Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52013IR1999

    Advies van het Comité van de Regio's — Het EU-pakket voor sociale investeringen

    PB C 356 van 5.12.2013, p. 60–67 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    5.12.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 356/60


    Advies van het Comité van de Regio's — Het EU-pakket voor sociale investeringen

    2013/C 356/11

    HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

    waardeert de door de Commissie voorgestelde benadering om via het pakket sociale investeringen (PSI) meer aandacht te besteden aan het versterken van de capaciteiten van mensen en aan het bevorderen van hun deelname aan de samenleving en de arbeidsmarkt, teneinde de individuele welvaart te vergroten, de economie te stimuleren en de EU te helpen om sterker, samenhangender en competitiever uit de crisis te komen;

    betreurt dat in het pakket sociale investeringen van de Commissie wordt voorbijgegaan aan de rol van lokale en regionale overheden, die vanuit de praktijk weten waar de sociale problemen liggen en een hoofdrol spelen bij het coördineren en uitvoeren van maatregelen om ze aan te pakken;

    merkt op dat veel lokale en regionale overheden al bezig zijn met de ontwikkeling en uitvoering van succesvolle programma's om de in het PSI genoemde problemen aan te pakken. Onderlinge uitwisseling van goede methoden tussen lokale en regionale overheden moet dan ook worden aangemoedigd;

    verzoekt de EU om in samenspraak met de lidstaten de mogelijkheid te overwegen een kader voor sociale huisvesting op te zetten. Sociale huisvesting is immers van groot belang voor de aanpak van dakloosheid en voor de tenuitvoerlegging van huisvestingsstrategieën ter preventie van dakloosheid waar de Commissie op aangedrongen heeft;

    vindt dat het ESF beter op de daadwerkelijke behoeften van de burgers zou moeten inspelen door lokale en regionale overheden meer flexibiliteit te geven bij de vaststelling van doelen op plaatselijk niveau;

    verzoekt de Commissie om een concreet plan voor de uitvoering van het PSI op te stellen. Dit zou ook mechanismen moeten omvatten voor monitoring, coördinatie, transnationale uitwisseling en van elkaar leren waar het gaat om thematische prioriteiten zoals jeugdwerkloosheid, onderwijs, dakloosheid, kinderarmoede en hulp aan gehandicapten en zorgbehoevenden.

    Rapporteur

    Ahmed ABOUTALEB (NL/PSE), burgemeester van Rotterdam

    Referentiedocument

    Mededeling van de Europese Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Naar sociale investering voor groei en cohesie — inclusief de uitvoering van het Europees Sociaal Fonds 2014-2020

    COM(2013) 83 final

    I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

    HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

    Achtergrond en aanleiding voor het opstellen van een advies

    1.

    waardeert de door de Commissie voorgestelde benadering om via het pakket sociale investeringen (PSI) meer aandacht te besteden aan het versterken van de capaciteiten van mensen en aan het bevorderen van hun deelname aan de samenleving en de arbeidsmarkt, teneinde de individuele welvaart te vergroten, de economie te stimuleren en de EU te helpen om sterker, samenhangender en competitiever uit de crisis te komen.

    2.

    Het CvdR heeft er in zijn advies over Actieve integratie (PB C 257 van 9.10.2008, blz. 1) al op gewezen dat lokale en regionale overheden een sleutelrol vervullen in het beleid om mensen actief te integreren.

    3.

    Er kan alleen voor duurzame groei, evenwichtige begrotingen en sociale cohesie worden gezorgd als er meer wordt geijverd voor het scheppen van nieuwe banen en het opvoeren van de sociale bescherming en de sociale inclusie. Dit moet volledig in het Europees Semester tot uitdrukking komen door in de toezicht- en coördinatiemechanismen doelstellingen op te nemen die met name betrekking hebben op fatsoenlijke banen en vermindering van ongelijkheden, teneinde aldus een balans tussen economische en sociale doelen te vinden en voortdurend te streven naar meer economische, sociale en territoriale samenhang, om de economische en sociale verschillen tussen de regio's te verkleinen.

    4.

    Problemen rond armoede en sociale uitsluiting zijn absoluut gezien het grootst in stedelijke gebieden, waar 80 % van de Europese bevolking woont en 85 % van het bbp wordt gerealiseerd, terwijl plattelandsgebieden relatief gezien met grote sociale problemen kampen vanwege het lagere inkomensniveau en de geringe bevolkingsdichtheid. Sociale problemen zijn vaak geconcentreerd in bepaalde wijken, waardoor er, los van het algemene welvaartspeil van een stad, buurten ontstaan waar armoe troef is.

    Algemene opmerkingen

    5.

    Bij de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting moet absoluut gewaarborgd worden dat basisdiensten van algemeen belang, zoals huisvesting, onderwijs, gezondheidszorg, werkgelegenheid en sociale diensten, voor alle burgers op voet van gelijkheid toegankelijk zijn, zoals in het Handvest van de grondrechten van de EU is bepaald. Een noodzakelijke voorwaarde hiervoor is dat burgers uit alle lagen van de samenleving blijk geven van solidariteit. De verdeling van deze basisdiensten moet onderdeel vormen van een totaalaanpak, waarbij naar zowel de korte als lange termijn wordt gekeken en de burgers centraal staan bij het zoeken naar oplossingen.

