PC0550
Proposal for a REGULATION OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL on interchange fees for card-based payment transactions
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende interbancaire vergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende interbancaire vergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties
/* COM/2013/0550 final - 2013/0265 (COD) */
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende interbancaire vergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties /* COM/2013/0550 final - 2013/0265 (COD) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL Motivering en doel van het voorstel Doel van dit voorstel is bij te dragen tot de
ontwikkeling van een EU-brede betaalmarkt, die consumenten, detailhandelaars en
andere ondernemingen in staat moet stellen ten volle van de voordelen van de
interne markt van de EU, met inbegrip van elektronische handel, te profiteren
overeenkomstig de Europa 2020-strategie en de digitale agenda. Om dat doel te realiseren en EU-brede
diensten, efficiëntie en innovatie op het gebied van kaartbetaalinstrumenten en
op kaarten gebaseerde betalingstransacties in een offline-, online- en mobiele
omgeving te bevorderen, moet er voor rechtszekerheid en een gelijk speelveld
worden gezorgd. Daarnaast moeten bedrijfsregels en andere voorwaarden worden
verboden als consumenten en detailhandelaars daardoor niet over nauwkeurige
informatie over voor betalingstransacties betaalde vergoedingen beschikken en
aldus de totstandkoming van een volledig efficiënte interne markt wordt
verhinderd. Algemene context Het wet- en regelgevingskader voor
retailbetalingen in de EU is in de loop van de voorbije twaalf jaar ontwikkeld,
waarbij de komst van de euro dit proces in een stroomversnelling heeft
gebracht. Verordening (EG) nr. 2560/2001, waarbij de kosten van binnenlandse en
grensoverschrijdende betalingen in euro werden gelijkgetrokken, heeft de aanzet
gegeven tot verdere initiatieven om de interne betaalmarkt te voltooien. Het wet- en regelgevingskader is de voorbije
jaren aangevuld met een aantal door de Commissie in het kader van het
EU-mededingingsrecht verrichte onderzoeken en genomen besluiten op het gebied
van retailbetalingen. Veilige, efficiënte, concurrerende en
innovatieve elektronische betalingen zijn van cruciaal belang voor de interne
markt voor alle producten en diensten. Het effect daarvan zal steeds groter
worden naarmate de wereld overstapt van fysieke naar elektronische handel.
Tegen deze achtergrond wordt de totstandbrenging van een optimaal
functionerende interne markt voor betaalkaarten bemoeilijkt door de
wijdverbreide toepassing van bepaalde restrictieve bedrijfsregels en
-praktijken. Dergelijke regels en praktijken leiden er tevens toe dat
consumenten en detailhandelaars over weinig of geen informatie over kosten en
prijzen van transacties beschikken, hetgeen resulteert in suboptimale
marktresultaten, zoals onder meer inefficiënte prijzen. Een van de belangrijkste praktijken die de
totstandbrenging van een geïntegreerde markt belemmeren, is het wijdverbreide
gebruik in het kader van "vierpartijensystemen" (de vaakst voorkomende soort betaalkaartsystemen) van zogeheten multilaterale interbancaire vergoedingen (MIV’s). Dit
zijn interbancaire vergoedingen die gewoonlijk collectief worden overeengekomen tussen de accepterende betalingsdienstaanbieders
en de uitgevende betalingsdienstaanbieders die van een bepaald systeem deel
uitmaken. Dergelijke interbancaire vergoedingen die
accepterende betalingsdienstaanbieders betalen, maken deel uit van de vergoedingen die zij handelaars in rekening
brengen (de handelarenvergoedingen) en die handelaars op
hun beurt aan consumenten doorberekenen. De hoge interbancaire vergoedingen die
door de handelaars worden betaald, resulteren aldus in hogere eindprijzen voor
goederen en diensten, die door alle consumenten worden betaald. In de praktijk
lijkt de concurrentie tussen betaalkaartsystemen er voornamelijk op te zijn
gericht zoveel mogelijk uitgevende betalingsdienstaanbieders ervan te
overtuigen hun kaarten uit te geven. Dat leidt doorgaans tot hogere in
plaats van tot lagere vergoedingen, terwijl concurrentie in een
markteconomie juist wordt geacht een disciplinerend effect op de prijzen te
sorteren. Momenteel bestaat er in de EU geen wetgeving
voor interbancaire vergoedingen, behalve indirect in Denemarken voor
handelarenvergoedingen bij persoonlijke transacties. Tal van nationale
mededingingsautoriteiten (onder meer in het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en
Italië) hebben ter zake echter procedures tot handhaving van het
mededingingsrecht lopen. Daarnaast werkt een aantal lidstaten (onder meer
Polen, Hongarije, het Verenigd Koninkrijk en Italië) aan de goedkeuring van
wetgeving op dit gebied. Gevolgen voor de consument De door interbancaire vergoedingen
veroorzaakte prijsstijgingen zijn schadelijk voor consumenten, die vaak niet op
de hoogte zijn van de vergoedingen die handelaars betalen voor het
betaalinstrument dat zij gebruiken. Tegelijkertijd bieden uitgevende
betalingsdienstaanbieders een reeks stimulansen (in de vorm van onder meer
reisvouchers, bonussen, kortingen, charge backs, gratis verzekeringen enz.) om
consumenten ertoe aan te sporen gebruik te maken van betaalinstrumenten waaraan
hoge vergoedingen voor uitgevende betalingsdienstaanbieders verbonden zijn. De
door betaalkaartsystemen toegepaste regels en de door betalingsdienstaanbieders
gevolgde praktijken zorgen er veelal voor dat handelaars en consumenten zich
niet van de verschillen in vergoeding bewust zijn en verminderen tevens de
markttransparantie. Zo worden vergoedingen samengevoegd, of wordt het
handelaars verboden een goedkoper kaartmerk of gezamenlijke kaarten van
verschillende merken te kiezen of consumenten ertoe aan te sporen dergelijke
goedkopere kaarten te gebruiken. Ook als handelaars op de hoogte zijn van de
diverse kosten, beletten de systeemregels hen vaak actie te ondernemen om de
vergoedingen te verlagen. Van bijzonder belang is de zogeheten
"verplichting om alle kaarten te honoreren" ("Honour All Cards
Rules", HACRs), die handelaars ertoe dwingt alle onder dezelfde merknaam
uitgegeven producten te accepteren, ook al kan de door hen te betalen
vergoeding voor deze kaarten variëren met een factor 3 à 4 binnen dezelfde
kaartcategorie (nl. krediet/debetkaarten) of met een factor van niet minder dan
25 tussen kaartcategorieën, zoals premium kredietkaarten en goedkope
debetkaarten. Het resultaat van de collectief overeengekomen vergoedingen en
transparantiebeperkende maatregelen is dat banken op het punt van de door hen
aangerekende vergoedingen niet behoeven te concurreren. Dat leidt tot hogere
detailhandelsprijzen voor alle consumenten, ook voor degenen die niet met een
kaart of met goedkope kaarten betalen. In feite subsidiëren laatstgenoemde
consumenten via hogere detailhandelsprijzen het gebruik van duurdere
betaalmiddelen door vaak welvarender consumenten. Interbancaire vergoedingen
resulteren niet alleen in een beperkte keuze aan betalingsdienstaanbieders, een
geringere innovatie en hogere prijzen voor betalingsdiensten, maar doen ook
afbreuk aan het beleid van de Commissie dat erop gericht is het gebruik van
elektronische betaalmiddelen te stimuleren en te vergemakkelijken in het
voordeel van consumenten[1].
Ten slotte belet het gebrek aan keuze aan betalingsdienstaanbieders, ook op
pan-Europees niveau, consumenten om daadwerkelijk alle vruchten van de interne
markt te plukken, met name wat elektronische handel betreft. Gevolgen voor de interne markt Momenteel wordt in het kader van binnenlandse
en internationale betaalkaartsystemen een grote verscheidenheid aan
interbancaire vergoedingen toegepast, wat tot een versnippering van de markt
leidt en detailhandelaars en consumenten belet de vruchten van een interne
markt voor goederen en diensten te plukken. Zelfs als uitsluitend naar de
internationale betaalkaartsystemen wordt gekeken, verschillen de interbancaire
vergoedingen met niet minder dan een factor 10, wat aanleiding geeft tot
wezenlijke kostenverschillen tussen detailhandelaars in de respectieve landen.
Als gevolg van de grote verschillen in vergoedingen tussen de lidstaten,
ondervinden detailhandelaars ook moeilijkheden bij het uitstippelen van een
EU-brede prijszettingsstrategie voor hun producten en diensten, zowel online
als offline, met alle nadelige gevolgen van dien voor consumenten.
Detailhandelaars kunnen de verschillen in vergoedingen niet ondervangen door
gebruik te maken van kaartacceptatiediensten die door banken in andere
lidstaten worden aangeboden. De betaalkaartsystemen passen immers specifieke
regels toe die voorschrijven dat voor elke betalingstransactie de interbancaire
vergoeding van het "verkooppunt" (land van de detailhandelaar) geldt.
Dit belet zowel accepterende banken om met succes hun diensten op
grensoverschrijdende basis aan te bieden, als detailhandelaars om hun
betalingskosten terug te schroeven in het voordeel van de consument. Gevolgen voor de markttoegang Interbancaire vergoedingen belemmeren ook de
markttoegang omdat de daaruit voortvloeiende inkomsten voor uitgevende
betalingsdienstaanbieders fungeren als een minimumdrempel voor het overtuigen
van uitgevende betalingsdienstaanbieders om betaalkaarten of andere
betaalinstrumenten, zoals online- en mobiele betalingsoplossingen, uit te geven
die door nieuwkomers worden aangeboden. Ook pan-Europese spelers blijven
moeilijkheden bij de markttoegang ondervinden omdat de binnenlandse
interbancaire vergoedingen in de EU-lidstaten sterk uiteenlopen en nieuwkomers
interbancaire vergoedingen moeten bieden die op zijn minst vergelijkbaar zijn
met die welke gelden op elke markt die zij willen betreden. Dit heeft gevolgen
voor de levensvatbaarheid van hun bedrijfsmodel en is onder meer van invloed op
mogelijke schaal- en synergievoordelen. Dit verklaart ook waarom (doorgaans
goedkopere) binnenlandse betaalkaartsystemen in een aantal lidstaten veelal
verdwijnen. De aldus door interbancaire vergoedingen teweeggebrachte
toegangsbelemmeringen voor online- en mobiele betalingsoplossingen resulteren
derhalve ook in minder innovatie. Zoals gezegd, bestaat er momenteel in de EU
geen wetgeving voor interbancaire vergoedingen, behalve indirect in Denemarken.
Tal van nationale mededingingsautoriteiten hebben ter zake echter procedures
tot handhaving van het mededingingsrecht lopen. Daarnaast werkt een aantal
lidstaten aan de goedkeuring van wetgeving op dit gebied. Het risico bestaat
evenwel dat de verschillende timing van de nationale procedures en van de
geplande wetgeving tot een nog sterker versnipperde markt leiden. In deze verordening wordt daarom voorgesteld
gemeenschappelijke regels voor interbancaire vergoedingen in de Europese Unie
vast te stellen door maximumvergoedingen in te voeren voor transacties met
betaalkaarten die veelvuldig door consumenten worden gebruikt, waardoor het
moeilijk is voor detailhandelaars om deze te weigeren of er hoge toeslagen voor
aan te rekenen. Zo wordt een gelijk speelveld tot stand gebracht dat een einde
zal maken aan de huidige marktversnippering die het gevolg is van uiteenlopende
vergoedingen. Dit zal ook pan-Europese nieuwkomers in staat stellen met succes
de markt betreden en tevens de mogelijkheid bieden voor innovatie die geënt is
op een infrastructuur met een "gelijk speelveld". Consumenten en
detailhandelaars zullen daardoor over een ruimere keuze aan (zowel nieuwe als
gevestigde) betalingsdienstaanbieders beschikken, ook op pan-Europees niveau.
In de verordening zullen bovendien transparantiemaatregelen worden voorgesteld
die detailhandelaars en consumenten de gelegenheid moeten bieden met een betere
kennis van zaken hun betaalinstrumenten te kiezen. Bestaande
bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied Dit initiatief zal een aanvulling vormen op
het bestaande wettelijke kader voor betalingsdiensten binnen de EU, met name
wat betreft de voltooiing van een interne betaalmarkt en de overschakeling naar
pan-Europese betaalinstrumenten. Richtlijn 2007/64/EG van het Europees
Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in
de interne markt (de zogeheten Richtlijn Betalingsdiensten of RBD)[2] is erop gericht genormaliseerde
voorwaarden en rechten vast te stellen voor betalingsdiensten die ten behoeve
van consumenten en ondernemingen in de hele Unie op de markt worden aangeboden.
