EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52013IP0088

Resolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2013 over het Stappenplan Energie 2050, een toekomst met energie (2012/2103(INI))

PB C 36 van 29.1.2016, p. 62–76 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

29.1.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/62


P7_TA(2013)0088

Stappenplan Energie 2050

Resolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2013 over het Stappenplan Energie 2050, een toekomst met energie (2012/2103(INI))

(2016/C 036/11)

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie „Stappenplan Energie 2050” en de bijbehorende werkdocumenten (COM(2011)0885),

gezien Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie (1),

gezien zijn resolutie van 12 juni 2012 (2) over samenwerking op gebied van energiebeleid buiten onze grenzen: een strategische benadering van gegarandeerde, duurzame en concurrerende energievoorziening,

gezien zijn resolutie van 15 maart 2012 over een routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050 (3),

gezien zijn resolutie over industriële, energetische en andere aspecten van schaliegas en -olie (4) en zijn resolutie over de gevolgen voor het milieu van de winning van schaliegas en schalieolie (5), die op 21 november 2012 zijn aangenomen,

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie regionale ontwikkeling (A7-0035/2013),

A.

overwegende dat eraan herinnerd dient te worden dat het EU-energiebeleid berust op duurzaamheid, de continuïteit van de energievoorziening en concurrentievermogen;

B.

overwegende dat het concurrentievermogen van de Europese industrie in overweging genomen moet worden via een aangepast beleid en aangepaste instrumenten en door ruimte te laten voor een proces waarbij de EU-economie opnieuw geïndustrialiseerd wordt;

C.

overwegende dat het in het belang van de lidstaten is dat zij hun afhankelijkheid van ingevoerde energie met volatiele prijzen afbouwen en hun energievoorraden diversifiëren;

D.

overwegende dat de uitdaging van energiezekerheid erin bestaat onzekerheden weg te nemen die tot spanningen tussen landen leiden en om marktinefficiënties te verminderen die de voordelen van handel in de weg staan, zowel voor leveranciers als voor consumenten;

E.

overwegende dat het belangrijk is om reeds in een vroege fase over aanwijzingen te beschikken of de doelstellingen van het stappenplan kunnen worden verwezenlijkt en om het effect op de economie van de EU te beoordelen, niet in het minst op het vlak van mondiaal concurrentievermogen, werkgelegenheid en sociale zekerheid;

F.

overwegende dat de lidstaten, de energiebedrijven en de bevolking een duidelijk beeld moeten krijgen van de richting waarin het EU-energiebeleid zich ontwikkelt, dat ondersteund moet worden met meer zekerheid, onder andere in de vorm van mijlpalen en streefcijfers voor 2030, om langetermijninvesteringen aan te moedigen en de risico's ervan te beperken;

Doelstellingen van het Stappenplan Energie 2050 van de EU

1.

erkent dat het voordelen zou opleveren voor de lidstaten als zij zouden samenwerken aan een omvorming van het energiesysteem; steunt daarom het Stappenplan Energie 2050 van de Commissie als basis om wetgevings- en andere initiatieven inzake energiebeleid te nemen met als doel om voor 2030 een beleidskader te ontwikkelen, met inbegrip van mijlpalen en streefcijfers voor energie-efficiëntie, broeikasgasemissies en hernieuwbare energie, teneinde een ambitieus en stabiel regelgevings- en wetgevingskader te creëren; merkt op dat er een pan-Europese governance nodig is om streefcijfers inzake energie voor 2050 en de tussenliggende periode te bepalen; stelt voor om in een geest van solidariteit een strategie vast te stellen die de lidstaten in staat stelt in het kader van het stappenplan in een geest van solidariteit samen te werken — de oprichting van een Europese Energiegemeenschap; pleit ervoor om werkzaamheden te verrichten om het beleidskader voor 2030 tijdig vast te stellen om investeerders voldoende zekerheid te bieden;

2.

merkt op dat de voorgestelde scenario's voor 2050 niet deterministisch van aard zijn, maar eerder als basis dienen voor een constructieve dialoog over hoe het Europese energiesysteem kan worden omgevormd om tegemoet te komen aan de langetermijndoelstelling om de uitstoot van broeikasgassen tegen 2050 met 80 à 95 % te beperken in vergelijking met de emissieniveaus van 1990; benadrukt dat alle toekomstige energievooruitzichten, met inbegrip van het Stappenplan Energie, zijn gebaseerd op bepaalde veronderstellingen wat betreft technologische en economische ontwikkelingen; verzoekt de Commissie daarom het stappenplan regelmatig bij te werken; wijst erop dat de effectbeoordeling van de Commissie geen nadere analyse omvat van de mogelijke trajecten van elke afzonderlijke lidstaat, groep lidstaten of regionale cluster tot 2050;

3.

is verheugd over het feit dat de Commissie in haar Stappenplan Energie 2050 verschillende scenario's schetst; benadrukt dat zowel de scenario's op basis van de huidige trends als de scenario's op basis van het koolstofarm maken van de economie slechts ramingen zijn; merkt op dat zij zeker niet met alle mogelijke ontwikkelingen rekening houden en dus slechts ideeën voor de toekomstige Europese energievoorzieningsstructuur kunnen aanreiken;

4.

onderstreept de noodzaak om de voor het Stappenplan Energie 2050 gemaakte ramingen verder te ontwikkelen, ook op basis van andere modellen dan het PRIMES-model, en aan te vullen met andere scenario's voor een koolstofarme economie teneinde meer inzicht te krijgen in de bestaande alternatieve ontwikkelingsmogelijkheden voor de veilige, kosteneffectieve en emissiearme Europese energievoorziening van de toekomst;

5.

erkent dat elektriciteit uit koolstofarme bronnen onmisbaar is voor de overgang naar een koolstofarme economie, wat inhoudt dat de elektriciteitssector in de EU tegen 2050 nagenoeg koolstofvrij moet zijn;

6.

benadrukt het belang van het energiebeleid van de EU in volle economische en financiële crisis; beklemtoont de rol die energie speelt in het stimuleren van groei en economisch concurrentievermogen en het creëren van banen in de EU; roept de Commissie op om strategieën voor na 2020 voor te stellen en spoedig te komen met een beleidskader voor het EU-energiebeleid voor 2030; is van mening dat dit beleidskader moet stroken met de EU-agenda voor een koolstofarme economie voor 2050 en rekening moet houden met de „no regrets”-opties in het stappenplan; vraagt om maatregelen ter beperking van de negatieve invloed van energie op het milieu, rekening houdend met de gevolgen van de genomen maatregelen voor het concurrentievermogen van de nationale economieën en de Europese economie en voor de zekerheid van de energievoorziening van de burgers;

7.

wijst op de alarmerende situatie in Bulgarije gedurende de eerste maanden van 2013 en op de noodzaak om lage elektriciteitsprijzen te garanderen door middel van een EU-energiebeleid dat het concurrentievermogen van de economieën van de lidstaten op de wereldmarkt waarborgt; benadrukt dat dit aspect, gedurende de economische crisis, in overweging moet worden genomen;

8.

merkt op dat het voeren van milieu- en klimaatbeleid zonder rekening te houden met uitdagingen als energiezekerheid, niet in de plaats mag komen van een energiebeleid dat moet worden gevoerd volgens het beginsel van duurzame ontwikkeling en dat de huidige en toekomstige generaties gelijke, universele en concurrerende toegang biedt tot energiebronnen, met respect voor de natuurlijke omgeving;

9.

moedigt de lidstaten aan een extra inspanning te leveren om de huidige streefcijfers voor 2020 inzake het EU-energiebeleid van de EU te halen, met name de energie-efficiëntiedoelstelling van 20 %, die aan het huidige tempo niet zal worden verwezenlijkt; benadrukt dat een tijdige en volledige tenuitvoerlegging van alle bepalingen van de richtlijn ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (6) van essentieel belang is voor de verwezenlijking van de bindende doelstelling van de EU om de emissies tegen 2020 met minstens 20 % te verminderen;

10.

verzoekt de Commissie de strategie van regionale energiespecialisatie aan te nemen, zodat de regio's de energiebronnen kunnen ontwikkelen die het meest efficiënt zijn om de Europese doelstellingen voor 2050 te verwezenlijken, zoals zonne-energie in het zuiden en windenergie in het noorden;

11.

beschouwt de overgang naar een koolstofarme en energie-efficiënte economie als kans voor niet alleen duurzaamheid, maar ook energiezekerheid en concurrentievermogen in Europa, en meent dat een verminderde uitstoot van broeikasgassen een concurrentievoordeel kan opleveren op de groeiende wereldmarkt voor energiegerelateerde goederen en diensten; onderstreept dat hier een kans ligt voor de kmo's in de EU die actief zijn op de markt voor hernieuwbare energie, wat de ontwikkeling van het ondernemerschap en de innovatie fors kan stimuleren en een van de belangrijkste middelen kan vormen voor het scheppen van banen;

12.

benadrukt dat een duidelijk, samenhangend en consistent beleid en regelgevingskader van het grootste belang is om de nodige investeringen voor „no regrets”-technologie, zoals gedefinieerd in het stappenplan, op economisch efficiënte en duurzame wijze te helpen bevorderen; wijst op de kerndoelstellingen van de Europa 2020-strategie voor intelligente, duurzame en inclusieve groei en dringt aan op de voortzetting van deze beleidsbenadering na 2020; merkt op dat de huidige strategieën voor 2020 moeten worden geëvalueerd teneinde een weloverwogen en evenwichtige beslissing te kunnen nemen over de strategieën voor na 2020; onderstreept het belang van een energiestrategie die erop gericht is energiezekerheid, economisch concurrentievermogen, werkgelegenheid, sociale aspecten en milieuduurzaamheid in de EU te bevorderen door maatregelen zoals een toename van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen, diversificatie van toeleveringsroutes, leveranciers en energiebronnen, met betere interconnecties tussen de lidstaten, energie-efficiëntie en een efficiënter en geoptimaliseerd ontwerp van het elektriciteitssysteem om investeringen in duurzame energieproductie en backup- en balanceringstechnologie te stimuleren;