    6.

    Alle EU-instellingen zouden er duidelijk naar moeten streven dat de burgers in alle fases van de ontwikkeling van beleid, van de formulering tot de uitvoering ervan, een stem in het kapittel krijgen. Het is thans van het grootste belang om het vertrouwen in onze democratische instellingen te herstellen door te laten zien dat we de wensen en verlangens van de burgers zeer ernstig nemen. Als we antwoorden zoeken op plaatselijk niveau en we gebruikmaken van de inzet, de wil om spijkers met koppen te slaan en de lokale kennis over de moeilijkheden waarmee burgers concreet te maken hebben, zijn we bovendien beter in staat om haalbare en doeltreffende oplossingen te vinden voor de sociale problemen. Investeren in gemeenschappen op (sub)lokaal niveau zorgt bovendien voor stabiele woonomgevingen die positief uitwerken op het veiligheidsgevoel.

    7.

    De Commissie erkent gelukkig dat werkgelegenheid en sociaal beleid primair onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten en de lokale en regionale overheden vallen, waarmee ze het subsidiariteitsbeginsel in acht neemt.

    8.

    De Commissie stelt zich terecht op het standpunt dat het voor de bestrijding van werkloosheid cruciaal is om meer nadruk te leggen op het creëren van nieuwe banen, het terugdringen van de werkloosheid, een leven lang leren, acties om op de arbeidsmarkt beter te kunnen concurreren, onderwijs en opleiding, gelijke kansen en andere maatregelen om de vaardigheden en kansen van mensen te verbeteren. Hierbij moet ook gedacht worden aan maatregelen om mobiliteit onder werknemers te stimuleren en microleningen te verstrekken aan personen die een bedrijf willen starten of uitbreiden.

    9.

    Het CvdR betreurt dat in het pakket sociale investeringen van de Commissie wordt voorbijgegaan aan de rol van lokale en regionale overheden. Lokale en regionale overheden besturen gebieden waar mensen wonen, werken en leren of hulp krijgen omdat ze gehandicapt of zorgafhankelijk zijn, en hebben als zodanig een grote impact op het leven van de meeste Europese burgers. De meeste vormen van sociale dienstverlening vinden plaats op het niveau van lokale en regionale overheden, en daar worden ook de meeste uitkeringen verstrekt.

    10.

    Het Europees Parlement en de Commissie pleiten voor een geïntegreerde uitvoering van strategieën inzake actieve inclusie. Volgens het CvdR zullen deze meer zoden aan de dijk zetten als lokale en regionale overheden meer bij besluiten worden betrokken. Lokale en regionale overheden weten vanuit de praktijk waar de sociale problemen liggen en spelen een hoofdrol bij het coördineren en uitvoeren van maatregelen om ze aan te pakken. Ervaring bij het aanpakken van sociale problemen is cruciaal om de Europa 2020-doelstellingen te kunnen halen. Decentrale overheden dienen dan ook een belangrijke rol te krijgen in het Europees semester en in de onderhandelingen over de nationale hervormingsprogramma's en de uitvoering ervan.

    11.

    Werk moet lonen. Dit betekent dat een toereikend minimumloon moet worden gegarandeerd en dat er kwaliteitsbanen moeten worden gecreëerd. Personen die (tijdelijk of nog) niet kunnen werken, moeten kunnen rekenen op voldoende bestaansmiddelen met gelijkwaardige toegang tot basisdiensten voor preventie, opleiding en activering. Daarom dringt het CvdR er bij de Commissie op aan om de Aanbeveling van de Raad inzake het minimuminkomen (1992) in praktijk te brengen.

    12.

    Lokale overheden hebben de inzet nodig van alle individuen, maatschappelijke organisaties en bedrijven die naar stedelijke gebieden trekken. De innovatiezin van sociale ondernemers die nieuwe oplossingen kunnen aandragen om aan de vraag naar diensten en infrastructuur te voldoen, moet worden gestimuleerd. Regio's en steden zouden moeten streven naar een proces waarbij met de particuliere sector en maatschappelijke organisaties productieve partnerschapsverbanden worden opgezet terwijl tegelijkertijd wordt bevorderd dat burgers daadwerkelijk ruime inspraak krijgen in alle stadia van sociale innovatie (d.w.z. bij het bedenken, plannen, testen, ontwikkelen en uitvoeren van maatregelen ter zake).

    13.

    In het beleid voor sociale insluiting en integratie op lokaal en regionaal niveau is participatie van alle inwoners van cruciaal belang; er mag geen onderscheid worden gemaakt tussen onderdanen van derde landen en EU-burgers. De toestroom van nieuwkomers als gevolg van mobiliteit binnen de EU betekent dat er aanpassingen nodig zijn in de verlening van openbare diensten aan de burgers, waarbij te denken valt aan huisvesting, werk en onderwijs. In de kern verschillen de integratievereisten voor EU-burgers doorgaans niet van die voor andere nieuwkomers. Het gaat erom dat ze een nieuwe taal onder de knie krijgen en leren omgaan met nieuwe instellingen en soms met andere sociale normen.