Deze richtlijn, waarvan de herziening gelijktijdig met de opstelling van het
onderhavige voorstel plaatsvindt, brengt een algemeen kader voor betalingen in
de EU tot stand. Dit kader is aangevuld met verscheidene verordeningen, zoals
Verordening (EG) nr. 924/2009 betreffende grensoverschrijdende betalingen
of Verordening (EG) nr. 260/2012, waarin termijnen voor de overgang van
alle overmakingen en automatische afschrijvingen in euro in de EU van nationale
systemen naar pan-Europese systemen zijn vastgesteld. Verordening (EG) nr. 260/2012
verduidelijkt ook dat er niet voor alle automatische afschrijvingen
multilaterale interbancaire vergoedingen mogen worden aangerekend. Afgezien van het bovenbeschreven rechtskader
hebben de Europese Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten de
afgelopen 20 jaar een aantal antitrustprocedures gevoerd om
mededingingsverstorende praktijken op de markt voor kaartbetalingen aan te
pakken. In zijn arrest van mei 2012[3]
bevestigde het Gerecht de conclusie van de Commissie in haar beschikking van
december 2007 in de zaak MasterCard[4]
dat MIV's de mededinging beperken doordat zij de kosten van kaartacceptatie
door handelaars opdrijven zonder dat dit tot voordelen voor de consumenten
leidt. Het Gerecht heeft het argument verworpen dat MIV's onmisbaar zijn voor
de werking van een betaalkaartsysteem. De Commissie heeft ingestemd met de door
Visa en MasterCard gedane toezeggingen om de mededingingsbezwaren weg te nemen:
beide ondernemingen hebben er zich toe verbonden lagere MIV's in rekening te
brengen voor grensoverschrijdende (en sommige binnenlandse transacties). Het
betreft de toezeggingen van MasterCard van 2009 (de MIV's voor
grensoverschrijdende transacties van consumenten worden begrensd tot 0,2 % voor
debetkaarten en tot 0,3 % voor kredietkaarten en er worden wijzigingen
aangebracht in de regels die MasterCard via de accepterende betalingsdienstaanbieders
aan detailhandelaars oplegt) en de verbintenissen van Visa Europe van 2010 (die
in de lijn liggen van die van MasterCard: de maxima gelden alleen voor
debetkaarten, maar bestrijken ook binnenlandse MIV's wanneer deze door Visa
Europe zelf en niet door de nationale banken worden vastgesteld). In 2013 is
Visa Europe ook verbintenissen aangegaan met betrekking tot
grensoverschrijdende transacties met kredietkaarten in bepaalde landen waar
deze vergoedingen door Visa Europe worden vastgesteld, alsook met betrekking
tot regels voor grensoverschrijdende acceptatie. In een aantal andere
lidstaten, zoals onder meer Polen, Hongarije, Italië, Letland, het Verenigd
Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk, zijn nog mededingingsprocedures aan de
gang. Zo heeft de Franse mededingingsautoriteit op 7 juli 2011 bindende kracht
gegeven aan de toezegging van de Groupement des Cartes Bancaires – het
binnenlandse betaalkaartsysteem – om zijn interbancaire vergoedingen terug te
schroeven tot niveaus die vergelijkbaar zijn met die welke MasterCard en Visa
voor hun grensoverschrijdende transacties hebben afgesproken. In de EU is weliswaar nog geen wetgeving
betreffende interbancaire vergoedingen van kracht, behalve indirect in
Denemarken[5],
maar een aantal lidstaten (onder meer Polen, Hongarije, het Verenigd Koninkrijk
en Italië) werkt momenteel aan de goedkeuring van wetgeving op dit gebied. In
Polen behandelt het parlement momenteel ontwerpwetgeving tot reglementering van
interbancaire vergoedingen. Deze wetgeving voorziet in een geleidelijke
verlaging van de MIV-maxima tot 0,5 % begin 2016, alsook in de afschaffing van
de verplichting om alle kaarten te honoreren en van de aanrekening van
toeslagen (alleen voor kredietkaarten). In Hongarije is een wetgevingsvoorstel
in behandeling dat binnenlandse interbancaire vergoedingen voor krediet- en
debetkaarten begrenst tot hun respectieve niveaus voor grensoverschrijdend
gebruik, waarbij de Hongaarse centrale bank met de berekening van deze
vergoedingen wordt belast. In Italië is in december 2012 een ontwerpdecreet van
het ministerie van Economie en Financiën ter raadpleging gepubliceerd. Dat
ontwerpdecreet heeft hoofdzakelijk betrekking op het aan banden leggen van het
samenvoegen van vergoedingen, alsook op de vergelijkbaarheid van interbancaire
en handelarenvergoedingen. In laatstgenoemde vergoedingen moet rekening worden
gehouden met het volume van transacties en deze vergoedingen moeten ook lager
zijn voor kleine betalingen. In het Verenigd Koninkrijk stelt de regering voor
betalingssystemen onder economisch toezicht te stellen door voor
retailbetalingssystemen een nieuwe mededingingstoezichthouder naar het model
van een toezichthouder op nutsbedrijven in het leven te roepen[6]. Samenhang met andere beleidsgebieden en
doelstellingen van de Unie De doelstellingen van het voorstel zijn in
overeenstemming met de beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie. Ten
eerste zorgen zij voor een betere werking van de interne markt voor
betalingsdiensten en, meer in het algemeen, voor alle goederen en diensten, wat
Europese consumenten en ondernemingen ten goede komt. Ten tweede ondersteunen
zij in ruime zin andere beleidslijnen van de Unie, zoals met name het
mededingingsbeleid (door te zorgen voor gelijke plichten, rechten en kansen
voor alle marktspelers en door de grensoverschrijdende verlening van
betalingsdiensten te vergemakkelijken, waardoor er van een scherpere
concurrentie sprake is). In de effectbeoordeling waarvan dit voorstel vergezeld
gaat, wordt geconcludeerd dat de voorgestelde maatregelen de marktintegratie
voor consumenten en handelaars zouden bevorderen, in een betere pan-Europese
markttoegang zouden resulteren, en betaalkaartsystemen en nieuwkomers meer
rechtszekerheid inzake bedrijfsmodellen zouden bieden. De maatregelen zouden
ook de dreiging tegengaan dat modellen die op concurrentiebeperkende praktijken
zijn gebaseerd, naar nieuwe, innovatieve betalingsdiensten worden
"geëxporteerd". Ondanks het arrest van het Gerecht, waarin het
oordeel van de Commissie werd bevestigd dat MIV's zoals deze in het kader van
het MasterCard-systeem werden toegepast, de concurrentie beperkten en niet
leidden tot efficiëntieverbeteringen die zwaarder wogen dan de schade die
daaruit voor handelaars en consumenten voortvloeide, lijken de internationale
en binnenlandse betaalkaartsystemen die in de EU actief zijn, niet bereid te
zijn hun praktijken proactief aan te passen om zich naar de Europese en
nationale mededingingsregels te voegen. Hoewel de nationale
mededingingsautoriteiten, in nauwe samenwerking met de Commissie, deze situatie
aan het aanpakken zijn, is het risico niet denkbeeldig dat de resultaten die de
handhaving van het mededingingsrecht volgens verschillende tijdlijnen en
procedures oplevert, onvoldoende doorslaggevend zijn en niet op tijd komen om
de vereiste marktintegratie en -innovatie teweeg te brengen die in een
concurrerende Europese betaalmarkt op mondiaal niveau moet resulteren. In het
onderhavige voorstel wordt rekening gehouden met de EU-mededingingsregels en
met de ervaring die de Commissie in mededingingszaken inzake betalingen heeft
opgedaan. Het is er daarom op gericht rechtszekerheid te verschaffen met de
bedoeling een daadwerkelijke integratie en concurrentie te waarborgen en aldus
de economische welvaart voor alle belanghebbenden, en in het bijzonder voor de
consumenten, te verbeteren. Doordat economische transacties binnen de Unie
worden vergemakkelijkt, zal het voorstel ook aan het bereiken van de ruimere
doelstellingen van de EU 2020-strategie bijdragen. 2. RESULTATEN VAN RAADPLEGINGEN VAN DE
BETROKKEN PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING Raadpleging van belanghebbende partijen Wijze van raadpleging, belangrijkste
geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten Op 11 januari 2012 heeft de Europese Commissie
het groenboek "Naar een geïntegreerde Europese markt voor kaart-,
internet- en mobiele betalingen"[7]
gepubliceerd, waarna een openbare raadpleging heeft plaatsgevonden. In het
kader van deze raadpleging heeft de Commissie meer dan 300 reacties ontvangen.
De uitvoerige feedback van belanghebbenden[8]
heeft relevante informatie opgeleverd over een aantal recente nieuwe
ontwikkelingen en over mogelijke noodzakelijke wijzigingen in het bestaande
betalingskader. Op 4 mei 2012 heeft een openbare hoorzitting
plaatsgevonden, die door ongeveer 350 belanghebbenden is bijgewoond. Op 20 november 2012 heeft het Europees
Parlement een resolutie over "Naar een geïntegreerde Europese markt
voor kaart-, internet- en mobiele betalingen"[9] aangenomen, die in
feite een verslag over het groenboek is. Samenvatting van de reacties en hoe
daarmee rekening is gehouden Uit het raadplegingsproces is een aantal
kernboodschappen met betrekking tot de reikwijdte van deze verordening
gedistilleerd. Belanghebbenden uit alle categorieën waren het er roerend over
eens dat meer rechtszekerheid over multilaterale interbancaire vergoedingen
(MIV's) moet worden verschaft. Betalingsdienstaanbieders achtten dit bijzonder
relevant in het licht van de op zowel Europees als nationaal niveau lopende
mededingingszaken. Ten tweede wezen vooral handelaars maar ook belanghebbenden
uit andere categorieën op belemmeringen voor grensoverschrijdende acceptatie.
Deze belemmeringen moeten eerst uit de weg worden geruimd voordat een echte
eengemaakte markt voor betalingsdiensten kan ontstaan. Er was ook veel
belangstelling voor de bespreking van bedrijfsregels, maar op dit punt liepen
de standpunten veelal uiteen al naargelang de categorie belanghebbenden. Volgens betalingsdienstaanbieders en
betaalkaartsystemen is het geen enkel probleem dat MIV's sterk verschillen van
land tot land en voor grensoverschrijdende betalingen binnen hetzelfde
betaalkaartsysteem. Deze situatie staat volgens hen ook de marktintegratie niet
in de weg. Daartegenover staat dat handelaars, consumentenverenigingen en een
aantal niet-bancaire betalingsdienstaanbieders vonden dat dergelijke
verschillen ongerechtvaardigd zijn en dat zowel voor binnenlandse en
grensoverschrijdende transacties als in alle lidstaten dezelfde MIV's moeten
gelden. De overheidsinstanties waren van oordeel dat de MIV's moeten worden
geharmoniseerd om tot een geïntegreerde markt te komen. De
betalingsdienstaanbieders leken gekant tegen elk regelgevingsinitiatief met
betrekking tot interbancaire vergoedingen. Zij voerden aan dat dit tot hogere
vergoedingen voor kaarthouders zou leiden en dat detailhandelaars de voordelen
niet aan de consumenten ten goede zouden laten komen. De detailhandelaars waren
daarentegen de mening toegedaan dat MIV's in omgekeerde concurrentie resulteren
door het duurste betaalmiddel te bevoordelen, belemmeringen voor de
markttoegang opwerpen, en tegelijkertijd het risico van een overloopeffect van
kaarten naar mobiele en internetbetalingen inhouden. De meeste
consumentenverenigingen sloten zich aan bij de analyse van de handelaars dat
MIV's een negatief effect op de concurrentie en de welvaart van de consumenten
sorteren, maar zij spraken de bezorgdheid uit dat een verlaging van de MIV's
tot hogere kaartvergoedingen en andere kosten voor consumenten zou kunnen
leiden. De mededingingsautoriteiten zijn voorstander van een optreden om de
MIV's te verlagen, met name voor tot volle wasdom gekomen vierpartijensystemen.
De meningen van andere overheidsinstanties waren verdeeld. Wat grensoverschrijdende acceptatie betreft,
achtten de meeste betaalkaartsystemen en betalingsdienstaanbieders een
harmonisatie van lokale normen en voorschriften noodzakelijk, terwijl
handelaars en consumenten het erover eens waren dat er sprake was van tal van
lokale belemmeringen voor grensoverschrijdende acceptatie. Anders dan
betalingsdienstaanbieders en betaalkaartsystemen gaven handelaars de voorkeur
aan regelgevende oplossingen boven een op zelfregulering gebaseerde
normalisatie. Betaalkaartsystemen en betalingsdienstaanbieders geven de
voorkeur aan de toepassing van de MIV van het land waar de verkoop plaatsvindt,
terwijl de meeste handelaars en niet-bancaire betalingsdienstaanbieders
voorstander zijn van de toepassing van een gemeenschappelijke MIV in de gehele
interne markt. Alleen betalingsdienstaanbieders en nieuwe betaalkaartsystemen
stonden achter de verplichte voorafgaande toestemming voor grensoverschrijdende
acceptatie. Wat de bedrijfsregels betreft, bestond er geen
consensus over de voordelen en de noodzaak van het reglementeren van het
aansturen van het betalingsgedrag en de verplichting om alle kaarten te
honoreren, op grond waarvan handelaars verplicht zijn alle kaarten van
eenzelfde merk te accepteren als zij één categorie kaarten van dit merk
accepteren. De meeste systemen en betalingsdienstaanbieders waren voorstander
van de status quo, terwijl handelaars, consumenten, mededingingsautoriteiten en
de meeste overheidsinstanties ervoor pleitten handelaars door middel van
regelgeving toe te staan consumenten ertoe aan te sporen goedkopere
betaalmiddelen te gebruiken, al waren consumenten tegen het aanrekenen van
toeslagen. Een afschaffing van de verplichting om alle kaarten te honoreren
werd afgewezen door betalingsdienstaanbieders en betaalkaartsystemen, maar
diende volgens andere belanghebbenden – door middel van regelgeving – te worden
doorgedrukt, zodat handelaars in staat worden gesteld alleen goedkopere
betaalmiddelen te accepteren, wat een positief effect op de concurrentie zou
sorteren. Consumenten waren evenwel voorzichtiger op dit punt. De meeste
belanghebbenden stonden achter een verbod op het samenvoegen van door
detailhandelaars te betalen handelarenvergoedingen – waarbij
betalingsdienstaanbieders en betaalkaartsystemen van mening waren dat
vergoedingen niet meer worden samengevoegd na de door MasterCard gedane
toezeggingen en door Visa aangegane verbintenissen. Een gedetailleerd overzicht van de standpunten
van belanghebbenden en lidstaten ten aanzien van interbancaire vergoedingen is
te vinden in het feedbackverslag van de openbare raadpleging over het groenboek[10]. In zijn initiatiefverslag over het groenboek
heeft het Europees Parlement de in het groenboek vermelde doelstellingen en
gesignaleerde hinderpalen voor de integratie bevestigd en gepleit voor de
vaststelling van wetgeving op een aantal terreinen met betrekking tot
kaartbetalingen, maar tevens voorgesteld een voorzichtiger aanpak ten aanzien
van internet- en mobiele betalingen te volgen omdat de ontwikkeling van deze
markten zich nog steeds in een premature fase bevindt. Daarnaast heeft het
Parlement zich krachtig uitgesproken voor het verschaffen van duidelijkheid aan
marktdeelnemers over interbancaire vergoedingen en voor een geleidelijke aanpak
die uiteindelijk tot een wettelijk verbod op dergelijke vergoedingen moet
leiden. Effectbeoordeling De Commissie heeft een effectbeoordeling
uitgevoerd die is opgenomen in het werkprogramma. Deze effectbeoordeling is
verricht in samenwerking met de ECB. De effectbeoordeling had betrekking op
opties voor de herziening van de Richtlijn Betalingsdiensten en voor de
reglementering van multilaterale interbancaire vergoedingen. In de effectbeoordeling wordt nader ingegaan
op de problematiek van de ondoelmatige concurrentie op markten voor kaart- en
op kaarten gebaseerde betalingen. Deze situatie resulteert in suboptimale
marktresultaten en vrij hoge vergoedingen die handelaars moeten betalen en op
hun beurt aan consumenten doorberekenen. In dit verband wordt ook gewezen op de
beperkte marktintegratie, de geringe mogelijkheden voor nieuwe pan-Europese
spelers om de markt te betreden, het verdwijnen van binnenlandse (doorgaans
goedkopere) betaalkaartsystemen en een beperkt blijvende innovatie.
