Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52013AP0357

P7_TA(2013)0357 Richtlijn inzake kwaliteit van brandstof en richtlijn inzake energie uit hernieuwbare bronnen) ***I Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 september 2013 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (COM(2012)0595 — C7-0337/2012 — 2012/0288(COD)) P7_TC1-COD(2012)0288 Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 september 2013 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2013/…/EU van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnenVoor de EER relevante tekst

PB C 93 van 9.3.2016, p. 371–395 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

9.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 93/371


P7_TA(2013)0357

Richtlijn inzake kwaliteit van brandstof en richtlijn inzake energie uit hernieuwbare bronnen) ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 september 2013 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (COM(2012)0595 — C7-0337/2012 — 2012/0288(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2016/C 093/43)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0595),

gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 192, lid 1, en 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0337/2012),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 april 2013 (1),

na raadpleging van het Comité van de Regio's,

gezien artikel 55 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie internationale handel, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling en Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A7-0279/2013),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  PB C 198 van 10.7.2013, blz. 56.


P7_TC1-COD(2012)0288

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 september 2013 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2013/…/EU van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1, in samenhang met artikel 114 wat artikel 1, lid 2 tot en met 9, en artikel 2, lid 5 tot en met 7, van de onderhavige richtlijn betreft,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) moet elke lidstaat erop toezien dat het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in alle vormen van vervoer in 2020 minstens 10 % bedraagt van het eindverbruik van energie in het vervoer in die lidstaat. Eén van de methoden waarover de lidstaten beschikken om dit streefcijfer te bereiken, naar verwachting zelfs de belangrijkste methode, is het bijmengen van biobrandstoffen. Andere beschikbare manieren om dit streefdoel te bereiken, zijn de vermindering van het energieverbruik, wat noodzakelijk is omdat het waarschijnlijk steeds moeilijker zal worden om duurzaam een verplicht percentage voor energie uit hernieuwbare bronnen te verwezenlijken als de totale vraag naar vervoersenergie blijft stijgen, en het gebruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen. [Am. 123]

(2)

In het licht van de doelstelling van de Unie om de uitstoot van broeikasgassen verder terug te dringen en gezien de aanzienlijke bijdrage van in het wegvervoer gebruikte brandstoffen aan die uitstoot, wordt krachtens artikel 7 bis, lid 2, van Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) van de brandstofleveranciers geëist dat zij vóór 31 december 2020 de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus per eenheid van energie (de „broeikasgasintensiteit”) uit brandstoffen die in de Unie worden gebruikt in wegvoertuigen, niet voor de weg bestemde mobiele machines, landbouwtrekkers, bosbouwmachines en pleziervaartuigen wanneer niet op zee met ten minste 6 % verminderen. Het bijmengen van biobrandstoffen met weinig of geen broeikasgasemissies en andere brandstoffen afkomstig uit onontkoombaar afvalgas door middel van koolstofopvang en gebruik voor vervoersdoeleinden behoren tot is een van de middelen waarover de leveranciers van fossiele brandstoffen beschikken om de broeikasgasintensiteit van de geleverde fossiele brandstoffen te verminderen. [Am. 2]

(3)

Bij artikel 17 van Richtlijn 2009/28/EG zijn duurzaamheidscriteria vastgesteld waaraan biobrandstoffen en vloeibare biomassa moeten voldoen om in aanmerking te worden genomen voor het bereiken van de streefcijfers van de richtlijn en om recht te hebben op openbare ondersteuningsregelingen. Deze criteria omvatten eisen betreffende de minimale broeikasgasemissiereductie die door biobrandstoffen en vloeibare biomassa moet worden bereikt in vergelijking met fossiele brandstoffen. Er zijn identieke duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen vastgesteld overeenkomstig artikel 7 ter van Richtlijn 98/70/EG.

(3 bis)

Hoewel in Richtlijn 98/70/EG en Richtlijn 2009/28/EG de termen „biobrandstoffen en vloeibare biomassa” worden gebruikt, zijn de bepalingen van die richtlijnen, met inbegrip van de relevante duurzaamheidscriteria, van toepassing op alle hernieuwbare brandstoffen, omschreven in deze richtlijnen. [Am. 4]

(4)

Wanneer weiland of landbouwland dat voordien bestemd was voor de productie van voedingsmiddelen, diervoeder of vezels, wordt herbestemd voor de productie van biobrandstoffen, moet nog steeds worden voldaan aan de niet aan brandstoffen gerelateerde vraag, hetzij door intensifiëring van de huidige productie, hetzij door elders niet-landbouwland in productie te nemen. Wanneer dit laatste het geval is, is er sprake van indirecte verandering in het landgebruik en wanneer dit de conversie betreft van land dat veel koolstof vasthoudt, kan dit resulteren in aanzienlijke emissies van broeikasgassen. De Richtlijnen 98/70/EG en 2009/28/EG moeten daarom bepalingen bevatten om het aspect van indirecte veranderingen in het landgebruik aan te pakken gezien het feit dat de huidige biobrandstoffen voornamelijk worden geproduceerd uit teelten die worden verbouwd op het bestaande landbouwareaal. [Am. 124]

(4 bis)

In artikel 19, lid 7, van Richtlijn 2009/28/EG en artikel 7 quinquies, lid 6, van Richtlijn 98/70/EG staat dat er passende maatregelen nodig zijn om de impact van indirecte veranderingen in het landgebruik op de uitstoot van broeikasgassen te ondervangen, met dien verstande dat de reeds gedane investeringen moeten worden veiliggesteld. [Am. 126]

(5)

Gezien de door de lidstaten verstrekte ramingen betreffende de vraag naar biobrandstoffen en ramingen betreffende de emissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik door de productie van verschillende grondstoffen voor biobrandstoffen wordt het waarschijnlijk geacht dat zijn de emissies van broeikasgassen ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik aanzienlijk zijn en worden hierdoor sommige of alle broeikasgasemissiereducties dankzij het gebruik van specifieke biobrandstoffen teniet doen gedaan . Dit is een gevolg van het feit dat biobrandstoffen afkomstig van teelten die groeien op land een groot bedrag aan overheidssubsidies ontvangen (10 miljard EUR per jaar) en daardoor de volledige productie van biobrandstoffen in 2020 naar verwachting zal komen van teelten die groeien op land dat kan worden gebruikt om de voedingsmiddelen- en veevoedermarkten te voorzien. Bovendien werkt de productie van biobrandstoffen uit voedselgewassen schommelingen in de voedselprijzen in de hand en kan dit zeer schadelijke sociale effecten hebben op het levensonderhoud alsook op het vermogen om de mensenrechten te waarborgen, zoals het recht op voedsel of op toegang tot land in arme lokale gemeenschappen in landen buiten de Europese Unie. Om dergelijke emissies te verminderen moeten diverse gewasgroepen worden onderscheiden, zoals oliegewassen, granen, suikers en andere zetmeelgewassen en negatieve effecten op de voedselvoorziening te beperken moet de nadruk met name worden gelegd op het beperken van het geplande gebruik van biobrandstoffen die groeien op land alsmede rekening worden gehouden met de emissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik bij de berekening van de broeikasgasemissiereducties die vereist zijn overeenkomstig de duurzaamheidscriteria van Richtlijnen 2009/28/EG en 98/70/EG . Om oplossingen voor de middellange en lange termijn te vinden moeten voorts het onderzoek en de ontwikkeling worden gestimuleerd op het gebied van nieuwe, geavanceerde biobrandstoffen die niet concurreren met voedingsgewassen en moet de impact van verschillende gewasgroepen op zowel directe als indirecte veranderingen in het landgebruik nader worden bestudeerd. [Am. 8].

(6)

Om zijn broeikasgasuitstoot te verminderen is er in de transportsector waarschijnlijk vraag naar hernieuwbare vloeibare brandstoffen. Geavanceerde biobrandstoffen, zoals gemaakt van afvalstoffen en algen, leveren een grote broeikasgasemissiereductie op, met een laag risico indirecte verandering in het landgebruik te veroorzaken, en concurreren niet rechtstreeks met landbouwland voor de voedingsmiddelen- en veevoedermarkten. Het is daarom passend een grotere productie van dergelijke geavanceerde biobrandstoffen te bevorderen aangezien die momenteel niet in grote hoeveelheid commercieel beschikbaar zijn, deels ten gevolge van de concurrentie voor overheidsubsidies met gevestigde op voedselteelten gebaseerde biobrandstoftechnologieën. Er moeten nieuwe stimulansen worden gecreëerd door in het bij Richtlijn 2009/28/EG vastgestelde 10 %-streefcijfer voor biobrandstoffen een groter gewicht te geven aan geavanceerde boven conventionele biobrandstoffen. In deze context mogen in het post-2020 beleidskader voor duurzame energie uitsluitend geavanceerde biobrandstoffen met beperkte geraamde indirecte veranderingen in het landgebruik en grote totale broeikasgasemissiereductie worden gebruikt.