    14.

    Het is jammer dat de Commissie zich maar tot op zekere hoogte schaart achter het initiatiefverslag van het Europees Parlement over sociale investeringen (25.7.2012, 2012/2003 INI) waarin wordt gepleit voor betere bestuursmaatregelen om de sociale en werkgelegenheidsdoelen van de Europa 2020-strategie te halen, en dat ze geen aanvullende middelen voorstelt. Het PSI zou er niet beperkt toe mogen blijven om beleidsaanbevelingen voor de lidstaten te formuleren en een paar wetgevingsinitiatieven aan te kondigen. Juist in deze crisistijden zouden de EU-begroting en de nationale begrotingen ook werkgelegenheids- en sociale-investeringsprogramma's moeten omvatten.

    15.

    Het PSI bevat uitvoerige informatie over sociale trends in Europa. De gebruikte gegevens zijn gebaseerd op nationale of regionale trends en statistieken. Uit dergelijke samengestelde informatie blijkt echter onvoldoende welke problemen er ter plaatse bestaan en in welke mate sociale behoeften en achterstanden verschillen tussen het stedelijke/regionale en het nationale niveau. Wil men ervoor zorgen dat de maatregelen doeltreffend en doelmatig zijn om de sociale beleidsdoelstellingen te verwezenlijken, dan dient er bewijsmateriaal te worden verzameld over wat wel en wat niet werkt. Het CvdR moedigt de Europese instellingen aan om op lokaal en regionaal niveau gegevens en informatie over sociale trends te verzamelen en om beleidsmaatregelen van lokale en regionale overheden en met name grote steden op het vlak van maatschappelijke integratie te evalueren.

    16.

    Er is nog steeds sprake van ongelijke behandeling op grond van geslacht, en personen uit meervoudig benadeelde groepen (bv. alleenstaande moeders) hebben hier nog in verhevigde mate mee te maken. Gelukkig is de Europese Commissie zich van dit specifieke probleem bewust en wil ze hieraan de nodige aandacht besteden.

    17.

    De mededeling zou een keerpunt kunnen vormen, omdat sociale beleidsmaatregelen hierin worden aangeduid als maatschappelijke investeringen in plaats van als kosten van marktfalen. Een dergelijke definitie van sociaal beleid kan bijdragen tot een beleidsomslag van correctieve maatregelen naar preventieve maatregelen, door bv. sociale uitsluiting bij de bron aan te pakken, of door de zorgafhankelijkheid te verminderen door de persoonlijke zelfstandigheid en het actief ouder worden te stimuleren.

    18.

    Het is een goede zaak dat de Europese Raad van 27 en 28 juni 2013 heeft onderkend dat de sociale dimensie van de EMU moet worden versterkt. Het komt erop aan de EU te voorzien van instrumenten om het potentieel voor reële economische convergentie en sociale vooruitgang in alle lidstaten te ondersteunen in plaats van zich te verlaten op interne devaluatiesystemen om asymmetrische schokken op te vangen. Het CvdR is dan ook benieuwd naar de door de Commissie voor begin oktober 2013 aangekondigde Mededeling over de sociale dimensie van de EMU.

    19.

    De sociale dimensie van de EMU zou, zoals het Europees Parlement suggereert (1), kunnen worden gebaseerd op een „sociaal investeringspact” dat stoelt op het model voor het „Euro Plus-pact”. Hierin zouden doelen kunnen worden gesteld voor sociale investeringen die lidstaten moeten doen om de werkgelegenheids-, sociale en onderwijsdoelstellingen van de Europa 2020-strategie te realiseren. Het „sociale investeringspact” zou ook moeten worden aangevuld met een scorebord voor sociaal en werkgelegenheidsbeleid. De verantwoordelijkheid voor dit scorebord — dat in overeenstemming met artikel 148 van het VWEU zou worden ingevoerd — zou bij de EPSCO worden gelegd, die daarmee scheeftrekkingen van de sociale en werkgelegenheidssituatie waardoor de stabiliteit van de EMU in gevaar kan worden gebracht, zou moeten opsporen.

    20.

    Het CvdR drukt de Commissie op het hart om verder onderzoek te doen naar de haalbaarheid van een werkloosheidsverzekeringsstelsel van de EU dat het vermogen in zich heeft om vanzelf als stabilisator van de EMU te fungeren.

    21.

    Het CvdR is ingenomen met de opmerking uit de conclusies van de Europese Raad (2) dat „in het preventieve deel van het stabiliteits- en groeipact […], met volledige inachtneming van het SGP, gebruik [kan] worden gemaakt van de mogelijkheden die het bestaande begrotingskader van de EU biedt om een evenwicht te scheppen tussen de behoeften inzake productieve overheidsinvesteringen en de doelstellingen op het gebied van de begrotingsdiscipline.” Het gaat er dan ook van uit dat de Commissie de kwaliteit van overheidsuitgaven verder zal onderzoeken, o.a. door een evaluatie te maken van een scheiding tussen lopende uitgaven en investeringen bij de berekening van begrotingstekorten, teneinde te voorkomen dat overheidsinvesteringen die op lange termijn nettobaten opleveren, worden tegengewerkt.