Interbancaire vergoedingen worden als een belangrijke oorzaak van deze
ontwikkelingen aangemerkt. Ook het van lidstaat tot lidstaat sterk
uiteenlopende niveau van de interbancaire vergoedingen vormt een belemmering
voor de marktintegratie. Deze effecten worden nog versterkt door een aantal
bedrijfsregels, die negatieve gevolgen hebben voor de transparantie, het
vermogen van detailhandelaars om een accepteerder in een andere lidstaat te
kiezen ("grensoverschrijdende acceptatie"), en het vermogen van
detailhandelaars om hun consumenten ertoe aan te sporen van efficiëntere betaalmiddelen
gebruik te maken of om dure kaarten te weigeren (de verplichting om alle
kaarten te honoreren). In de effectbeoordeling worden de volgende zes
scenario's voor interbancaire vergoedingen onder de loep genomen: i) geen
optreden van de Commissie; ii) reglementeren van grensoverschrijdende
acceptatie en van het niveau van interbancaire vergoedingen voor
grensoverschrijdende transacties; iii) machtigen van de lidstaten om
binnenlandse interbancaire vergoedingen vast te stellen op basis van een
gemeenschappelijke methode; iv) reglementeren van een gemeenschappelijk,
EU-breed maximumniveau voor interbancaire vergoedingen, waarbij a) ofwel een
maximum voor interbancaire vergoedingen wordt vastgesteld – dat verschillend is
voor zowel debet- als kredietkaarten en dat geldt voor debet- en kredietkaarten
of alleen voor debetkaarten, b) ofwel interbancaire vergoedingen voor
transacties met debetkaarten volledig worden verboden of enkel tot een lager
niveau worden teruggebracht; v) al dan niet vrijstellen van (normaal gesproken
duurdere) commerciële kaarten en door driepartijensystemen uitgegeven kaarten
van de reglementering betreffende interbancaire vergoedingen; en vi)
reglementeren van handelarenvergoedingen, d.w.z. reglementeren van de
vergoedingen die de detailhandelaar aan zijn accepterende bank moet betalen. De in het kader van scenario's ii) en iv)
onderzochte maxima voor transacties met debet- en kredietkaarten bedragen
respectievelijk 0,2 % en 0,3 %. Deze niveaus zijn gebaseerd op de zogeheten
"Merchant Indifference Test", die in de economische literatuur wordt
beschreven en waarmee het niveau wordt bepaald van de vergoeding die een
handelaar bereid zou zijn te betalen als hij de kosten van het gebruik van
betaalkaarten door klanten zou vergelijken met de kosten van niet met een kaart
gedane (contante) betalingen (rekening houdend met de vergoeding die aan de
accepterende bank moet worden betaald, d.w.z. de handelarenvergoeding). Met
dergelijke maxima wordt het hanteren van efficiënte betaalinstrumenten
gestimuleerd doordat het gebruik in de hand wordt gewerkt van kaarten die
hogere transactievoordelen opleveren, terwijl tegelijkertijd onevenredig hoge
handelarenvergoedingen worden voorkomen, die verborgen kosten voor andere
consumenten met zich meebrengen. Anders kunnen collectieve regelingen voor
interbancaire vergoedingen aanleiding geven tot buitensporig hoge
handelarenvergoedingen omdat handelaars niet snel dure betaalinstrumenten
zullen weigeren uit vrees klanten te zullen verliezen. De maxima sluiten ook
aan bij de niveaus die betaalkaartsystemen (Visa Europe, MasterCard, Groupement
Cartes Bancaires) in het kader van mededingingsprocedures hebben
voorgesteld en die door de mededingingsautoriteiten zijn aanvaard als niveaus
die geen verder optreden vereisen. In de effectbeoordeling wordt tot de conclusie
gekomen dat de beste optie lijkt te bestaan in een combinatie van: ·
een reeks maatregelen ter bevordering van een
doeltreffender marktwerking, waarbij onder meer de verplichting om alle kaarten
te honoreren aan banden wordt gelegd en handelaars in de gelegenheid worden
gesteld voor alle kaart- en op kaarten gebaseerde transacties die
op vierpartijensystemen stoelen, zelf het op het verkooppunt te gebruiken
kaartmerk te kiezen; en ·
de vaststelling van een maximum voor interbancaire
vergoedingen voor grensoverschrijdende transacties met debet- en kredietkaarten
van consumenten (in een eerste fase) en, in een tweede fase, de vaststelling
van een maximum voor interbancaire vergoedingen voor binnenlandse transacties
met krediet- en debetkaarten van consumenten. In de effectbeoordeling en de bijlage daarbij
wordt ook uitvoerig stilgestaan bij andere maatregelen die in de verordening
worden voorgesteld om de markttransparantie en een efficiënt werkende markt te
garanderen, zoals onder meer de afschaffing van maatregelen die gedragssturing
beletten, het toestaan van kaartidentificatie, co-badging, de verplichting voor
betalingsdienstaanbieders om facturen aan hun begunstigden te verstrekken, en
een verbod op het samenvoegen van vergoedingen. Deze algemene transparantiemaatregelen die in
de verordening worden voorgesteld, moeten leiden tot een efficiëntere markt
voor alle betaalkaart- en op betaalkaarten gebaseerde transacties
die op het model van het vierpartijensysteem stoelen. Sommige categorieën betaalkaarten worden
echter zo veelvuldig door consumenten gebruikt, dat het doorgaans onmogelijk is
voor detailhandelaars om deze te weigeren of het gebruik ervan door consumenten
te ontmoedigen omdat zij vrezen klanten te zullen verliezen. Daarom moeten
verdere maatregelen worden genomen om een geïntegreerde markt tot stand te
brengen, een efficiënte marktwerking te garanderen en concurrentieverstorende
bedrijfspraktijken op deze terreinen tegen te gaan. Dit geldt voor debet- en kredietkaarten
van consumenten. In een eerste fase is het van belang dat
handelaars wordt toegestaan een accepteerder van buiten hun eigen lidstaat te
kiezen ("grensoverschrijdende acceptatie") en dat het niveau van
grensoverschrijdende interbancaire vergoedingen wordt gereglementeerd, waardoor
rechtszekerheid wordt geboden. Hoewel het niet uitgesloten is dat deze
maatregelen slechts beperkte gevolgen voor grote handelaars zullen blijken te
hebben, zouden zij toch de marktintegratie bevorderen en, net als de vergelijkbare
bepaling in de verordening betreffende de SEPA-einddatum, in louter binnenlands
verband een disciplinerend en convergentiebevorderend effect op het niveau van
de interbancaire vergoedingen kunnen sorteren. Op langere termijn zouden evenwel ook kleinere
detailhandelaars rechtstreeks de vruchten moeten kunnen plukken van maatregelen
die tot efficiëntere interbancaire vergoedingen en gelijke
concurrentieverhoudingen voor betalingsdienstaanbieders leiden. Na een
overgangsperiode moet de reglementering van interbancaire vergoedingen voor
consumentenkaarten dan ook tot binnenlandse interbancaire vergoedingen worden
uitgebreid. Momenteel gelden in acht EU-lidstaten geen of zeer lage
interbancaire vergoedingen voor transacties met debetkaarten, zonder dat
dit merkbare negatieve gevolgen heeft voor de uitgifte en het gebruik van
betaalkaarten. Integendeel: het zijn juist die lidstaten waar het meeste
betaalkaarten worden uitgegeven en waar deze kaarten het meest worden gebruikt.
Afgaande op de trends van de afgelopen tien jaar, valt het te verwachten dat de
uitgifte en het gebruik van debetkaarten de komende jaren zullen blijven
stijgen, zodat mag worden aangenomen dat debetkaarten, na de overgangsperiode
waarin de verordening voorziet, in de EU alomtegenwoordig zullen zijn en het
niet langer gerechtvaardigd zal zijn de uitgifte en het gebruik van
betaalkaarten te stimuleren door middel van vergoedingen die door handelaars
aan uitgevende betalingsdienstaanbieders worden doorbetaald. Nu al komt het
zeer zelden voor dat iemand een betaalrekening opent en geen betaalkaart heeft,
wat op zichzelf al aanzienlijke kostenbesparingen oplevert voor
betalingsdienstaanbieders. Daarnaast is in het richtlijnvoorstel dat onder meer
op de toegang tot een betaalrekening met basisfuncties betrekking heeft[11], bepaald dat de lidstaten
ervoor moeten zorgen dat een betaalrekening met basisfuncties
betalingstransacties (inclusief onlinebetalingen) via een betaalkaart omvat.
Kleinere detailhandelaars zullen pas rechtstreeks de vruchten kunnen plukken
van maatregelen die tot efficiëntere interbancaire vergoedingen en gelijke
concurrentieverhoudingen voor betalingsdienstaanbieders leiden als ook
binnenlandse vergoedingen voor consumentenkaarten worden gereglementeerd. Om
discriminatie te vermijden tussen kleine en grote detailhandelaars, die het
makkelijkst van grensoverschrijdende acceptatie kunnen profiteren, wordt
voorgesteld het in een eerste fase voor grensoverschrijdende transacties
voorgestelde maximum in een tweede fase ook tot binnenlandse transacties
met kredietkaarten uit te breiden. De Commissie is echter de mening toegedaan
dat de rijpheid van de EER-markten, met name wat de uitgifte en het gebruik van
debetkaarten betreft, verder moet worden onderzocht en dat eerst zekerheid moet
worden verkregen over het feit dat interbancaire vergoedingen niet noodzakelijk
zijn om de uitgifte en het gebruik van dergelijke kaarten te stimuleren. Zoals
hierboven is aangegeven, zouden intussen voor transacties met debet- en
kredietkaarten maxima van respectievelijk 0,2 % en 0,3 % gelden. Als maxima voor interbancaire vergoedingen
worden vastgesteld, zouden detailhandelaars al bij al lagere vergoedingen
betalen. Dat zou resulteren in besparingen, waarvan een deel aan de consumenten
zou worden doorgegeven. Consumenten draaien nu al op voor de kosten doordat
interbancaire vergoedingen (via de handelarenvergoedingen) in de
detailhandelsprijzen zijn verwerkt. Daarbij komt nog dat banken minder snel
geneigd zijn om de uit de interbancaire vergoedingen voortvloeiende winsten met
hun rekeninghouders te delen dan handelaars met hun klanten, gezien de minder
scherpe concurrentie in de banksector en het huidige gebrek aan mobiliteit van
de consument op het gebied van retailbanking. Handelaars zouden hun klanten dus
hoe dan ook meer van eventuele voordelen laten meeprofiteren dan banken. In
Australië leverde de ingreep een daling op van naar schatting 0,67 AUD per
aankoop en 77,19 AUD per rekening per jaar. Het effect kan echter
uiteenlopen van detailhandelssector tot detailhandelssector, en tevens
verschillen naargelang van de omvang van de handelszaak, de gebruikte
betaalinstrumenten en het type aankopen. Het zal altijd moeilijk zijn om de
verandering in een specifieke economische factor in verband te brengen met de
verandering in een specifieke prijs voor een product of dienst in een bepaalde
detailhandelszaak. Dat betekent evenwel niet dat de kosten
waarmee detailhandelaars momenteel te maken krijgen, via hun banken automatisch
op het bord van de consumenten terechtkomen. Betalingssystemen zijn immers
complex van aard: er is sprake van interactie tussen de bank van de kaarthouder
en de kaarthouder zelf en tussen de bank van de handelaar en de handelaar zelf,
en daarnaast worden beide banken in hun gedrag ten aanzien van hun respectieve
consumenten in beginsel ook nog eens met concurrentie van andere banken en met
verschillende marktomstandigheden geconfronteerd. Er mag dan ook worden
verwacht dat de begrenzing van interbancaire vergoedingen gunstige gevolgen
voor de kaartacceptatie zal hebben, wat, op basis van de schaaleffecten, ook de
uitgifte van kaarten in gunstige zin kan beïnvloeden. In de meeste landen gaat
een verlaging van hoge interbancaire vergoedingen doorgaans gepaard met een
grotere kaartacceptatie. Tevens lijkt het erop dat in landen met lage
interbancaire vergoedingen het kaartgebruik groter is. Denemarken behoort met 216 transacties
per inwoner tot de landen met het hoogste kaartgebruik in de EU en er worden
geen interbancaire vergoedingen in rekening gebracht voor debetkaarten.
Hetzelfde geldt voor internationale betaalkaartsystemen: in Zwitserland rekent
Maestro geen interbancaire vergoeding aan en is het het belangrijkste
debetkaartsysteem. In Nederland worden betaalkaarten al op grote schaal
gebruikt en geaccepteerd en neemt de populariteit ervan nog toe als
vervangingsmiddel van contanten. Zowel Denemarken als Nederland wordt
gekenmerkt door lage vergoedingen voor bankrekeningen, vergeleken met landen
met hogere interbancaire vergoedingen (bv. Frankrijk, zelfs na handhaving van
de mededingingsregels, en Spanje). In Spanje is het kaartgebruik gestegen na de
interventie, waarbij de gemiddelde transactiewaarde voor kaartbetalingen tussen
2005 en 2010 met 15 % is afgenomen. Tegelijkertijd is het volume en de
waarde van de kaarttransacties toegenomen, zo blijkt uit officiële cijfers van
de Spaanse centrale bank[12]. Zoals blijkt uit bovenstaande grafiek, worden
binnenlandse systemen zonder interbancaire vergoedingen ook gekenmerkt door het
hoogste kaartgebruik (ECB-gegevens). Ook het Verenigd Koninkrijk en Zweden
hebben vrij lage interbancaire vergoedingen. Het totale effect van verlagingen van
interbancaire vergoedingen op de inkomsten van uitgevende en accepterende
betalingsdienstaanbieders valt moeilijk in te schatten, omdat stijgingen in het
volume van kaarttransacties (dankzij een grotere acceptatie) en de besparingen
die betalingsdienstaanbieders op de verwerking van contante betalingen
realiseren, althans voor een deel de uit een begrenzing van de interbancaire
vergoedingen voortvloeiende verliezen compenseren. Een andere kostenbesparing
kan voortvloeien uit het feit dat er minder contanten bij geldautomaten worden
opgenomen en dat er dus minder interbancaire vergoedingen dan normaal moeten worden
betaald aan accepterende banken waarvan de geldautomaten worden gebruikt. Het
is dus geen uitgemaakte zaak dat de maatregel tot een daling van de inkomsten
van uitgevende banken leidt. Wat levensvatbaarheid betreft, lijkt een
debetkaartsysteem zonder enige interbancaire vergoeding uit commercieel oogpunt
perfect levensvatbaar zonder dat de kosten van betaalrekeningen van consumenten
moeten worden verhoogd. Zo is de interbancaire vergoeding voor het binnenlandse
debetkaartsysteem in Denemarken gelijk aan nul, terwijl de gemiddelde
rekeninghouder voor zijn betaalrekening veel lagere vergoedingen betaalt dan
gemiddeld in de EU het geval is. Ook in Zwitserland rekent het belangrijkste
debetkaartnetwerk (Maestro, een onderdeel van MasterCard) geen MIV's aan. In feite bestaat er geen automatisch verband
tussen een verlaging van de interbancaire vergoedingen en een verhoging van de
jaarlijkse kaartvergoedingen. Kaartvergoedingen lijken bijvoorbeeld sterker
afhankelijk te zijn van de mate van concurrentie in de retailbankingsector. In
de Verenigde Staten hebben de banken na de reglementering van de interbancaire
vergoedingen getracht de door kaarthouders te betalen vergoedingen te verhogen,
maar zij zijn op hun schreden moeten terugkeren omdat consumenten massaal in
opstand kwamen. In Zwitserland is er parallel met een verlaging van de
vergoedingen voor kaarthouders een verlaging van de interbancaire vergoedingen
doorgevoerd. In Australië liepen de vergoedingen voor kaarthouders snel op
voordat maxima voor interbancaire vergoedingen werden ingevoerd, maar na de
hervormingen zijn de vergoedingen voor kaarthouders minder sterk gestegen
(tussen 1997 en 2002: kredietkaarten +218 % en tussen 2003 en 2008: +122 %).
In Spanje zijn de gemiddelde jaarlijkse vergoedingen voor debet- en
kredietkaarten sinds de ingreep elk jaar met respectievelijk 6,18 EUR en 11,45 EUR
gestegen. De kaartportefeuille van de banken is echter gegroeid, waarbij de
groei bij de kredietkaarten aanzienlijk hoger lag dan die bij de debetkaarten,
ondanks de economische crisis. Andere trends laten evenwel vermoeden dat de
concurrentie in de Spaanse banksector vrij beperkt is: zo zijn de vergoedingen
voor het aanhouden van betaalrekeningen tussen 2007 en 2012 verdubbeld en zijn
ook de vergoedingen voor debetstanden toegenomen. In Spanje lijken verhogingen
van vergoedingen in de retailbankingsector schering en inslag, zonder dat er
sprake is van een verband met interbancaire vergoedingen. Er zijn aanwijzingen dat een jaar na de
invoering van de MIV-reglementering de prijzen in de Verenigde Staten aan het
dalen zijn. Daarnaast blijkt uit gegevens met betrekking tot Australië dat
lagere interbancaire vergoedingen volledig (100 %) aan detailhandelaars
ten goede lijken te komen – omdat accepterende markten doorgaans concurrerender
zijn dan uitgevende markten, terwijl de potentiële stijging van vergoedingen
voor kaarthouders beperkt is gebleven tot 30 à 40 % van de omvang van de
toename van interbancaire vergoedingen. Bovendien zullen consumenten die van
goedkope betaalmiddelen gebruikmaken, na de begrenzing van interbancaire
vergoedingen en de invoering van transparantiemaatregelen niet langer de (vaak
welvarender) consumenten "subsidiëren" die duurdere betaalmiddelen
gebruiken omdat handelaars het gedrag van consumenten niet kunnen sturen,
vooral wat de kaarten betreft waarvan regelmatig gebruik verplicht is. De concurrentie zou wederom haar rol
vervullen, waardoor de toetreding van nieuwkomers tot de betaalmarkt
consumenten en detailhandelaars ten goede zou komen. Ook al zouden de
vergoedingen voor kaarthouders stijgen – wat nog niet zeker is omdat van de
begrenzing van interbancaire vergoedingen naar alle waarschijnlijkheid geen
eenduidig effect zal uitgaan –, dan nog zullen consumenten wellicht via lagere
detailhandelsprijzen van lagere interbancaire vergoedingen kunnen profiteren,
zelfs als detailhandelaars de besparingen niet voor 100 % doorgeven. Ook de
toetreding van nieuwkomers tot de betaalmarkt zal ongetwijfeld voordelen voor
hen opleveren. Daarnaast moet worden bedacht dat consumenten waarschijnlijk
zullen profiteren van de diensten die door nieuwkomers op de markt worden
aangeboden. Een praktijkvoorbeeld hiervan, met interbancaire vergoedingen die
lager zijn dan 0,2 %, is Nederland, waar de goedkope onlinebetalingsoplossing
(Ideal) voornamelijk is ontwikkeld omdat de lage interbancaire vergoedingen die
daar gelden, banken ertoe hebben aangemoedigd te innoveren. Dit heeft tot
gevolg dat Nederlandse consumenten geen hoge vergoedingen voor kredietkaarten moeten
betalen om online te kunnen winkelen. Hoewel commerciële kaarten en kaarten die door
driepartijensystemen zijn uitgegeven, veelal duurder zijn, zouden zij niet
onder de diverse voorgestelde maxima voor consumentenkaarten vallen – zoals in
optie v) wordt voorgesteld – omdat zij een gering marktaandeel in de EU en
andere vergoedingsstructuren hebben en deze situatie in de toekomst naar
verwachting niet zal veranderen. De voor transacties met consumentenkaarten
voorgestelde maatregelen zouden echter wel op dergelijke systemen van
toepassing zijn, voor zover deze dergelijke kaarten uitgeven en op zodanige
wijze van licentiehoudende betalingsdienstaanbieders gebruikmaken dat hun
systeem in feite op eenzelfde wijze functioneert als een vierpartijensysteem. Daarnaast
zouden de transparantiebevorderende maatregelen onder alle omstandigheden op
dergelijke systemen van toepassing zijn. Het reglementeren van de
handelarenvergoedingen zoals aangegeven in optie vi), zou inhouden dat niet
alleen interbancaire vergoedingen, maar ook de overige door handelaars te
betalen vergoedingen zouden moeten worden bestreken. Dit zou de facto neerkomen
op het controleren van de voor handelaars geldende prijzen en op het reguleren
van de detailhandelsprijzen. Het begrenzen van de interbancaire vergoedingen
daarentegen zou inhouden dat de groothandelsprijzen worden gereguleerd om deze
bij de analyse in mededingingszaken te doen aansluiten en aldus een interne
markt tot stand te brengen, daar interbancaire vergoedingen geen eindprijzen
zijn voor detailhandelaars en zeker niet voor consumenten. Transparantie- en sturingsmaatregelen blijven
van essentieel belang om een sterke promotie van kaarten met ongereglementeerde
interbancaire vergoedingen te voorkomen. Tevens dient te worden voorzien in
maatregelen om omzeiling van de reglementering tegen te gaan. 3. JURIDISCHE ASPECTEN VAN HET VOORSTEL Samenvatting van de voorgestelde maatregel Het voorstel is in twee grote delen ingedeeld.