(6 bis)

Om de efficiëntie van de stimuleringsmaatregelen te waarborgen, vooral indien deze erop zijn gericht geavanceerde biobrandstoffen te bevorderen, is het van essentieel belang dat de door de lidstaten ingestelde ondersteunende beleidsmaatregelen en mechanismen voorzien in identificatie, authenticatie en kwaliteitscontrole van de volumes aan biobrandstoffen, zodat frauduleuze of misleidende verklaringen inzake de oorsprong van biobrandstofproducten worden voorkomen, en het indienen van meervoudige declaraties voor hetzelfde volume aan biobrandstoffen op basis van twee of meer nationale systemen of internationale accreditatieregelingen wordt tegengegaan. [Am. 11]

(6 ter)

Hoewel de productie van biobrandstoffen en vloeibare biomassa uit afvalstoffen en residuen kan leiden tot een grote broeikasgasreductie, met potentieel geringe negatieve effecten op milieu, maatschappij en economie, is een nadere evaluatie van hun beschikbaarheid, voordelen en risico's gepast, onder meer ter ondersteuning van het beleid voor de periode na 2020. Tegelijkertijd is nadere informatie nodig over de voordelen voor de energiezekerheid van zowel conventionele als geavanceerde biobrandstoffen, met name voor zover fossiele brandstoffen rechtstreeks of onrechtstreeks worden gebruikt voor de productie ervan. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om een verslag in te dienen en in verband hiermee zo nodig bij het Europees Parlement en de Raad voorstellen in te dienen. In dit verslag moet rekening worden gehouden met de alternatieve kosten voor milieu, maatschappij en economie als gevolg van het gebruik van grondstoffen voor andere doelstellingen dan de productie van biobrandstoffen en vloeibare biomassa, teneinde ervoor te zorgen dat in het verslag de algemene positieve en negatieve effecten aan bod komen. [Am. 12]

(6 quater)

In alle lidstaten dienen conventionele en geavanceerde biobrandstoffen van een consistente en hoge kwaliteit op de markt verkrijgbaar te zijn. Om de verwezenlijking van deze doelstelling te bevorderen dient de Commissie met spoed een duidelijk mandaat te geven aan het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) om technische prestatienormen voor te bereiden voor geavanceerde biobrandstoffen en definitieve brandstofmengsels, en om, indien nodig, de normen voor conventionele biobrandstoffen te herzien, opdat kan worden gewaarborgd dat de prestaties op het gebied van CO2-emissies of de algemene operationele prestaties van voertuigen door de kwaliteit van het definitieve brandstofproduct niet zullen verminderen. [Am. 13]

(7)

Om het concurrentievermogen op lange termijn van de biogebaseerde industriële sectoren te waarborgen en overeenkomstig de mededeling van 2012 „Innovatie voor duurzame groei: een bio-economie voor Europa” en de Routekaart naar een efficiënt gebruik van hulpbronnen in Europa, waarbij geïntegreerde en gediversifieerde bioraffinaderijen in het geheel van Europa worden bevorderd, moeten versterkte initiatieven in het kader van Richtlijn 2009/28/EG zo worden opgezet dat de voorkeur wordt gegeven aan grondstoffen voor biomassa die geen grote economische waarde hebben voor andere toepassingen dan biobrandstoffen of die geen zodanige gevolgen hebben voor het milieu dat de plaatselijke ecosystemen in gevaar worden gebracht doordat voedselteelten te weinig grond en water krijgen . [Am. 129]

(7 bis)

De coherentie tussen Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/28/EG en wetgeving op andere terreinen van het EU-beleid dient te worden verbeterd, opdat synergieën kunnen worden benut en de rechtszekerheid kan worden verbeterd. De definities van afvalstoffen en residuen, zoals toegepast in Richtlijn 98/70/EG en Richtlijn 2009/28/EG, dienen te worden geharmoniseerd met die als vastgelegd in Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad  (5) . De in Richtlijnen 98/70/EG en 2009/28/EG opgenomen afval- en residustromen dienen beter te worden geïdentificeerd door middel van de afvalcodes in de bij Beschikking 2000/532/EG van de Commissie  (6) , teneinde de toepassing van deze richtlijnen door de bevoegde autoriteiten in de lidstaten te vergemakkelijken. Bevordering van biobrandstoffen en vloeibare biomassa overeenkomstig Richtlijn 98/70/EG en Richtlijn 2009/28/EG dient te voldoen aan de doelstellingen en het oogmerk van Richtlijn 2008/98/EG. Teneinde het doel van de Unie te bereiken om recycling in de samenleving te integreren, dient volledig aan de bij artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG vastgestelde afvalhiërarchie te worden voldaan. Om dit te vergemakkelijken dient het gebruik van afvalstoffen en residuen voor de productie van biobrandstoffen en vloeibare biomassa te worden opgenomen in de door de lidstaten overeenkomstig hoofdstuk V van Richtlijn 2008/98/EG opgestelde afvalbeheerplannen en afvalpreventieprogramma's. De toepassing van Richtlijn 98/70/EG en Richtlijn 2009/28/EG mag de volledige implementatie van Richtlijn 2008/98/EG niet in gevaar brengen. [Am. 16]

(8)

De minimumdrempel voor de broeikasgasemissiereductie door in nieuwe installaties geproduceerde biobrandstoffen en vloeibare biomassa moet met ingang van 1 juli 2014 worden opgetrokken teneinde de totale broeikasgasbalans daarvan te verbeteren en verdere investeringen in installaties met lage prestaties qua broeikasgasemissiereductie te ontmoedigen. Deze verhoging van de drempel zorgt voor zekerheid voor bestaande investeringen in productiecapaciteit voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa conform artikel 19, lid 6, tweede alinea, van Richtlijn 2009/28/EG.

(8 bis)

Bij de bevordering van de marktontwikkeling van hernieuwbare energiedragers en brandstoffen moet niet alleen rekening worden gehouden met hun invloed op het klimaat, maar ook op regionale en lokale ontwikkelingsmogelijkheden en werkgelegenheid. De productie van geavanceerde biobrandstoffen en biobrandstoffen van de tweede generatie biedt kansen voor het scheppen van banen en groei, met name in plattelandsgebieden. Ook energie-onafhankelijkheid en de energievoorzieningszekerheid van de regio's van de Unie behoren ook tot de doelstellingen van de bevordering van markten voor hernieuwbare energie en brandstoffen. [Am. 17]

(9)

Om de overgang naar geavanceerde biobrandstoffen voor te bereiden en de totale effecten van indirecte veranderingen in landgebruik in de periode tot 2020 te minimaliseren is het passend om in deel A van bijlage VIII bij Richtlijn 2009/28/EG en deel A van bijlage V bij Richtlijn 98/70/EG de hoeveelheid uit voedselteelten verkregen biobrandstoffen en vloeibare biomassa die kan worden meegeteld voor het bereiken van de bij Richtlijn 2009/28/EG vastgestelde streefcijfers, te beperken. Zonder beperking van het totale gebruik van dergelijke biobrandstoffen moet het aandeel van biobrandstoffen en vloeibare biomassa, geproduceerd op basis van granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers en oliegewassen, dat kan worden meegeteld voor de streefcijfers van Richtlijn 2009/28/EG worden beperkt tot het in 2011 gebruikte aandeel van dergelijke biobrandstoffen en vloeibare biomassa.

(10)

De bij artikel 3, lid 4, onder d), van Richtlijn 2009/28/EG vastgestelde 5 %-grens 6 %-grens verhindert de lidstaten niet hun eigen traject te volgen teneinde te voldoen aan dit voorgeschreven aandeel van conventionele biobrandstoffen voor het bereiken van het 10 %-streefcijfer. Bijgevolg blijft de toegang tot de markt van biobrandstoffen geproduceerd in installaties die vóór eind 2013 operationeel waren, volledig open. De onderhavige wijzigingsrichtlijn doet dus geen afbraak aan de gerechtigde verwachtingen van de exploitanten van dergelijke installaties. [Am. 183]

(10 bis)

Er moeten maatregelen worden genomen om het gebruik van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in de transportsector te stimuleren. Voorts moeten energie-efficiëntie- en energiebesparingsmaatregelen in de transportsector worden aangemoedigd. [Am. 133]

(11)

De geraamde emissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik moeten worden verwerkt in de verslagen betreffende de broeikasgasemissies ten gevolge van het gebruik van biobrandstoffen overeenkomstig de Richtlijnen 98/70/EG en 2009/28/EG. Biobrandstoffen die worden geproduceerd met grondstoffen die niet tot extra landgebruik leiden, zoals bijvoorbeeld afvalstoffen, moeten overeenkomstig een dergelijke methodologie een zero-emissiefactor toegekend krijgen.

(11 bis)

De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om de financiële middelen die ze momenteel volledig of gedeeltelijk gebruiken voor de verwezenlijking van hun aandeel energie uit biobrandstoffen op basis van granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers, oliegewassen en andere op land geproduceerde energiegewassen, te gaan gebruiken voor hernieuwbare energie, d.w.z. wind-, zonne-, geothermische of getijdenenergie, waarvan de hernieuwbare en duurzame aard reeds aangetoond is. [Am. 22]

(11 ter)

Door de Commissie erkende vrijwillige regelingen zijn de voornaamste instrumenten aan de hand waarvan marktdeelnemers aantonen de in artikel 7 ter van Richtlijn 98/70/EG en artikel 17 van Richtlijn 2009/28/EG vastgestelde duurzaamheidscriteria na te leven. Er is echter een gebrek aan criteria waar deze regelingen aan moeten voldoen om erkend te worden. Er moeten derhalve duidelijkere regels worden vastgesteld. Uitsluitend regelingen die voorzien in doeltreffende mechanismen om de onafhankelijkheid en de betrouwbaarheid van de audits en de betrokkenheid van de lokale en inheemse gemeenschappen te waarborgen, moeten worden beschouwd als conform deze richtlijn. In die regelingen moeten voorts heldere en strenge regels worden opgenomen die leveringen van biobrandstoffen of vloeibare biomassa van de regeling uitsluiten bij niet-naleving van de bepalingen ervan. Om de doeltreffende werking van de regelingen te monitoren en te versterken, moet de Commissie toegang hebben tot alle relevante documenten die aanleiding geven tot bezorgdheid over wanpraktijken, en deze openbaar kunnen maken. [Am. 23]

(11 quater)

Richtlijn 98/70/EG en Richtlijn 2009/28/EG bevatten geen bepalingen met betrekking tot de erkenningsprocedure van deze vrijwillige regelingen en zijn daarom niet doeltreffend om de naleving van de duurzaamheidscriteria te waarborgen, en transparant. Het is derhalve passend dat de Commissie verplichte minimumvereisten vaststelt aan de hand waarvan deze regelingen verondersteld worden te voldoen aan de duurzaamheidscriteria. [Am. 24]

(11 quinquies)

Landgebruik voor de teelt van gewassen voor biobrandstoffen mag er niet toe leiden dat lokale en inheemse gemeenschappen worden verdreven. Het land van inheemse gemeenschappen moet dus specifiek worden beschermd. [Am. 25]

(11 sexies)

Grondstoffen worden in de Richtlijnen 98/70/EG en 2009/28/EG verschillend behandeld naargelang zij als afvalstoffen, residuen of bijproducten worden aangemerkt. Het feit dat deze categorieën momenteel niet zijn gedefinieerd, leidt echter tot onzekerheid, die een doeltreffende toepassing en naleving in de weg kan staan. Er moet dan ook een indicatieve lijst worden opgesteld van de grondstoffen in elke categorie. [Am. 27]

(12)

De Commissie moet de methodologie voor de raming van de emissiefactoren voor veranderingen in het landgebruik, als opgenomen in de bijlagen VIII en V bij Richtlijn 2009/28/EG respectievelijk Richtlijn 98/70/EG, herzien om ze aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang. Te dien einde en indien ondersteund door de meest recente wetenschappelijke gegevens moet de Commissie de mogelijkheid overwegen van een herziening van de voorgestelde gewasgroepspecifieke emissiefactoren voor indirecte veranderingen in het landgebruik en van de invoering van nog meer gedesaggregeerde factoren, inclusief extra waarden wanneer nieuwe grondstoffen voor biobrandstoffen op de markt komen.