    Aanbevelingen

    22.

    Onderwijs (zowel formeel als informeel) moet in het PSI centraal staan. Ongelijke toegang tot onderwijs (met name kwaliteitsonderwijs dat jongeren goede kansen biedt om werk te vinden in een inclusieve informatiemaatschappij en om uit te groeien tot actieve burgers in complexe democratische samenlevingen) bemoeilijkt de pogingen om armoede te bestrijden en de economische groei aan te zwengelen. Lidstaten moeten inzetten op investeringen in onderwijs, een leven lang leren en opleiding voor iedereen, waarbij speciale aandacht moet uitgaan naar voorschools onderwijs, toegang tot tertiair onderwijs, samenwerking tussen bedrijven en scholen, opleiding op de werkplek en speciale opleidingsmaatregelen voor sectoren met een tekort aan personeel (zoals de zorg, de sector schone technologie, en ICT), en naar vermindering van het aantal voortijdige schoolverlaters.

    23.

    Terecht benadrukt de Commissie het belang van onderwijs en opleiding. Beroepsopleidingen en de kwaliteit daarvan moeten hierbij via de tenuitvoerlegging van concrete maatregelen in zowel de oriëntatie- als de opleidings- en leerfase meer aandacht krijgen. De economie van de EU heeft meer vaklui, ingenieurs en technisch personeel nodig om de wereldwijde concurrentie het hoofd te kunnen bieden. Helaas zijn steeds minder mensen in de EU geïnteresseerd in een beroepsopleiding, terwijl die toch aanzienlijke kansen biedt om de werkloosheid onder jongeren aan te pakken en voor een duurzame ontwikkeling van de economie te zorgen.

    24.

    Voortgezette beroepsopleidingen en permanente bijscholing moeten naar behoren gewaardeerd worden. De EU moet met voldoende langetermijnmaatregelen komen en toereikende middelen uit het Europees Sociaal Fonds (ESF) beschikbaar stellen om het niveau van beroepsopleidingen te verhogen.

    25.

    Wat inzetbaarheid betreft, ligt de nadruk sterk op de aanbodzijde, maar er is ook meer aandacht nodig voor de vraagzijde van de arbeidsmarkt. Feit is dat werklozen doorgaans laaggeschoold zijn en dat vacante banen juist hoge vaardigheden vereisen. In deze crisistijden moeten we maatregelen aan de vraagzijde aanvullen met aanbodzijde-instrumenten, waarbij er meer nodig is dan deregulering van arbeidsmarkten, verlaging van arbeidskosten en verschaffing van prikkels aan werklozen om slechtbetaald werk te accepteren. We moeten de vaardigheden van laaggeschoolden en werklozen verbeteren door hun de nodige leervaardigheden bij te brengen.

    26.

    Commissie, lidstaten en regionale en lokale overheden zouden moeten bevorderen dat er beter op toekomstige behoeften aan vaardigheden wordt ingespeeld, dat vaardigheden en arbeidsmarktbehoeften beter op elkaar worden afgestemd en dat de kloof tussen de onderwijswereld en de wereld van de arbeid wordt gedicht. Dat geldt vooral voor de lagere segmenten van de arbeidsmarkt, waar de arbeidsparticipatie op een flexibele en niet-bureaucratische wijze moet worden aangemoedigd. Zo hebben overheid, bedrijfsleven en onderwijsinstellingen in Nederland het Technologiepact ondertekend, dat bedoeld is om het onderwijs beter te laten aansluiten op de arbeidsmarkt in de technologiesector en daarmee het tekort aan technisch personeel te verkleinen. Het Technologiepact is op nationaal niveau overeengekomen, maar bestaat hoofdzakelijk uit regionaal en sectoraal uit te voeren acties waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande structuren, zoals de verschillende lokale „kenniswerkplaatsen”, expertisecentra op het vlak van talentontwikkeling, leefbare steden en volksgezondheid in Rotterdam.

    27.

    Belangrijk is dat het volledige arbeidspotentieel optimaal wordt benut. Voor mensen aan de rand van de arbeidsmarkt kunnen steunmaatregelen worden ingevoerd die onder de bevoegdheid van de nationale en/of decentrale overheden vallen.

    28.

    Om degenen die het verst van de arbeidsmarkt af staan actief bij de samenleving te betrekken, gaat de Commissie uit van een aanpak op basis van drie pijlers: toereikende inkomenssteun, actieve integratie en hoogwaardige dienstverlening. Daaraan moet een vierde worden toegevoegd, nl. (sociale) participatie. Sociale participatie en inclusie moeten gezien worden als de sleutels om onze sociale ambities waar te maken en ons voorzieningenstelsel op te bouwen en sterk te houden. Burgers moeten in staat worden gesteld om hun volledige potentieel te benutten en hun vaardigheden optimaal te gebruiken en verder te ontwikkelen, zodat ze zich in economisch opzicht uiteindelijk zelf kunnen redden.

    29.

    Het stellen van voorwaarden voor de toegang tot welzijnsstelsels zou moeten worden verduidelijkt. Deze zgn. conditionaliteit kan aanvaardbaar worden geacht als er sociale overdrachten bestaan om individuen te ondersteunen en te stimuleren weer aan het werk te gaan of een studie/opleiding te volgen.