Het eerste deel voert voorschriften voor
interbancaire vergoedingen in. Het voorstel voorziet in een
"gereglementeerd" en een "niet-gereglementeerd" gebied voor
dergelijke vergoedingen. Het gereglementeerde gebied omvat alle
kaarttransacties waarvan consumenten op grote schaal gebruikmaken en die dus
moeilijk te weigeren zijn door detailhandelaars. Het betreft
betalingstransacties met debet- en kredietkaarten van consumenten en op
dergelijke kaarten gebaseerde betalingstransacties. Het niet-gereglementeerde
gebied omvat alle betaalkaarttransacties en op kaarten gebaseerde
betalingstransacties die gebaseerd zijn op betaalkaarten die buiten het
gereglementeerde gebied vallen, zoals onder meer de zogeheten commerciële
kaarten of door driepartijensystemen uitgegeven kaarten. Gedurende een overgangsperiode van twee jaar
na de bekendmaking van de verordening gelden op het "gereglementeerde
gebied" alleen maxima voor interbancaire vergoedingen voor grensoverschrijdende
transacties (waarbij de kaarthouder zijn kaart in een andere lidstaat gebruikt)
of grensoverschrijdende acceptatietransacties (waarbij de handelaar een beroep
doet op een accepterende betalingsdienstaanbieder in een andere lidstaat). Hoewel in de effectbeoordeling ook een verbod
op interbancaire vergoedingen voor debetkaarten als onderdeel van de voordeligste
oplossing werd aangemerkt, vindt de Commissie dat de rijpheid van de
EER-markten, met name wat de uitgifte en het gebruik van debetkaarten betreft,
verder moet worden onderzocht en dat eerst zekerheid moet worden verkregen over
het feit dat interbancaire vergoedingen niet noodzakelijk zijn om de uitgifte
en het gebruik van dergelijke kaarten te stimuleren, voordat interbancaire
vergoedingen voor debetkaarten volledig worden afgeschaft. Daarom wordt
voorgesteld dat na een overgangsfase waarin alleen grensoverschrijdende
acceptatie wordt geliberaliseerd en gereglementeerd, dezelfde
maximumvergoedingen die voor grensoverschrijdende acceptatietransacties gelden,
ook op binnenlandse transacties zullen worden toegepast. Twee jaar na de
volledige inwerkingtreding van de wetgeving zal de Commissie bij het Europees
Parlement en de Raad een verslag indienen over de toepassing van deze
wetgeving. Daarin zal met name worden beoordeeld of het niveau van de
interbancaire vergoeding passend is, rekening houdend met het gebruik en de
kosten van de diverse betaalmiddelen en de mate waarin nieuwkomers en nieuwe
technologie hun weg naar de markt hebben gevonden. Na de overgangsperiode zal voor alle (grensoverschrijdende
en binnenlandse) transacties met debetkaarten van consumenten en op
dergelijke kaarten gebaseerde betalingstransacties een maximale
interbancaire vergoeding gelden van 0,20 % en voor alle (grensoverschrijdende
en binnenlandse) transacties met kredietkaarten van consumenten en op
dergelijke kaarten gebaseerde betalingstransacties een maximale
interbancaire vergoeding van 0,30 %. Aangezien deze maxima door de
mededingingsautoriteiten zijn aanvaard als niveaus die geen verder optreden
vereisen, lijkt het te gaan om redelijke referentieniveaus, die reeds zijn toegepast
zonder dat zij problemen opleverden voor de werking van internationale
kaartsystemen en betalingsdienstaanbieders en voor de welvaart van
detailhandelaars en consumenten. Tegelijkertijd bieden zij ook rechtszekerheid. Het tweede deel van de verordening bevat
voorschriften voor bedrijfsregels die van toepassing zullen zijn op alle
categorieën kaarttransacties en op kaarten gebaseerde
betalingstransacties. Zo zal vanaf de inwerkingtreding van de verordening: ·
de toepassing van de verplichting om alle kaarten
te honoreren, aan banden worden gelegd. Het zal evenwel niet zijn toegestaan te
discrimineren op grond van de uitgevende bank of de herkomst van de kaarthouder
en tussen kaarten waarop een even hoge interbancaire vergoeding moet worden
betaald; ·
de toepassing van elke regel die handelaars belet
of hun mogelijkheden beperkt om consumenten ertoe aan te sporen efficiëntere
betaalinstrumenten te gebruiken (regels ter voorkoming van gedragssturing),
verboden zijn; ·
de accepterende betalingsdienstaanbieder handelaars
ten minste maandelijks vergoedingsoverzichten moeten verstrekken waarin hij
voor elke categorie kaarten en voor elk afzonderlijk merk waarvoor hij
acceptatiediensten verleent, vermeldt welke vergoedingen de handelaar tijdens
de desbetreffende maand heeft betaald; ·
de toepassing van elke regel die handelaars ervan
weerhoudt aan hun klanten mee te delen welke vergoedingen zij aan accepterende
betalingsdienstaanbieders betalen, verboden zijn. De effectbeoordeling is gewijzigd naar
aanleiding van de vergadering van de Effectbeoordelingsraad van 20 maart 2013.
Opmerkelijke wijzigingen zijn onder meer de verstrekking van aanvullende
informatie over de kaartmarkt en de werking ervan, alsook over EU-rechtspraak
betreffende interbancaire vergoedingen, en de opneming van een samenvatting van
de economische literatuur over interbancaire vergoedingen. Het mogelijke effect
van het vaststellen van een maximum voor interbancaire vergoedingen op
vergoedingen voor kaarthouders, de algemene welvaart van consumenten en de
inkomsten van banken is op prominentere wijze gepresenteerd om te komen tot een
gestroomlijnde presentatie in de hoofdtekst van de gevolgen van de
belangrijkste opties. De onderlinge samenhang tussen de verschillende opties en
pakketten is beter uitgelegd, alsook de redenering achter een alomvattend
pakket waarin ook interbancaire vergoedingen zijn opgenomen, waarbij is
aangegeven waarom interbancaire vergoedingen door middel van wetgeving worden
gereglementeerd. Rechtsgrondslag Artikel 114, lid 1, van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie. Subsidiariteitsbeginsel Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing
voor zover het voorstel geen gebieden bestrijkt die onder de exclusieve
bevoegdheid van de Unie vallen. De doelstellingen van het voorstel kunnen om
de volgende reden(en) niet voldoende door de lidstaten worden
verwezenlijkt. Een geïntegreerde betaalmarkt die is gebaseerd
op netwerken die zich over de nationale grenzen heen uitstrekken, vereiste van
nature een Uniebrede aanpak omdat de toepasselijke beginselen, voorschriften,
processen en normen in alle lidstaten consistent moeten zijn om rechtszekerheid
te verschaffen en gelijke concurrentievoorwaarden voor alle marktdeelnemers tot
stand te brengen. Het alternatief voor een EU-brede aanpak is een systeem van
nationale procedures tot handhaving van de regelgeving en de mededinging. Een
dergelijk systeem zou echter minder doeltreffend zijn dan een EU-optreden en
tevens complexer en duurder uitvallen dan wetgeving op Europees niveau. Een
eventueel optreden op EU-niveau is derhalve in overeenstemming met het
subsidiariteitsbeginsel. Een dergelijke aanpak ondersteunt de
gemeenschappelijke eurobetalingsruimte (Single Euro Payments Area, SEPA) en is
consistent met de digitale agenda, en met name met de totstandbrenging van een
digitale eengemaakte markt. Hij bevordert technologische innovatie en werkt
groei en werkgelegenheid in de hand, met name op het gebied van e- en m-commerce. Gezien het grensoverschrijdende karakter van
betaalmarkten zou elke maatregel die overheidsinstanties in een enkele lidstaat
nemen om het niveau van de groothandelsvergoedingen (interbancaire
vergoedingen) te verminderen of aan te passen, bovendien de goede werking van
de communautaire betaalmarkt verstoren en niet bevorderlijk zijn voor de
marktintegratie omdat zulks niet in een over de gehele EU gelijk speelveld zou
resulteren. Dat zou bijvoorbeeld het geval zijn voor de momenteel in diverse
lidstaten geplande, uiteenlopende nationale maatregelen tot reglementering of
begrenzing van interbancaire vergoedingen. Het voorstel is derhalve in overeenstemming
met het subsidiariteitsbeginsel. Evenredigheidsbeginsel Het voorstel is om de volgende redenen in
overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. Het voorstel gaat niet verder dan strikt
noodzakelijk is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken, namelijk
bijdragen tot de totstandkoming van een EU-brede betaalmarkt, waardoor
consumenten, detailhandelaars en andere ondernemingen in staat worden gesteld
ten volle te profiteren van de voordelen van de interne markt van de EU, met
inbegrip van elektronische handel. Betere toegangsmogelijkheden voor
pan-Europese spelers, meer innovatie en meer kansen voor nationale (doorgaans
goedkopere) betaalkaartsystemen, in combinatie met een beperkter gebruik van
contanten, houden mogelijkheden in voor detailhandelaars en
betalingsdienstaanbieders, ongeacht of het banken of nieuwkomers op de markt
betreft. Daadwerkelijke concurrentie bij kaartbetalingen en op markten voor
kaartbetalingen zal resulteren in efficiënte marktresultaten, in een ruimere
keuze aan betalingsdienstaanbieders (met inbegrip van pan-Europese en
innovatieve marktdeelnemers) en in lagere kosten voor detailhandelaars en
consumenten. Handelaars moeten deze kostenbesparingen op hun beurt wel via
lagere detailhandelsprijzen aan consumenten doorgeven. De interbancaire vergoedingen op zich, alsook
het sterk uiteenlopende niveau ervan vormen een belemmering voor de
marktintegratie en de effectieve mededinging. De effecten daarvan worden nog
versterkt door een aantal bedrijfsregels die tot minder transparantie voor
detailhandelaars en consumenten leiden of die het vermogen beperken van
detailhandelaars om een accepteerder in een andere lidstaat te kiezen en om
consumenten ertoe aan te sporen van efficiëntere betaalmiddelen gebruik te
maken. Op basis van raadplegingen van
belanghebbenden, waarvan de resultaten in de effectbeoordeling zijn samengevat,
stelt de Commissie een combinatie van maatregelen voor om tot een efficiëntere
marktwerking te komen, interbancaire vergoedingen voor grensoverschrijdende
transacties met debet- en kredietkaarten van consumenten te begrenzen (in een
eerste fase) en, in een tweede fase, ook voor interbancaire vergoedingen voor
binnenlandse transacties met krediet- en debetkaarten van consumenten een
maximum vast te stellen. Als geen reglementering wordt uitgevaardigd,
blijft het probleem bestaan van de toenemende afhankelijkheid van de twee
internationale marktspelers en van de geleidelijke verdwijning van (doorgaans
goedkopere) binnenlandse betaalkaartsystemen. De schaal- en synergievoordelen
voor potentiële nieuwe pan-Europese marktdeelnemers en innovatieve spelers
zouden beperkt blijven, terwijl handelaars en consumenten zouden blijven
betalen voor de versnipperde en dure EU-betaalmarkt (ruim 1 % van het bbp van
de EU of 130 miljard EUR per jaar volgens de ECB). Het oplossen van deze
problemen met procedures tot handhaving van de mededinging, en met name op
basis van het arrest in de zaak MasterCard, zal waarschijnlijk vele jaren in
beslag nemen. Bovendien zal steeds een "geval-per-geval"-benadering
worden gevolgd, wat dus geen gelijk speelveld kan opleveren. Het is noodzakelijk en evenredig dat ook
binnenlandse transacties worden bestreken en niet alleen grensoverschrijdende
transacties, wat hoofdzakelijk grote detailhandelaars ten goede zou komen.
Grensoverschrijdende transacties kunnen snel worden aangepakt, waardoor
detailhandelaars de mogelijkheid wordt geboden uit te kijken naar goedkopere grensoverschrijdende
acceptatiediensten, en binnenlandse banken of betaalkaartsystemen ertoe worden
aangespoord hun acceptatievergoedingen te verlagen. Onlangs heeft een
vergelijkbaar proces plaatsgevonden voor automatische afschrijvingen. In de
verordening betreffende de SEPA-einddatum worden interbancaire vergoedingen
voor automatische afschrijvingen beperkt en grensoverschrijdende interbancaire
vergoedingen voor automatische afschrijvingen afgeschaft, terwijl wordt
toegestaan dat binnenlandse interbancaire vergoedingen tot en met 2017 blijven
voortbestaan. Als gevolg daarvan hebben banken die werden geconfronteerd met
handelaars die hun accepteerder naar buurlanden overbrachten, toegezegd hun
interbancaire vergoedingen voor automatische afschrijvingen reeds op 1 september
2013 af te schaffen[13],
[14]. Als gevolg van unilaterale toezeggingen en
verbintenissen die in het kader van mededingingsprocedures zijn aanvaard, wordt
in de Unie reeds een groot aantal grensoverschrijdende
kaartbetalingstransacties uitgevoerd met inachtneming van de maximale
interbancaire vergoedingen die tijdens de eerste uitvoeringsfase van deze
verordening van toepassing zijn. Deze elementen kunnen bijgevolg snel worden
ingevoerd. Ook binnenlandse interbancaire vergoedingen moeten echter worden
gewijzigd. Het is bijgevolg noodzakelijk in een overgangsperiode voor
binnenlandse betalingstransacties te voorzien. Het voorstel belet de lidstaten
bovendien niet lagere maxima te handhaven of in te voeren, of door middel van
nationale wetgeving maatregelen met een gelijkwaardig oogmerk of gevolg te
nemen. Bovendien zou de begrenzing van interbancaire
vergoedingen detailhandelaars ten goede komen, die sneller geneigd zijn dan
banken om hun klanten van deze voordelen te laten meeprofiteren, gezien de geringere
concurrentie en klantmobiliteit in de banksector. Tegelijkertijd zij erop gewezen dat
consumenten via de detailhandelsprijzen al indirect de interbancaire
vergoedingen betalen en dat consumenten die contanten of debetkaarten
gebruiken, momenteel het gebruik van duurdere kaarten door andere consumenten
subsidiëren. Er zou kunnen worden aangevoerd dat een verlaging van de
interbancaire vergoedingen banken ertoe zou kunnen aanmoedigen de vergoedingen
van kaarthouders te verhogen. Een dergelijk verband is echter niet bewezen.