(13)

Artikel 19, lid 8, van Richtlijn 2009/28/EG en artikel 7 quinquies, lid 8, van Richtlijn 98/70/EG bevatten bepalingen ter bevordering van de teelt van gewassen voor biobrandstoffen op ernstig aangetast en/of vervuild land als tussentijdse maatregel voor de matiging van de effecten van indirecte veranderingen in het landgebruik. Deze bepalingen zijn niet langer adequaat in hun huidige vorm en moeten worden geïntegreerd in de bij deze richtlijn vastgestelde aanpak om te waarborgen dat het geheel van de acties ter minimalisering van emissies ten gevolge van indirecte verandering in het landgebruik coherent blijft.

(14)

Het is passend de regels te harmoniseren voor het gebruik van standaardwaarden om een gelijke behandeling van producenten te waarborgen ongeacht waar de productie plaatsvindt. Terwijl het voor derde landen is toegestaan standaardwaarden te gebruiken, wordt van EU-producenten geëist dat zij feitelijke waarden gebruiken wanneer die hoger zijn dan de standaardwaarden of wanneer geen rapport is ingediend door de lidstaten, wat de administratieve belasting verhoogt. De huidige regels moeten daarom worden vereenvoudigd zodat het gebruik van standaardwaarden niet wordt beperkt tot de gebieden binnen de Unie die zijn opgenomen in de lijsten waarnaar wordt verwezen in artikel 19, lid 2, van Richtlijn 2009/28/EG en artikel 7 quinquies, lid 2, van Richtlijn 98/70/EG.

(14 bis)

Voor het bereiken van het streefcijfer voor hernieuwbare energie in de vervoersector en het gelijktijdig minimaliseren van de negatieve gevolgen van veranderingen in het landgebruik moeten hernieuwbare elektriciteit, verschuivingen tussen vervoerswijzen, een groter gebruik van openbaar vervoer en energie-efficiëntie worden bevorderd. De lidstaten moeten er, overeenkomstig het Witboek Vervoer, dus naar streven de energie-efficiëntie te vergroten en het totale energieverbruik in de vervoersector te verminderen en tevens de marktpenetratie van elektrische voertuigen en de aanwending van hernieuwbare elektriciteit in vervoerssystemen bevorderen. [Ams. 29 en 139]

(15)

Aangezien De doelstellingen van deze richtlijn, namelijk zijn een interne markt voor brandstoffen voor het wegvervoer en voor niet voor de weg bestemde mobiele machines de vervoersector tot stand te brengen en inachtneming van te waarborgen dat minimumniveaus van milieubescherming bij het gebruik van dergelijke brandstoffen, in acht wordt genomen en dat negatieve gevolgen van de productie en het gebruik van dergelijke brandstoffen voor de voedselveiligheid en voor grondgebruiksrechten worden voorkomen . Aangezien deze doelstellingen niet voldoende door de lidstaten zelf kunnen worden bereikt en derhalve beter op Unieniveau kunnen worden bereikt, kan de Unie maatregelen treffen in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel als uiteengezet in artikel 5 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Overeenkomstig het in datzelfde artikel uiteengezette beginsel van evenredigheid gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. [Am. 30]

(16)

Als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie moeten de overeenkomstig de Richtlijnen 2009/28/EG en 98/70/EG aan de Commissie verleende bevoegdheden worden geharmoniseerd met artikel 290 van dat Verdrag.

(17)

Om eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (7).

(18)

Om Richtlijn 98/70/EG te kunnen aanpassen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden overgedragen met betrekking tot het mechanisme om de broeikasgasemissies te bewaken en te verminderen, de methodologische beginselen en waarden die vereist zijn om na te gaan of in verband met biobrandstoffen de duurzaamheidscriteria in acht zijn genomen, de criteria en geografische grenzen ter bepaling van zeer diverse graslanden, de methodologie voor de berekening van de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus, de methodologie voor de berekening van de emissies ten gevolge van indirecte verandering in het landgebruik, het toegestane niveau wat de metaalhoudende additieven in brandstoffen betreft, de toegestane analytische methoden in verband met de brandstofspecificaties en de afwijking van de dampspanning die is toegestaan voor benzine waarin bio-ethanol is bijgemengd.

(19)

Om Richtlijn 2009/28/EG te kunnen aanpassen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden overgedragen met betrekking tot de lijst van de grondstoffen voor biobrandstoffen die meermaals worden meegeteld voor het bereiken van het streefcijfer van artikel 3, lid 4, de energie-inhoud van transportbrandstoffen, de criteria en geografische grenzen ter bepaling van graslanden met hoge biodiversiteit, de methodologie voor de berekening van de emissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik en de methodologische beginselen en waarden die vereist zijn om na te gaan of in verband met biobrandstoffen en vloeibare biomassa de duurzaamheidscriteria in acht zijn genomen.

(20)

De Commissie moet een evaluatie maken van de doeltreffendheid van de bij deze richtlijn ingevoerde en op de best beschikbare en meest recente wetenschappelijke gegevens gebaseerde maatregelen ter beperking van broeikasgasemissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik en moet nieuwe methoden ontwikkelen om deze effecten verder te minimaliseren, zoals de opname in de duurzaamheidsregeling van geraamde emissiefactoren met betrekking tot indirecte veranderingen in het landgebruik per 1 januari 2021.

(21)

Voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn is het van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

(22)

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsteksten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd.

(23)

Richtlijn 98/70/EG en Richtlijn 2009/28/EG moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Richtlijn 98/70/EG

Richtlijn 98/70/EG wordt als volgt gewijzigd:

-1)

Aan artikel 2 wordende volgende punten toegevoegd:

„9 bis.„     non-food cellulosemateriaal”: voor de productie van bio-energie op land geteelde, niet voor voeding of vervoedering bestemde energiegewassen, zoals miscanthus, andere soorten energiegrassen en bepaalde sorghum- en industriehenneprassen, met uitzondering van soorten met een hoog ligninegehalte, zoals bomen. [Am. 34]

9 ter.     „non-food lignocellulosisch materiaal”: op land geteelde houtachtige energiegewassen, zoals hakhout met een korte omlooptijd of houtteelt met een korte omlooptijd. [Am. 35]

9 quater.     „directe verandering in het landgebruik”: een verandering in het landgebruik tussen de zes door het IPCC gebruikte categorieën van bodembedekking (bosland, bouwland, grasland, wetland, woongebieden of overig land) en een zevende categorie van vaste gewassen, met name meerjarige gewassen waarvan de stam gewoonlijk niet jaarlijks wordt geoogst, zoals hakhout met een korte omlooptijd en oliepalm. [Am. 36]

9 quinquies.     „hernieuwbare vloeibare of gasvormige brandstoffen van niet-biologische oorsprong”: andere vloeibare of gasvormige brandstoffen dan biobrandstoffen, waarvan de energie-inhoud afkomstig is van andere hernieuwbare energiebronnen dan biomassa en die in de vervoersector worden gebruikt.”

[Am. 37]

-1 bis)

Artikel 3, lid 3, wordt vervangen door:

„3.    Tot eind 2018 schrijven de lidstaten voor dat de leveranciers ervoor moeten zorgen dat benzine met een maximum zuurstofgehalte van 2,7 % en een maximum ethanolgehalte van 5 % in de handel wordt gebracht. Indien zij dit noodzakelijk achten, kunnen zij deze maatregel verlengen. Zij zorgen ervoor dat de consument direct bij het tankstation naar behoren wordt voorgelicht over het biobrandstofgehalte van benzine en in het bijzonder over de wijze waarop de diverse benzinemengsels moeten worden gebruikt. In dit verband moeten bij alle tankstations in de Unie de aanbevelingen voor de aanduiding van producten in EN228:2012 worden gevolgd.”

[Am. 38]

-1 ter)

In artikel 4, lid 1, wordt de derde alinea vervangen door:

„Wanneer het percentage bij diesel bijgemengde biodiesel (FAME) hoger is dan 7 volumeprocent, zorgen de lidstaten ervoor dat de consument direct bij het tankstation naar behoren wordt voorgelicht over het FAME-gehalte.”

[Am. 39]

1)

Artikel 7 bis wordt als volgt gewijzigd:

-a)

aan lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„In geval van leveranciers van biobrandstoffen voor gebruik in de luchtvaart staan de lidstaten deze leveranciers toe ervoor te kiezen bij te dragen aan de in lid 2 vastgestelde reductieverplichting voor zover de geleverde biobrandstoffen voldoen aan de in artikel 7 ter gestelde duurzaamheidscriteria.

[Am. 40]

-a bis)

aan lid 2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De lidstaten zorgen er, met het oog op de naleving van het in de eerste alinea bedoelde streefcijfer, voor dat de maximumbijdrage van biobrandstoffen die worden geproduceerd uit granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers en oliegewassen of energiegewassen niet meer bedraagt dan de maximumbijdrage die is vastgesteld in artikel 3, lid 4, onder d, van Richtlijn 2009/28/EG.”

[Am. 184/REV]

a)

in lid 5 wordt de inleidende zin vervangen door het volgende:

„5.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen, in het bijzonder met betrekking tot:”

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„6.   De brandstofleveranciers brengen tegen 31 maart van elk jaar aan de door de lidstaten aangewezen autoriteit verslag uit over de productietrajecten voor biobrandstoffen, de desbetreffende volumes en de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus per eenheid van energie, inclusief de geraamde emissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik overeenkomstig bijlage V. De lidstaten rapporteren over deze gegevens aan de Commissie.”

2)

Artikel 7 ter wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Om voor de in lid 1 bedoelde doeleinden in aanmerking te komen, moet de broeikasgasemissiereductie ten gevolge van het gebruik van biobrandstoffen minstens 60 % bedragen voor biobrandstoffen die worden geproduceerd in installaties die operationeel worden na 1 juli 2014. Een installatie is „operationeel” wanneer de fysieke productie van biobrandstoffen plaatsvindt.