    30.

    Geschat wordt dat in de EU ca. 56 miljoen personen ouder dan 15 jaar geen bankrekening hebben. Het CvdR is in dit verband ingenomen met het voorstel van de Commissie om ieder individu in de EU het recht op een basisbankrekening te geven.

    31.

    Het is een goede zaak dat de Commissie onderzoek wil doen naar het gebruik van nieuwe financieringsinstrumenten en met name naar het maatschappelijk rendement van investeringen en obligaties voor sociale investeringen, met als doel om het hefboomeffect van sociale overheidsinvesteringen te vergroten. Het CvdR verzoekt de Commissie om ter zake met meer gedetailleerde voorstellen te komen en er daarbij voor te zorgen dat de aanbestedingsregels van de EU stroken met het uitgangspunt dat investeringen een maatschappelijk rendement moeten hebben. In dit verband steunt het CvdR de voorgestelde invoering van een EU-spaarrekening waarmee de EU extra financiële armslag kan krijgen die kan helpen om de werkgelegenheids- en groeidoelstellingen van de Europa 2020-strategie op lokaal en regionaal niveau te verwezenlijken.

    32.

    Lidstaten, regio's en lokale overheden zouden de diversiteit van hun bevolking te baat moeten nemen. Essentiële voorwaarde voor innovatie is een cultuur waarin iedereen meetelt, waarin mensen zichzelf kunnen zijn en vanuit die diversiteit banden kunnen smeden met anderen.

    33.

    Veel lokale en regionale overheden zijn al bezig met de ontwikkeling en uitvoering van succesvolle programma's om de in het PSI genoemde problemen aan te pakken. Ter illustratie kan worden gewezen op één-loket-instanties (jongerenloketten), regionale centra voor jeugd en gezin, huisvestingsstrategieën ter preventie van dakloosheid, strategieën inzake maatschappelijk rendement van investeringen, obligaties met sociale impact, talent houses, kindvriendelijke wijken en volledige betrokkenheid. Onderlinge uitwisseling van goede methoden tussen lokale en regionale overheden moet dan ook worden aangemoedigd. Als lokale overheden partnerschappen sluiten en met elkaar samenwerken, krijgen ze de beschikking over een groter arsenaal aan middelen en ervaringen waaruit ze kunnen putten; tegelijkertijd wordt bevorderd dat partners uit verschillende sectoren in brede mate participeren in de ontwikkeling. Met deze ervaringen moet volop rekening worden gehouden bij de in het PSI voorgestelde ontwikkeling van een kennisbank en bij het ondersteunen van de uitwisseling van ervaringen in de context van het Programma voor Sociale Verandering en Innovatie.

    34.

    Zowel het Europees Integratiefonds (INTI) als het ESF heeft integratieprogramma's gefinancierd. Het gebeurt echter maar al te vaak dat de reikwijdte van de dienstverlening als gevolg van de gehanteerde financieringsbron is beperkt. Gezien de almaar toenemende mobiliteit in de EU zouden er in het volgende begrotingsprogramma financiële middelen moeten worden uitgetrokken ter ondersteuning van mobiele EU-burgers, waarbij prioriteiten van beide fondsen worden gebundeld en een financieringsprogramma wordt opgezet voor onderdanen van alle landen, ongeacht nationaliteit. Deze nieuwe financieringsbudgetten zouden gebruikt kunnen worden om taal- en inburgeringsprogramma's ook open te stellen voor EU-burgers, in nauwe samenwerking met andere betrokkenen zoals ngo's en met name de particuliere sector. De Commissie moet haar invloed aanwenden om er bepaalde lokale en regionale overheden in de herkomstlanden toe aan te sporen gebruik te maken van het ESF en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) om fors in de sociale en economische ontwikkeling van hun bevolking te investeren.

    35.

    In reactie op de economische achteruitgang hebben individuele personen ervoor gekozen om tussen of binnen lidstaten te migreren. Er zou echter voor een duurzamere reactie op de crisis gezorgd kunnen worden door breder en meer op lange termijn te investeren in regio's en gemeenten, omdat zij de specifieke kenmerken van hun streken en gemeenschappen het best kennen. Hierdoor komen mensen minder onder druk te staan om hun huis, familie en omgeving te verlaten op zoek naar werk. Personen die naar andere lidstaten migreren om daar een baan of studiemogelijkheden te zoeken, kunnen ook stuiten op het probleem van onvoldoende talenkennis. In afwachting van oplossingen op meer lange termijn is het daarom wellicht nodig meer in te zetten op taalonderricht ter ondersteuning van migratie op korte termijn. Bovendien zal dit de maatschappelijke integratie verder ten goede komen.

    36.