13.

merkt op dat goed werkende koolstofmarkten en de prijzen van energiebronnen een belangrijke sturende rol spelen in het gedrag van marktdeelnemers, zoals bedrijfsleven en consumenten; vraagt dat het beleidskader voor na 2020 wordt gebaseerd op het beginsel „de vervuiler betaalt” en op langetermijnvoorschriften om de marktdeelnemers zekerheid te bieden;

14.

herinnert eraan dat het de bevoegdheid van de lidstaten is hun eigen energiemix te bepalen; erkent dat het Stappenplan Energie 2050 de nationale, regionale en lokale inspanningen om de energievoorziening te moderniseren aanvult; erkent bijgevolg dat de lidstaten moeten samenwerken op basis van gemeenschappelijke doelstellingen; benadrukt voorts dat in de totstandbrenging van een goed gecoördineerde, EU-brede, onderling verbonden en duurzame energietransformatie een bijzonder belangrijke rol is weggelegd voor de EU, die er onder meer voor moet zorgen dat het nationale beleid strookt met de doelstellingen en de wetgeving van de EU; vraagt de lidstaten en de Commissie opties te blijven nastreven die, als onderdeel van de mondiale inspanning, op technologisch diverse, duurzame, economisch efficiënte, concurrerende en veilige wijze aan de langetermijndoelstellingen van de EU inzake energie en klimaatverandering (zoals overeengekomen door de Raad) kunnen voldoen en die de markt daarbij zo weinig mogelijk verstoren, en op nationaal niveau inspanningen te blijven leveren om het potentieel voor kosteneffectieve energiebesparingen ten volle te benutten, onder andere ondersteund door de beschikbare financiële instrumenten van de EU; erkent tegelijk de voordelen van het ontwikkelen van een gecoördineerde en zo nodig gemeenschappelijke Europese benadering die de nodige ruimte moet laten voor de specifieke kenmerken van kleinschalige energiesystemen en de daaruit voortvloeiende behoefte aan flexibiliteit;

15.

benadrukt dat energiesystemen die gebaseerd zijn op eigen, toegankelijke energiebronnen in de EU-lidstaten de hoeksteen vormen van de energiezekerheid van de EU; acht het vanuit dit oogpunt dan ook het meest rationeel dat de lidstaten energietechnologieën ontwikkelen die aansluiten bij hun potentieel en ervaring en die hun, met inachtneming van de milieu- en klimaatnormen, een continue en stabiele energievoorziening garanderen;

16.

wijst erop de geplande maatregelen niet vooral gericht dienen te zijn op de verwezenlijking van top-down scenario's inzake reductiedoelstellingen zoals nu het geval is, maar wel op de uitvoering van actiescenario's die rekening houden met kwesties zoals het bestaande potentieel in de lidstaten, de vooruitzichten voor de ontwikkeling van economisch efficiënte nieuwe technologieën en de mondiale gevolgen de uitvoering van het voorgestelde beleid, zodat reductiedoelstellingen voor de volgende jaren kunnen worden voorgesteld (bottom-up benadering);

17.

erkent de conclusie van het Stappenplan Energie 2050 dat de overgang naar een duurzame energiesector in de hele EU technisch en economisch haalbaar is en, volgens de analyse van de Commissie, op lange termijn minder zal kosten dan het voortzetten van het huidige beleid; wijst er echter op dat rekening moet worden gehouden met de nationale context, die sterk kan verschillen van lidstaat tot lidstaat;

18.

is van mening dat de doelstellingen voor 2050 nooit zullen worden bereikt tenzij de EU haar verantwoordelijkheid op zich neemt en een centrale rol gaat spelen in de overgang, met name voor enorme projecten zoals offshorewindmolens in de Noordzee; meent dat de EU voor grensoverschrijdende infrastructuur die verscheidene of alle lidstaten aanbelangt, prioritaire projecten moet vaststellen en als belangrijke investeerder moet optreden, als hefboom voor particuliere investeringen;

19.

erkent dat het toenemende belang van elektriciteit in de toekomstige energiemix betekent dat alle manieren om op koolstofarme wijze elektriciteit te produceren (met efficiënte conversie, hernieuwbare energiebronnen, koolstofafvang en -opslag (CCS) en kernenergie) zullen moeten worden aangewend om de klimaatdoelstellingen te bereiken zonder het concurrentievermogen en de continuïteit van de energievoorziening in het gedrang te brengen;

20.

benadrukt dat een volledig ontwikkelde, grensoverschrijdende energie-infrastructuur en een informatie-uitwisselingsmechanisme in de Unie voorwaarden zijn voor het welslagen van het stappenplan; wijst daarom op de noodzaak van een sterke coördinatie van het beleid van de lidstaten en van gezamenlijke maatregelen, solidariteit en transparantie op het vlak van extern energiebeleid, energiezekerheid en nieuwe investeringen in energie-infrastructuur;

21.

betreurt dat de Commissie de aanbevelingen van de aan peer review onderworpen adviesgroep voor het Stappenplan Energie 2050 niet heeft toegepast; vraagt de Commissie een geactualiseerde versie van het Stappenplan Energie op te stellen waarin die aanbevelingen worden meegenomen;

Belangrijkste elementen van een langetermijnstrategie

22.

is verheugd dat in het Stappenplan Energie 2050 wordt geconcludeerd dat er gelijkenissen zijn tussen de maatregelen die in de geanalyseerde scenario's genomen moeten worden om het energiesysteem van de EU om te vormen; is in dit verband verheugd dat de Commissie concludeert dat een groter aandeel hernieuwbare energiebronnen, meer energie-efficiëntie en energie-infrastructuur, waaronder slimme netwerken, de „no regrets”-opties zijn, met name wanneer zij marktgestuurd zijn, ongeacht de specifieke weg die wordt gekozen om tegen 2050 een koolstofarm energiesysteem te verwezenlijken; verzoekt de Commissie een gecombineerd scenario „groot aandeel hernieuwbare bronnen” en „hoge energie-efficiëntie” te onderzoeken; is van mening dat er een keuze moet worden gemaakt ten aanzien van welke weg men wil inslaan om de investeringszekerheid te vergroten;

23.

is van mening dat de financiële crisis moet worden aangegrepen om het maatschappijmodel van de EU om te vormen tot een uiterst energie-efficiënte, volledig op hernieuwbare energie gebaseerde en klimaatbestendige economie;

24.

erkent dat een groter aandeel hernieuwbare energiebronnen in de energiemix na 2020 een essentieel onderdeel van een duurzamer energiesysteem is; erkent voorts dat alle scenario's die in de mededeling van de Commissie worden onderzocht, uitgaan van een groter aandeel hernieuwbare energie in de energiemix van de EU, namelijk ongeveer 30 % van het bruto-eindverbruik van energie in 2030 en ten minste 55 % in 2050; benadrukt dat een beter energie-efficiëntiebeleid een groter aandeel hernieuwbare energie in de hand kan werken; vraagt de Commissie om gedecentraliseerde stroomopwekking uitdrukkelijk mee te nemen in de ramingen voor de toekomst; vraagt de Commissie voorts om de financiële, technische en infrastructurele hindernissen die de groei van gedecentraliseerde stroomopwekking in de lidstaten belemmeren, duidelijk in kaart te brengen;

Energie-efficiëntie

25.

benadrukt dat een verbeterde energie-efficiëntie en energiebesparingen een essentiële rol zullen spelen in de omvorming van het energiesysteem en dat het halen van de doelstellingen voor 2020 een voorwaarde vormt voor verdere vooruitgang tegen 2050; beveelt in dit verband aan dat de lidstaten meer inspanningen leveren om de onlangs goedgekeurde energie-efficiëntierichtlijn volledig toe te passen, en dat bewustmakingscampagnes en energie-efficiëntie worden opgenomen in de nationale leerplannen in de lidstaten; beveelt de lidstaten en de Commissie aan meer te doen om nationale ideeën en nationale ontwikkelingsbanken bij die omvorming te betrekken en de uitwisseling van best practices te bevorderen; herinnert eraan dat energie-efficiëntie, als die correct wordt toegepast, voor de EU een kosteneffectieve manier is om haar langetermijndoelstellingen inzake energiebesparing, klimaatverandering en economische en energiezekerheid te verwezenlijken; erkent dat een verschuiving naar een energie-efficiëntere economie de verspreiding van innovatieve technologische oplossingen kan versnellen, de invoer van fossiele brandstoffen kan doen afnemen en het concurrentievermogen en de groei van de industrie in de Unie kan bevorderen; is van oordeel dat het streven naar een beter energie-efficiëntiebeleid gepaard moet gaan met een sterke focus op de hele vraag- en aanbodketen voor energie, waaronder transformatie, transmissie, distributie en voorziening, alsook het verbruik van de industrie, de bouwsector en de huishoudens; benadrukt dat het verminderen van het energieverbruik in gebouwen een centrale plaats moet krijgen in het langetermijnbeleid van de EU inzake energie-efficiëntiebeleid, omdat de renovatie van bestaande gebouwen enorm veel energie kan helpen besparen; benadrukt dat het huidige tempo en de kwaliteit van de renovaties aanzienlijk moeten worden verhoogd opdat de EU haar energieverbruik in het bestaande gebouwenbestand tegen 2050 met 80 % kan verlagen in vergelijking met 2010; vraagt de lidstaten in dit verband ambitieuze langetermijnstrategieën voor de renovatie van gebouwen op te stellen, zoals de energie-efficiëntierichtlijn vereist;