In het geval van installaties die operationeel waren op of vóór 1 juli 2014, moet om voor de in lid 1 bedoelde doeleinden in aanmerking te komen de broeikasgasemissiereductie ten gevolge van het gebruik van biobrandstoffen minstens 35 % bedragen tot en met 31 december 2017 en minstens 50 % vanaf 1 januari 2018.

De broeikasgasemissiereductie door het gebruik van biobrandstoffen wordt berekend overeenkomstig artikel 7 quinquies, lid 1.”

b)

in lid 3 wordt de tweede alinea vervangen door:

„De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de criteria en geografische grenzen om te bepalen welke graslanden vallen onder punt c) van de eerste alinea.”

b bis)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„4 bis.     Biobrandstoffen en vloeibare biomassa die in aanmerking worden genomen voor de doeleinden bedoeld in lid 1 mogen niet vervaardigd zijn uit grondstoffen die afkomstig zijn van land, tenzij de wettelijke rechten van derden betreffende grondgebruik en grondbezit geëerbiedigd zijn en zij vooraf en vrijwillig met kennis van zaken toestemming hebben gegeven, met de medewerking van hun vertegenwoordigende organisaties.”

[Am. 49]

b ter)

lid 7, tweede alinea, eerste zin wordt vervangen door:

„De Commissie brengt om de twee jaar verslag uit aan het Europees Parlement en aan de Raad over de gevolgen van de toegenomen vraag naar biobrandstof voor de sociale duurzaamheid in de Unie en derde landen, over de bijdrage van de biobrandstofproductie aan de vermindering van het tekort aan plantaardige eiwitten in de Unie en over de gevolgen van het biobrandstofbeleid van de Unie voor de beschikbaarheid van levensmiddelen tegen een betaalbare prijs, met name voor de bevolking in de ontwikkelingslanden, en voor algemenere ontwikkelingskwesties.”

[Am.50]

2 bis)

Artikel 7 quater wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 3 wordt de derde alinea vervangen door:

„De Commissie bepaalt volgens de in artikel 11, lid 3, bedoelde raadplegingsprocedure de lijst van in de eerste twee alinea's bedoelde passende en relevante informatie. Zij probeert erop toe te zien dat de uit dit lid voortvloeiende materiële verplichtingen zoveel mogelijk worden nageleefd, en poogt daarbij de buitensporige administratieve lasten voor, met name kleinere, exploitanten tot een minimum te beperken.”

[Am. 53]

b)

in lid 3 wordt de vijfde alinea vervangen door:

„De lidstaten dienen de in de eerste alinea van dit lid bedoelde informatie in samengevoegde vorm in bij de Commissie, met inbegrip van de door de onafhankelijke auditoren opgestelde verslagen. De Commissie maakt deze gegevens bekend op het transparantieplatform bedoeld in artikel 24 van Richtlijn 2009/28/EG.”

[Am. 54]

c)

in lid 4 wordt de eerste alinea vervangen door:

„1.     De Unie streeft ernaar met derde landen bilaterale of multilaterale overeenkomsten te sluiten met verbindende toezeggingen ten aanzien van bepalingen inzake duurzaamheidscriteria die in overeenstemming zijn met die van deze richtlijn. Dergelijke overeenkomsten dienen tevens regels te bevatten die waarborgen dat de douaneprocedures van derde landen niet leiden tot fraude in verband met de invoer en uitvoer van biobrandstoffen en vloeibare biomassa, evenals bepalingen inzake facilitering van de handel. De Unie moet ook streven naar overeenkomsten met derde landen die toezeggingen bevatten inzake de ratificatie en de tenuitvoerlegging van de in artikel 7 ter, lid 7, bedoelde IAO-overeenkomsten en MEA's. Indien de Unie overeenkomsten heeft gesloten met verbindende toezeggingen ten aanzien van bepalingen die de in artikel 7 ter, leden 2 tot en met 5, bedoelde duurzaamheidscriteria bestrijken, kan de Commissie besluiten dat die overeenkomsten aantonen dat biobrandstoffen en vloeibare biomassa die geproduceerd zijn op basis van in die landen verbouwde grondstoffen, voldoen aan die duurzaamheidscriteria. Wanneer die overeenkomsten worden gesloten, wordt de nodige aandacht besteed aan maatregelen voor de instandhouding van gebieden die in kritieke situaties dienst doen als basisecosysteem (bijvoorbeeld als het gaat om bescherming van stroomgebieden of erosiebestrijding), voor de bescherming van bodem, water en lucht, indirecte veranderingen in het landgebruik, het herstel van aangetast land, het vermijden van overmatig waterverbruik in gebieden waar water schaars is, alsmede aan de in artikel 7 ter, lid 7, tweede alinea, genoemde elementen.”

[Am. 55]

d)

de volgende leden worden toegevoegd:

„9 bis.     Uiterlijk [een jaar na inwerkingtreding van deze richtlijn] dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met een evaluatie van de werking van de overeenkomsten of vrijwillige systemen waarvoor een besluit op grond van lid 4 is vastgesteld, en waarin beste praktijken worden vastgesteld. Het verslag wordt gebaseerd op de best beschikbare informatie, waaronder uit de raadpleging van belanghebbenden, en op de praktijkervaring met de toepassing van de overeenkomsten of systemen. Het rapport neemt de relevante internationaal erkende normen en richtsnoeren in aanmerking, met inbegrip van die welke door de Internationale Organisatie voor Standaardisatie en de ISEAL Alliance zijn ontwikkeld. Voor elke overeenkomst of elk systeem analyseert het verslag onder meer het volgende:

de onafhankelijkheid, modaliteit en frequentie van de audits;

de beschikbaarheid van en ervaring met de toepassing van methoden voor de vaststelling en behandeling van niet-naleving;

transparantie, met name met betrekking tot de toegankelijkheid van het systeem, de beschikbaarheid van vertalingen in de officiële talen van de landen en regio's van herkomst van de grondstoffen, de toegankelijkheid van een lijst van gecertificeerde exploitanten en de overeenstemmende certificaten, de toegankelijkheid van de auditverslagen;

de betrokkenheid van belanghebbenden, met name wat betreft de raadpleging van inheemse en lokale gemeenschappen tijdens de opstelling en evaluatie van de regeling en tijdens de audits;

de robuustheid van het systeem als geheel, met name in het licht van de regelgeving betreffende de accreditatie, kwalificatie en onafhankelijkheid van auditoren en de desbetreffende systeeminstanties;

een marktupdate van de regeling.

De Commissie dient, indien dat in het licht van het verslag passend is, bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel in tot wijziging van de bepalingen van deze richtlijn op het gebied van vrijwillige systemen om beste praktijken te bevorderen."

[Am. 58]

9 ter.     De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende nadere regels inzake onafhankelijke controles en de verklaring van naleving van de afvalhiërarchie als vastgesteld in artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad  (8) . Deze gedelegeerde handelingen worden uiterlijk 30 juni 2016 vastgesteld.

[Am. 59]

(8)   Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).” "

3)

Artikel 7 quinquies wordt als volgt gewijzigd:

-a)

aan lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De broeikasgasemissies gedurende de gehele levenscyclus als gevolg van biobrandstoffen worden voor de doeleinden van artikel 7 bis vanaf 2020 berekend door de respectieve waarde in bijlage V op te tellen bij het resultaat dat is verkregen in de eerste alinea.

[Am. 60]

-a bis)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„1 bis.     De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de opneming in bijlage IV van een procedure voor de berekening van broeikasgasemissies uit hernieuwbare vloeibare of gasvormige brandstoffen van niet-biologische oorsprong, om na te gaan of zij voldoen aan artikel 7 ter. Deze gedelegeerde handelingen worden uiterlijk 31 december 2015 vastgesteld.”

[Am. 61]

a)

de leden 3 tot en met 6 worden vervangen door het volgende:

„3.   In de bij de Commissie in te dienen verslagen overeenkomstig artikel 7 quinquies, lid 2, in het geval van lidstaten, en in de daaraan gelijkwaardige verslagen in het geval van buiten de Unie gelegen territoria, mogen de typische waarden voor de broeikasgasemissies ten gevolge van het verbouwen van landbouwgrondstoffen worden gebruikt.

4.   De Commissie kan door middel van een overeenkomstig de in artikel 11, lid 3, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld uitvoeringsbesluit besluiten dat de in lid 3 bedoelde verslagen nauwkeurige gegevens bevatten voor het doel van de meting van broeikasgasemissies gerelateerd aan de verbouwing van landbouwgewassen voor biobrandstoffen die typisch in die gebieden worden geproduceerd voor de doeleinden van artikel 7 ter, lid 2.

5.   De Commissie brengt uiterlijk op 31 december 2012, en vervolgens om de twee jaar, verslag uit , en publiceert dit, over de geraamde typische en standaardwaarden van bijlage IV, delen B en E, waarbij zij bijzondere aandacht besteedt aan de broeikasgasemissies van het vervoer en de verwerkende industrie. [Am. 62]

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de correctie van de geraamde typische en standaardwaarden van bijlage IV, delen B en E.

6.   De Commissie krijgt de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang van bijlage V, inclusief de de herziening van de voorgestelde waarden voor de indirecte verandering in het landgebruik per gewasgroep. Om de economische modellen die worden gebruikt om de waarden betreffende indirecte veranderingen in het landgebruik te ramen te evalueren, dient de Commissie in haar herziening de laatst beschikbare gegevens ten aanzien van de belangrijkste aannames die van invloed zijn op de resultaten van de modellen op te nemen, inclusief de gemeten trends in landbouwopbrengsten en productiviteit, de toewijzing van bijproducten en de waargenomen mondiale verandering in het landgebruik en ontbossingspercentages. De Commissie zorgt ervoor dat alle belanghebbenden bij dat herzieningsproces worden betrokken. De eerste herziening vindt uiterlijk 30 juni 2016 plaats.

De Commissie doet zo nodig voorstellen voor de invoering van nieuwe waarden voor de indirecte verandering in het landgebruik op een verder niveau van desaggregatie; de opname van extra waarden wanneer nieuwe grondstoffen voor biobrandstoffen op de markt komen en, waar passend, de herziening van de categorieën waarbij aan biobrandstoffen een zero-emissie ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik is toegekend; en de vaststelling van factoren voor grondstoffen van non-food cellulosemateriaal en lignocellulosisch materiaal.”