    Het CvdR is het met de Commissie eens dat demografische verschuivingen en de vergrijzing gevolgen hebben voor het lokale bestuursniveau, in die zin dat er aan sociale infrastructuurvoorzieningen en de toegankelijkheid van openbare ruimten nieuwe eisen worden gesteld. Het aantal arme ouderen groeit, waardoor er behoefte ontstaat aan houdbare socialezekerheidsstelsels en diensten die voor iedereen toegankelijk en betaalbaar zijn. Het correctieve model dient te worden vervangen door een preventief model waarbij de functionele zelfstandigheid en het contact met de samenleving zo lang mogelijk in stand worden gehouden. Speciale aandacht dient uit te gaan naar het bevorderen van actief en gezond ouder worden van de Europese burgers, waarbij een institutionele benadering plaats zou moeten maken voor een aanpak vanuit de gemeenschap.

    37.

    Te betreuren valt dat de Commissiediensten in hun werkdocument over langetermijnzorg in vergrijzende samenlevingen de vraagstukken van armoede, sociale uitsluiting en een fatsoenlijk inkomen voor ouderen (problemen die op hun beurt tot een grotere behoefte aan langtermijnzorg kunnen leiden) buiten beschouwing laten. Wat ook ontbreekt is een grondigere analyse van de vraag hoe structuurfondsen kunnen worden ingezet ter ondersteuning van investeringen in langetermijnzorg.

    38.

    In het kader van het pakket sociale investeringen zou er meer erkenning moeten komen voor de rol van de sociale economie. Er zijn in de EU immers 2 miljoen sociale ondernemingen (d.w.z. 10 % van alle Europese ondernemingen), die betaald werk bieden aan ruim 11 miljoen personen (d.w.z. 6 % van de beroepsbevolking in de EU). Daarom herhaalt het CvdR hierbij zijn oproep voor een statuut voor een Europese onderlinge maatschappij, die in maart 2013 ook door het Europees Parlement is onderschreven.

    39.

    Het CvdR benadrukt het belang van interprofessionele samenwerking tussen de sectoren volksgezondheid en sociale zorgverlening, en tussen formele en informele netwerken in de gemeenschap. Er is meer kennis nodig over de verschillende vormen van ondersteuning die er op buurtniveau bestaan en over de mate waarin vrijwilligers, professionele hulpverleners en buren elkaar in het verlenen van ondersteuning aanvullen. Professionals zouden meer feeling moeten ontwikkelen met de wijk waar ze werken. Door zich coöperatief en faciliterend op te stellen kunnen ze een bemiddelende rol vervullen en burenhulp en vrijwilligerswerk versterken. Deze nieuwe manier om problemen aan te pakken werpt in een aantal Europese steden vruchten af en zou ondersteund moeten worden met instrumenten op Europees niveau om geslaagde werkwijzen overal in Europa onder de aandacht te brengen. Er zijn tegenwoordig zeer handige systemen waarbij zowel gegevens over de burger (zijn sociale en medische geschiedenis) als informatie rond de beschikbare middelen en diensten worden aangereikt (catalogus of portefeuille met middelen of diensten, toepasbare innovatieve technologieën, bv. voor assistentie en bewaking op afstand, enz.).

    40.

    De EU zou in samenspraak met de lidstaten de mogelijkheid moeten overwegen om een kader voor sociale huisvesting op te zetten, zoals het CvdR in zijn advies van oktober 2011 en het Europees Parlement in zijn resolutie van 11 juni 2013 hebben verzocht. Hoewel sociale huisvesting niet expliciet een EU-bevoegdheid is, hebben veel EU-beleidsterreinen (het mededingingsbeleid, de interne markt, de structuurfondsen, het beleid ter bevordering van een efficiënter energiegebruik, de milieunormen, enz.) rechtstreeks impact hierop. Het CvdR herinnert eraan dat overheden op grond van het EU-Verdrag vrij kunnen bepalen hoe sociale huisvesting wordt vormgegeven en welke huishoudens hiervoor in aanmerking komen. Sociale huisvesting is cruciaal voor de cohesie en mag dan ook niet worden beperkt tot louter kansarme groepen; het is belangrijk dat er een sociale mix ontstaat.

    41.

    Het CvdR herinnert de lidstaten en de Commissie eraan dat uitgaven voor sociale huisvesting tegemoet helpen komen aan dringende sociale behoeften als basis voor strategische sociale investeringen. Ook dragen ze bij tot het duurzaam creëren van lokale arbeidsplaatsen die niet gedelokaliseerd kunnen worden, tot economische stabilisering door vastgoedbubbels te voorkomen, tot het tegengaan van klimaatverandering en tot de bestrijding van energiearmoede. Voorts onderstreept het CvdR dat sociale huisvesting van groot belang is voor de aanpak van dakloosheid en voor de tenuitvoerlegging van huisvestingsstrategieën ter preventie van dakloosheid waar de Commissie op aangedrongen heeft.

    42.

    Het CvdR vindt het een goede zaak dat dakloosheid als thematische prioriteit in het PSI is opgenomen en dat de lidstaten wordt verzocht „het daklozenprobleem aan te pakken door middel van omvattende strategieën die gebaseerd zijn op preventie, benaderingen waarin huisvesting prioritair is, en de herziening van voorschriften en praktijken inzake uithuiszetting, waarbij rekening wordt gehouden met de belangrijkste bevindingen in de in dit pakket gegeven richtsnoeren betreffende de aanpak van het daklozenprobleem.” In dit verband roept het CvdR de Commissie op om een concreet EU-kader te ontwikkelen dat stakeholders en met name nationale, regionale en lokale overheden helpt om vooruitgang te boeken bij de aanpak van dakloosheid, rekening houdend met het initiatiefadvies dat het CvdR ter zake heeft opgesteld.