Kaartvergoedingen lijken hoofdzakelijk afhankelijk te zijn van de mate van
concurrentie in de retailbankingsector. Dit voorstel bevordert de marktintegratie, de
markttoegang en de welvaart van consumenten en detailhandelaars, maar dat het
een negatief effect op gevestigde betalingsdienstaanbieders en banken zal
sorteren, is verre van zeker. Het vaststellen van interbancaire vergoedingen op
de voorgestelde niveaus zal naar verwachting positieve gevolgen hebben voor de
kaartacceptatie door handelaars en zou consumenten daardoor aanmoedigen meer
van kaarten gebruik te maken. Stijgingen van het volume van de kaarttransacties
(dankzij een grotere acceptatie) en besparingen op de verwerking van contante
betalingen kunnen althans voor een deel de eventueel uit een begrenzing van de
interbancaire vergoedingen voortvloeiende verliezen voor banken compenseren.
Een andere kostenbesparing kan voortvloeien uit het feit dat er wellicht minder
contanten bij geldautomaten zullen worden opgenomen. De maxima van 0,2 % en 0,3 % zijn
gebaseerd op de zogeheten "Merchant Indifference Test", waarmee het
niveau wordt bepaald van de vergoeding die een handelaar bereid zou zijn te
betalen als hij de kosten van het gebruik van betaalkaarten door klanten zou vergelijken
met de kosten van niet met een kaart gedane (contante) betalingen. De
percentages zijn berekend op basis van deze test aan de hand van gegevens die
door vier nationale centrale banken zijn verzameld. Zij zijn aanvaard door
Visa, MasterCard en het Franse binnenlandse kaartsysteem Groupement Cartes
Bancaires. Het voorstel is bijgevolg evenredig aan de bovenbeschreven
doelstellingen. Voor alle voorgestelde voorschriften is een evenredigheidstoets
uitgevoerd om tot passende en evenredige regelgeving te komen. Keuze van instrumenten Voorgesteld(e) instrument(en): verordening. Andere instrumenten zouden om de volgende
redenen ongeschikt zijn. Het niveau van de interbancaire vergoedingen
en de restrictieve bedrijfsregels vereisen een technische normalisatie en een
zo volledig mogelijke harmonisatie. Dit pleit veeleer in het voordeel van een
verordening dan van een richtlijn. Bovendien zullen vanwege het netwerkkarakter
van de betalingssector de meeste voordelen pas tot stand komen zodra de
binnenlandse overgang naar Uniebrede betaalinstrumenten in alle EU-lidstaten is
voltooid. Een richtlijn met mogelijk verschillende nationale uitvoeringen
zou het risico inhouden dat de huidige versnippering van de betaalmarkt blijft
voortbestaan. Ten slotte zou een richtlijn de overschakeling vertragen vanwege
de tijd die nodig is voor nationale omzetting. Daarom wordt aanbevolen het
rechtsinstrument van een verordening te gebruiken om interbancaire
vergoedingen en restrictieve bedrijfsregels in de markt voor kaartbetalingen en
de markt voor mobiele en elektronische kaartbetalingen te reglementeren. De verordening eerbiedigt de grondrechten en
strookt met de beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van
de Europese Unie zijn erkend, en in het bijzonder de vrijheid van
ondernemerschap en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op
een onpartijdig gerecht, en moet overeenkomstig deze rechten en beginselen
worden toegepast. 4. Gevolgen voor de begroting Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting
van de EU. 5. FACULTATIEVE ELEMENTEN Evaluatie-/herzienings-/vervalbepaling Het voorstel bevat een evaluatiebepaling. Europese Economische Ruimte De voorgestelde handeling betreft een
onderwerp dat onder de EER-overeenkomst valt en moet daarom tot de Europese
Economische Ruimte worden uitgebreid. Nadere uitleg van het voorstel, per
hoofdstuk of per artikel Ter vergemakkelijking van het
besluitvormingsproces wordt in de volgende korte samenvatting de kerninhoud van
de verordening geschetst. In artikel 1 (Onderwerp en toepassingsgebied)
is bepaald dat de verordening betrekking heeft op voorschriften voor
interbancaire vergoedingen voor betaalkaarttransacties en op kaarten gebaseerde
betalingstransacties in de EU wanneer de begunstigde en zijn betalingsdienstaanbieder
in het kader van de betalingstransactie in de EU zijn gevestigd, alsook op de
bedrijfsregels die met deze betalingen verband houden. In artikel 2 (Definities) zijn de definities
zoveel mogelijk afgestemd op die welke in Richtlijn 2007/64/EG zijn
gehanteerd. Gezien het beperkte toepassingsgebied van de verordening in
vergelijking met de Richtlijn Betalingsdiensten, zijn sommige van de definities
echter op de doeleinden van dit voorstel toegesneden. In artikel 3 (Maximale interbancaire vergoeding
voor grensoverschrijdende debet- en kredietkaarttransacties van consumenten)
zijn voor betalingsdienstaanbieders geldende maxima van 0,2 % en 0,3 %
vastgesteld voor interbancaire vergoedingen voor grensoverschrijdende debet- en
kredietkaarttransacties van consumenten; deze maxima zullen twee maanden na de
bekendmaking van de verordening in werking treden. In artikel 4 (Maximale interbancaire
vergoeding voor alle debet- en kredietkaarttransacties van consumenten) zijn
voor betalingsdienstaanbieders geldende maxima van 0,2 % en 0,3 % van
de waarde van de transactie vastgesteld voor interbancaire vergoedingen voor
alle debet- en kredietkaarttransacties van consumenten; deze maxima zullen twee
jaar na de bekendmaking van de verordening in werking treden. In artikel 5 (Omzeilingsverbod) is bepaald dat
voor de toepassing van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde maxima het saldo van
de tussen de uitgever en het systeem ontvangen en betaalde vergoedingen in de
berekening van de betaalde en ontvangen interbancaire vergoedingen moet worden
meegenomen om te kunnen nagaan of er van omzeiling sprake is. In artikel 6 (Licentieverlening) is bepaald
dat alle licenties die systemen voor uitgifte- of acceptatiedoeleinden
verlenen, niet tot een specifiek grondgebied beperkt mogen blijven, maar het
gehele grondgebied van de Unie moeten bestrijken. Artikel 7 (Scheiding tussen systeem en
verwerking) schrijft voor dat er een organisatorische scheiding moet bestaan
tussen de systemen en de entiteiten die de transacties verwerken, verbiedt
territoriale discriminatie in de verwerkingsregels, en stelt technische
interoperabiliteit van de systemen van de verwerkingsentiteiten verplicht. In artikel 8 (Co-badging en applicatiekeuze)
is vastgelegd dat de uitgever van het betaalinstrument beslist of de
betalingsapplicatie zich op dezelfde kaart of in dezelfde portemonnee kan
bevinden. De keuze van de gebruikte betalingsapplicatie blijft bij de consument
berusten en kan niet via automatische mechanismen op het instrument of in de
apparatuur op het verkooppunt van tevoren door de uitgever worden
voorgeschreven. In artikel 9 (Samenvoegingsverbod) wordt
verduidelijkt dat accepterende banken elke verschillende categorie en elk
verschillend merk van betaalkaarten afzonderlijk aan begunstigden moeten
aanbieden en hen de daarvoor verschuldigde vergoedingen afzonderlijk in
rekening moeten brengen en geen totaalprijs mogen aanrekenen; accepterende
banken moeten ook de dienstige informatie verstrekken over de voor de
verschillende categorieën en merken geldende vergoedingsbedragen. In artikel 10 (Verplichting om alle kaarten te
honoreren) wordt verduidelijkt dat betaalsystemen en betalingsdienstaanbieders
niet kunnen eisen dat een detailhandelaar een categorie of merk accepteert als
hij een andere categorie of een ander merk accepteert, behalve als voor het
laatstbedoelde merk of de laatstbedoelde categorie dezelfde gereglementeerde
interbancaire vergoeding geldt als voor het eerstbedoelde merk of de
eerstbedoelde categorie. Zo kunnen handelaars die debetkaarten van consumenten
accepteren er niet toe worden verplicht kredietkaarten van consumenten te
aanvaarden, maar zij kunnen er wel toe worden verplicht andere debetkaarten van
consumenten te accepteren. Artikel 11 (Sturingsregels) verduidelijkt dat
betalingssystemen en betalingsdienstaanbieders detailhandelaars niet kunnen
beletten consumenten ertoe aan te sporen specifieke betaalinstrumenten te
gebruiken waaraan de detailhandelaar de voorkeur geeft. Dit laat de
voorschriften inzake kortingen en toeslagen onverlet die bij de Richtlijn
Betalingsdiensten en bij artikel 19 van de Richtlijn Consumentenrechten
zijn vastgesteld. Betalingssystemen en betalingsdienstaanbieders kunnen
detailhandelaars niet beletten consumenten te informeren over interbancaire en
handelarenvergoedingen. Artikel 12 (Aan de begunstigde te verstrekken
informatie over afzonderlijke betalingstransacties) schrijft voor welke
gegevens de betalingsdienstaanbieder na de uitvoering van een individuele
betalingstransactie aan de handelaar moet verstrekken, en voorziet in de
mogelijkheid dat deze gegevens periodiek worden verstrekt. Artikel 13 (Bevoegde autoriteiten) regelt de
procedures voor het aanwijzen van de nationale autoriteiten die voor de
toepassing van de bepalingen van de verordening verantwoordelijk zijn. In artikel 14 (Sancties) is bepaald dat de
lidstaten regels met betrekking tot sancties voor inbreuken op de bepalingen
van de verordening moeten vaststellen en de Commissie daarvan in kennis moeten
stellen. Artikel 15 (Buitengerechtelijke klachten- en
beroepsprocedures) verplicht de lidstaten specifieke voorschriften voor de
beslechting van geschillen tussen begunstigden en betalingsdienstaanbieders
vast te stellen. Artikel 16 (Evaluatieclausule) schrijft voor
dat de verordening vier jaar na de inwerkingtreding ervan moet worden
geëvalueerd, waarbij bijzondere aandacht aan het niveau van de interbancaire
vergoedingen dient te worden besteed. In dit artikel zijn de mechanismen
vastgelegd voor de evaluatie van de effectieve toepassing van de bepalingen van
de verordening, alsook voor het voorstellen van eventuele wijzigingen in de
verordening. Artikel 17 (Inwerkingtreding) stelt de datum
vast waarop de verordening in werking treedt. 2013/0265 (COD) Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD betreffende interbancaire vergoedingen voor
op kaarten gebaseerde betalingstransacties (Voor de EER relevante tekst) HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 114, lid 1, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité[15], Gezien het advies van de Europese Centrale
Bank[16], Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1) Versnippering van de interne
markt is schadelijk voor het concurrentievermogen, de groei en de
banenschepping in de Unie. Het uit de weg ruimen van directe en indirecte
belemmeringen voor de goede werking en voltooiing van een geïntegreerde markt
voor elektronische betalingen, zonder onderscheid tussen binnenlandse en
grensoverschrijdende betalingen, is noodzakelijk voor de goede werking van de
interne markt. (2) Richtlijn 2007/64/EG van het
Europees Parlement en de Raad[17]
heeft de juridische grondslag gelegd voor de totstandbrenging van een Uniebrede
interne betaalmarkt. Deze richtlijn heeft immers de activiteit van
betalingsdienstaanbieders aanzienlijk vergemakkelijkt en uniforme voorschriften
voor het verlenen van betalingsdiensten ingevoerd. (3) Verordening (EG) nr. 924/2009
van het Europees Parlement en de Raad[18]
legt het beginsel vast dat gebruikers dezelfde kosten betalen voor een grensoverschrijdende
betaling in euro als voor een overeenkomstige betaling binnen een lidstaat, met
inbegrip van de onder deze verordening vallende kaartbetalingen. (4) Verordening (EG) nr. 260/2012
van het Europees Parlement en de Raad[19]
stelt de voorschriften vast voor de uitvoering van overmakingen en automatische
afschrijvingen in de interne markt, maar op kaarten gebaseerde betalingen
vallen niet onder het toepassingsgebied ervan. (5) Richtlijn 2011/83/EU van het
Europees Parlement en de Raad[20]
harmoniseert bepaalde voorschriften voor tussen consumenten en handelaars
gesloten contracten, zoals onder meer voorschriften betreffende vergoedingen
voor het gebruik van betaalmiddelen. In de richtlijn is bepaald dat de
lidstaten handelaars moeten verbieden om consumenten voor het gebruik van een
bepaald betaalmiddel vergoedingen aan te rekenen die de kosten voor de
handelaar als gevolg van het gebruik van dit middel overschrijden. (6) Veilige, efficiënte,
concurrerende en innovatieve elektronische betalingen zijn van cruciaal belang
om consumenten, detailhandelaars en ondernemingen ten volle te laten profiteren
van de voordelen die de interne markt te bieden heeft. Dit is des te
belangrijker omdat de wereld steeds meer op elektronische handel overstapt. (7) Momenteel is in tal lidstaten[21] wetgeving in voorbereiding om
interbancaire vergoedingen te reglementeren. Deze ontwerpwetgeving heeft
betrekking op diverse aspecten, zoals onder meer de vaststelling van maxima
voor interbancaire vergoedingen op verschillende niveaus,
handelarenvergoedingen, de verplichting om alle kaarten te honoreren en
sturingsmaatregelen. De in sommige lidstaten bestaande administratieve
besluiten lopen sterk uiteen. Gezien de schadelijkheid van interbancaire
vergoedingen voor detailhandelaars en consumenten wordt verwacht dat op
nationaal niveau verdere regelgevingsmaatregelen zullen worden ingevoerd met de
bedoeling het niveau van of de verschillen tussen deze vergoedingen aan te
pakken. Dergelijke nationale maatregelen zullen naar alle waarschijnlijkheid in
aanzienlijke belemmeringen voor de voltooiing van de interne markt voor
kaartbetalingen en op kaarten gebaseerde internet- en mobiele betalingen
resulteren en aldus tot een beperking van de vrijheid van dienstverrichting
leiden. (8) Betaalkaarten zijn het vaakst
gebruikte elektronische betaalinstrument voor aankopen in detailhandelszaken.