[Am. 189]

b)

in lid 7 wordt de eerste alinea vervangen door:

„7.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang van bijlage IV, inclusief door de toevoeging van waarden voor nieuwe productietrajecten voor biobrandstoffen voor dezelfde of andere grondstoffen en door wijziging van de in deel C neergelegde methoden.”

c)

lid 8 wordt geschrapt.

c bis)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„8 bis.     De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de vaststelling van gedetailleerde definities, waaronder technische specificaties, die nodig zijn voor de in punt 9 van deel C van bijlage IV opgenomen categorieën.”

[Am. 65]

4)

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De lidstaten controleren of de voorschriften van de artikelen 3 en 4 voor benzine en dieselbrandstoffen worden nageleefd, uitgaande van de analytische methode waarnaar in de van kracht zijnde Europese normen EN 228 respectievelijk EN 590 wordt verwezen.”

b)

lid 3 wordt vervangen door het volgende:

„3.   De lidstaten dienen elk jaar uiterlijk op 30 juni een rapport in over de nationale gegevens inzake brandstofkwaliteit met betrekking tot het voorafgaande kalenderjaar. Voor de indiening van dit overzicht van de nationale brandstofkwaliteit stelt de Commissie een gemeenschappelijk formaat op via een uitvoeringsbesluit dat wordt vastgesteld overeenkomstig de raadplegingsprocedure als bedoeld in artikel 11, lid 3. Het eerste rapport wordt uiterlijk op 30 juni 2002 ingediend. Vanaf 1 januari 2004 moeten dergelijke rapporten overeenkomen met het model dat wordt beschreven in de desbetreffende Europese norm. Voorts brengen de lidstaten verslag uit over de totale hoeveelheden benzine en dieselbrandstof die op hun grondgebied in de handel zijn gebracht en over de hoeveelheden in de handel gebrachte ongelode benzine en dieselbrandstof met een zwavelgehalte van minder dan 10 mg/kg. Bovendien brengen de lidstaten jaarlijks verslag uit over de beschikbaarheid op een evenwichtig gespreide geografische basis van benzine en dieselbrandstof met minder dan 10 mg/kg zwavel die op hun grondgebied in de handel worden gebracht.”

5)

In artikel 8 bis wordt lid 3 vervangen door:

„3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de herziening van het in lid 2 gespecificeerde maximumgehalte MMT in brandstoffen. Deze herziening gebeurt op basis van de resultaten van de evaluatie aan de hand van de in lid 1 bedoelde testmethode. Het MMT-gehalte kan tot nul worden verlaagd indien de risicobeoordeling dit rechtvaardigt. Het kan niet worden verhoogd tenzij de risicobeoordeling dit rechtvaardigt.”

5 bis)

Aan artikel 9 wordt het volgende lid toegevoegd:

„2 bis.     De Commissie zou moeten toezien op de prestaties van biobrandstoffen onder alle seizoensomstandigheden die in de Unie heersen om te voorkomen dat de kwaliteit van de in voertuigen gebruikte biobrandstoffen leidt tot een verslechtering van verontreinigende emissies, de CO2-uitstoot of de algehele prestaties van de voertuigen.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis indien nodig gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang van bijlage I of II van deze richtlijn om specifieke parameters, testlimieten en testmethoden in te voeren.”

[Am. 66]

6)

In artikel 10 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang van de in de bijlagen I, II en III bedoelde toegestane analysemethoden.”

7)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 10 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in het onderhavige artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De artikel 7 bis, lid 5, artikel 7 ter, lid 3, tweede alinea, artikel 7 quinquies, leden 5, tot en met 7 en 8 bis , artikel 8 bis, lid 3, en artikel 10, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een onbepaalde tijd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

3.   De delegatie van bevoegdheden waarnaar in artikel 7 bis, lid 5, artikel 7 ter, lid 3, tweede alinea, artikel 7 quinquies, leden 5, tot en met 7 en 8 bis , artikel 8 bis, lid 3, en artikel 10, lid 1, wordt verwezen, kan op gelijk welk moment door het Europees Parlement of door de Raad worden ingetrokken. Een dergelijk intrekkingsbesluit maakt een einde aan de in het desbetreffende besluit gespecificeerde bevoegdheidsdelegatie. Het intrekkingsbesluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een gedelegeerde handeling, vastgesteld overeenkomstig artikel 7 bis, lid 5, artikel 7 ter, lid 3, tweede alinea, artikel 7 quinquies, leden 5, tot en met 7 en 8 bis , artikel 8 bis, lid 3, en artikel 10, lid 1, treedt alleen in werking indien noch het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van deze termijn de Commissie heeft medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt die termijn met twee maanden verlengd.”

[Am. 149]

8)

Artikel 11, lid 4, wordt geschrapt.

9)

De bijlagen worden gewijzigd als uiteengezet in bijlage I bij deze richtlijn.

Artikel 2

Wijzigingen van Richtlijn 2009/28/EG

Richtlijn 2009/28/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 2 worden volgende punten toegevoegd:

„p)

„afvalstof”: een stof als gedefinieerd in artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (9). Stoffen die doelbewust zijn gewijzigd of besmet om aan die definitie te voldoen, vallen niet binnen die categorie;

q)

„non-food cellulosemateriaal”: voor de productie van bio-energie op land geteelde, niet voor voeding of vervoedering bestemde energiegewassen, zoals miscanthus, andere soorten energiegrassen en bepaalde sorghum- en industriehenneprassen, met uitzondering van soorten met een hoog ligninegehalte, zoals bomen; [Am. 69]

r)

„non-food lignocellulosisch materiaal”: op land geteelde houtachtige energiegewassen, zoals hakhout met een korte omlooptijd of houtteelt met een korte omlooptijd; [Am. 70]

s)

„bijproducten”: grondstoffen die een marktwaarde hebben of alternatieve gebruiken kennen en materialen die een aanzienlijk restant vormen van een proces in termen van economische waarde of waar het hoofdproces opzettelijk is gewijzigd om een grotere hoeveelheid of een andere kwaliteit van het materiaal te produceren ten koste van het hoofdproduct; [Am. 71]

t)

„hernieuwbare vloeibare en gasvormige brandstoffen van niet-biologische oorsprong”: andere vloeibare of gasvormige brandstoffen dan biobrandstoffen, die worden verkregen uit hernieuwbare energiebronnen en die in de vervoersector worden gebruikt; [Am. 72]

u)

„directe verandering in het landgebruik”: een verandering in het landgebruik tussen de zes door het IPCC gebruikte categorieën van bodembedekking (bosland, bouwland, grasland, wetland, woongebieden of overig land) en een zevende categorie van vaste gewassen, met name meerjarige gewassen waarvan de stam gewoonlijk niet jaarlijks wordt geoogst, zoals hakhout met een korte omlooptijd en oliepalm; [Am. 74]

v)

„afvang en benutting van koolstof voor vervoersdoeleinden”: een proces waarbij koolstofrijke (CO/CO2) afval- en residugasstromen afkomstig van niet-hernieuwbare energiebronnen worden afgevangen en worden verwerkt tot brandstoffen die worden gebruikt in de vervoersector; [Am. 75]

w)

„verwerkingsresidu”: een stof die niet het eindproduct (de eindproducten) vormt waarop een productieproces rechtstreeks is gericht. Het vormt geen hoofddoel van het productieproces en het proces is niet opzettelijk gewijzigd om het te produceren.

(9)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3.)” [Am. 76]"

2)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door het volgende:

„Bindende nationale streefcijfers en maatregelen voor het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen”.

b)

in lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„In het kader van het behalen van het in de eerste alinea bedoelde streefcijfer mag de gezamenlijke bijdragen van biobrandstoffen en vloeibare biomassa geproduceerd uit granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers en oliegewassen niet meer bedragen dan de energiehoeveelheid die overeenstemt met de maximumbijdrage als uiteengezet in artikel 3, lid 4, onder d).”

c)

lid 4 wordt als volgt gewijzigd:

-i)

in de eerste alinea wordt de volgende zin toegevoegd:

„Elke lidstaat ziet erop toe dat het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in benzine tegen 2020 minstens 7,5 % bedraagt van het eindverbruik van energie in benzine in die lidstaat.”

-ii)

na de eerste alinea worden de volgende alinea's ingevoegd:

„In 2016 bestaat ten minste 0,5 % van het eindenergieverbruik in de vervoersector uit energie verkregen uit geavanceerde biobrandstoffen.

In 2020 bestaat ten minste 2,5 % van het eindenergieverbruik in de vervoersector uit energie verkregen uit geavanceerde biobrandstoffen.”

[Am. 152/REV]

i)

in punt b) van de tweede alinea wordt de volgende zin toegevoegd:

„Dit punt laat het bepaalde in artikel 17, lid 1, onder a) en in punt d) van dit lid, onverlet;”

ii)

in de tweede alinea worden volgende punten toegevoegd:

„d)

voor het berekenen van biobrandstoffen in de teller bedraagt het aandeel van energie uit biobrandstoffen geproduceerd uit granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers , olie- en oliegewassen andere op land verbouwde energiegewassen niet meer dan 5 %, het geraamde aandeel ervan eind 2011, 6 % van het eindenergieverbruik in de vervoersector in 2020.

Het aandeel van energie uit in deel A en deel C van bijlage IX opgenomen geavanceerde biobrandstoffen bedraagt ten minste 2,5 % van het eindenergieverbruik in de vervoersector in 2020. [Am. 181]

e)

de bijdrage gemaakt door:

i)

biobrandstoffen, geproduceerd uit de in deel A van bijlage IX genoemde grondstoffen, wordt geacht vier keer gelijk aan hun energie-inhoud te zijn;

ii)

biobrandstoffen, geproduceerd uit de in deel B van bijlage IX genoemde grondstoffen, wordt geacht twee keer hun energie-inhoud te zijn;

iii)

hernieuwbare vloeibare en gasvormige brandstoffen van niet-biologische oorsprong biobrandstoffen, geproduceerd uit de in deel C van bijlage IX genoemde grondstoffen, wordt geacht vier keer hun energie-inhoud te zijn.

De lidstaten waken erover dat geen grondstoffen doelbewust worden gewijzigd om ze binnen de categorieën i) tot en met iii) te doen vallen.