    43.

    Om onze sociale doelstellingen met succes te kunnen bereiken, moeten we onze benaderingen op andere leest schoeien teneinde de begunstigden betere uitkomsten te bieden en efficiënt en doeltreffend te werk te gaan. Bij de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting is sociale innovatie noodzakelijk. Deze moet deel uitmaken van de Structuurfondsenverordeningen, maar ook een prominente rol spelen in HORIZON 2020, en op doeltreffende steun kunnen rekenen vanuit het Europees Programma voor sociale verandering en innovatie. Met het oog daarop moeten de vlaggenschipinitiatieven van Europa 2020 en met name het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting een referentiekader vormen ter bevordering van de verwezenlijking van de vastgestelde doelen.

    44.

    Hedendaagse samenlevingen zijn afhankelijk van wetenschap en technologie, niet alleen voor economische groei, maar ook voor sociaal welzijn en sociale vooruitgang. Vaak is er echter onvoldoende en soms zelfs helemaal geen interactie tussen enerzijds wetenschap en onderzoek en anders samenleving en burgers. Bij de toekomstige financiering van Europees onderzoek moet daarom niet alleen worden gekeken naar technische wetenschappen, maar ook naar sociale en menswetenschappen. Dit is nodig om meer inzicht te krijgen in concrete buurt- en leefbaarheidsproblemen in steden en in dunbevolkte gebieden en om de kennis ter zake onder de aandacht te brengen van de verantwoordelijken voor ruimtelijke ordening en stadsplanning. Vooral wordt aanbevolen hoogwaardig evaluatief onderzoek op te zetten om stelselmatig te kunnen beoordelen in hoeverre beleid doeltreffend is, waarom beleidsmaatregelen „werken” en voor welke sociale groepen en in welke omstandigheden. Het CvdR is ingenomen met de initiatieven die de Commissie ontplooit om sociale innovatie te ondersteunen en met de inspanningen om informatie over ervaringen met innovatie te delen.

    45.

    Vanuit het regionaal beleid van de EU wordt duurzame stadsontwikkeling al sinds 1989 gepromoot. Binnen het regionaal beleid wordt via de structuurfondsen geïnvesteerd in projecten waarmee beoogd wordt om lokaal goed bestuur te bevorderen, een duurzaam stedelijk milieu te garanderen, sociale inclusie en gelijkheid te stimuleren, stedelijke gebieden te saneren en de economische groei en werkgelegenheid aan te zwengelen. Decentrale overheden staan dicht bij de burgers en weten wat de plaatselijke behoeften en wensen zijn. De huidige financieringsstructuur moet dan ook beter aan de lokale desiderata kunnen worden aangepast, zodat steden en stedelijke gebieden meer verantwoordelijkheid en een meer leidende rol krijgen bij het coördineren van geïntegreerde benaderingen op het niveau van de stad of het stedelijke gebied. ESF en EFRO zouden beter op elkaar moeten worden afgestemd. Dit zou goed zijn voor de territoriale samenhang en voor een geïntegreerde aanpak van het gebied in kwestie.

    46.

    Het voorstel om in elke lidstaat minstens 20 % van het ESF uit te trekken voor de bevordering van sociale inclusie en de bestrijding van armoede wordt door het CvdR toegejuicht. Het CvdR zou op dit vlak graag meer garanties zien om er zeker van te zijn dat er goed met de middelen wordt omgesprongen en dat deze voor de meest hulpbehoevenden bestemd worden. Dit zou kunnen betekenen dat middelen in elke lidstaat op regionaal niveau in plaats van op centraal niveau worden geoormerkt, op basis van een reeks factoren (armoede-indicatoren, bbp per hoofd, werkgelegenheid, scholingsgraad, immigratie, enz.) die bepalen waar de meeste behoefte is aan steun.

    47.

    Het CvdR dringt erop aan dat het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief (YEI) met onmiddellijke ingang wordt toegepast en wijst op de noodzaak om als doelgroep voor jongerengarantiestelsels jongeren tot de leeftijd van dertig te nemen. Het staat achter de aanbeveling van de Commissie over de jongerengarantie, waarmee beoogd wordt ervoor te zorgen dat jongeren nooit lang in een situatie verkeren waarin ze geen werk hebben en ook geen opleiding of training volgen. Van belang is dat lokale en regionale overheden een hoofdrol hebben in de uitvoering ervan. Het CvdR maakt zich de grootste zorgen over de ontoereikende financiering van het YEI tijdens de hele komende programmeringsperiode (6 miljard euro) en doet een dringende oproep om een aanzienlijk deel van de middelen van de nieuwe YEI-begrotingspost al in de eerste jaren van het Meerjarig Financieel Kader beschikbaar te stellen (frontloading). Voor steunverlening aan NUTS II-gebieden zou niet alleen een jeugdwerkloosheid van 25 % als criterium moeten gelden, maar zou ook rekening moeten worden gehouden met aanzienlijke verschillen van de jeugdwerkloosheid op regionaal niveau ten opzichte van het gemiddelde jeugdwerkloosheidspercentage op nationaal niveau.