26.

wijst op de dringende behoefte aan nieuwe, gemoderniseerde, slimme en flexibele energie-infrastructuur, met name slimme netwerken, om een meer flexibele backup- en balanceringscapaciteit mogelijk te maken, met inbegrip van afzonderlijke micro-opwekkings- en opslageenheden, nieuwe vormen van gebruik van elektriciteit (zoals elektrische voertuigen) en vraagresponsprogramma's (waaronder slimme meters) en een volledig geïntegreerde Europees netsysteem, om onder andere alle energiebronnen in de hele EU te integreren, zoals nodig is gebleken; herinnert eraan dat kostenoptimaal beleid verschilt naar gelang van de vraagpatronen, het potentiële aanbod, de geografische kenmerken en de economische context op plaatselijk niveau; benadrukt voorts de dringende noodzaak van de vaststelling van een stabiel en voorspelbaar regelgevingskader, van EU-brede marktmechanismen ter bevordering van flexibiliteit, waaronder reservecapaciteit en opslag, en van medefinanciering van infrastructuurprojecten van gemeenschappelijk belang door de EU, in overeenstemming met de richtsnoeren voor de energie-infrastructuur en de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen;

27.

merkt op dat financiële middelen van de EU en de lidstaten, met inbegrip van begrotings- en investeringsbeleid, een voorwaarde zijn om in Europa nieuwe energie-infrastructuur aan te leggen, rekening houdend met de kosten van de aanleg van nieuwe voorzieningen en de buitengebruikstelling van verouderde voorzieningen en met programma's voor sociaal herstel van de desbetreffende regio's;

28.

vraagt de Commissie in een breed verband het potentieel van de diverse technologieën voor energieopslag in de EU te onderzoeken, door de integratie van interne energiemarkt van de EU, met inbegrip van netwerkcapaciteit, energie- en klimaatbeleid en consumentenbescherming, zodat de doelstellingen van het energie- en klimaatbeleid van de EU kunnen worden verwezenlijkt, de afhankelijkheid van de invoer van energie van buiten de EU afneemt en er een echte interne markt en een level playing field voor energie ontstaan, met de best mogelijke energiezekerheid voor de toekomst;

Hernieuwbare energie

29.

benadrukt dat een meer Europese benadering van het beleid inzake hernieuwbare energie cruciaal is op middellange tot lange termijn; moedigt de lidstaten en hun regio's aan om beter samen te werken, onder meer door in grotere mate gebruik te maken van de samenwerkingsregelingen in de richtlijn hernieuwbare energie om de efficiëntie van de uitbreiding van hernieuwbare energie te optimaliseren, de kosten van hernieuwbare energie te drukken en ervoor te zorgen dat er in de EU meer wordt geïnvesteerd waar dat het productiefst en efficiëntst is, rekening houdend met de specifieke kenmerken van elke lidstaat; benadrukt het belang van streefcijfers; benadrukt in dit verband de belangrijke faciliterende rol van de Commissie bij het coördineren, financieel steunen en opstellen van de nodige analyses van de voorraden en het potentieel van hernieuwbare energiebronnen in de lidstaten, is verheugd over de aankondiging van de Commissie dat zij richtsnoeren zal opstellen voor de handel in hernieuwbare energie; wijst erop dat hernieuwbare energie op lange termijn een centrale plaats zal innemen in de energiemix van Europa, naarmate er wordt overgeschakeld van technologische ontwikkeling naar massaproductie en verspreiding, van kleinschalig tot grootschaliger – waarbij plaatselijke en meer afgelegen bronnen worden geïntegreerd – en van gesubsidieerd naar concurrerend; benadrukt dat het toenemende gebruik van hernieuwbare energie wijzigingen in het beleid en de structuur van de energiemarkt vereist om de markten aan deze werkelijkheid aan te passen en tot een sterkere marktintegratie te komen, met name door de stabiliteit van het netsysteem te bevorderen door flexibiliteit en diensten; wijst op het belang van stabiele regelgevingskaders, zowel op het niveau van de EU als op dat van de lidstaten, om investeringen te stimuleren; wijst op de behoefte aan vereenvoudigde administratieve procedures en stabiele en doeltreffende steunregelingen die mettertijd kunnen worden aangepast en geleidelijk kunnen worden afgeschaft zodra de technologieën en leveringsketens marktwaardig en concurrerend worden en onvolkomenheden in de marktwerking zijn verholpen; benadrukt evenwel dat veranderingen met terugwerkende kracht in de steunregelingen nadelig zijn voor het vertrouwen van de investeerders en zo de risico's en kosten van investeringen in hernieuwbare energiebronnen vergroten;

30.

erkent dat de doelstellingen inzake hernieuwbare energie succesvol zijn gebleken en verzoekt de lidstaten om het nodige stabiele beleid te voeren om hun doelstellingen voor 2020 te kunnen bereiken;

31.

herinnert aan de rol van projecten als Desertec en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen in naburige regio's; wijst erop dat het project Helios voorziet in het transport van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen uit Zuidoost-Europa naar Midden-Europa en in de verdere uitbreiding van windenergie in de Noordzee en andere regio's; benadrukt dat de mogelijkheid om elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in te voeren uit buurregio's moet worden aangevuld met stimulansen en maatregelen voor de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen, bijvoorbeeld in het zuidelijke Middellandse Zeegebied en in het Noordzeegebied, en met meer interconnecties tussen de Europese netwerken;

32.

wijst erop dat stabiele energievoorziening bij de huidige stand van de technologie voor veel hernieuwbare energiebronnen nog niet mogelijk is, waardoor het aanhouden van strategische voorraden van conventionele energiebronnen noodzakelijk is; vraagt de Commissie daarom te analyseren hoe hernieuwbare energiebronnen op duurzame wijze kunnen worden ontwikkeld en vooral hoe stabiele hernieuwbare energiebronnen kunnen worden gesteund; meent dat er bij minder stabiele energiebronnen moet worden onderzocht of het voorzien in reservevermogen kosteneffectief is en energieopslagtechnologie moet worden ontwikkeld;

33.

wijst erop dat er om op de lange termijn een koolstofarme elektriciteitsvoorziening van de EU te bereiken, nauwer moet worden samengewerkt met buurlanden en -regio's zoals Noorwegen, Zwitserland en het zuidelijke Middellandse Zeegebied; benadrukt dat Europa baat kan hebben bij de belangrijke bronnen van hernieuwbare energie die in die regio's worden ontwikkeld om aan de plaatselijke vraag tegemoet te komen alsook om, door de ontwikkeling van onderlinge netverbindingen over grote afstanden, een beperkt percentage van de vraag in de EU op te vangen; merkt op dat betere interconnecties de lidstaten in staat zullen stellen hernieuwbare elektriciteit uit- en in te voeren om een betrouwbare energievoorziening te verzekeren en variabele bronnen voor het opwekken van elektriciteit, zoals wind, in evenwicht te brengen; wijst er in dit verband op dat interconnecties met Noorwegen een bijzonder voordeel voor de EU biedt, aangezien deze toegang bieden tot de grote electriciteitsopslagcapaciteit van de Noorse waterkrachtcentrales;

34.

wijst erop dat micro-opwekking belangrijk is om het aandeel van hernieuwbare energiebronnen te vergroten; wijst er voorts op dat micro-opwekking belangrijk is om de energie-efficiëntie te vergroten, de energievoorziening veilig te stellen, burgers bewust te maken van hun eigen energieverbruik en de klimaatverandering tegen te gaan; benadrukt in dat opzicht dat er een samenhangende EU-strategie voor micro-opwekking moet komen die maatregelen omvat voor het moderniseren van de energie-infrastructuur, het beperken van de wetgevingslast en het uitwisselen van best practices inzake fiscale stimulansen;

35.

wijst erop dat er voor na 2020 een voldoende krachtig beleidskader nodig is voor hernieuwbare-energietechnologieën waarvoor nog geen netpariteit is bereikt, dat gericht is op convergentie en, in een latere fase, afbouw van subsidies;

36.

merkt op dat de scenario's in het Stappenplan Energie 2050 een groter aandeel van biobrandstoffen veronderstellen; is in dat verband van mening dat de Commissie de overstap naar biobrandstoffen van de derde generatie op basis van afvalproducten van voedselgewassen moet ondersteunen en vergelijkbare voorwaarden moet opleggen voor ingevoerde biobrandstoffen;

37.

verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen om de efficiëntie van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen binnen de EU en haar regio's te vergroten; is van mening dat er op middellange termijn regionale marktgroepen voor hernieuwbare energie zouden kunnen worden gevormd;

38.

verzoekt de lidstaten en de Commissie een mondiaal open marktbeleid voor hernieuwbare producten te ondersteunen en te bevorderen en alle handelsbelemmeringen weg te nemen, om zo het concurrentievermogen van de EU te vergroten door de uitvoer van technologie voor hernieuwbare energie te bevorderen;

39.