Om het risico te beperken dat afzonderlijke leveringen in de Unie meer dan eens worden geclaimd, stellen de lidstaten en de Commissie alles in het werk om de samenwerking tussen de nationale systemen te versterken en tussen de nationale systemen en de vrijwillige systemen die zijn ingevoerd overeenkomstig artikel 18, met inbegrip van de nodige uitwisseling van gegevens. Om te voorkomen dat materialen opzettelijk worden gewijzigd om onder bijlage IX te vallen, dienen de lidstaten aan te moedigen dat er systemen worden ontwikkeld en gebruikt met behulp waarvan de grondstoffen en de ermee geproduceerde biobrandstoffen gedurende de gehele waardeketen kunnen worden getraceerd en opgespoord. De lidstaten waken erover dat er bij de vaststelling van fraude gepaste maatregelen worden getroffen.

De lijst van de in bijlage IX genoemde grondstoffen kan worden aangepast aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang teneinde een correcte toepassing van de in deze richtlijn uiteengezette boekhoudregels te waarborgen. De Commissie krijgt de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 25 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de in bijlage IX gegeven lijst van grondstoffen.”

[Am. 185]

c bis)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„4 bis.     Uiterlijk [één jaar na inwerkingtreding van deze richtlijn] doet de Commissie aanbevelingen met betrekking tot de aanvullende maatregelen die de lidstaten kunnen nemen om energie-efficiëntie en energiebesparing in het vervoer te bevorderen en aan te moedigen. De aanbevelingen omvatten ramingen van de hoeveelheid energie die kan worden bespaard met de uitvoering van elk van deze maatregelen. De hoeveelheid energie die overeenkomt met de door een lidstaat uitgevoerde maatregelen wordt meegeteld bij de onder b) genoemde berekening.”

[Am. 153]

2 bis)

In artikel 4 wordt het volgende lid toegevoegd:

„3 bis.     Elke lidstaat publiceert uiterlijk [één jaar na inwerkingtreding van deze richtlijn] een ramingsdocument waarin de aanvullende maatregelen zijn opgenomen die hij voornemens is te nemen overeenkomstig artikel 3, lid 4 bis, en doet de Commissie dit document toekomen.”

[Am. 154]

3)

In artikel 5, lid 5, wordt de laatste zin vervangen door:

„De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 25 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang van de energie-inhoud van transportbrandstoffen als gegeven in bijlage III.”

4)

In artikel 6, lid 1, wordt de tweede alinea geschrapt.

4 bis)

In artikel 15, lid 2, wordt de vierde alinea vervangen door:

„De garantie van oorsprong heeft geen functie bij het bepalen of een lidstaat aan artikel 3, lid 1, voldoet. De overdracht van garanties van oorsprong, afzonderlijk of samen met de fysieke overdracht van energie, heeft geen gevolgen voor het besluit van de lidstaten om voor het halen van de streefcijfers gebruik te maken van statistische overdrachten, gezamenlijke projecten of gezamenlijke steunregelingen, of voor de berekening van het bruto-eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen overeenkomstig artikel 5.”

[Am. 88]

5)

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

-a)

In lid 1 wordt de inleidende formule van alinea 1 vervangen door:

„1.     Ongeacht of de grondstoffen op of buiten het grondgebied van de Gemeenschap werden geteeld, wordt energie uit biobrandstoffen en vloeibare biomassa enkel in aanmerking genomen voor de doeleinden genoemd onder a), b) en c) hieronder, indien ze voldoen aan de duurzaamheidscriteria van de leden 2 tot en met 7 en indien ze de in artikel 3, lid 4, onder d), bedoelde bijdragen niet overschrijden:”

[Am. 89]

a)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   De broeikasgasemissiereductie ten gevolge van het gebruik van biobrandstoffen en vloeibare biomassa, die voor de in lid 1 bedoelde doeleinden in aanmerking wordt genomen, bedraagt minstens 60 % voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa die worden geproduceerd in installaties die operationeel worden na 1 juli 2014. Een installatie is „operationeel” wanneer de fysieke productie van biobrandstoffen plaatsvindt.

In het geval van installaties die operationeel waren op of vóór 1 juli 2014, moet om voor de in lid 1 bedoelde doeleinden in aanmerking te komen de broeikasgasemissiereductie ten gevolge van het gebruik van biobrandstoffen minstens 35 % bedragen tot en met 31 december 2017 en minstens 50 % vanaf 1 januari 2018.

De broeikasgasemissiereductie door het gebruik van biobrandstoffen wordt berekend overeenkomstig artikel 19, lid 1.”

b)

in lid 3 wordt de tweede alinea vervangen door:

„De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 25 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de criteria en geografische grenzen om te bepalen welke graslanden vallen onder punt c) van de eerste alinea.”

b bis)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„4 bis.     Biobrandstoffen en vloeibare biomassa die in aanmerking worden genomen voor de doeleinden genoemd in lid 1, onder a), b) en c), mogen niet geproduceerd zijn uit grondstoffen die afkomstig zijn van land, tenzij de wettelijke rechten van derden betreffende grondgebruik en grondbezit geëerbiedigd zijn en zij vooraf en vrijwillig met kennis van zaken toestemming hebben gegeven, met de medewerking van hun vertegenwoordigende organisaties.”

[Am. 96]

b ter)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„5 bis.     Grondstoffen die worden gebruikt voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa voor de in lid 1 bedoelde doeleinden, worden geproduceerd aan de hand van duurzame landbeheerspraktijken .”

[Am. 97]

6)

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

a)

De volgende leden worden ingevoegd:

„2 bis.     Eurostat verzamelt en publiceert gedetailleerde handelsgerelateerde informatie over uit voedselgewassen geproduceerde biobrandstoffen, bijvoorbeeld die op basis van granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers en oliegewassen. De beschikbare informatie betreft gedesaggregeerde handelsgegevens voor ethanol en biodiesel, aangezien de huidige gegevens in geaggregeerde vorm worden gepubliceerd, waarbij de invoer en uitvoer van ethanol en biodiesel worden samengevoegd in één gegevensverzameling onder de noemer biobrandstoffen. Uit de invoer- en uitvoergegevens blijken het type en de hoeveelheid biobrandstoffen die de lidstaten invoeren en gebruiken. De gegevens omvatten tevens het land van herkomst van deze producten of het land dat deze producten naar de Unie uitvoert. De gegevens over de invoer en uitvoer van biogrondstoffen of halffabrikaten worden verbeterd, waarbij Eurostat informatie verzamelt en publiceert over de in- of uitvoer van grondstoffen, het type en het land van herkomst, met inbegrip van intern of deels verhandelde grondstoffen.” [Am. 98]

2 ter.     Eurostat verzamelt en verstrekt gedetailleerde informatie over het aantal arbeidsplaatsen, de duur ervan en de salarissen in verband met de directe, indirecte en afgeleide werkgelegenheid in de biobrandstoffensector van de Unie. De Europese Commissie moet een aanvaarde methode ontwikkelen voor het meten van de werkgelegenheid, aan de hand waarvan de werkgelegenheid op het niveau van de lidstaten en dat van de Unie systematisch wordt beoordeeld en gemonitord. De werkgelegenheidscijfers moeten worden uitgesplitst naar de sector ethanol en de sector biodiesel en moeten vermelden waar in de toeleveringsketen van biobrandstoffen de arbeidsplaats zich bevindt. Momenteel bevatten de officiële statistieken geen gegevens over de werkgelegenheid in de biobrandstoffensector, waarbij de werkgelegenheidsramingen waar beleidsmakers over beschikken, verschillen op basis van de onderliggende definitie of methode van een bepaalde studie, de toegepaste methode voor het tellen van de werkgelegenheid en de mate waarin landbouwactiviteiten in de studie worden gekoppeld aan de biobrandstoffensector. Een formeel proces waarbij de werkgelegenheidscijfers worden ondersteund door onderliggende gegevens en transparante aannames, zou de informatie beter beschikbaar maken."

[Am. 99]

b)

In lid 4, worden de eerste en tweede alinea vervangen door:

„4.     De Unie streeft ernaar met derde landen bilaterale of multilaterale overeenkomsten te sluiten met verbindende toezeggingen ten aanzien van bepalingen inzake duurzaamheidscriteria die in overeenstemming zijn met die van deze richtlijn. Dergelijke overeenkomsten dienen tevens regels te bevatten die waarborgen dat de douaneprocedures van derde landen niet leiden tot fraude in verband met de invoer en uitvoer van biobrandstoffen en vloeibare biomassa, evenals bepalingen inzake facilitering van de handel. De Unie moet ook streven naar overeenkomsten met derde landen die toezeggingen bevatten inzake de ratificatie en de tenuitvoerlegging van de in artikel 17, lid 7, bedoelde IAO-overeenkomsten en MEA's. Indien de Unie overeenkomsten heeft gesloten met verbindende toezeggingen ten aanzien van bepalingen die de in artikel 17, leden 2 tot en met 7, bedoelde duurzaamheidscriteria bestrijken, kan de Commissie besluiten dat die overeenkomsten aantonen dat biobrandstoffen en vloeibare biomassa die geproduceerd zijn op basis van in die landen geteelde grondstoffen, voldoen aan die duurzaamheidscriteria. Wanneer die overeenkomsten worden gesloten, wordt de nodige aandacht besteed aan maatregelen voor de instandhouding van gebieden die in kritieke situaties dienst doen als basisecosysteem (bijvoorbeeld als het gaat om bescherming van stroomgebieden of erosiebestrijding), voor de bescherming van bodem, water en lucht, indirecte veranderingen in landgebruik, het herstel van aangetast land, het vermijden van overmatig waterverbruik in gebieden waar water schaars is, alsmede aan de in artikel 17, lid 7, tweede alinea, genoemde elementen. [Am. 100]

De Commissie kan besluiten besluit of vrijwillige nationale of internationale systemen waarbij normen worden bepaald voor de productie van biomassaproducten, accurate gegevens bevatten met het oog op de toepassing van artikel 17, lid 2, of aantonen toont aan dat leveringen van biobrandstoffen of vloeibare biomassa voldoen aan de duurzaamheidscriteria van artikel 17, leden 3 tot en met 5 5 bis, en of geen materiaal opzettelijk is gewijzigd om te vallen onder artikel 3, lid 4, onder e), punt i) tot en met iii) . De Commissie kan besluiten dat deze systemen accurate gegevens bevatten over de maatregelen die zijn genomen voor de instandhouding van gebieden die in kritieke situaties dienst doen als basisecosysteem (bijvoorbeeld als het gaat om bescherming van stroomgebieden of erosiebestrijding), voor de bescherming van bodem, water en lucht, het herstel van aangetast land, het vermijden van overmatig watergebruik in gebieden waar water schaars is en over de in artikel 17, lid 7, tweede alinea, bedoelde elementen.