    48.

    Het ESF zou beter op de daadwerkelijke behoeften van de burgers moeten inspelen door lokale en regionale overheden meer flexibiliteit te geven bij de vaststelling van doelen op plaatselijk niveau. Lokale en regionale overheden zouden een rol moeten krijgen bij de formulering van ESF-prioriteiten en het beheer van ESF-gelden. Wat wetgeving betreft zou in de verordening over het toekomstige ESF moeten worden bepaald dat lokale en regionale overheden een grotere rol krijgen in het strategische ESF-beheer. Het CvdR zou ook graag zien dat ESF-beheersautoriteiten verplicht worden om aan te tonen dat lokale en regionale overheden betrokken zijn geweest bij de formulering van de prioriteiten van operationele programma's en het daaropvolgende strategische beheer van het ESF.

    49.

    Verwijzend naar zijn eerdere adviezen over de Stedelijke agenda en de Top die het 2012 in Kopenhagen heeft gehouden, maakt het CvdR erop attent dat er verschillende mogelijkheden zijn om de betrokkenheid van steden in de praktijk te vergroten: operationele programma's met een duidelijke stedelijke focus; participatie van steden als intermediaire organen en in bestuursraden, beheerscomités en adviesgroepen van het ESF; en partnerschapsverbanden tussen ESF-beheersautoriteiten en steden bij het opzetten en uitvoeren van de programma's. Sommige grote steden zouden wellicht hun eigen operationele programma's moeten hebben.

    50.

    Innovatieve modellen voor dienstverlening zouden vanuit het ESF moeten worden gepromoot. Binnen het nieuwe rechtskader zou de ontwikkeling gefaciliteerd en gefinancierd moeten worden van diensten die arbeidsmarktbeleidsmaatregelen ondersteunen en die vanuit de lokale gemeenschap worden verleend.

    51.

    De begroting voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de EU (GLB) bedraagt vijf maal de ESF-begroting. Dit komt natuurlijk mede doordat het GLB alleen een gemeenschappelijk EU-beleidsterrein is, terwijl de financiering van sociaal beleid in zeer grote mate afhankelijk is van de begrotingen van nationale en subnationale overheden. Toch kan de publieke opinie deze scheve verhouding ook opvatten als een teken dat de EU te weinig prioriteit toekent aan sociaal beleid. Het CvdR dringt er dan ook op aan dat de EU in het kader van de nieuwe nadruk op het sociaal beleid ook meer middelen voor het ESF uittrekt.

    52.

    Het CvdR is ermee ingenomen dat de Commissie in de nieuwe structuurfondsenperiode het instrument van de geïntegreerde territoriale investering wil inzetten om de sociale, economische en fysieke ontwikkeling te schragen. Aangezien steden van groot belang zijn voor de sociale, economische en territoriale cohesie moet er voor Europese steunmaatregelen aanzienlijk meer worden uitgetrokken dan het voorgestelde minimum van 5 %.

    53.

    De strenge EU-voorschriften inzake openbare aanbestedingen en staatssteun zouden beter moeten worden afgestemd op het sociaal beleid, zodat dit efficiënter opgezet en uitgevoerd kan worden. Het CvdR dringt erop aan dat de Commissie een voorstel indient ter verbetering van de kwaliteit en toegankelijkheid van sociale diensten van algemeen belang gebaseerd op artikel 14 VWEU.

    54.

    Bij de tenuitvoerlegging van de mededeling moet worden gezorgd voor nauwe synergie met de bijbehorende werkdocumenten van de diensten van de Commissie, teneinde een consistente en efficiëntere implementatie te waarborgen. De Commissie zou er goed aan doen om hierbij uit te gaan van een totaalaanpak en de lokale en regionale overheden rechtstreeks bij dit proces te betrekken.

    55.

    Het CvdR verzoekt de Commissie om een concreet plan voor de uitvoering van het PSI op te stellen. Dit zou ook mechanismen moeten omvatten voor monitoring, coördinatie, transnationale uitwisseling en van elkaar leren waar het gaat om thematische prioriteiten zoals jeugdwerkloosheid, onderwijs, dakloosheid, kinderarmoede en hulp aan gehandicapten en zorgbehoevenden. In het kader van het Europees semester is het zaak om lokale en regionale overheden over het opstellen van jaarlijkse groeianalyses te raadplegen en om hen meer te betrekken bij het monitoren van de vooruitgang. De lidstaten zouden moeten stimuleren dat lokale en regionale overheden meer geraadpleegd en geïnformeerd worden over de besluitvorming en hierbij meer worden betrokken, aangezien veel sociale investeringen de lokale en regionale overheden rechtstreeks raken.

    Brussel, 9 oktober 2013

    De voorzitter van het Comité van de Regio's

    Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


    (1)  Resolutie van 20 november 2012 over „Het sociale investeringspact — een reactie op de crisis”

    (2)  Conclusies van de Europese Raad van 13 en 14 december 2012, I. Economisch beleid, punt 2.


    Top