erkent dat de streefcijfers voor hernieuwbare energie succesvol zijn gebleken en verlengd moeten worden tot 2030; verzoek de lidstaten te blijven werken aan de verwezenlijking van hun doelstellingen voor 2020; is bezorgd over het toenemende aantal abrupte wijzigingen in de steunmechanismen voor hernieuwbare energie in de lidstaten, met name wijzigingen met terugwerkende kracht en bevriezingen van steun; verzoekt de Commissie nauwgezet toezicht te houden op de uitvoering van de richtlijn hernieuwbare energie en zo nodig in te grijpen; verzoekt de lidstaten om een stabiel kader te bieden voor investeringen in hernieuwbare energie, met inbegrip van stabiele en regelmatig herziene steunregelingen en gestroomlijnde administratieve procedures;

40.

roept de Commissie en de lidstaten op de bedragen die zijn uitgetrokken voor maatregelen op het gebied van energie-efficiëntie in het volgende meerjarig financieel kader fors te verhogen;

Infrastructuur en de interne energiemarkt

41.

benadrukt dat, aangezien de EU energiezekerheid en energieonafhankelijkheid nastreeft, de klemtoon moet worden verschoven naar een model van onderlinge energieafhankelijkheid tussen de lidstaten door ervoor te zorgen dat de interne energiemarkt van de EU en de slimme en supernetinfrastructuur die noord en zuid en oost en west met elkaar verbindt, snel voltooid worden, zodat de comparatieve voordelen van elke lidstaat alsook het potentieel van een gedecentraliseerde energieproductie op microniveau en intelligente energie-infrastructuren in alle lidstaten ten volle kunnen worden benut; beklemtoont dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat de ontwikkelingen van het beleid en de regelgeving in de lidstaten volledig stroken met de bepalingen van de drie liberaliseringspakketten, de laatste knelpunten in de infrastructuur en onvolkomenheden in de markwerking weg te werken en geen nieuwe hindernissen voor de integratie van de elektriciteits- en gasmarkt op te werpen; wijst er verder met klem op dat de beslissingen inzake energiebeleid in elk nationaal stelsel ook in acht moeten nemen dat dergelijke beslissingen de andere lidstaten kunnen beïnvloeden; oppert dat het wenselijk zou zijn na te gaan of en hoe de expertise en de faciliteiten van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER) kunnen worden ingezet bij de uitvoering van bovengenoemde taken;

42.

erkent dat energie-infrastructuurprojecten worden gekenmerkt door grote investeringen vooraf welke in grote mate kunnen worden verminderd door de mogelijkheden voor energiebesparing volledig te benutten, en gewoonlijk 20 à 60 jaar operationeel zijn; herinnert eraan dat het huidige marktklimaat bijzonder onvoorspelbaar is en dat investeerders daarom aarzelen om aan energie-infrastructuurontwikkeling te doen; benadrukt dat nieuwe strategieën, met inbegrip van de „energiebesparingen eerst”-strategie, en innovatieve instrumenten moeten worden gestimuleerd om de behoefte aan investeringen in infrastructuur te beperken, om een vlotte aanpassing aan de snel veranderende omstandigheden mogelijk te maken;

43.

benadrukt dat het huidige beleid en de vigerende regelgeving ten uitvoer moeten worden gelegd zodat de bestaande energie-infrastructuur beter wordt gebruikt in het belang van de EU-consumenten; verzoekt de Commissie en het ACER nauwlettender toe te zien op de nationale toepassing van regels zoals die welke betrekking hebben op het „use it or lose it”-beginsel;

44.

benadrukt de noodzaak van een volledig geïntegreerde Europese energiemarkt tegen 2014; wijst op het belang van de volledige uitvoering van de wetgeving inzake de interne energiemarkt in alle lidstaten en de noodzaak te waarborgen dat geen enkele lidstaat of regio na 2015 geïsoleerd blijft van de Europese gas- en elektriciteitsnetwerken; beklemtoont dat er rekening moet worden gehouden met de maatschappelijke gevolgen en de energiekosten en dat ervoor moet worden gezorgd dat de energieprijzen de kosten, met inbegrip van milieukosten die momenteel niet volledig in aanmerking worden genomen, beter weerspiegelen;

45.

neemt nota van de totstandbrenging van een mechanisme voor informatie-uitwisseling voor intergouvernementele overeenkomsten tussen de lidstaten en derde landen inzake energiebeleid, aangezien dit mechanisme meer transparantie, coördinatie en doeltreffendheid van het beleid in de EU als geheel beoogt; verzoekt de lidstaten meer ambitie aan de dag te leggen bij het tegenhouden van overeenkomsten die strijdig zijn met de wetgeving inzake de interne energiemarkt; is van oordeel dat de Commissie de gelegenheid moet krijgen om ontwerpovereenkomsten te toetsen op hun verenigbaarheid met die wetgeving en om zo nodig aan de onderhandelingen deel te nemen; is van mening dat het mechanisme voor informatie-uitwisseling een stap op weg naar verdere coördinatie bij de aankoop van energie buiten de EU vormt, hetgeen van essentieel belang is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het Stappenplan Energie 2050;

46.

benadrukt de noodzaak om de stimulansen voor investeerders in de energiemarkt te vergroten door de rentabiliteit te verhogen en bureaucratische procedures te vergemakkelijken zonder deze te versoepelen;

47.

erkent dat de financiële crisis het moeilijker heeft gemaakt om de nodige investeringen aan te trekken om de omvorming van het energiesysteem te financieren; wijst op de nieuwe uitdagingen, zoals de behoefte aan flexibele reserve- en balanceringshulpbronnen in het energiesysteem (bv. flexibele opwekking, een solide transmissienetwerk, opslag, vraagbeheersing, micro-opwekking en interconnectie), om de toename van variabele opwekking uit hernieuwbare energiebronnen te helpen opvangen; onderstreept het belang van infrastructuur op distributieniveau en de rol die proactieve consumenten en distributiesysteembeheerders (DSB's) vervullen bij de integratie van decentrale energieproducten en efficiëntieverhogende maatregelen aan de vraagzijde in het systeem; benadrukt dat er behoefte is aan een goede beoordeling van de beschikbare capaciteit in Europa, aan voldoende interconnecties en aan flexibele balancerings- en reservecapaciteit om het aanbod op de vraag af te stemmen en zo de continuïteit van de elektriciteits- en gasvoorziening te garanderen; onderstreept dat de integratie van gedecentraliseerde energiebronnen en de verwezenlijking van de algemene energiebeleidsdoelstellingen aanzienlijk zouden worden bevorderd als een hogere prioriteit zou worden gegeven aan beheer en opwekking aan de vraagzijde;

48.

benadrukt dat, aangezien de huidige infrastructuur verouderd is, enorme investeringen nodig zijn in elk scenario van de mededeling van de Commissie over het Stappenplan Energie 2050; wijst erop dat dit in elk scenario zal leiden tot een stijging van de energieprijzen tot 2030; neemt er voorts nota van dat volgens de Commissie het grootste deel van deze stijging in het referentiescenario al aan de gang is, aangezien deze stijging een gevolg is van het feit dat oude, reeds volledig afgeschreven opwekkingscapaciteit in de komende twintig jaar moet worden vervangen;

49.

beklemtoont dat de energiezekerheid van de Europese Unie ook afhankelijk is van een grotere verscheidenheid aan invoerbronnen; wijst er in dit verband op dat de Unie op actieve wijze nauwer met haar partners moet gaan samenwerken; stelt vast dat de voltooiing van de zuidelijke corridor vertraging oploopt; benadrukt dat er voor energiezekerheid moet worden gezorgd door energiediversificatie; herinnert aan de aanzienlijke bijdrage van vloeibaar aardgas (LNG) en LNG-vloten tot de energievoorziening van de EU en wijst op de mogelijkheid van een extra LNG-corridor in het oostelijke Middellandse Zeegebied, die zou dienen als flexibele energiebron en als stimulans voor meer mededinging op de interne energiemarkt van de EU;

50.

herhaalt dat de strategische partnerschappen van de Unie met productie- en doorvoerlanden, en met name landen die onder het Europees Nabuurschapsbeleid (ENB) vallen, adequate instrumenten, voorspelbaarheid, stabiliteit en langetermijninvesteringen vereisen; benadrukt dat hiertoe de klimaatdoelstellingen van de Unie moeten worden ondersteund door investeringen van de EU in infrastructuur gericht op diversificatie van de aanvoerroutes en het vergroten van de energiezekerheid van de Unie, zoals Nabucco;

51.

herinnert eraan dat de markten, overeenkomstig het pakket interne energiemarkt, de belangrijkste rol spelen in het financieren van investeringen in energie-infrastructuur; erkent dat bepaalde innovatieve of strategisch belangrijke projecten die uit het oogpunt van voorzieningszekerheid, solidariteit en duurzaamheid gerechtvaardigd zijn, maar waarvoor op de markt onvoldoende financiering te vinden is, soms beperkte overheidssteun nodig hebben om particuliere financiering aan te trekken; benadrukt dat dergelijke projecten moeten worden geselecteerd aan de hand van duidelijke, transparante criteria die concurrentieverstoring voorkomen en rekening houden met de belangen van de consumenten, en volledig moeten stroken met de energie- en klimaatdoelstellingen van de EU;

52.

benadrukt dat de meeste scenario's van het Stappenplan Energie 2050 niet haalbaar zijn zonder de ontwikkeling van plaatselijke intelligente distributienetten voor elektriciteit en gas; is van mening dat de Unie naast grensoverschrijdende projecten maatregelen moet vaststellen ter ondersteuning van de ontwikkeling of renovatie van plaatselijke netten en de toegang hiertoe van beschermde consumenten in het bijzonder;

53.