Voor de toepassing van artikel 17, lid 3, onder b), ii), kan de Commissie tevens gebieden voor de bescherming van zeldzame, kwetsbare of bedreigde ecosystemen of soorten erkennen die bij internationale overeenkomsten zijn erkend of die zijn opgenomen in lijsten van intergouvernementele organisaties of de International Union for the Conservation of Nature. [Am. 101]

De Commissie en de lidstaten zorgen voor de wederzijdse erkenning van de verificatieregelingen om te waarborgen dat de duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa worden nageleefd, voor zover de betreffende regelingen conform deze richtlijn zijn vastgesteld.”

[Am. 102]

c)

het volgend lid wordt toegevoegd:

„9 bis.     Uiterlijk [drie jaar na inwerkingtreding van deze richtlijn] dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met een evaluatie van de werking van de vrijwillige regelingen waarvoor een besluit op grond van lid 4 is vastgesteld, en waarin beste praktijken worden vastgesteld. Het verslag wordt gebaseerd op de best beschikbare informatie, waaronder uit de raadpleging van belanghebbenden, en op de praktijkervaring met de toepassing van de regelingen. Het rapport neemt de evolutie van relevante internationaal erkende normen en richtsnoeren in aanmerking, met inbegrip van die welke door de Internationale Organisatie voor Standaardisatie en de ISEAL Alliance zijn ontwikkeld. Voor elke regeling analyseert het verslag onder meer het volgende:

de onafhankelijkheid, modaliteit en frequentie van de audits;

de beschikbaarheid van en ervaring met de toepassing van methoden voor de vaststelling en behandeling van niet-naleving;

transparantie, met name met betrekking tot de toegankelijkheid van het systeem, de beschikbaarheid van vertalingen in de officiële talen van de landen en regio's van herkomst van de grondstoffen, de toegankelijkheid van een lijst van gecertificeerde exploitanten en de desbetreffende certificaten, de toegankelijkheid van de auditverslagen;

de betrokkenheid van belanghebbenden, met name wat betreft de raadpleging van inheemse en lokale gemeenschappen tijdens de opstelling en evaluatie van de regeling en tijdens de audits;

de robuustheid van het systeem als geheel, met name in het licht van de regelgeving betreffende de accreditatie, kwalificatie en onafhankelijkheid van auditoren en de desbetreffende systeeminstanties;

een marktupdate van het systeem.

De Commissie dient, indien dat in het licht van het verslag passend is, een voorstel tot wijziging van de in artikel 18, lid 5, opgenomen criteria in bij het Europees Parlement en de Raad.”

[Am. 103]

7)

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

-a)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„1 bis.     De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 25 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de opneming in bijlage V van een procedure voor de berekening van broeikasgasemissies uit hernieuwbare vloeibare of gasvormige brandstoffen van niet-biologische oorsprong, om na te gaan of zij voldoen aan artikel 7. Die gedelegeerde handelingen worden uiterlijk 31 december 2015 vastgesteld.”

[Am. 106]

a)

de leden 3 en 4 worden vervangen door:

„3.   In de bij de Commissie in te dienen verslagen overeenkomstig artikel 19, lid 2, in het geval van lidstaten, en in de daaraan gelijkwaardige verslagen in het geval van buiten de Unie gelegen territoria, mogen de typische waarden voor de broeikasgasemissies ten gevolge van het verbouwen van landbouwgrondstoffen worden gebruikt.

4.   De Commissie kan door middel van een overeenkomstig de in artikel 25, lid 3, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld uitvoeringsbesluit besluiten dat de in lid 3 bedoelde verslagen nauwkeurige gegevens bevatten voor het doel van de meting van broeikasgasemissies gerelateerd aan de verbouwing van landbouwgrondstoffen voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa die typisch in die gebieden worden geproduceerd voor de doeleinden van artikel 17, lid 2.”

b)

in lid 5 wordt de laatste zin vervangen door:

„Te dien einde krijgt de Commissie de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 25 ter.”

c)

lid 6 wordt vervangen door:

„6.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 25 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang van bijlage VIII, inclusief de herziening van de voorgestelde waarden voor de indirecte verandering in het landgebruik per gewasgroep. Om de economische modellen die worden gebruikt om de waarden betreffende indirecte veranderingen in het landgebruik te ramen te evalueren, dient de Commissie in haar herziening de laatst beschikbare gegevens ten aanzien van de belangrijkste aannames die van invloed zijn op de resultaten van de modellen op te nemen, inclusief de gemeten trends in landbouwopbrengsten en productiviteit, de toewijzing van bijproducten en de waargenomen mondiale verandering in het landgebruik en ontbossingspercentages. De Commissie zorgt ervoor dat alle belanghebbenden bij dat herzieningsproces worden betrokken. De eerste herziening vindt uiterlijk 30 juni 2016 plaats.

De Commissie stelt zo nodig nieuwe waarden voor de indirecte verandering in het landgebruik voor de invoering van nieuwe waarden op een verder niveau van desaggregatie(d.w.z. op grondstoffenniveau); de opname van broeikasgasemissies die het gevolg zijn van het vervoer van grondstoffen; de opname, waar passend, van extra waarden wanneer nieuwe grondstoffen voor biobrandstoffen op de markt komen; en de vaststelling van factoren voor grondstoffen van non-food cellulosemateriaal en lignocellulosisch materiaal.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 25 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen om in bijlage VIII uitstootwaarden vast te stellen betreffende indirecte veranderingen in het landgebruik voor grondstoffen van non-food cellulosemateriaal en lignocellulosisch materiaal, en neemt die waarden mee in de berekening van het effect van biobrandstoffen en vloeibare biomassa op de broeikasgasemissies, zoals bepaald in dit artikel. Deze gedelegeerde handelingen worden uiterlijk 30 juni 2016 vastgesteld.”

[Ams. 107 en 190]

d)

in lid 7 wordt de eerste alinea vervangen door:

„7.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 25 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang van bijlage V, inclusief door de toevoeging van waarden voor nieuwe productietrajecten voor biobrandstoffen voor dezelfde of andere grondstoffen en door wijziging van de in deel C neergelegde methoden”.

e)

lid 8 wordt geschrapt.

8)

Artikel 21 wordt geschrapt.

9)

In artikel 22 wordt lid 2 vervangen door het volgende:

„2.   Bij het ramen van de netto broeikasgasemissiereducties door het gebruik van biobrandstoffen mag de lidstaat, met het oog op de opstelling van de in lid 1 vermelde verslagen, gebruikmaken van de in delen A en B van bijlage V vermelde typische waarden en voegt die lidstaat de in bijlage VIII te geven ramingen voor emissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik toe.”

9 bis)

In artikel 23 wordt het volgende lid ingevoegd:

„8 bis.     Uiterlijk 31 december 2015 dient de Commissie een verslag in over de positieve en negatieve ecologische en economische gevolgen van biobrandstoffen die worden geproduceerd uit afval, residuen, bijproducten of grondstoffen waarvoor geen land wordt gebruikt. De onderzochte milieueffecten omvatten met name de broeikasgasemissies, de biodiversiteit, het water en de bodemvruchtbaarheid. Daarbij moet rekening worden gehouden met de voordelen die deze grondstoffen kunnen opleveren of verloren doen gaan voor andere aanwendingen, met name de vervaardiging van producten. De onderzochte economische gevolgen omvatten de productiekosten, de extra kosten om die grondstoffen voor andere doeleinden te gebruiken en het gedurende de hele levenscyclus behaalde rendement op de investering in energie door die grondstoffen voor de productie van geavanceerde biobrandstoffen en vloeibare biomassa te gebruiken.”

[Am. 109]

10)

Artikel 25, lid 4, wordt geschrapt.

11)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 25 ter

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in het onderhavige artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De delegatie van bevoegdheden waarnaar in artikel 3, lid 4, onder d), artikel 5, lid 5, de derde alinea van artikel 17, lid 3, onder c), en artikel 19, leden 1, en 5 tot en met 7, wordt verwezen, wordt aan de Commissie toegekend voor een onbepaalde periode vanaf [de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn].

3.   De delegatie van bevoegdheden waarnaar in artikel 3, lid 4, onder d), artikel 5, lid 5, de derde alinea van artikel 17, lid 3, onder c), en artikel 19, leden 1, en 5 tot en met 7, wordt verwezen, kan op gelijk welk moment door het Europees Parlement of door de Raad worden ingetrokken. Een dergelijk intrekkingsbesluit maakt een einde aan de in het desbetreffende besluit gespecificeerde bevoegdheidsdelegatie. Het intrekkingsbesluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een gedelegeerde handeling, vastgesteld overeenkomstig artikel 3, lid 4, onder d), artikel 5, lid 5, de derde alinea van artikel 17, lid 3, onder c), en artikel 19, leden 1, en 5 tot en met 7, treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van deze termijn de Commissie heeft medegedeeld dat zij geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt die periode met twee maanden verlengd.”

12)

De bijlagen worden gewijzigd als uiteengezet in bijlage II bij deze richtlijn.

Artikel 3

Evaluatie

Vóór 31 december 2017 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met een evaluatie, gebaseerd op de best beschikbare en meest recente wetenschappelijke gegevens, over de doeltreffendheid van de bij deze richtlijn ingevoerde maatregelen voor de beperking van de broeikasgasemissies gerelateerd aan indirecte veranderingen in het landgebruik ten gevolge van de productie van biobrandstoffen en vloeibare biomassa. Wanneer passend gaat dit verslag vergezeld van een wetgevingsvoorstel, gebaseerd op de beste beschikbare wetenschappelijke kennis, ter invoering van geraamde emissiefactoren met betrekking tot indirecte veranderingen in het landgebruik in de passende duurzaamheidscriteria die vanaf 1 januari 2021 moeten worden gebruikt. , alsook van

Dit verslag bevat tevens een evaluatie van de doeltreffendheid van de stimuleringsmaatregelen voor de productie van biobrandstoffen met gebruikmaking van grondstoffen waarvoor geen land wordt gebruikt en grondstoffen die geen voedsel zijn overeenkomstig artikel 3, lid 4, onder d), van Richtlijn 2009/28/EG. Het bevat een evaluatie van de beschikbaarheid van dergelijke biobrandstoffen en van hun negatieve effecten op milieu, maatschappij en economie. Dit verslag bevat o.a. een evaluatie van de gevolgen van de productie van biobrandstoffen voor de beschikbaarheid van hout als bron en voor de sectoren die gebruikmaken van biomassa.