De integratie van de betaalkaartmarkt in de Unie is echter verre van voltooid
omdat vele betalingsoplossingen zich niet over hun landsgrenzen heen kunnen ontwikkelen
of omdat nieuwe pan-Europese betalingsdienstaanbieders wordt belet de markt te
betreden. De gebrekkige marktintegratie resulteert momenteel in hogere prijzen
en een beperktere keuze aan betalingsdiensten voor consumenten en
detailhandelaars, en aldus in minder kansen om van de interne markt te
profiteren. Het is bijgevolg noodzakelijk de belemmeringen voor de efficiënte
werking van de kaartmarkt, waaronder ook op kaarttransacties gebaseerde mobiele
en internetbetalingen vallen, weg te nemen omdat deze belemmeringen nog steeds
de totstandkoming van een volledig eengemaakte markt verhinderen. (9) Om tot een efficiënt
functionerende interne markt te komen, moet het gebruik van elektronische
betalingen worden aangemoedigd en vergemakkelijkt omdat dit in het voordeel van
detailhandelaars en consumenten is. Kaarten en andere elektronische
betaalinstrumenten kunnen op een veelzijdiger manier worden gebruikt, zoals
onder meer om onlinebetalingen te verrichten en aldus van de interne markt en
de elektronische handel te profiteren, terwijl elektronische betalingen ook
potentieel veiliger betalingen zijn voor detailhandelaars. Kaart- en op een
kaart gebaseerde betalingen kunnen derhalve voordeliger uitvallen voor
detailhandelaars en consumenten dan contante betalingen, op voorwaarde dat de
vergoedingen voor het gebruik van de betalingssystemen op een economisch
efficiënt niveau zijn vastgesteld, en tegelijkertijd bijdragen tot innovatie en
de toetreding van nieuwkomers tot de markt. (10) Een van de voornaamste
praktijken die de goede werking van de interne markt voor kaart- en op een
kaart gebaseerde betalingen belemmeren, is het wijdverbreide gebruik van
interbancaire vergoedingen, waarvoor in de meeste lidstaten geen wetgeving
bestaat. Interbancaire vergoedingen zijn vergoedingen tussen banken die
gewoonlijk worden toegepast tussen de kaartaccepterende
betalingsdienstaanbieders en de kaartuitgevende betalingsdienstaanbieders die
van een bepaald kaartsysteem deel uitmaken. Interbancaire vergoedingen vormen het
hoofdbestanddeel van de vergoedingen die accepterende betalingsdienstaanbieders
voor elke betaalkaarttransactie aan handelaars in rekening brengen. Handelaars
verwerken deze kaartkosten op hun beurt in de algemene prijzen van goederen en
diensten. In de praktijk lijkt de concurrentie tussen betaalkaartsystemen er
voornamelijk op te zijn gericht zoveel mogelijk uitgevende
betalingsdienstaanbieders (bv. banken) ervan te overtuigen hun kaarten uit te
geven. Dat leidt doorgaans tot hogere in plaats van tot lagere interbancaire
vergoedingen op de markt, terwijl concurrentie in een markteconomie juist wordt
geacht een disciplinerend effect op de prijzen te sorteren. Reglementering van
interbancaire vergoedingen zou tot een betere werking van de interne markt leiden.
(11) Het thans bestaande brede
scala aan interbancaire vergoedingen en het niveau ervan beletten de opkomst
van "nieuwe" pan-Europese marktdeelnemers wier bedrijfsmodellen op
lagere interbancaire vergoedingen zijn gebaseerd, wat ten koste gaat van potentiële
schaal- en synergievoordelen en eventuele daaruit voortvloeiende
efficiëntiewinsten. Deze toestand heeft negatieve gevolgen voor
detailhandelaars en consumenten en belet innovatie. Daar pan-Europese spelers
uitgevende banken ten minste de hoogste interbancaire vergoeding zouden moeten
bieden die bestaat op de markt die zij willen betreden, resulteert deze
situatie ook in een aanhoudende marktversnippering. Ook kunnen bestaande
binnenlandse systemen die lagere of geen interbancaire vergoedingen toepassen,
onder druk van banken die hogere inkomsten uit interbancaire vergoedingen
nastreven, ertoe worden gedwongen de markt te verlaten. Dit alles heeft tot
gevolg dat consumenten en handelaars het met een beperktere keuze, hogere
prijzen en betalingsdiensten van mindere kwaliteit moeten doen, terwijl zij ook
maar op beperkte wijze van pan-Europese betalingsoplossingen kunnen
gebruikmaken. Daarbij komt nog dat detailhandelaars de verschillen in
vergoedingen niet kunnen ondervangen door gebruik te maken van kaartacceptatiediensten
die door banken in andere lidstaten worden aangeboden. De betaalkaartsystemen
passen immers specifieke regels toe die voorschrijven dat voor elke
betalingstransactie de interbancaire vergoeding van het "verkooppunt"
(land van de detailhandelaar) geldt. Dit belet accepterende banken om hun
diensten met succes over de grenzen heen aan te bieden. Tevens belet het
detailhandelaars hun betalingskosten in het voordeel van consumenten te
reduceren. (12) De toepassing van de bestaande
wetgeving door de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten heeft deze
situatie niet kunnen oplossen. (13) Om versnippering van de
interne markt en ernstige verstoringen van de concurrentie als gevolg van
uiteenlopende wetten en administratieve besluiten te vermijden, moeten er
derhalve overeenkomstig artikel 114 VWEU maatregelen worden genomen om het
probleem van hoge en uiteenlopende interbancaire vergoedingen aan te pakken,
alsook om betalingsdienstaanbieders in staat te stellen hun diensten over de grenzen
heen aan te bieden en consumenten en detailhandelaars de gelegenheid te bieden
van grensoverschrijdende diensten gebruik te maken. (14) De toepassing van deze
verordening laat de toepassing van de mededingingsregels van de Unie en van de
lidstaten onverlet. Zij belet de lidstaten niet lagere maxima te handhaven of
in te voeren, of door middel van nationale wetgeving maatregelen met een
gelijkwaardig oogmerk of gevolg te nemen. (15) In deze verordening wordt een
geleidelijke benadering gevolgd. In een eerste fase is het noodzakelijk
maatregelen te treffen om de grensoverschrijdende uitgifte en acceptatie van
betaalkaarttransacties te vergemakkelijken. Het toestaan van handelaars om een
accepteerder van buiten hun eigen lidstaat te kiezen ("grensoverschrijdende
acceptatie") en het vaststellen van een maximum voor grensoverschrijdende
interbancaire vergoedingen voor grensoverschrijdende acceptatietransacties
zouden de nodige rechtszekerheid moeten verschaffen. Voorts moeten licenties
voor de uitgifte of acceptatie van betaalinstrumenten zonder enige geografische
beperking in de gehele Unie geldig zijn. Deze maatregelen zouden de goede
werking van een interne markt voor kaart-, internet- en mobiele betalingen in
de hand werken, met alle positieve gevolgen van dien voor consumenten en
detailhandelaars. (16) Als gevolg van unilaterale
toezeggingen en verbintenissen die in het kader van mededingingsprocedures zijn
aanvaard, worden in de Unie reeds veel grensoverschrijdende
kaartbetalingstransacties uitgevoerd met inachtneming van de maximale
interbancaire vergoedingen die tijdens de eerste uitvoeringsfase van deze
verordening van toepassing zijn. De bepalingen met betrekking tot deze
transacties zouden dan ook snel in werking moeten kunnen treden, waardoor detailhandelaars
de mogelijkheid wordt geboden uit te kijken naar goedkopere
grensoverschrijdende acceptatiediensten, en binnenlandse banken of
betaalkaartsystemen ertoe worden aangespoord hun acceptatievergoedingen te
verlagen. (17) Voor binnenlandse transacties
is een overgangsperiode vereist om betalingsdienstaanbieders en systemen de
tijd te gunnen zich aan de nieuwe voorschriften aan te passen. Daarom dienen de
maxima voor interbancaire vergoedingen voor transacties met consumentenkaarten
twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening tot alle
grensoverschrijdende en binnenlandse betalingen te worden uitgebreid teneinde
de interne markt voor op kaarten gebaseerde betalingen te voltooien. (18) Om grensoverschrijdende
acceptatie te vergemakkelijken, zal voor alle (grensoverschrijdende en
binnenlandse) transacties met debetkaarten van consumenten en op
dergelijke kaarten gebaseerde betalingstransacties een maximale interbancaire
vergoeding gelden van 0,20 % en voor alle (grensoverschrijdende en
binnenlandse) transacties met kredietkaarten van consumenten en op
dergelijke kaarten gebaseerde betalingstransacties een maximale interbancaire
vergoeding van 0,30 %. (19) Deze maxima zijn gebaseerd op
de zogeheten "Merchant Indifference Test", die in de economische
literatuur wordt beschreven en waarmee het niveau wordt bepaald van de
vergoeding die een handelaar bereid zou zijn te betalen als hij de kosten van
het gebruik van betaalkaarten door klanten zou vergelijken met de kosten van
niet met een kaart gedane (contante) betalingen (rekening houdend met de
vergoeding die aan de accepterende bank moet worden betaald, d.w.z. de
handelarenvergoeding die bovenop de interbancaire vergoeding komt). Met
dergelijke maxima wordt het hanteren van efficiënte betaalinstrumenten
gestimuleerd doordat het gebruik in de hand wordt gewerkt van kaarten die
hogere transactievoordelen opleveren, terwijl tegelijkertijd onevenredig hoge
handelarenvergoedingen worden voorkomen, die verborgen kosten voor andere
consumenten met zich meebrengen. Anders kunnen collectieve regelingen voor
interbancaire vergoedingen aanleiding geven tot buitensporig hoge
handelarenvergoedingen omdat handelaars niet snel dure betaalinstrumenten
zullen weigeren uit vrees klanten te zullen verliezen. De ervaring heeft
geleerd dat de maxima evenredig zijn omdat zij geen problemen met zich
meebrengen voor de werking van internationale kaartsystemen en
betalingsdienstaanbieders. Zij leveren tevens voordelen voor detailhandelaars
en consumenten op en bieden rechtszekerheid. (20) Deze verordening moet
betrekking hebben op alle transacties waarbij de betalingsdienstaanbieder van
de betaler en de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde in de Unie zijn
gevestigd. (21) Conform het in de digitale
agenda voor Europa beschreven beginsel van technologische neutraliteit dient
deze verordening betrekking te hebben op alle op kaarten gebaseerde
betalingstransacties, ongeacht de omgeving waarin de transactie plaatsvindt,
via instrumenten en diensten voor betalingen in de detailhandel welke offline,
online of mobiel kunnen zijn. (22) Betaalkaarttransacties worden
doorgaans uitgevoerd volgens twee belangrijke bedrijfsmodellen, zogeheten
driepartijenbetaalkaartsystemen (kaarthouder – accepterend en uitgevend systeem
– handelaar) en vierpartijenbetaalkaartsystemen (kaarthouder – uitgevende bank
– accepterende bank – handelaar). Tal van vierpartijenbetaalkaartsystemen
hanteren een expliciete, meestal multilaterale interbancaire vergoeding. In
driepartijenbetaalkaartsystemen is er sprake van impliciete interbancaire
vergoedingen (vergoedingen die door accepterende banken worden betaald om de
uitgifte en het gebruik van kaarten te stimuleren). Om het bestaan van
impliciete interbancaire vergoedingen te erkennen en tot de verwezenlijking van
gelijke concurrentievoorwaarden bij te dragen, moeten
driepartijenbetaalkaartsystemen die van betalingsdienstaanbieders als uitgevers
of accepteerders gebruikmaken, als vierpartijenbetaalkaartsystemen worden
aangemerkt en dezelfde voorschriften in acht nemen; transparantie- en andere
maatregelen in verband met bedrijfsregels dienen op alle aanbieders van
toepassing te zijn. (23) Er moet op worden toegezien
dat de bepalingen betreffende de door betalingsdienstaanbieders te betalen of
te ontvangen interbancaire vergoedingen niet worden omzeild door alternatieve
vergoedingenstromen naar uitgevende betalingsdienstaanbieders. Om dit te
vermijden, dient de "nettocompensatie" voor de vergoedingen die de
uitgevende betalingsdienstaanbieder heeft betaald aan en ontvangen van een
betaalkaartsysteem, als de interbancaire vergoeding worden aangemerkt. Om na te
gaan of er van omzeiling sprake is, dient bij de berekening van de
interbancaire vergoeding rekening te worden gehouden met het totaalbedrag aan
betalingen of stimulansen die een uitgevende betalingsdienstaanbieder met
betrekking tot de gereglementeerde transacties van een betaalkaartsysteem heeft
ontvangen, verminderd met de vergoedingen die de uitgevende
betalingsdienstaanbieder aan het systeem heeft betaald. De in aanmerking
genomen betalingen, stimulansen en vergoedingen kunnen een direct karakter
(d.w.z. volumegebaseerd of transactiespecifiek) of een indirect karakter (zoals
onder meer verkoopstimulansen, bonussen, kortingen voor het realiseren van bepaalde
transactievolumes) hebben. (24) Consumenten zijn vaak niet op
de hoogte van de vergoedingen die handelaars betalen voor het betaalinstrument
dat zij gebruiken. Tegelijkertijd kan een reeks stimulansen (in de vorm van
onder meer reisvouchers, bonussen, kortingen, charge backs, gratis
verzekeringen enz.) consumenten ertoe aansporen gebruik te maken van
betaalinstrumenten waaraan hoge vergoedingen voor uitgevende
betalingsdienstaanbieders verbonden zijn. Om daaraan tegenwicht te bieden,
mogen de maatregelen die interbancaire vergoedingen aan banden leggen, alleen
maar betrekking hebben op betaalkaarten die massaproducten zijn geworden en die
handelaars doorgaans moeilijk kunnen weigeren omdat de uitgifte en het gebruik
ervan zo wijdverspreid zijn (m.a.w. debet- en kredietkaarten van consumenten).
Teneinde tot een doeltreffender marktwerking in de niet-gereglementeerde delen
van de sector te komen en de overheveling van activiteiten van de
gereglementeerde naar de niet-gereglementeerde delen van de sector te beperken,
is het noodzakelijk een reeks maatregelen vast te stellen, onder meer om
systeem en infrastructuur van elkaar te scheiden, om de begunstigde in staat te
stellen het gedrag van de betaler te sturen, en om een selectieve acceptatie
van betaalinstrumenten door de begunstigde mogelijk te maken. (25) Het aanbrengen van een
scheiding tussen systeem en infrastructuur moet alle verwerkingsentiteiten in
de gelegenheid stellen om klanten van de systemen te concurreren. Aangezien
verwerkingskosten een aanzienlijk deel van de totale kosten van kaartacceptatie
vertegenwoordigen, is het van belang ervoor te zorgen dat voor deze schakel in
de waardeketen van daadwerkelijke concurrentie sprake is. De scheiding van
systeem en infrastructuur houdt in dat kaartsystemen en verwerkingsentiteiten
onafhankelijk moeten zijn wat rechtsvorm, organisatie en besluitvormingsproces
betreft. Zij mogen niet discrimineren door bijvoorbeeld elkaar een
voorkeursbehandeling te bieden, elkaar vertrouwelijke informatie te verstrekken
die niet beschikbaar is voor hun concurrenten in hun respectieve marktsegment,
hun concurrent in hun respectieve marktsegment buitensporige
informatievereisten op te leggen, tot kruissubsidiëring van hun respectieve
activiteiten over te gaan, of governanceregelingen met elkaar te delen.