benadrukt het belang van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, waarvan een aanzienlijk financieringsbedrag gereserveerd wordt voor de omvorming en verdere ontwikkeling van de energie-infrastructuur in de EU; benadrukt dat het belangrijk is om cruciale duurzame projecten op zowel grote als kleine schaal te identificeren en te ondersteunen;

54.

benadrukt de rol van een éénloketbenadering in aanvulling op de vereenvoudigingsdoelstellingen van de EU om de bureaucratische rompslomp te verminderen, waardoor de goedkeurings- en vergunningsprocedures worden versneld en de administratieve lasten voor bedrijven die een goedkeuring aanvragen voor de ontwikkeling van energie-infrastructuur, worden verlicht en tegelijk de naleving van de geldende regels wordt gewaarborgd; roept de lidstaten in dit verband op hun procedures te herzien;

55.

verzoekt de Commissie de onzekerheid over de regelgeving voor institutionele investeerders zo spoedig mogelijk aan te pakken voor wat betreft de interpretatie van het derde energiepakket als het gaat om een passieve investeerder in zowel transmissie- als opwekkingscapaciteit;

56.

verzoekt de Commissie het gebrek aan stimulansen voor investeringen in intelligente netwerken voor DSB's en transmissiesysteembeheerders (TSB's) in informatie- en communicatietechnologie (ICT) en andere innovatieve technologieën die een beter en toegenomen gebruik van het bestaande netwerk vergemakkelijken, zo spoedig mogelijk aan te pakken;

Sociale dimensie

57.

is ingenomen met het feit dat de sociale dimensie is meegenomen in het Stappenplan Energie 2050; meent dat er dit verband bijzondere aandacht moet worden besteed aan energiearmoede en werkgelegenheid; benadrukt met betrekking tot energiearmoede dat energie voor iedereen betaalbaar moet zijn, en vraagt de Commissie, de lidstaten, de lokale overheden en de bevoegde sociale instanties samen te werken aan oplossingen op maat om problemen zoals elektriciteits- en verwarmingsarmoede aan te pakken, met speciale nadruk op kwetsbare huishoudens met een laag inkomen, die het zwaarst onder de hogere energieprijzen te lijden hebben; is daarom van mening dat een dergelijke strategie energie-efficiëntie en energiebesparingen moet bevorderen, omdat dit een van de efficiëntste manieren is om de energiefacturen te verlichten, nationale maatregelen zoals belastingen, overheidsopdrachten, prijzen van verwarming enz. moet analyseren, met name wanneer die een belemmering vormen voor investeringen in energie-efficiëntie of de optimalisatie van de productie en het gebruik van warmte, en aanbevelingen moeten bevatten over goede en slechte werkwijzen; benadrukt dat het belangrijk is om meer energie-efficiëntiemaatregelen te ontwikkelen en erover te communiceren, maatregelen aan de vraag- en aanbodzijde te bevorderen en bewustmakingscampagnes op te zetten om de nodige gedragswijziging in de hand te werken; vraagt de lidstaten regelmatig verslag uit te brengen over de maatregelen die zij hebben genomen om huishoudens te beschermen tegen stijgende energiefacturen en energiearmoede; vraagt de Commissie ten behoeve van de werkgelegenheid maatregelen te bevorderen om onderwijs en herscholing aan te passen om de lidstaten aan hooggekwalificeerde arbeidskrachten te helpen die een rol kunnen spelen in de energieovergang; vraagt de Commissie het Parlement tegen eind 2013 nadere informatie te verstrekken over het effect van deze overgang op de werkgelegenheid in de energie- en dienstensector, en concrete mechanismen uit te werken om de betrokken werknemers en sectoren te helpen; beveelt aan dat de lidstaten rekening houden met de externe kosten en baten van energieopwekking en -verbruik, zoals de voordelen van een betere luchtkwaliteit voor de gezondheid; meent dat sociaal overleg over de gevolgen van het Stappenplan Energie, waarbij alle belanghebbenden betrokken moeten worden, tijdens de overgang een essentiële factor is en zal blijven;

58.

wijst erop dat vaststelling van een decarbonisatiestrategie die geen rekening houdt met de situatie van sommige lidstaten kan leiden tot een enorme toename van de energiearmoede in bepaalde lidstaten, die optreedt wanneer de energie-uitgaven meer dan 10 % van het huishoudbudget uitmaken;

59.

benadrukt de noodzaak om consumenten te beschermen tegen hoge energieprijzen en ondernemingen te beschermen tegen oneerlijke concurrentie alsook kunstmatige lage prijzen van bedrijven buiten de EU, overeenkomstig de dringende verzoeken die zijn gedaan tijdens de Rio+20-top met betrekking tot de versterkte rol van de WTO;

60.

dringt er bij de lidstaten en de internationale gemeenschap op aan onderwijsinstellingen die geschoolde werkkrachten alsook de volgende generatie wetenschappers en innoveerders op het gebied van veilige energievoorziening en veilig energieverbruik, energiezekerheid en energie-efficiëntie kunnen opleiden, te stimuleren; herinnert in dit verband aan de belangrijke rol die Horizon 2020 en het Europees Instituut voor innovatie en technologie vervullen in het dichten van de kloof tussen onderwijs, onderzoek en toepassing in de energiesector;

61.

wenst de nadruk te leggen op het belang van transparante prijzen en consumentenvoorlichting; is in dit verband van mening dat het de taak van de Commissie is voor elk gekozen scenario het effect van deze factoren op de door particulieren en bedrijven betaalde energieprijzen zo nauwkeurig mogelijk te berekenen;

De rol van specifieke energiebronnen

62.

is van mening dat alle koolstofarme technologieën moeten worden ingezet voor het ambitieuze streven naar een koolstofarm energiesysteem van de EU in het algemeen en een koolstofarme elektriciteitssector in het bijzonder; erkent dat er onduidelijkheid zal blijven bestaan over welke technologieën binnen de vereiste termijn technisch en commercieel inzetbaar zullen zijn; benadrukt dat er flexibiliteit moet worden gehandhaafd om aanpassing aan de technologische en sociaaleconomische veranderingen die zich zullen voordoen mogelijk te maken;

63.

erkent dat conventionele fossiele brandstoffen ten minste gedurende de overgang naar een koolstofarm energiesysteem waarschijnlijk deel zullen blijven uitmaken van het energiesysteem;

64.

erkent dat kernenergie momenteel gebruikt wordt als een belangrijke energiebron met weinig emissies; verzoekt de Commissie en de lidstaten om, in het licht van de lessen die zijn getrokken uit het ongeluk in Fukushima in 2011, de veiligheid van kernenergie te verbeteren, gebruikmakend van de resultaten van de recente stresstests voor kerncentrales;

65.

is het eens met de Commissie dat kernenergie een belangrijke bijdrage zal blijven leveren aangezien sommige lidstaten kernenergie blijven beschouwen als een zekere, betrouwbare en betaalbare bron om op een koolstofarme manier elektriciteit op te wekken; erkent dat uit de scenarioanalyse blijkt dat kernenergie kan bijdragen tot lagere systeemkosten en lagere elektriciteitsprijzen;

66.

is het eens met de Commissie dat aardgas op korte tot middellange termijn een belangrijke rol zal spelen in de omvorming van het energiesysteem, aangezien het een relatief snelle en kostenefficiënte manier is om de afhankelijkheid van andere, meer vervuilende fossiele brandstoffen te verminderen; benadrukt dat de gasaanvoerroutes naar de Europese Unie moeten worden gediversifieerd; waarschuwt voor investeringen die zouden kunnen leiden tot een niet terug te draaien afhankelijkheid van fossiele brandstoffen;

67.

erkent het potentieel van aardgas als flexibele reserve om de variabele voorziening van hernieuwbare energie in evenwicht te houden, naast elektriciteitsopslag, interconnecties en vraagrespons; is van mening dat er meer belang moet worden toegekend aan gas, met name indien technologieën voor koolstofafvang en -opslag meer algemeen beschikbaar worden; meent dat de beoogde vermindering van de broeikasgasemissies centraal moet staan in de overwegingen ter zake en de belangrijkste factor moet zijn bij het maken van energiekeuzes;

68.

is van mening dat de rol van vloeibaar petroleumgas (LPG), als een flexibele en betrouwbare energiebron op plaatsen met een gebrek aan infrastructuur, niet moet worden vergeten;

69.

benadrukt dat de verwachte toename van de gas- en elektriciteitsinvoer uit derde landen in de EU op korte en lange termijn moet worden aangepakt met het oog op de zekerstelling van de energievoorziening; herhaalt dat deze uitdaging voor sommige regio's en lidstaten nauw verband houdt met de afhankelijkheid van olie- en gasinvoer uit één derde land; erkent dat er door deze uitdaging onder meer behoefte is aan een grotere rol voor binnenlandse en hernieuwbare energiebronnen, die van vitaal belang zijn voor de concurrentiekracht en de voorzieningszekerheid, en aan maatregelen met het oog op de diversificatie van het aanbod van energieleveranciers, -routes en -bronnen; beseft dat een van de strategische doelstellingen in dit verband de verwezenlijking tegen 2020 van de zuidelijke gascorridor is, opdat ongeveer 10 à 20 % van de gasbehoefte van de EU via die route kan worden aangevoerd en iedere Europese regio reële toegang tot ten minste twee verschillende gasbronnen heeft;

70.