Wanneer passend gaat dit verslag vergezeld van een wetgevingsvoorstel om passende duurzaamheidscriteria vast te stellen voor biobrandstoffen met gebruikmaking van grondstoffen waarvoor geen land wordt gebruikt en grondstoffen die geen voedsel zijn.

Investeerders houden er rekening mee dat de technologieën voor de productie van biobrandstoffen nog in ontwikkeling zijn en dat er in een latere fase aanvullende maatregelen kunnen worden getroffen om de negatieve gevolgen te beperken. [Am. 111]

Artikel 4

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op [twaalf maanden na inwerkingtreding van deze richtlijn] aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mede.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 6

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te ,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 198 van 10.7.2013, blz. 56.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 september 2013.

(3)  Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16).

(4)  Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG (PB L 350 van 28.12.1998, blz. 58).

(5)   Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(6)   Beschikking 2000/532/EG van de Commissie van 3 mei 2000, tot vervanging van Beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PB L 226 van 6.9.2000, blz. 3).

(7)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

BIJLAGE I

De bijlagen bij Richtlijn 98/70/EG worden als volgt gewijzigd:

1)

in bijlage IV wordt deel C als volgt gewijzigd:

a)

punt 7 wordt vervangen door het volgende:

„7.

Op jaarbasis berekende emissies uit wijzigingen van koolstofvoorraden door veranderingen in het landgebruik, el , worden berekend door de totale emissies gelijkmatig te verdelen over 20 jaar. Voor de berekening van deze emissies wordt de volgende regel toegepast:

el = (CSR CSA ) × 3,664 × 1/20 × 1/P,

waarin:

el  =

op jaarbasis berekende broeikasgasemissies ten gevolge van wijzigingen van koolstofvoorraden door veranderingen in het landgebruik (gemeten als massa (gram) CO2-equivalent per eenheid energie uit biobrandstoffen (megajoule));

CSR =

de koolstofvoorraad per landeenheid van het referentielandgebruik (gemeten als massa (ton) koolstof per landeenheid, inclusief bodem en vegetatie). Het referentielandgebruik is het landgebruik op het laatste van de volgende twee tijdstippen: januari 2008 of 20 jaar vóór het verkrijgen van de grondstoffen;

CSA =

de koolstofvoorraad per landeenheid van het werkelijke landgebruik (gemeten als massa (ton) koolstof per landeenheid, inclusief bodem en vegetatie). Wanneer vorming van de koolstofvoorraad zich over een periode van meer dan één jaar uitstrekt, wordt de waarde voor CSA de geraamde voorraad per landeenheid na 20 jaar of wanneer het gewas tot volle wasdom komt, als dat eerder is; en

P =

de productiviteit van het gewas (gemeten als de biobrandstofenergie per landeenheid per jaar).”

b)

de punten 8 en 9 worden geschrapt.

2)

De volgende bijlage wordt toegevoegd:

Bijlage V

Deel A.

Geraamde emissies van biobrandstoffen ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik

Gewassengroep

Geraamde emissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik (gCO2eq/MJ)

Granen en andere zetmeelrijke gewassen

12

Suikers

13

Oliegewassen

55

Deel B.

Biobrandstoffen waarvan de geraamde emissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik geacht worden nul te zijn

Van biobrandstoffen die worden geproduceerd op basis van de volgende categorieën grondstoffen worden de geraamde emissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik geacht nul te zijn:

a)

grondstoffen die niet zijn opgenomen in deel A van deze bijlage.

b)

grondstoffen waarvan de productie heeft geleid tot directe veranderingen in het landgebruik, d.w.z. een verandering in één van de volgende IPCC-categorieën van landgebruik: bosland, grasland, wetland, bouwland, woongebieden of overig land, alsook bouwland voor vaste gewassen (1). In een dergelijk geval moet een „emissiewaarde ten gevolge van directe verandering in het landgebruik (el)” worden berekend overeenkomstig bijlage IV, deel C, punt 7.”

(1)  Vaste gewassen worden gedefinieerd als meerjarige gewassen waarvan de stam gewoonlijk niet jaarlijks wordt geoogst, zoals hakhout met een korte omlooptijd en oliepalm (2010/C 160/02)."


BIJLAGE II

De bijlagen bij Richtlijn 2009/28/EG worden als volgt gewijzigd:

1)

in bijlage V wordt deel C als volgt gewijzigd:

a)

punt 7 wordt vervangen door het volgende:

„7.

Op jaarbasis berekende emissies uit wijzigingen van koolstofvoorraden door veranderingen in het landgebruik, el , worden berekend door de totale emissies gelijkmatig te verdelen over 20 jaar. Voor de berekening van deze emissies wordt de volgende regel toegepast:

el = (CSR CSA ) × 3,664 × 1/20 × 1/P,

waarin:

el  =

op jaarbasis berekende broeikasgasemissies ten gevolge van wijzigingen van koolstofvoorraden door veranderingen in het landgebruik (gemeten als massa (gram) CO2-equivalent per eenheid energie uit biobrandstoffen (megajoule));

CSR =

de koolstofvoorraad per landeenheid van het referentielandgebruik (gemeten als massa (ton) koolstof per landeenheid, inclusief bodem en vegetatie). Het referentielandgebruik is het landgebruik op het laatste van de volgende twee tijdstippen: januari 2008 of 20 jaar vóór het verkrijgen van de grondstoffen;

CSA =

de koolstofvoorraad per landeenheid van het werkelijke landgebruik (gemeten als massa (ton) koolstof per landeenheid, inclusief bodem en vegetatie). Wanneer vorming van de koolstofvoorraad zich over een periode van meer dan één jaar uitstrekt, wordt de waarde voor CSA de geraamde voorraad per landeenheid na 20 jaar of wanneer het gewas tot volle wasdom komt, als dat eerder is; en

P =

de productiviteit van het gewas (gemeten als de energie van de biobrandstof of de vloeibare biomassa per landeenheid per jaar).”

b)

de punten 8 en 9 worden geschrapt.

(2)

De volgende bijlage VIII wordt toegevoegd:

„Bijlage VIII

Deel A.

Geraamde emissies van grondstoffen voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik

Gewassengroep

Geraamde emissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik (gCO2eq/MJ)

Granen en andere zetmeelrijke gewassen

12

Suikers

13

Oliegewassen

55

Deel B.

Biobrandstoffen en vloeibare biomassa waarvan de geraamde emissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik geacht worden nul te zijn

Van biobrandstoffen en vloeibare biomassa die worden geproduceerd uitgaande van de volgende categorieën grondstoffen worden de geraamde emissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik geacht nul te zijn:

(a)

grondstoffen die niet zijn opgenomen in deel A van deze bijlage.

(b)

grondstoffen waarvan de productie heeft geleid tot directe veranderingen in het landgebruik, d.w.z. een verandering in één van de volgende IPCC-categorieën van landgebruik: bosland, grasland, wetland, bouwland, woongebieden of overig land, alsook bouwland voor vaste gewassen  (1) . In een dergelijk geval moet een „emissiewaarde ten gevolge van directe verandering in het landgebruik (el)” worden berekend overeenkomstig bijlage V, deel C, punt 7.”

(1)  Vaste gewassen worden gedefinieerd als meerjarige gewassen waarvan de stam gewoonlijk niet jaarlijks wordt geoogst, zoals hakhout met een korte omlooptijd en oliepalm; zie PB C 160 van 19 juni 2010, blz. 2)."

[Am. 164]

3)

De volgende bijlage IX wordt toegevoegd:

„Bijlage IX

Deel A.

Grondstoffen van afval en residuen waarvan de bijdragen tot het behalen van het in artikel 3, lid 4, genoemde streefcijfer wordt geacht vier gelijk te zijn aan hun energie-inhoud te zijn en die bijdragen tot het behalen van het in punt d) van de tweede alinea van artikel 3, lid 4, genoemde 2,5 %-streefcijfer. [Am. 186]

(a)

Algen.

b)

De biomassafractie van gemengd, niet-gescheiden ingezameld, huishoudelijk afval waarvoor de recyclingsstreefcijfers gelden of gescheiden ingezameld, overeenkomstig artikel 11, lid  1, en lid  2, onder a), van Richtlijn 2008/98/EG afwijkingen mogen door de lidstaten worden toegestaan voor gescheiden bioafval als tijdens het proces zowel compost als biobrandstoffen kunnen worden geproduceerd .

c)

De biomassafractie biologisch afbreekbare fractie van industrieel afval en afval uit groot- en kleinhandel, met uitzondering van afval waarop gescheiden inzameling van toepassing is overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Richtlijn 2008/98/EG, en mits de afvalhiërarchie wordt geëerbiedigd en het beginsel van cascadering wordt toegepast .

d)

Stro.

e)

Dierlijke mest.

(f)

Effluenten van palmoliefabrieken en palmtrossen.

g)

Talloliepek.

h)

Ruwe glycerine.

i)

Bagasse.

j)

Draf van druiven en droesem.

k)

Notendoppen.

l)

Vliezen.

m)

Kolfspillen.

n)

Schors, takken, bladeren, zaagsel en houtkrullen/spaanders.

n bis)

Lignocellulosisch materiaal met uitzondering van voor verzaging geschikte stammen of blokken en fineer.”

Deel B.

Grondstoffen van afval en residuen waarvan de bijdrage tot het behalen van het in artikel 3, lid 4, genoemde streefcijfer wordt geacht vier keer hun energie-inhoud te zijn

a)

Afgewerkte bak- en braadolie.

b)

Dierlijke vetten, ingedeeld als categorie I en II overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad (2).

(c)

Non-food cellulosemateriaal.

(d)

Lignocellulosisch materiaal met uitzondering van voor verzaging geschikte stammen of blokken en fineer."

Deel C.

Grondstoffen waarvan de bijdrage tot het behalen van het in artikel 3, lid 4, genoemde streefcijfer wordt geacht vier keer hun energie-inhoud te zijn en die bijdragen tot het behalen van het in artikel 3, lid 4, tweede alinea, onder d), genoemde 2,5 %-streefcijfer

a)

Algen (autotroof).

b)

Hernieuwbare vloeibare en gasvormige brandstoffen van niet-biologische oorsprong.

c)

Afvang en benutting van koolstof voor vervoersdoeleinden.

d)

Bacteriën.

(2)  Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1)."

[Am. 186]


Top