Dergelijke discriminerende praktijken werken een versnippering van de markt in
de hand, hebben een negatief effect op de markttoegang door nieuwkomers en
beletten de opkomst van pan‑Europese marktspelers, waardoor de voltooiing
van de interne markt voor kaart-, internet- en mobiele betalingen wordt
belemmerd, met alle negatieve gevolgen van dien voor detailhandelaars,
ondernemingen en consumenten. (26) De door betaalkaartsystemen
toegepaste regels en de door betalingsdienstaanbieders gevolgde praktijken
zorgen er veelal voor dat handelaars en consumenten zich niet van de
verschillen in vergoeding bewust zijn en verminderen tevens de
markttransparantie. Zo worden vergoedingen soms samengevoegd of wordt het
handelaars verboden een goedkoper kaartmerk of gezamenlijke kaarten van
verschillende merken te kiezen of consumenten ertoe aan te sporen dergelijke
goedkopere kaarten te gebruiken. Ook als handelaars op de hoogte zijn van de
diverse kosten, beletten de systeemregels hen vaak actie te ondernemen om de
vergoedingen te verlagen. (27) Betaalinstrumenten brengen
verschillende kosten met zich mee voor de begunstigde, waarbij sommige
instrumenten duurder zijn dan andere. Behalve als het gebruik van een
betaalinstrument bij wet verplicht is voor het doen van bepaalde categorieën
betalingen of als een betaalinstrument niet kan worden geweigerd omdat het de
status van wettig betaalmiddel heeft, moet het de begunstigde vrij staan
betalers ertoe aan te sporen van een specifiek betaalinstrument gebruik te
maken. Kaartsystemen en betalingsdienstaanbieders leggen begunstigden in dit
verband tal van restricties op, zoals onder meer restricties op het vermogen
van de begunstigde om te weigeren specifieke betaalinstrumenten te accepteren
voor de betaling van kleine bedragen, op de verstrekking aan de betaler van
informatie over de vergoedingen die de begunstigde voor specifieke
betaalinstrumenten verschuldigd is, of op het aantal kassa's in de winkel van
de begunstigde die specifieke betaalinstrumenten accepteren. Deze restricties
moeten worden afgeschaft. (28) Overeenkomstig artikel 55 van
voorstel COM(2013) 547 kan de begunstigde de betaler ertoe aansporen een
specifiek betaalinstrument te gebruiken. De begunstigde mag echter geen kosten
aanrekenen voor het gebruik van betaalinstrumenten waarvoor de interbancaire
vergoedingen bij deze verordening gereglementeerd zijn, omdat in dergelijke
situaties de voordelen van het in rekening brengen van toeslagen beperkt zijn
en tevens voor complexiteit op de markt zorgen. (29) De verplichting om alle
kaarten te honoreren is een tweeledige verplichting die uitgevende
betalingsdienstaanbieders en betaalkaartsystemen begunstigden opleggen:
enerzijds moeten begunstigden alle kaarten van hetzelfde merk accepteren (het
element "honoreren van alle producten"), ongeacht de verschillende
kosten die aan deze kaarten verbonden zijn, en, anderzijds, moeten zij dat doen
ongeacht de individuele uitgevende bank die de kaart heeft uitgegeven (het
element "honoreren van alle uitgevers"). Het is in het belang van de
consument dat de begunstigde voor eenzelfde categorie kaarten niet tussen
uitgevers of kaarthouders kan discrimineren en dat betalingssystemen en
betalingsdienstaanbieders begunstigden een dergelijke verplichting kunnen
opleggen. Het element "honoreren van alle uitgevers" van de
verplichting om alle kaarten te honoreren is derhalve een gerechtvaardigde
verplichting binnen een betaalkaartsysteem omdat begunstigden aldus worden
belet te discrimineren tussen de individuele banken die een kaart hebben
uitgegeven, maar het element "honoreren van alle producten" is
daarentegen in wezen een koppelverkooppraktijk die tot gevolg heeft dat de
acceptatie van kaarten met lage vergoedingen wordt gekoppeld aan de acceptatie
van kaarten met hoge vergoedingen. Indien het element "honoreren van alle
producten" uit de verplichting om alle kaarten te honoreren zou worden
verwijderd, dan zouden handelaars de door hen aangeboden keuze aan
betaalkaarten kunnen beperken tot uitsluitend betaalkaarten met lage(re)
kosten, wat via de geringere door handelaars te betalen kosten ook consumenten
ten goede zou komen. Handelaars die debetkaarten accepteren, zouden dan niet
gedwongen zijn ook kredietkaarten te accepteren, en handelaars die kredietkaarten
accepteren zouden niet gedwongen zijn commerciële kaarten te accepteren. Ter
bescherming van de consument en van zijn vermogen om zoveel mogelijk van
betaalkaarten gebruik te maken, zouden handelaars evenwel verplicht zijn alle
kaarten te accepteren waarvoor dezelfde gereglementeerde interbancaire
vergoeding geldt. De bovenbeschreven beperking zou tevens resulteren in een
concurrerender omgeving voor kaarten waarvan de interbancaire vergoedingen niet
bij deze verordening zijn gereglementeerd, omdat handelaars zich in een
sterkere positie zouden bevinden bij het onderhandelen over de voorwaarden
waaronder zij dergelijke kaarten accepteren. (30) Willen de beperkingen op de
verplichting om alle kaarten te honoreren doeltreffend functioneren, dan is
bepaalde informatie onontbeerlijk. Ten eerste moeten begunstigden over de
middelen beschikken om de verschillende categorieën kaarten te identificeren.
Daarom moet het mogelijk zijn de diverse categorieën op zicht en elektronisch
op de drager te identificeren. Ten tweede moet ook de betaler over de
acceptatie van zijn betaalinstrument(en) op een gegeven verkooppunt worden
geïnformeerd. Het is noodzakelijk dat de mededeling door de begunstigde aan de
betaler van elke beperking op het gebruik van een bepaald merk, op hetzelfde
moment en onder dezelfde voorwaarden geschiedt als de mededeling dat een
gegeven merk wordt geaccepteerd. (31) Om ervoor te zorgen dat beroep
kan worden aangetekend wanneer deze verordening verkeerd wordt toegepast of
wanneer er geschillen tussen betalingsdienstgebruikers en
betalingsdienstaanbieders ontstaan, moeten de lidstaten adequate en effectieve
buitengerechtelijke klachten- en beroepsprocedures opzetten. De lidstaten
moeten voorschriften vaststellen inzake de sancties die gelden voor inbreuken
op deze verordening en waarborgen dat deze sancties doeltreffend, evenredig en
afschrikkend zijn, en dat ze worden uitgevoerd. (32) Aangezien de doelstellingen
van deze verordening, namelijk de vaststelling van uniforme vereisten voor
betaalkaarttransacties en op kaartbetalingen gebaseerde internet- en mobiele
transacties, niet op bevredigende wijze door de lidstaten kunnen worden
verwezenlijkt en derhalve wegens de beoogde reikwijdte beter op het niveau van
de Unie kunnen worden bewerkstelligd, kan de Unie, overeenkomstig het in
artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde
subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde
artikel neergelegde subsidiariteitsbeginsel gaat deze verordening niet verder
dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. (33) Deze verordening eerbiedigt de
grondrechten en strookt met de beginselen die met name in het Handvest van de
grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, en in het bijzonder het recht op
een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, de
vrijheid van ondernemerschap en consumentenbescherming, en moet overeenkomstig
deze rechten en beginselen worden toegepast, HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD: HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1
Toepassingsgebied 1. In deze verordening worden
eenvormige technische en bedrijfsmatige vereisten vastgesteld voor
betaalkaarttransacties binnen de Unie, waarbij zowel de
betalingsdienstaanbieder van de betaler als de betalingsdienstaanbieder van de
begunstigde binnen de Unie is gevestigd. 2. Deze verordening is niet van
toepassing op betaalinstrumenten die uitsluitend binnen een beperkt netwerk
kunnen worden gebruikt om aan welbepaalde behoeften te voldoen met behulp van
betaalinstrumenten die slechts beperkte gebruiksmogelijkheden hebben, ofwel
omdat ze door de specifieke houder van het instrument alleen kunnen worden
gebruikt om in de bedrijfsgebouwen van de uitgever goederen of diensten te
kopen binnen een beperkt netwerk van dienstverleners uit hoofde van een directe
handelsovereenkomst met een professionele uitgever, ofwel omdat ze enkel kunnen
worden gebruikt om een beperkte reeks goederen of diensten aan te schaffen. 3. Hoofdstuk II is niet van
toepassing op: (a)
transacties met commerciële kaarten; (b)
opnemingen van contanten bij geldautomaten; en (c)
transacties met kaarten die door
driepartijenbetaalkaartsystemen zijn uitgegeven. 4. Artikel 7 is niet van
toepassing op driepartijenbetaalkaartsystemen. Artikel 2
Definities Voor de toepassing van deze verordening wordt
verstaan onder: (1)
"accepteerder": betalingsdienstaanbieder
die direct of indirect met een begunstigde een overeenkomst sluit om de
betalingstransacties van de begunstigde te verwerken; (2)
"uitgever": betalingsdienstaanbieder die
direct of indirect met een betaler een overeenkomst sluit om de
betalingstransacties van de betaler te verwerken; (3)
"consument": natuurlijke persoon die, in
betalingsdienstcontracten welke onder deze verordening vallen, voor doeleinden
buiten zijn bedrijfs- of beroepswerkzaamheden handelt; (4)
"debetkaarttransactie":
kaartbetalingstransactie, ook met vooruitbetaalde kaarten die gekoppeld zijn
aan een betaal- of depositorekening waarvan een transactie wordt gedebiteerd in
minder dan of 48 uur nadat de transactie is toegestaan/geïnitieerd; (5)
"kredietkaarttransactie":
kaartbetalingstransactie waarbij de transactie wordt afgewikkeld meer dan 48 uur
nadat de transactie is toegestaan/geïnitieerd; (6)
"commerciële kaart": betaalkaart die is
uitgegeven aan ondernemingen of overheidsentiteiten en die uitsluitend wordt
gebruikt voor het betalen van beroepskosten van werknemers of ambtenaren, dan
wel een kaart die is uitgegeven aan natuurlijke personen die op zelfstandige
basis een beroepsactiviteit uitoefenen en die uitsluitend wordt gebruikt voor
het betalen van beroepskosten van die op zelfstandige basis werkzame
natuurlijke personen of hun werknemers; (7)
"op een kaart gebaseerde
betalingstransactie": dienst waarvan wordt gebruikgemaakt om een
betalingstransactie met behulp van een kaart, telecommunicatie-, digitale of
IT-drager of programmatuur te voltooien indien dit in een betaalkaarttransactie
resulteert. Op kaarten gebaseerde betalingstransacties omvatten geen
transacties die op andere soorten betalingsdiensten zijn gebaseerd; (8)
"grensoverschrijdende
betalingstransactie": een kaartbetaling of een op een kaart gebaseerde
betalingstransactie die door een betaler of een begunstigde is geïnitieerd,
waarbij de betalingsdienstaanbieder van de betaler en de betalingsdienstaanbieder
van de begunstigde in verschillende lidstaten gevestigd zijn, of waarbij de
betaalkaart is uitgegeven door een uitgevende betalingsdienstaanbieder die in
een andere lidstaat is gevestigd dan het verkooppunt; (9)
"interbancaire vergoeding": vergoeding
die direct of indirect (d.w.z. via een derde) voor elke transactie wordt
betaald tussen de betalingsdienstaanbieders van de betaler en de begunstigde
die bij een betaalkaart- of een op een betaalkaart gebaseerde transactie
betrokken zijn; (10)
"handelarenvergoeding": vergoeding die
voor elke transactie door de begunstigde aan de accepteerder wordt betaald en
die de interbancaire vergoeding, de vergoeding voor het betalingssysteem en
voor de betalingsverwerking en de marge van de accepteerder omvat; (11)
"begunstigde": natuurlijke of
rechtspersoon die de beoogde ontvanger is van de geldmiddelen waarop een
betalingstransactie betrekking heeft; (12)
"betaler": hetzij een natuurlijke of
rechtspersoon die houder is van een betaalrekening en een betaalopdracht vanaf
die betaalrekening toestaat, hetzij, bij ontbreken van een betaalrekening, een
natuurlijke of rechtspersoon die een betaalopdracht geeft; (13)
"betaalkaartsysteem": een enkel geheel
van regels, praktijken, normen en/of richtsnoeren voor de uitvoering van
betalingstransacties over de hele Unie en binnen lidstaten dat losstaat van een
infrastructuur die, of betalingssysteem dat de werking ervan ondersteunt; (14)
"vierpartijenbetaalkaartsysteem": een
betaalkaartsysteem waarbij betalingen worden verricht van de betaalrekening van
een kaarthouder naar de betaalrekening van een begunstigde door tussenkomst van
het systeem, een betaalkaartuitgevende betalingsdienstaanbieder (van de zijde
van de kaarthouder) en een accepterende betalingsdienstaanbieder (van de zijde
van de begunstigde), alsook op kaarten gebaseerde transacties die op
dezelfde structuur stoelen; (15)
"driepartijenbetaalkaartsysteem": een
betaalkaartsysteem waarbij betalingen worden verricht van een betaalrekening
die het systeem namens de kaarthouder aanhoudt, naar een betaalrekening die het
systeem namens de begunstigde aanhoudt, alsook op kaarten gebaseerde
transacties die op dezelfde structuur stoelen. Wanneer een
driepartijenbetaalkaartsysteem andere betalingsdienstaanbieders een licentie
verleent voor de uitgifte en/of acceptatie van betaalkaarten, wordt het als een
vierpartijenbetaalkaartsysteem aangemerkt; (16)
"betaalinstrument": gepersonaliseerde
drager(s) en/of geheel van procedures, overeengekomen tussen de
betalingsdienstgebruiker en de betalingsdienstaanbieder, waarvan door de betalingsdienstgebruiker,
of namens hem, wordt gebruikgemaakt om een betaalopdracht te initiëren; (17)
"op een kaart gebaseerd
betaalinstrument": betaalinstrument, met inbegrip van een kaart, mobiele
telefoon, computer of enigerlei andere technologische drager die de passende
applicatie bevat, die door de betaler wordt gebruikt voor het initiëren van een
betaalopdracht die geen overmaking of automatische afschrijving in de zin van
artikel 2 van Verordening (EU) nr. 260/2012 is; (18)
"betalingsapplicatie": computerprogrammatuur
of gelijkwaardig die is geladen op een drager die het mogelijk maakt op kaarten
gebaseerde betalingstransacties te initiëren en de betaler in staat stelt
betaalopdrachten te geven; (19)
"betaalopdracht": door een betaler aan
zijn betalingsdienstaanbieder gegeven instructie om een betalingstransactie uit
te voeren; (20)
"betaalkaarttransactie":
betalingstransactie die met een betaalkaart of met gebruikmaking van de
infrastructuur van een betaalkaarttransactie wordt verricht en die op de
bedrijfsregels van een betaalkaarttransactie is gebaseerd; (21)
"betalingsdienstaanbieder": natuurlijke
of rechtspersoon die de toelating heeft om de betalingsdiensten te verlenen die
in de bijlage bij Richtlijn 2007/64/EG zijn opgenomen. Een
betalingsdienstaanbieder kan een uitgever, een accepteerder of beide zijn; (22)
"betalingsdienstgebruiker": natuurlijke
of rechtspersoon die in de hoedanigheid van betaler, begunstigde of beide van
een betalingsdienst gebruikmaakt; (23)
"betalingstransactie": een door de
betaler of namens hem, dan wel door de begunstigde geïnitieerde handeling
waarbij geldmiddelen worden overgemaakt, ongeacht of er onderliggende
verplichtingen tussen de betaler en de begunstigde bestaan; (24)
"verwerking": het verrichten van diensten
voor de verwerking van een betalingstransactie, waarbij het nodige wordt gedaan
om een betalingsinstructie tussen de accepteerder en de uitgever af te
handelen; (25)
"verwerkingsentiteit": natuurlijke of
rechtspersoon die diensten voor de verwerking van betalingstransacties
aanbiedt. Hoofdstuk II Interbancaire vergoedingen Artikel 3
Interbancaire vergoedingen voor grensoverschrijdende transacties met debet- of
kredietkaarten van consumenten 1. Uiterlijk twee maanden na de
inwerkingtreding van deze verordening bieden of verlangen betalingsdienstaanbieders
voor grensoverschrijdende debetkaarttransacties geen interbancaire vergoeding per
transactie of enigerlei andere overeengekomen vergoeding met eenzelfde
oogmerk of effect meer die meer dan 0,2 % van de transactiewaarde
bedraagt. 2. Uiterlijk twee maanden na de
inwerkingtreding van deze verordening bieden of verlangen
betalingsdienstaanbieders voor grensoverschrijdende kredietkaarttransacties
geen interbancaire vergoeding per transactie of enigerlei andere
overeengekomen vergoeding met eenzelfde oogmerk of effect meer die meer dan 0,3 %
van de transactiewaarde bedraagt. Artikel 4
Interbancaire vergoedingen voor alle transacties met debet- of kredietkaarten