merkt op dat CCS een rol zou kunnen spelen in het koolstofarm maken van de sector tegen 2050; merkt evenwel op dat de CCS zich momenteel nog in de onderzoeks- en ontwikkelingsfase bevindt; merkt op dat de ontwikkeling van CCS zeer onzeker blijft door onopgeloste problemen zoals vertragingen van onbepaalde tijd, hoge kosten en problemen met de doeltreffendheid; benadrukt dat op een economisch efficiënte, veilige en duurzame wijze ontwikkelde CCS zo spoedig mogelijk op commerciële schaal in gebruik moet zijn; beklemtoont dat CCS ook een belangrijke optie is voor het koolstofarm maken van verschillende energie-intensieve industrieën zoals olieraffinage, aluminiumsmelterijen en cementproductie; verzoekt de Commissie met een tussentijds evaluatierapport te komen over de resultaten van de door de EU gesubsidieerde demonstratieprojecten voor steenkoolcentrales;

71.

benadrukt het belang van beleidsmaatregelen, overheidsfinanciering en een passende koolstofprijs om de vroegtijdige toepassing van CCS-technologie in Europa vanaf 2020 te demonstreren en te garanderen; onderstreept het belang van het demonstratieprogramma van de EU voor de algemene aanvaarding van en steun voor CCS als belangrijke technologie voor de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen;

72.

verzoekt de Commissie kennisdeling en samenwerking binnen de EU en op internationaal niveau mogelijk te maken en te bevorderen opdat engineering van het hoogste niveau op peil gehouden wordt in CCS-demonstratieprojecten; verzoekt de Commissie vroegtijdige investeringen in pijpleidinginfrastructuur te ondersteunen en om grensoverschrijdende planning te coördineren ten einde toegang tot CO2-putten vanaf 2020 te waarborgen, en om onderzoek te doen om opslagreservoirs in Europa te karakteriseren; verzoekt de Commissie actief samen te werken met de lidstaten en de sector om te communiceren over de voordelen en veiligheid van CCS teneinde het vertrouwen van de burger in deze technologie te vergroten;

73.

neemt er nota van dat een optimaal, veilig en duurzaam gebruik en dito ontwikkeling van binnenlandse en regionale energiebronnen en het concurrentievermogen van de benodigde infrastructuur voor de stabiele levering van binnenlandse of ingevoerde energiebronnen kunnen bijdragen tot een grotere energiezekerheid en om die reden een prioriteit moeten zijn bij het opstellen van het energiebeleid van de EU;

74.

merkt op dat het, zolang de vraag naar producten op basis van ruwe olie aanhoudt, belangrijk is een Europese aanwezigheid in de raffinage-industrie te handhaven, teneinde de energievoorzieningszekerheid te helpen waarborgen, het concurrentievermogen van downstreamsectoren zoals de petrochemische sector te bevorderen, wereldwijde normen voor de kwaliteit van brandstofraffinage vast te stellen, op de naleving van de milieuvoorschriften toe te zien en de werkgelegenheid in deze sectoren te behouden; benadrukt ook de vaststelling in het Stappenplan Energie dat olie waarschijnlijk zelfs in 2050 nog deel zal uitmaken van de energiemix, weliswaar met een veel kleiner aandeel en voornamelijk voor passagiers- en goederenvervoer;

75.

is van mening dat speciale aandacht moet worden geschonken aan de lidstaten waar steenkool momenteel de voornaamste energiebron is en/of waar steenkoolproductie en elektriciteitsproductie op basis van steenkool essentiële regionale bronnen van werkgelegenheid zijn; meent dat aanvullende, door de EU gesteunde sociale maatregelen nodig zijn om ervoor te zorgen dat de scenario's van het Stappenplan Energie 2050 door de bevolking van deze regio's worden geaccepteerd;

Mondiale uitdagingen op het gebied van energie

76.

beseft dat de EU in een mondiale context opereert en dat alleen optreden misschien niet alle verwachte voordelen met zich meebrengt; herinnert aan de conclusies van de Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie van november 2011 over het versterken van de externe dimensie van het energiebeleid van de EU, waarin de Raad wees op de behoefte aan een bredere en meer gecoördineerde EU-benadering van de internationale betrekkingen op energiegebied om de mondiale energieproblemen en de klimaatverandering aan te pakken, en op de noodzaak om kwesties in verband met concurrentievermogen en koolstoflekkage op te lossen en de strengste veiligheidsnormen inzake kernenergie te handhaven en te bevorderen en tegelijk te zorgen voor een veilige, zekere, duurzame en gediversifieerde energievoorziening;

77.

benadrukt dat het nodig is de energiezekerheid en uiteindelijk de zelfvoorziening van de EU te waarborgen, voornamelijk door energie-efficiëntie, energiebesparingen en hernieuwbare energie te bevorderen, wat samen met andere alternatieve energiebronnen de invoerafhankelijkheid zal verminderen; neemt nota van de groeiende belangstelling voor de exploratie van olie- en gasvelden in de Middellandse en de Zwarte Zee; gelooft dat er dringend een alomvattend EU-beleid inzake olie- en gasboringen in zee moet worden ontwikkeld; meent dat de nadruk moet worden gelegd op mogelijke risico's en op de afbakening van exclusieve economische zones (EEZ's) van EU-lidstaten en relevante derde landen in overeenstemming met het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos), dat alle lidstaten van de EU en de EU zelf ondertekend hebben;

78.

benadrukt dat het verlenen van licentieverleningsrechten voor boringen en de afbakening van EEZ's een bron van spanningen met derde landen zal worden, en dat de EU deze kwestie hoog op de politieke agenda moet houden en moet proberen internationale onenigheid te voorkomen; onderstreept dat energie moet worden gebruikt als een motor voor vrede, milieubescherming, samenwerking en stabiliteit;

79.

dringt erop aan dat de gezamenlijke energieroutekaart van de EU en Rusland wordt gebaseerd op de beginselen van wederzijds respect en wederkerigheid die verankerd zijn in de regels van de Wereldhandelsorganisatie, het Verdrag inzake het Energiehandvest en het derde energiepakket; verzoekt de Commissie de EU-regels betreffende de interne markt en mededinging effectief toe te passen op alle ondernemingen die op het EU-grondgebied in de energiesector werkzaam zijn; is in dit verband ingenomen met het recente onderzoek naar concurrentievervalsing door Gazprom en haar Europese dochterondernemingen en betreurt het politiek gemotiveerde besluit van de president van de Russische Federatie waardoor Russische energiebedrijven geen medewerking aan de EU-instellingen mogen verlenen; beklemtoont dat van iedere onderneming in de energiesector wordt verwacht dat zij onderzoeksinstanties volledige medewerking verleent; verzoekt de Commissie met een passende reactie op dit besluit te komen en ervoor te zorgen dat het onderzoek kan worden voortgezet;

80.

verzoekt de Commissie om een omvattende lijst van energieprioriteiten op korte, middellange en lange termijn op te stellen die de EU in haar betrekkingen met de buurlanden moet nastreven, met het oog op het tot stand brengen van een gezamenlijke juridische ruimte op basis van beginselen en normen voor de interne energiemarkt die stoelen op het acquis; benadrukt hoe belangrijk het is de Energiegemeenschap verder uit te breiden, met name met de kandidaat-landen en de landen van het Oostelijk Partnerschap, Centraal-Azië en het Middellandse Zeegebied, en juridische controlemechanismen in te stellen om gebrekkige toepassing van het acquis tegen te gaan; verlangt dat de Unie blijk geeft van solidariteit met haar partners in de Energiegemeenschap; veroordeelt in dit verband de recente dreigementen van Rusland aan het adres van Moldavië;

81.

benadrukt dat het energiebeleid van de EU op geen enkele wijze in strijd mag zijn met de basisbeginselen waarop de EU gegrondvest is, met name wat betreft de democratie en de mensenrechten; verzoekt de Commissie in dit verband in haar energiebetrekkingen producerende en doorvoerlanden die de Europese waarden onderschrijven, te bevoorrechten;

82.

beklemtoont dat het belangrijk is de samenwerking en dialoog met andere strategische energiepartners te versterken; is van mening dat de toenemende invloed van opkomende economieën op de mondiale energiemarkten alsook de toename van hun vraag naar energie het voor de EU essentieel maken om uitgebreid met deze partners samen te werken op alle energiegebieden; merkt op dat de Europese Unie op lange termijn de coördinatie moet vergroten wat betreft het aankopen van energie uit derde landen; vraagt om nauwere samenwerking tussen de Raad, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), zodat de EU met één stem kan spreken over kwesties in verband met het energiebeleid, zoals dat is vastgesteld in de EU-wetgeving en volgens de aanwijzingen van het directoraat-generaal Energie van de Commissie; herinnert eraan dat het Parlement regelmatig moet worden geïnformeerd over de ontwikkelingen op dit gebied;

83.

benadrukt dat het EU-Verdrag oproept tot solidariteit tussen de lidstaten, hetgeen deel zou moeten uitmaken van zowel het dagelijkse functioneren als het crisisbeheer van het interne en externe energiebeleid; verzoekt de Commissie om een duidelijke definitie van „energiesolidariteit” te geven om ervoor te zorgen dat alle lidstaten deze eerbiedigen;

84.

benadrukt dat er niet zal worden toegegeven op de veiligheid en zekerheid van zowel traditionele (bv. nucleaire) als nieuwe energiebronnen (bv. niet-conventionele olie en niet-conventioneel gas) en is van mening dat de EU zich moet blijven inspannen om het veiligheids- en zekerheidskader te versterken en het voortouw moet nemen in internationale inspanningen op dit gebied;

85.

benadrukt dat naarmate de lidstaten door middel van investeringen in infrastructuur en de goedkeuring van gemeenschappelijke regels een begin maken met het koppelen en integreren van hun nationale markten, ook aanhoudend moet worden geïnvesteerd in samenwerking met Rusland teneinde creatieve en wederzijds aanvaardbare maatregelen vast te stellen die gericht zijn op het verkleinen van de verschillen tussen de twee energiemarkten;

86.

benadrukt dat, aangezien de energievoorziening verschuift naar ontwikkelende economieën, de EU een intensieve dialoog moet aangaan en nauw moet samenwerken met de BRIC-landen op het gebied van energie-efficiëntie, hernieuwbare energiebronnen, schone steenkool, CCS, intelligente netwerken, onderzoek naar kernfusie en nucleaire veiligheid; benadrukt dat de EU ook een helder beleid moet ontwikkelen voor samenwerking met deze landen op het gebied van onderzoek en innovatie in de energiesector;

87.

roept de EU op een actieve rol te blijven spelen in de internationale onderhandelingen over een mondiaal klimaatakkoord; benadrukt dat de EU moet weten wat de gevolgen zouden zijn indien het sluiten van een mondiale overeenkomst inzake klimaatverandering zou falen; betreurt het dat het Stappenplan geen scenario bevat waarin een dergelijke overeenkomst niet wordt gesloten; benadrukt dat de totstandkoming van een juridisch bindend, wereldwijd akkoord over emissiereductie met deelname van 's werelds grootste veroorzakers van uitstoot, zoals China, India, de VS en Brazilië, de kansen op een daadwerkelijke vermindering van de uitstoot van broeikasgassen zal vergroten; wijst erop dat de uitdaging die koolstoflekkage inhoudt, moet worden aangepakt door te voorkomen dat energie-intensieve industrieën zich buiten de EU gaan vestigen;

Regeling voor de handel in emissierechten (ETS)

88.

erkent dat de ETS momenteel het belangrijkste, maar niet het enige, instrument voor het verminderen van de industriële uitstoot van broeikasgassen en het stimuleren van investeringen in veilige en duurzame koolstofarme technologieën is; merkt op dat een structurele verbetering van het ETS nodig is opdat de regeling beter op een economische baisse of opleving kan inspelen, investeerders weer zekerheid kan geven en op de markt gebaseerde stimulansen kan versterken voor investeringen in en de toepassing van koolstofarme technologieën; wijst erop dat structurele veranderingen in de ETS een zorgvuldige beoordeling vergen van de ecologische, economische en maatschappelijke gevolgen alsook van het effect op koolstofarme investeringen, op de elektriciteitsprijzen en op het concurrentievermogen van energie-intensieve industrieën, met name wat het risico van koolstoflekkage betreft; vraagt de Commissie en de lidstaten de ontwikkeling van innovatieve, veilige en duurzame technologische oplossingen door Europese industrieën te vergemakkelijken en aan te moedigen;

89.

vraagt de Commissie zo spoedig mogelijk met een aanvullende beoordeling te komen waarin suggesties worden gedaan voor aanbevolen maatregelen die het risico op koolstoflekkage door de verplaatsing van productiefaciliteiten naar plaatsen buiten de EU kunnen voorkomen, en waarin met name aanvullende scenario's aan bod komen waarin er slechts beperkte of geen verdere mondiale maatregelen worden genomen om de CO2-uitstoot te beperken;

90.

benadrukt dat de niet-ETS-sectoren ongeveer 55 % van de broeikasgasemissies in de EU veroorzaken en dat het essentieel is ervoor te zorgen dat naast de ETS-sectoren ook de niet-ETS-sectoren hun verantwoordelijkheid om de emissies te beperken op zich nemen; benadrukt de noodzaak van politieke richtsnoeren op het niveau van de EU en van concrete maatregelen om dit probleem aan te pakken;

91.

erkent dat de ETS met onverwachte problemen te maken heeft en dat het groeiende overschot aan rechten nog vele jaren afbreuk zal doen aan de stimulans om koolstofarme investeringen te doen; wijst erop dat dit ten koste gaat van de doeltreffendheid van de ETS als belangrijkste mechanisme van de EU ter vermindering van uitstoot waarbij gelijke voorwaarden gelden voor concurrerende technologieën, ondernemingen de mogelijkheid krijgen om hun eigen mitigatiestrategie te ontwikkelen en specifieke maatregelen worden genomen om koolstoflekkage te voorkomen; vraagt de Commissie maatregelen te nemen om de onvolmaaktheden van de ETS te verhelpen en de ETS te doen functioneren zoals oorspronkelijk was gepland; stelt voor dat deze maatregelen het volgende omvatten:

(a)

zo spoedig mogelijk een verslag voorleggen aan het Parlement en de Raad, waarin onder meer wordt onderzocht wat de gevolgen zijn voor stimulansen voor investeringen in koolstofarme technologieën en het risico van koolstoflekkage; vóór het begin van de derde fase moet de Commissie zo nodig de in artikel 10, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG bedoelde verordening wijzigen met het oog op de uitvoering van passende maatregelen, die onder meer de inhouding van de nodige hoeveelheid emissierechten kunnen omvatten;

(b)

zo spoedig mogelijk een wetgevingsvoorstel indienen om de vereiste lineaire jaarlijkse vermindering met 1,74 % te wijzigen om aan de vereisten voor de CO2-reductiedoelstelling voor 2050 te voldoen;

(c)

een beoordeling maken en publiceren van het nut van het vaststellen van een grensprijs voor de veiling van emissierechten;

(d)

stappen ondernemen om de input van relevante informatie in en de transparantie van het ETS-register te verhogen ten einde een effectievere monitoring en evaluatie mogelijk te maken;

Onderzoek, menselijke middelen, nieuwe technologieën en alternatieve brandstoffen

92.

gelooft dat prijzen een cruciale rol spelen in energiegerelateerde investeringen en energieproductie; merkt op dat het uiteenlopende beleid van de verschillende lidstaten om hernieuwbare energie te bevorderen moet worden beschouwd als een leercurve; is van mening dat de recente relatief hoge prijzen van fossiele brandstoffen de ontwikkeling van hernieuwbare energie zullen bevorderen, mits een einde wordt gemaakt aan beleids- en markttekortkomingen; beveelt aan dat de lidstaten efficiëntere steunregelingen voor hernieuwbare energie bevorderen en ondersteunen om de stijging van de energieprijzen te beperken; vraagt de Commissie opties te onderzoeken voor een meer gecoördineerd, convergerend en geïntegreerd Europees systeem van steun voor hernieuwbare energie;

93.

gelooft dat de stijging van de energiefacturen in Europa in de voorbije jaren aanleiding heeft gegeven tot een „slimme” benadering van energie-efficiëntie en energiebesparingen waarbij mensen hun gezond verstand gebruiken; benadrukt de noodzaak om deze natuurlijke doch ontoereikende gedragsverandering te begeleiden met de juiste beleidsmaatregelen en financiële steun om verdere energiebesparingen te bevorderen; benadrukt de noodzaak om consumenten ertoe aan te zetten hun eigen energie op te wekken; benadrukt dat de rol van ICT en de toepassing daarvan via intelligente netwerken steeds belangrijker zijn voor de ontwikkeling van efficiënt energieverbruik en met name voor de ontwikkeling van vraagresponsprogramma's (waaronder slimme meters), die consumenten moeten helpen om actieve belanghebbenden in energie-efficiëntie te worden door hun in real time bevattelijke gegevens te verschaffen over het energieverbruik in huishoudens en bedrijven en over het overschot dat terugvloeit naar het net, alsook informatie over energie-maatregelen en mogelijkheden op het vlak van energie-efficiëntie;

94.

is van mening dat energie-infrastructuur zich meer op de eindgebruiker moet richten, met meer nadruk op de interactie tussen distributiesysteemcapaciteiten en verbruik en benadrukt de noodzaak van tweerichtingsstromen voor elektriciteit en informatie in real time; wijst op de voordelen voor de consumenten van nieuwe technologieën, zoals vraagbeheersing en vraagresponssystemen, die de energie-efficiëntie van vraag en aanbod verbeteren;

95.

meent dat er dringend slimme netwerken moeten komen en dat deze een noodzakelijke voorwaarde zijn voor de integratie van gedistribueerde hernieuwbare energie en een efficiënter energieverbruik (die van groot belang zijn voor verwezenlijking van de 20-20-20-doelstellingen van het klimaat- en energiepakket;

96.

wijst nadrukkelijk op de rol van slimme netten, die een tweerichtingsverkeer tussen elektriciteitsproducenten en klanten mogelijk maken, en klanten in staat stellen hun elektriciteitsgebruik in het oog te houden en aan te passen; beschouwt een sterke bescherming van persoonsgegevens en consumentenvoorlichtingsprogramma's, zoals informatiecampagnes op scholen en universiteiten, als essentieel, in het bijzonder wanneer slimme meters werkelijk effect moeten sorteren; onderstreept dat de lidstaten de relevante informatie op websites voor consumenten toegankelijk moeten maken en dat alle betrokken actoren, zoals bouwondernemingen, architecten en leveranciers van verwarmings-, koelings- en elektriciteitsinstallaties, geactualiseerde informatie kunnen krijgen en prijzen en diensten kunnen vergelijken, om aan de hand daarvan de energieleverancier te kiezen die het meest aan hun doeleinden beantwoordt;

97.

vraagt de Commissie te waarborgen dat met Horizon 2020 en de Europese innovatiepartnerschappen in het kader van de Innovatie-Unie prioriteit wordt gegeven aan de optimalisering van het energiesysteem en aan de noodzakelijke ontwikkeling van alle soorten duurzame koolstofarme technologieën om het concurrentievermogen van de EU te stimuleren, werkgelegenheidskansen te bevorderen en prikkels te geven voor verantwoord omgaan met energie; ondersteunt in dit verband de doelstellingen van het Europees strategisch plan voor energietechnologie en van de aanverwante Europese industriële initiatieven; benadrukt dat ook het bevorderen van de energie-efficiëntie en het verlagen van de kosten van hernieuwbare energie door technologische verbeteringen en innovatie de hoogste prioriteit moeten krijgen, onder meer door een groter deel van de overheidsbegroting voor onderzoek te reserveren voor onderzoek naar hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, met name in het kader van Horizon 2020 en het SET-plan;

98.

blijft van mening dat onderzoek naar nieuwe alternatieve brandstoffen van essentieel belang is om de langetermijndoelstellingen op het gebied van milieu- en klimaatbeleid te realiseren en verwacht in dit verband dat het Horizon 2020-programma daartoe de noodzakelijke aanzetten geeft;

99.

benadrukt het belang van verder onderzoek en ontwikkeling van overheidsinstellingen en van de sector, met het oog op meer energie-efficiëntie en het gebruik van hernieuwbare energie en aardgas in het wegvervoer, de zeevaart en de luchtvaart;

Verwarming en koeling

100.

vraagt dat er meer aandacht wordt besteed aan de verwarmings- en koelingssector; vraagt de EU in dit verband te overwegen om de verwarming- en koelingsector volledig te integreren in de omvorming van het energiesysteem; merkt op dat deze sector vandaag ongeveer 45 % van het bruto-eindverbruik van energie in Europa vertegenwoordigt en dat een beter inzicht in de belangrijke rol die verwarming en koeling spelen noodzakelijk is; verzoekt de Commissie daarom om de nodige gegevens te verzamelen over de energiebronnen voor en het gebruik van verwarming en koeling en over de distributie van warmte aan de verschillende soorten eindgebruikers (zoals woningen, industrie, tertiaire sector); pleit voor de ontwikkeling van warmtekrachtkoppelingscentrales die hernieuwbare of teruggewonnen warmte gebruiken, en steunt verder onderzoek naar koel- en verwarmingssystemen om het ambitieuze beleid van de EU te verwezenlijken; vraagt de publieke autoriteiten om de vraagverwachtingen voor 2050 te actualiseren en een beoordeling van het effect op de regionale ondergrond uit te voeren om de hulpbronnen optimaal te verdelen; verzoekt de Commissie en de lidstaten voorts — onder andere via O&O en innovatieve financiële instrumenten — meer financiering toe te wijzen aan plaatselijke energie-infrastructuur, zoals stadsverwarming en -koeling, die efficiënte, koolstofarme of koolstofvrije oplossingen kan aanreiken die invoer en uitwisseling/vervoer van energie over heel Europa kunnen vervangen; merkt op dat onmiddellijk beschikbare oplossingen op het vlak van hernieuwbare energie (geothermische energie, biomassa, met inbegrip van biologisch afbreekbaar afval, zonnewarmte en hydro-/aerothermische energie) in combinatie met energie-efficiëntiemaatregelen, de volledige vraag naar warmte tegen 2050 op een meer kosteneffectievere manier koolstofarm kunnen maken, en tegelijk het probleem van energie-armoede kunnen aanpakken;

Slotopmerkingen

101.

is verheugd over de geplande mededeling van de Commissie over CCS, de interne markt, energie-efficiëntie en energietechnologieën om verdere vooruitgang te boeken met de politieke keuzes die zijn gemaakt in het Stappenplan Energie 2050;

102.

is van mening dat, om de continuïteit van de energievoorziening te verzekeren, de regio's aan de buitengrenzen van de EU bijzondere aandacht moeten krijgen in de vorm van steun voor de aansluiting en de ontwikkeling van nieuwe energie-infrastructuur, in samenwerking met de buurlanden;

103.

merkt op dat de verschillende geografische omstandigheden het onmogelijk maken om op alle regio's een uniform energiebeleid toe te passen; is zich ervan bewust dat de beleidskaders van de EU in acht moeten worden genomen, maar meent dat elke Europese regio, onverminderd de criteria voor een gemeenschappelijk optreden, moet worden toegestaan een individueel plan na te streven dat is aangepast aan haar situatie en economie, en de energiebronnen te ontwikkelen waarmee de doelstellingen van het Stappenplan Energie 2050 op de meest effectieve wijze kunnen worden verwezenlijkt, en herinnert eraan dat met name de opwekking van hernieuwbare energie zeer belangrijk is voor de ontwikkeling en de werkgelegenheid in zowel plattelandsgebieden als andere gebieden; verzoekt alle regio's daarom energiestrategieën te ontwikkelen en toe te passen, en te overwegen energie op te nemen in hun strategieën voor onderzoek en innovatie met het oog op slimme specialisatie;

104.

benadrukt het belang van transparantie, democratisch toezicht en inspraak van het maatschappelijk middenveld in de betrekkingen met derde landen op energiegebied;

105.

onderstreept dat het belangrijk is het totale energieverbruik te verminderen en de energie-efficiëntie in de vervoersector te vergroten, mede door vervoersplanning en subsidie voor openbaar vervoer op lidstaatniveau; onderstreept ook dat projecten voor hernieuwbare energie uit hoofde van het programma voor de trans-Europese netwerken voor vervoer en energie (TEN-T en TEN-E) moeten worden bespoedigd;

106.

is van mening dat voor de algemene doelstelling van een koolstofarme economie een aanzienlijke emissiebeperking in de vervoerssector noodzakelijk is, wat verdere ontwikkeling van alternatieve brandstoffen, een verhoging van de efficiëntie van vervoermiddelen en een aanzienlijke stijging van het elektriciteitsgebruik en derhalve grote investeringen in elektriciteitsinfrastructuur, netwerkbeheer en opslag van energie met zich meebrengt; merkt op dat er snel moet worden opgetreden om niet gebonden te blijven aan een hoger emissiepad wegens de lange levenscyclus van infrastructuur;

107.

beveelt ten zeerste aan om de conclusies van het werkdocument van de diensten van de Commissie „Regio's 2020 — een beoordeling van de toekomstige uitdagingen voor de EU-regio's” op te nemen over het belang om ook rekening te houden met het potentieel van de ultraperifere en minder ontwikkelde regio's op het gebied van energievoorziening in de komende jaren;

108.

vestigt de aandacht op het complexe verband tussen energie, voedselvoorziening en veiligheid, met name ten aanzien van niet-duurzame biobrandstoffen van de eerste generatie die negatieve sociale en milieueffecten kunnen hebben op ontwikkelingslanden; beveelt daarom aan meer te investeren in duurzame geavanceerde biobrandstoffen uit landbouwafvalstoffen en zeewier en deze verder te ontwikkelen;

109.

herinnert aan het belang van de milieu-integriteit van energieproductie; verzoek de lidstaten de eisen van de milieueffectbeoordelingsprocedure strikt toe te passen op alle soorten energieproductie, waaronder onconventioneel aardgas;

110.

verzoekt de Commissie om de zogenoemde „energiezekerheidsclausule” op te nemen in alle handels-, associatie-, partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten met producerende en doorvoerlanden, waarin een gedragscode vastgelegd dient te worden en expliciet vermeld dient te worden welke maatregelen er getroffen moeten worden bij een eenzijdige wijziging van de voorwaarden door een van de partners;

111.

wijst op het belang van brede samenwerking in de Arctische regio, in het bijzonder tussen landen in het Euro-Atlantische gebied, met inbegrip van een overeenkomst over een bijzondere regeling; roept de Commissie daarom op te komen met een alomvattende beoordeling van de voordelen en risico's van EU-betrokkenheid in het Noordpoolgebied, met inbegrip van een milieurisicoanalyse, gezien de grote kwetsbaarheid en onmisbaarheid van deze gebieden, met name het hoge Noordpoolgebied;

112.

wijst erop dat de Arctische wateren een aangrenzend marien milieu vormen van bijzonder belang voor de Europese Unie, en dat zij een belangrijke rol spelen bij het tegengaan van de klimaatverandering; benadrukt dat speciale aandacht moet worden besteed aan de ernstige milieuzorgen met betrekking tot de Arctische wateren, teneinde de bescherming van het milieu in de Arctische wateren in verband met eventuele offshore-olie- en -gasactiviteiten, inclusief onderzoeksactiviteiten, te waarborgen, daarbij rekening houdend met het risico op zware ongevallen en de noodzaak daar doeltreffend op te reageren; spoort de lidstaten die tot de Arctische Raad behoren aan zich actief in te spannen om de hoogst mogelijke milieuveiligheidsnormen in dit kwetsbare en unieke ecosysteem te handhaven, onder meer door internationale instrumenten te creëren voor de voorkoming van, de paraatheid met betrekking tot, en de respons op mariene olievervuiling in de Arctische wateren, en door, in het bijzonder, overheden actief aan te sporen geen vergunningen af te geven voor offshore-olie- en -gasactiviteiten, met inbegrip van onderzoeksactiviteiten, zolang een doeltreffende respons op dergelijke ongevallen niet kan worden gewaarborgd;

o

o o

113.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1.

(2)  Aangenomen teksten P7_TA(2012)0238.

(3)  Aangenomen teksten P7_TA(2012)0086.

(4)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0444.

(5)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0443.

(6)  Richtlijn 2009/28/EG van 23 april 2009 (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16). Een voorstel tot wijziging (COM(2012)0595) wordt momenteel besproken.


Top