van consumenten 1. Uiterlijk twee jaar na de
inwerkingtreding van deze verordening bieden of verlangen
betalingsdienstaanbieders voor op debetkaarten gebaseerde transacties geen
interbancaire vergoeding per transactie of enigerlei andere
overeengekomen vergoeding met eenzelfde oogmerk of effect meer die meer dan 0,2 %
van de transactiewaarde bedraagt. 2. Uiterlijk twee jaar na de
inwerkingtreding van deze verordening bieden of verlangen
betalingsdienstaanbieders voor op kredietkaarten gebaseerde transacties geen
interbancaire vergoeding per transactie of enigerlei andere
overeengekomen vergoeding met eenzelfde oogmerk of effect meer die meer dan 0,3 %
van de transactiewaarde bedraagt. Artikel 5
Omzeilingsverbod Voor de toepassing van de in de artikelen 3 en
4 bedoelde maxima wordt elke nettocompensatie die een uitgevende bank van een
betaalkaartsysteem in verband met betalingstransacties of daarmee samenhangende
activiteiten ontvangt, als onderdeel van de interbancaire vergoeding behandeld. Hoofdstuk III Bedrijfsregels Artikel 6
Licentieverlening 1. Alle territoriale beperkingen
binnen de Unie of regels met eenzelfde effect in licentieovereenkomsten voor de
uitgifte van betaalkaarten of de acceptatie van betaalkaarttransacties zijn
verboden. 2. Alle territoriale beperkingen
binnen de Unie of regels met eenzelfde effect in regels van vierpartijenbetaalkaartsystemen
zijn verboden. 3. Elk vereiste of elke
verplichting om een landenspecifieke licentie of vergunning te verkrijgen om
activiteiten op grensoverschrijdende basis te kunnen ontplooien, dan wel elke
regel met eenzelfde effect in licentieovereenkomsten voor de uitgifte van
betaalkaarten of de acceptatie van betaalkaarttransacties is verboden. 4. Elk vereiste of elke
verplichting om een landenspecifieke licentie of vergunning te verkrijgen om
activiteiten op grensoverschrijdende basis te kunnen ontplooien, dan wel elke
regel met eenzelfde effect in regels van vierpartijenbetaalkaartsystemen is
verboden. Artikel 7
Scheiding tussen betaalkaartsysteem en verwerkingsentiteiten 1. Betaalkaartsystemen
en verwerkingsentiteiten zijn onafhankelijk wat rechtsvorm, organisatie en
besluitvorming betreft. Zij discrimineren op generlei wijze tussen, enerzijds,
hun dochterondernemingen of aandeelhouders en, anderzijds, gebruikers van deze
systemen en andere contractuele partners; zij stellen met name de verlening van enigerlei door hen aangeboden dienst op generlei wijze
afhankelijk van de aanvaarding door hun contractpartij van enigerlei andere
dienst die zij aanbieden. 2. Betaalkaartsystemen
voorzien in de mogelijkheid dat toelatings- en clearingberichten met betrekking
tot afzonderlijke kaarttransacties van elkaar kunnen worden gescheiden en door
verschillende verwerkingsentiteiten kunnen worden verwerkt. 3. Elke vorm van territoriale
discriminatie in verwerkingsregels die door betaalkaartsystemen worden toegepast,
is verboden. 4. Verwerkingsentiteiten
binnen de Unie dragen er zorg voor dat hun systeem technisch interoperabel is
met andere systemen van verwerkingsentiteiten binnen de Unie dankzij het
gebruik van door internationale of Europese normalisatie-instellingen
ontwikkelde normen. Bovendien worden door verwerkingsentiteiten geen
bedrijfsregels vastgesteld of toegepast die de interoperabiliteit met andere
verwerkingsentiteiten binnen de Unie beperken. Artikel 8
Co-badging en applicatiekeuze 1. Alle systeemregels en regels
in licentieovereenkomsten die co-badging door een uitgever van twee of meer
verschillende merken van betaalinstrumenten op een kaart of telecommunicatie-,
digitale of IT-drager hinderen of beletten, zijn verboden. 2. Elk verschil in behandeling
van uitgevers of accepteerders in systeemregels en regels in
licentieovereenkomsten betreffende co-badging op een kaart of
telecommunicatie-, digitale of IT-drager is objectief gerechtvaardigd en
niet-discriminerend. 3. Bij transacties waarvoor niet
van hun systeem wordt gebruikgemaakt, leggen betaalkaartsystemen geen
rapportageverplichtingen, verplichtingen tot betaling van vergoedingen of
andere verplichtingen met eenzelfde oogmerk of effect op aan kaartuitgevende en
kaartaccepterende betalingsdienstaanbieders wanneer het gaat om transacties die
worden uitgevoerd met enigerlei drager waarop hun merk aanwezig is. 4. Routeringbeginselen die erop
zijn gericht transacties via een specifiek kanaal te laten verlopen, alsook
verwerkings- en andere technische en veiligheidsnormen en ‑voorschriften
voor de verwerking van meer dan één betaalkaartmerk op een kaart of een
telecommunicatie-, digitale of IT-drager zijn niet-discriminerend en worden op
niet-discriminerende wijze toegepast. 5. Wanneer een betaalinstrument
de keuze biedt tussen verschillende merken van betaalinstrumenten, wordt het
merk dat voor de betalingstransactie in kwestie wordt toegepast, op het
verkooppunt door de betaler bepaald. 6. Betaalkaartsystemen,
uitgevers, accepteerders en aanbieders van infrastructuur voor de verwerking
van betaalkaarten brengen op het betaalinstrument of in de op het verkooppunt
gebruikte apparatuur geen automatische mechanismen, programmatuur of hardware
aan die de applicatiekeuze van de betaler beperken wanneer hij van een
co-badged betaalinstrument gebruikmaakt. Artikel 9
Samenvoegingsverbod 1. Accepteerders bieden en
rekenen begunstigden afzonderlijk gespecificeerde handelarenvergoedingen voor
de verschillende categorieën en verschillende merken van betaalkaarten aan,
tenzij handelaars accepterende betalingsdienstaanbieders schriftelijk verzoeken
handelarenvergoedingen samen te voegen. 2. Overeenkomsten tussen
accepterende betalingsdienstaanbieders en begunstigden bevatten afzonderlijk
gespecificeerde informatie over het bedrag van de handelarenvergoedingen,
interbancaire vergoedingen en systeemvergoedingen voor elke categorie en elk
merk van betaalkaarten. Artikel 10
Verplichting om alle kaarten te honoreren 1. Betalingssystemen en
betalingsdienstaanbieders passen geen enkele regel toe die begunstigden die
kaarten en andere betaalinstrumenten accepteren die door een uitgevende
betalingsdienstaanbieder in het kader van een betaalinstrumentensysteem zijn
uitgegeven, ertoe kan verplichten ook andere betaalinstrumenten van hetzelfde
merk en/of dezelfde categorie te accepteren die in het kader van hetzelfde
systeem door andere uitgevende betalingsdienstaanbieders zijn uitgegeven,
behalve als daarvoor dezelfde gereglementeerde interbancaire vergoeding geldt. 2. De in lid 1 bedoelde
beperking van de verplichting om alle kaarten te honoreren, laat de
mogelijkheid onverlet voor betalingssystemen en betalingsdienstaanbieders om te
bepalen dat bepaalde kaarten niet mogen worden geweigerd op basis van de
identiteit van de uitgevende betalingsdienstaanbieder of van de kaarthouder. 3. Handelaars die besluiten niet
alle kaarten of andere betaalinstrumenten van een betaalkaartsysteem te
accepteren, brengen consumenten daarvan op duidelijke en ondubbelzinnige wijze
op de hoogte op hetzelfde tijdstip waarop zij consumenten over de acceptatie
van andere kaarten en betaalinstrumenten van het systeem informeren. Deze
informatie wordt duidelijk zichtbaar aan de ingang van de winkel, aan de kassa
of op de website of een ander toepasselijk elektronisch of mobiel medium
aangegeven, en wordt tijdig aan de betaler verstrekt voordat hij een
verkoopovereenkomst met de begunstigde sluit. 4. Uitgevende
betalingsdienstaanbieders dragen er zorg voor dat hun betaalinstrumenten op
zicht en elektronisch identificeerbaar zijn, waardoor begunstigden
ondubbelzinnig kunnen uitmaken voor welke merken en categorieën van
vooruitbetaalde, debet-, krediet- of commerciële kaarten of op dergelijke
kaarten gebaseerde betalingen de betaler heeft gekozen. Artikel 11
Sturingsregels 1. Elke regel in
licentieovereenkomsten, in door betaalkaartsystemen toegepaste systeemregels en
in tussen kaartaccepterende betalingsdienstaanbieders en begunstigden gesloten
overeenkomsten die begunstigden belet consumenten ertoe aan te sporen gebruik
te maken van een betaalinstrument dat de voorkeur van de begunstigde geniet, is
verboden. Dit verbod heeft ook betrekking op elke regel die begunstigden
verbiedt betaalinstrumenten van een bepaald systeem minder gunstig of gunstiger
te behandelen dan andere. 2. Elke regel in
licentieovereenkomsten, in door betaalkaartsystemen toegepaste systeemregels en
in tussen kaartaccepterende betalingsdienstaanbieders en begunstigden gesloten
overeenkomsten die begunstigden belet betalers over interbancaire en
handelarenvergoedingen te informeren, is verboden. 3. De leden 1 en 2 laten de
voorschriften inzake kosten, kortingen of andere sturingsmiddelen onverlet die
in artikel 55 van voorstel COM(2012) 547 en in artikel 19 van
Richtlijn 2011/83/EU[22]
zijn vastgelegd. Artikel 12
Aan de begunstigde te verstrekken informatie over afzonderlijke
betalingstransacties 1. Na de uitvoering van een
afzonderlijke betalingstransactie verstrekt de betalingsdienstaanbieder van de
begunstigde de begunstigde de volgende informatie: (a)
een referentie die de begunstigde in staat stelt de
betalingstransactie te identificeren; (b)
het bedrag van de betalingstransactie, in de valuta
waarin de betaalrekening van de begunstigde wordt gecrediteerd; (c)
het bedrag van de eventuele kosten voor de
betalingstransactie, waarbij het bedrag van de interbancaire vergoeding
afzonderlijk wordt vermeld. Met de voorafgaande en uitdrukkelijke toestemming
van de begunstigde mag de in de eerste alinea bedoelde informatie worden
samengevoegd per merk, applicatie, categorie betaalinstrumenten en tarief van
de interbancaire vergoedingen die op de transactie van toepassing zijn. 2. Contracten tussen
accepteerders en begunstigden kunnen de bepaling bevatten dat de in lid 1,
eerste alinea, bedoelde informatie op gezette tijden en ten minste eenmaal per
maand moet worden verstrekt of ter beschikking moet worden gesteld op een
overeengekomen wijze die de begunstigden de mogelijkheid biedt informatie
ongewijzigd op te slaan en te reproduceren. Hoofdstuk IV Slotbepalingen Artikel 13
Bevoegde autoriteiten 1. De lidstaten wijzen bevoegde
autoriteiten aan die gemachtigd zijn om de handhaving van deze verordening te
garanderen en waaraan onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden worden verleend. 2. De lidstaten mogen bestaande
organen als bevoegde autoriteiten aanwijzen. 3. De lidstaten mogen
verschillende bevoegde autoriteiten aanwijzen. 4. De lidstaten stellen de
Commissie uiterlijk twee maanden na de inwerkingtreding van deze verordening
ervan in kennis welke instanties zij als bevoegde autoriteiten hebben
aangewezen. Zij delen de Commissie alle latere wijzigingen met betrekking tot
deze autoriteiten onverwijld mee. 5. De in lid 1 bedoelde,
aangewezen bevoegde autoriteiten beschikken over toereikende middelen voor de uitoefening
van hun taken. 6. De lidstaten verlangen van de
bevoegde autoriteiten dat zij daadwerkelijk toezicht houden op de naleving van
deze verordening en alle nodige maatregelen nemen om die naleving te
waarborgen. 7. De lidstaten dragen er zorg
voor dat tegen de in lid 1 bedoelde aanwijzingen beroep openstaat bij de
rechter. Artikel 14
Sancties 1. De lidstaten stellen de
voorschriften vast ten aanzien van de sancties die gelden voor inbreuken op
deze verordening en nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze
sancties ook worden toegepast. Deze sancties moeten effectief zijn, in
verhouding tot de inbreuk staan en een ontradende werking hebben. 2. De lidstaten stellen de
Commissie uiterlijk twee maanden na de inwerkingtreding van deze verordening
van de desbetreffende bepalingen op de hoogte en stellen haar onverwijld in
kennis van eventuele latere wijzigingen ervan. Artikel 15
Geschillenbeslechting, buitengerechtelijke klachten- en beroepsprocedures 1. De lidstaten zetten adequate
en effectieve buitengerechtelijke klachten- en beroepsprocedures op voor de
beslechting van geschillen tussen begunstigden en hun betalingsdienstaanbieders
die met betrekking tot deze verordening ontstaan. Daartoe wijzen de lidstaten
bestaande organen aan of richten zij, in voorkomend geval, nieuwe organen op. 2. De lidstaten stellen de
Commissie uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening ervan
in kennis welke organen zij hebben aangewezen. Zij delen de Commissie alle
latere wijzigingen met betrekking tot deze organen onverwijld mee. Artikel 16 Evaluatieclausule Vier jaar na de inwerkingtreding van deze
verordening dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een
verslag in over de toepassing van deze verordening. In het verslag van de
Commissie wordt met name gekeken naar de niveaus van de interbancaire
vergoedingen om te beoordelen of deze passend zijn, alsook naar
sturingsmechanismen zoals kosten, rekening houdend met het gebruik en de kosten
van de diverse betaalmiddelen en de mate waarin nieuwkomers en nieuwe
technologie hun weg naar de markt hebben gevonden. Artikel 17
Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de
twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de
Europese Unie. Deze verordening is verbindend in al haar
onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De voorzitter De
voorzitter [1] Zie bijvoorbeeld het recente voorstel betreffende de
toegang tot betaalrekeningen met basisfuncties (COM(2013) 266 final van 8 mei 2013). [2] http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2007:319:0001:01:NL:HTML. [3] Arrest van het Gerecht van 24 mei 2012 in zaak T 111/08,
MasterCard en anderen/Commissie, nog niet bekendgemaakt. [4] Zaak
COMP/34.579, MasterCard, beschikking van de Commissie van 19 december 2007
http://ec.europa.eu/competition/antitrust/cases/dec_docs/34579/34579_1889_2.pdf [5] Artikel 80 van de Deense wet op betalingsdiensten en
elektronisch geld, geconsolideerde wet nr. 365 van 26 april 2011, http://www.finanstilsynet.dk/en/Regler-og-praksis/Translated-regulations/~/media/Regler-og-praksis/2012/C_Act365_2011_new.ashx. Deze wet
reglementeert de
handelarenvergoedingen voor persoonlijke transacties en schrijft voor dat handelaars
een jaarlijkse vergoeding moeten betalen. De handelaars zijn ingedeeld in 8
verschillende kostencategorieën en het ministerie van Economie stelt de
vergoedingsbedragen vast. [6] https://www.gov.uk/government/consultations/opening-up-uk-payments [7] http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:52011DC0941:NL:NOT [8] http://ec.europa.eu/internal_market/payments/docs/cim/gp_feedback_statement_en.pdf [9] http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//TEXT+TA+P7-TA-2012-0426+0+DOC+XML+V0//NL. [10] http://ec.europa.eu/internal_market/payments/docs/cim/gp_feedback_statement_en.pdf [11] COM(2013) 266 final. [12] Zie effectbeoordeling, blz. 208. [13] http://www.autoritedelaconcurrence.fr/user/standard.php?id_rub=418&id_article=1895 [14] http://www.autoritedelaconcurrence.fr/user/standard.php?id_rub=418&id_article=1895 [15] PB C [...] van [...], blz. [...]. [16] PB C [...] van [...], blz. [...]. [17] Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot
wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en
tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG (PB L 319 van 5.12.2007, blz. 1). [18] Verordening (EG) nr. 924/2009 van het Europees Parlement
en de Raad van 16 september 2009 betreffende grensoverschrijdende betalingen in
de Gemeenschap en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2560/2001 (PB L 266 van 9.10.2009,
blz. 11). [19] Verordening (EU) nr. 260/2012 van het Europees
Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot vaststelling van technische en
bedrijfsmatige vereisten voor overmakingen en automatische afschrijvingen in
euro en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 924/2009 (PB L 94 van 30.3.2012, blz. 22). [20] Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad
van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn
93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en
de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG
van het Europees Parlement en de Raad (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 64). [21] Italië, Hongarije, Polen en het Verenigd Koninkrijk. [22] Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad
van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten.