This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52013AP0357
P7_TA(2013)0357 Fuel quality directive and renewable energy ***I European Parliament legislative resolution of 11 September 2013 on the proposal for a directive of the European Parliament and of the Council amending Directive 98/70/EC relating to the quality of petrol and diesel fuels and amending Directive 2009/28/EC on the promotion of the use of energy from renewable sources (COM(2012)0595 — C7-0337/2012 — 2012/0288(COD)) P7_TC1-COD(2012)0288 Position of the European Parliament adopted at first reading on 11 September 2013 with a view to the adoption of Directive 2013/…/EU of the European Parliament and of the Council amending Directive 98/70/EC relating to the quality of petrol and diesel fuels and amending Directive 2009/28/EC on the promotion of the use of energy from renewable sourcesText with EEA relevance
P7_TA(2013)0357 Richtlijn inzake kwaliteit van brandstof en richtlijn inzake energie uit hernieuwbare bronnen) ***I Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 september 2013 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (COM(2012)0595 — C7-0337/2012 — 2012/0288(COD)) P7_TC1-COD(2012)0288 Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 september 2013 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2013/…/EU van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnenVoor de EER relevante tekst
P7_TA(2013)0357 Richtlijn inzake kwaliteit van brandstof en richtlijn inzake energie uit hernieuwbare bronnen) ***I Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 september 2013 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (COM(2012)0595 — C7-0337/2012 — 2012/0288(COD)) P7_TC1-COD(2012)0288 Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 september 2013 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2013/…/EU van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnenVoor de EER relevante tekst
PB C 93 van 9.3.2016, p. 371–395
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
9.3.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/371 |
P7_TA(2013)0357
Richtlijn inzake kwaliteit van brandstof en richtlijn inzake energie uit hernieuwbare bronnen) ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 september 2013 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (COM(2012)0595 — C7-0337/2012 — 2012/0288(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2016/C 093/43)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0595), |
— |
gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 192, lid 1, en 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0337/2012), |
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 april 2013 (1), |
— |
na raadpleging van het Comité van de Regio's, |
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie internationale handel, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling en Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A7-0279/2013), |
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 198 van 10.7.2013, blz. 56.
P7_TC1-COD(2012)0288
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 september 2013 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2013/…/EU van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1, in samenhang met artikel 114 wat artikel 1, lid 2 tot en met 9, en artikel 2, lid 5 tot en met 7, van de onderhavige richtlijn betreft,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) moet elke lidstaat erop toezien dat het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in alle vormen van vervoer in 2020 minstens 10 % bedraagt van het eindverbruik van energie in het vervoer in die lidstaat. Eén van de methoden waarover de lidstaten beschikken om dit streefcijfer te bereiken, naar verwachting zelfs de belangrijkste methode, is het bijmengen van biobrandstoffen. Andere beschikbare manieren om dit streefdoel te bereiken, zijn de vermindering van het energieverbruik, wat noodzakelijk is omdat het waarschijnlijk steeds moeilijker zal worden om duurzaam een verplicht percentage voor energie uit hernieuwbare bronnen te verwezenlijken als de totale vraag naar vervoersenergie blijft stijgen, en het gebruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen. [Am. 123] |
(2) |
In het licht van de doelstelling van de Unie om de uitstoot van broeikasgassen verder terug te dringen en gezien de aanzienlijke bijdrage van in het wegvervoer gebruikte brandstoffen aan die uitstoot, wordt krachtens artikel 7 bis, lid 2, van Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) van de brandstofleveranciers geëist dat zij vóór 31 december 2020 de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus per eenheid van energie (de „broeikasgasintensiteit”) uit brandstoffen die in de Unie worden gebruikt in wegvoertuigen, niet voor de weg bestemde mobiele machines, landbouwtrekkers, bosbouwmachines en pleziervaartuigen wanneer niet op zee met ten minste 6 % verminderen. Het bijmengen van biobrandstoffen met weinig of geen broeikasgasemissies en andere brandstoffen afkomstig uit onontkoombaar afvalgas door middel van koolstofopvang en gebruik voor vervoersdoeleinden behoren tot is een van de middelen waarover de leveranciers van fossiele brandstoffen beschikken om de broeikasgasintensiteit van de geleverde fossiele brandstoffen te verminderen. [Am. 2] |
(3) |
Bij artikel 17 van Richtlijn 2009/28/EG zijn duurzaamheidscriteria vastgesteld waaraan biobrandstoffen en vloeibare biomassa moeten voldoen om in aanmerking te worden genomen voor het bereiken van de streefcijfers van de richtlijn en om recht te hebben op openbare ondersteuningsregelingen. Deze criteria omvatten eisen betreffende de minimale broeikasgasemissiereductie die door biobrandstoffen en vloeibare biomassa moet worden bereikt in vergelijking met fossiele brandstoffen. Er zijn identieke duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen vastgesteld overeenkomstig artikel 7 ter van Richtlijn 98/70/EG. |
(3 bis) |
Hoewel in Richtlijn 98/70/EG en Richtlijn 2009/28/EG de termen „biobrandstoffen en vloeibare biomassa” worden gebruikt, zijn de bepalingen van die richtlijnen, met inbegrip van de relevante duurzaamheidscriteria, van toepassing op alle hernieuwbare brandstoffen, omschreven in deze richtlijnen. [Am. 4] |
(4) |
Wanneer weiland of landbouwland dat voordien bestemd was voor de productie van voedingsmiddelen, diervoeder of vezels, wordt herbestemd voor de productie van biobrandstoffen, moet nog steeds worden voldaan aan de niet aan brandstoffen gerelateerde vraag, hetzij door intensifiëring van de huidige productie, hetzij door elders niet-landbouwland in productie te nemen. Wanneer dit laatste het geval is, is er sprake van indirecte verandering in het landgebruik en wanneer dit de conversie betreft van land dat veel koolstof vasthoudt, kan dit resulteren in aanzienlijke emissies van broeikasgassen. De Richtlijnen 98/70/EG en 2009/28/EG moeten daarom bepalingen bevatten om het aspect van indirecte veranderingen in het landgebruik aan te pakken gezien het feit dat de huidige biobrandstoffen voornamelijk worden geproduceerd uit teelten die worden verbouwd op het bestaande landbouwareaal. [Am. 124] |
(4 bis) |
In artikel 19, lid 7, van Richtlijn 2009/28/EG en artikel 7 quinquies, lid 6, van Richtlijn 98/70/EG staat dat er passende maatregelen nodig zijn om de impact van indirecte veranderingen in het landgebruik op de uitstoot van broeikasgassen te ondervangen, met dien verstande dat de reeds gedane investeringen moeten worden veiliggesteld. [Am. 126] |
(5) |
Gezien de door de lidstaten verstrekte ramingen betreffende de vraag naar biobrandstoffen en ramingen betreffende de emissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik door de productie van verschillende grondstoffen voor biobrandstoffen wordt het waarschijnlijk geacht dat zijn de emissies van broeikasgassen ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik aanzienlijk zijn en worden hierdoor sommige of alle broeikasgasemissiereducties dankzij het gebruik van specifieke biobrandstoffen teniet doen gedaan . Dit is een gevolg van het feit dat biobrandstoffen afkomstig van teelten die groeien op land een groot bedrag aan overheidssubsidies ontvangen (10 miljard EUR per jaar) en daardoor de volledige productie van biobrandstoffen in 2020 naar verwachting zal komen van teelten die groeien op land dat kan worden gebruikt om de voedingsmiddelen- en veevoedermarkten te voorzien. Bovendien werkt de productie van biobrandstoffen uit voedselgewassen schommelingen in de voedselprijzen in de hand en kan dit zeer schadelijke sociale effecten hebben op het levensonderhoud alsook op het vermogen om de mensenrechten te waarborgen, zoals het recht op voedsel of op toegang tot land in arme lokale gemeenschappen in landen buiten de Europese Unie. Om dergelijke emissies te verminderen moeten diverse gewasgroepen worden onderscheiden, zoals oliegewassen, granen, suikers en andere zetmeelgewassen en negatieve effecten op de voedselvoorziening te beperken moet de nadruk met name worden gelegd op het beperken van het geplande gebruik van biobrandstoffen die groeien op land alsmede rekening worden gehouden met de emissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik bij de berekening van de broeikasgasemissiereducties die vereist zijn overeenkomstig de duurzaamheidscriteria van Richtlijnen 2009/28/EG en 98/70/EG . Om oplossingen voor de middellange en lange termijn te vinden moeten voorts het onderzoek en de ontwikkeling worden gestimuleerd op het gebied van nieuwe, geavanceerde biobrandstoffen die niet concurreren met voedingsgewassen en moet de impact van verschillende gewasgroepen op zowel directe als indirecte veranderingen in het landgebruik nader worden bestudeerd. [Am. 8]. |
(6) |
Om zijn broeikasgasuitstoot te verminderen is er in de transportsector waarschijnlijk vraag naar hernieuwbare vloeibare brandstoffen. Geavanceerde biobrandstoffen, zoals gemaakt van afvalstoffen en algen, leveren een grote broeikasgasemissiereductie op, met een laag risico indirecte verandering in het landgebruik te veroorzaken, en concurreren niet rechtstreeks met landbouwland voor de voedingsmiddelen- en veevoedermarkten. Het is daarom passend een grotere productie van dergelijke geavanceerde biobrandstoffen te bevorderen aangezien die momenteel niet in grote hoeveelheid commercieel beschikbaar zijn, deels ten gevolge van de concurrentie voor overheidsubsidies met gevestigde op voedselteelten gebaseerde biobrandstoftechnologieën. Er moeten nieuwe stimulansen worden gecreëerd door in het bij Richtlijn 2009/28/EG vastgestelde 10 %-streefcijfer voor biobrandstoffen een groter gewicht te geven aan geavanceerde boven conventionele biobrandstoffen. In deze context mogen in het post-2020 beleidskader voor duurzame energie uitsluitend geavanceerde biobrandstoffen met beperkte geraamde indirecte veranderingen in het landgebruik en grote totale broeikasgasemissiereductie worden gebruikt. |
(6 bis) |
Om de efficiëntie van de stimuleringsmaatregelen te waarborgen, vooral indien deze erop zijn gericht geavanceerde biobrandstoffen te bevorderen, is het van essentieel belang dat de door de lidstaten ingestelde ondersteunende beleidsmaatregelen en mechanismen voorzien in identificatie, authenticatie en kwaliteitscontrole van de volumes aan biobrandstoffen, zodat frauduleuze of misleidende verklaringen inzake de oorsprong van biobrandstofproducten worden voorkomen, en het indienen van meervoudige declaraties voor hetzelfde volume aan biobrandstoffen op basis van twee of meer nationale systemen of internationale accreditatieregelingen wordt tegengegaan. [Am. 11] |
(6 ter) |
Hoewel de productie van biobrandstoffen en vloeibare biomassa uit afvalstoffen en residuen kan leiden tot een grote broeikasgasreductie, met potentieel geringe negatieve effecten op milieu, maatschappij en economie, is een nadere evaluatie van hun beschikbaarheid, voordelen en risico's gepast, onder meer ter ondersteuning van het beleid voor de periode na 2020. Tegelijkertijd is nadere informatie nodig over de voordelen voor de energiezekerheid van zowel conventionele als geavanceerde biobrandstoffen, met name voor zover fossiele brandstoffen rechtstreeks of onrechtstreeks worden gebruikt voor de productie ervan. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om een verslag in te dienen en in verband hiermee zo nodig bij het Europees Parlement en de Raad voorstellen in te dienen. In dit verslag moet rekening worden gehouden met de alternatieve kosten voor milieu, maatschappij en economie als gevolg van het gebruik van grondstoffen voor andere doelstellingen dan de productie van biobrandstoffen en vloeibare biomassa, teneinde ervoor te zorgen dat in het verslag de algemene positieve en negatieve effecten aan bod komen. [Am. 12] |
(6 quater) |
In alle lidstaten dienen conventionele en geavanceerde biobrandstoffen van een consistente en hoge kwaliteit op de markt verkrijgbaar te zijn. Om de verwezenlijking van deze doelstelling te bevorderen dient de Commissie met spoed een duidelijk mandaat te geven aan het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) om technische prestatienormen voor te bereiden voor geavanceerde biobrandstoffen en definitieve brandstofmengsels, en om, indien nodig, de normen voor conventionele biobrandstoffen te herzien, opdat kan worden gewaarborgd dat de prestaties op het gebied van CO2-emissies of de algemene operationele prestaties van voertuigen door de kwaliteit van het definitieve brandstofproduct niet zullen verminderen. [Am. 13] |
(7) |
Om het concurrentievermogen op lange termijn van de biogebaseerde industriële sectoren te waarborgen en overeenkomstig de mededeling van 2012 „Innovatie voor duurzame groei: een bio-economie voor Europa” en de Routekaart naar een efficiënt gebruik van hulpbronnen in Europa, waarbij geïntegreerde en gediversifieerde bioraffinaderijen in het geheel van Europa worden bevorderd, moeten versterkte initiatieven in het kader van Richtlijn 2009/28/EG zo worden opgezet dat de voorkeur wordt gegeven aan grondstoffen voor biomassa die geen grote economische waarde hebben voor andere toepassingen dan biobrandstoffen of die geen zodanige gevolgen hebben voor het milieu dat de plaatselijke ecosystemen in gevaar worden gebracht doordat voedselteelten te weinig grond en water krijgen . [Am. 129] |
(7 bis) |
De coherentie tussen Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/28/EG en wetgeving op andere terreinen van het EU-beleid dient te worden verbeterd, opdat synergieën kunnen worden benut en de rechtszekerheid kan worden verbeterd. De definities van afvalstoffen en residuen, zoals toegepast in Richtlijn 98/70/EG en Richtlijn 2009/28/EG, dienen te worden geharmoniseerd met die als vastgelegd in Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) . De in Richtlijnen 98/70/EG en 2009/28/EG opgenomen afval- en residustromen dienen beter te worden geïdentificeerd door middel van de afvalcodes in de bij Beschikking 2000/532/EG van de Commissie (6) , teneinde de toepassing van deze richtlijnen door de bevoegde autoriteiten in de lidstaten te vergemakkelijken. Bevordering van biobrandstoffen en vloeibare biomassa overeenkomstig Richtlijn 98/70/EG en Richtlijn 2009/28/EG dient te voldoen aan de doelstellingen en het oogmerk van Richtlijn 2008/98/EG. Teneinde het doel van de Unie te bereiken om recycling in de samenleving te integreren, dient volledig aan de bij artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG vastgestelde afvalhiërarchie te worden voldaan. Om dit te vergemakkelijken dient het gebruik van afvalstoffen en residuen voor de productie van biobrandstoffen en vloeibare biomassa te worden opgenomen in de door de lidstaten overeenkomstig hoofdstuk V van Richtlijn 2008/98/EG opgestelde afvalbeheerplannen en afvalpreventieprogramma's. De toepassing van Richtlijn 98/70/EG en Richtlijn 2009/28/EG mag de volledige implementatie van Richtlijn 2008/98/EG niet in gevaar brengen. [Am. 16] |
(8) |
De minimumdrempel voor de broeikasgasemissiereductie door in nieuwe installaties geproduceerde biobrandstoffen en vloeibare biomassa moet met ingang van 1 juli 2014 worden opgetrokken teneinde de totale broeikasgasbalans daarvan te verbeteren en verdere investeringen in installaties met lage prestaties qua broeikasgasemissiereductie te ontmoedigen. Deze verhoging van de drempel zorgt voor zekerheid voor bestaande investeringen in productiecapaciteit voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa conform artikel 19, lid 6, tweede alinea, van Richtlijn 2009/28/EG. |
(8 bis) |
Bij de bevordering van de marktontwikkeling van hernieuwbare energiedragers en brandstoffen moet niet alleen rekening worden gehouden met hun invloed op het klimaat, maar ook op regionale en lokale ontwikkelingsmogelijkheden en werkgelegenheid. De productie van geavanceerde biobrandstoffen en biobrandstoffen van de tweede generatie biedt kansen voor het scheppen van banen en groei, met name in plattelandsgebieden. Ook energie-onafhankelijkheid en de energievoorzieningszekerheid van de regio's van de Unie behoren ook tot de doelstellingen van de bevordering van markten voor hernieuwbare energie en brandstoffen. [Am. 17] |
(9) |
Om de overgang naar geavanceerde biobrandstoffen voor te bereiden en de totale effecten van indirecte veranderingen in landgebruik in de periode tot 2020 te minimaliseren is het passend om in deel A van bijlage VIII bij Richtlijn 2009/28/EG en deel A van bijlage V bij Richtlijn 98/70/EG de hoeveelheid uit voedselteelten verkregen biobrandstoffen en vloeibare biomassa die kan worden meegeteld voor het bereiken van de bij Richtlijn 2009/28/EG vastgestelde streefcijfers, te beperken. Zonder beperking van het totale gebruik van dergelijke biobrandstoffen moet het aandeel van biobrandstoffen en vloeibare biomassa, geproduceerd op basis van granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers en oliegewassen, dat kan worden meegeteld voor de streefcijfers van Richtlijn 2009/28/EG worden beperkt tot het in 2011 gebruikte aandeel van dergelijke biobrandstoffen en vloeibare biomassa. |
(10) |
De bij artikel 3, lid 4, onder d), van Richtlijn 2009/28/EG vastgestelde 5 %-grens 6 %-grens verhindert de lidstaten niet hun eigen traject te volgen teneinde te voldoen aan dit voorgeschreven aandeel van conventionele biobrandstoffen voor het bereiken van het 10 %-streefcijfer. Bijgevolg blijft de toegang tot de markt van biobrandstoffen geproduceerd in installaties die vóór eind 2013 operationeel waren, volledig open. De onderhavige wijzigingsrichtlijn doet dus geen afbraak aan de gerechtigde verwachtingen van de exploitanten van dergelijke installaties. [Am. 183] |
(10 bis) |
Er moeten maatregelen worden genomen om het gebruik van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in de transportsector te stimuleren. Voorts moeten energie-efficiëntie- en energiebesparingsmaatregelen in de transportsector worden aangemoedigd. [Am. 133] |
(11) |
De geraamde emissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik moeten worden verwerkt in de verslagen betreffende de broeikasgasemissies ten gevolge van het gebruik van biobrandstoffen overeenkomstig de Richtlijnen 98/70/EG en 2009/28/EG. Biobrandstoffen die worden geproduceerd met grondstoffen die niet tot extra landgebruik leiden, zoals bijvoorbeeld afvalstoffen, moeten overeenkomstig een dergelijke methodologie een zero-emissiefactor toegekend krijgen. |
(11 bis) |
De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om de financiële middelen die ze momenteel volledig of gedeeltelijk gebruiken voor de verwezenlijking van hun aandeel energie uit biobrandstoffen op basis van granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers, oliegewassen en andere op land geproduceerde energiegewassen, te gaan gebruiken voor hernieuwbare energie, d.w.z. wind-, zonne-, geothermische of getijdenenergie, waarvan de hernieuwbare en duurzame aard reeds aangetoond is. [Am. 22] |
(11 ter) |
Door de Commissie erkende vrijwillige regelingen zijn de voornaamste instrumenten aan de hand waarvan marktdeelnemers aantonen de in artikel 7 ter van Richtlijn 98/70/EG en artikel 17 van Richtlijn 2009/28/EG vastgestelde duurzaamheidscriteria na te leven. Er is echter een gebrek aan criteria waar deze regelingen aan moeten voldoen om erkend te worden. Er moeten derhalve duidelijkere regels worden vastgesteld. Uitsluitend regelingen die voorzien in doeltreffende mechanismen om de onafhankelijkheid en de betrouwbaarheid van de audits en de betrokkenheid van de lokale en inheemse gemeenschappen te waarborgen, moeten worden beschouwd als conform deze richtlijn. In die regelingen moeten voorts heldere en strenge regels worden opgenomen die leveringen van biobrandstoffen of vloeibare biomassa van de regeling uitsluiten bij niet-naleving van de bepalingen ervan. Om de doeltreffende werking van de regelingen te monitoren en te versterken, moet de Commissie toegang hebben tot alle relevante documenten die aanleiding geven tot bezorgdheid over wanpraktijken, en deze openbaar kunnen maken. [Am. 23] |
(11 quater) |
Richtlijn 98/70/EG en Richtlijn 2009/28/EG bevatten geen bepalingen met betrekking tot de erkenningsprocedure van deze vrijwillige regelingen en zijn daarom niet doeltreffend om de naleving van de duurzaamheidscriteria te waarborgen, en transparant. Het is derhalve passend dat de Commissie verplichte minimumvereisten vaststelt aan de hand waarvan deze regelingen verondersteld worden te voldoen aan de duurzaamheidscriteria. [Am. 24] |
(11 quinquies) |
Landgebruik voor de teelt van gewassen voor biobrandstoffen mag er niet toe leiden dat lokale en inheemse gemeenschappen worden verdreven. Het land van inheemse gemeenschappen moet dus specifiek worden beschermd. [Am. 25] |
(11 sexies) |
Grondstoffen worden in de Richtlijnen 98/70/EG en 2009/28/EG verschillend behandeld naargelang zij als afvalstoffen, residuen of bijproducten worden aangemerkt. Het feit dat deze categorieën momenteel niet zijn gedefinieerd, leidt echter tot onzekerheid, die een doeltreffende toepassing en naleving in de weg kan staan. Er moet dan ook een indicatieve lijst worden opgesteld van de grondstoffen in elke categorie. [Am. 27] |
(12) |
De Commissie moet de methodologie voor de raming van de emissiefactoren voor veranderingen in het landgebruik, als opgenomen in de bijlagen VIII en V bij Richtlijn 2009/28/EG respectievelijk Richtlijn 98/70/EG, herzien om ze aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang. Te dien einde en indien ondersteund door de meest recente wetenschappelijke gegevens moet de Commissie de mogelijkheid overwegen van een herziening van de voorgestelde gewasgroepspecifieke emissiefactoren voor indirecte veranderingen in het landgebruik en van de invoering van nog meer gedesaggregeerde factoren, inclusief extra waarden wanneer nieuwe grondstoffen voor biobrandstoffen op de markt komen. |
(13) |
Artikel 19, lid 8, van Richtlijn 2009/28/EG en artikel 7 quinquies, lid 8, van Richtlijn 98/70/EG bevatten bepalingen ter bevordering van de teelt van gewassen voor biobrandstoffen op ernstig aangetast en/of vervuild land als tussentijdse maatregel voor de matiging van de effecten van indirecte veranderingen in het landgebruik. Deze bepalingen zijn niet langer adequaat in hun huidige vorm en moeten worden geïntegreerd in de bij deze richtlijn vastgestelde aanpak om te waarborgen dat het geheel van de acties ter minimalisering van emissies ten gevolge van indirecte verandering in het landgebruik coherent blijft. |
(14) |
Het is passend de regels te harmoniseren voor het gebruik van standaardwaarden om een gelijke behandeling van producenten te waarborgen ongeacht waar de productie plaatsvindt. Terwijl het voor derde landen is toegestaan standaardwaarden te gebruiken, wordt van EU-producenten geëist dat zij feitelijke waarden gebruiken wanneer die hoger zijn dan de standaardwaarden of wanneer geen rapport is ingediend door de lidstaten, wat de administratieve belasting verhoogt. De huidige regels moeten daarom worden vereenvoudigd zodat het gebruik van standaardwaarden niet wordt beperkt tot de gebieden binnen de Unie die zijn opgenomen in de lijsten waarnaar wordt verwezen in artikel 19, lid 2, van Richtlijn 2009/28/EG en artikel 7 quinquies, lid 2, van Richtlijn 98/70/EG. |
(14 bis) |
Voor het bereiken van het streefcijfer voor hernieuwbare energie in de vervoersector en het gelijktijdig minimaliseren van de negatieve gevolgen van veranderingen in het landgebruik moeten hernieuwbare elektriciteit, verschuivingen tussen vervoerswijzen, een groter gebruik van openbaar vervoer en energie-efficiëntie worden bevorderd. De lidstaten moeten er, overeenkomstig het Witboek Vervoer, dus naar streven de energie-efficiëntie te vergroten en het totale energieverbruik in de vervoersector te verminderen en tevens de marktpenetratie van elektrische voertuigen en de aanwending van hernieuwbare elektriciteit in vervoerssystemen bevorderen. [Ams. 29 en 139] |
(15) |
Aangezien De doelstellingen van deze richtlijn, namelijk zijn een interne markt voor brandstoffen voor het wegvervoer en voor niet voor de weg bestemde mobiele machines de vervoersector tot stand te brengen en inachtneming van te waarborgen dat minimumniveaus van milieubescherming bij het gebruik van dergelijke brandstoffen, in acht wordt genomen en dat negatieve gevolgen van de productie en het gebruik van dergelijke brandstoffen voor de voedselveiligheid en voor grondgebruiksrechten worden voorkomen . Aangezien deze doelstellingen niet voldoende door de lidstaten zelf kunnen worden bereikt en derhalve beter op Unieniveau kunnen worden bereikt, kan de Unie maatregelen treffen in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel als uiteengezet in artikel 5 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Overeenkomstig het in datzelfde artikel uiteengezette beginsel van evenredigheid gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. [Am. 30] |
(16) |
Als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie moeten de overeenkomstig de Richtlijnen 2009/28/EG en 98/70/EG aan de Commissie verleende bevoegdheden worden geharmoniseerd met artikel 290 van dat Verdrag. |
(17) |
Om eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (7). |
(18) |
Om Richtlijn 98/70/EG te kunnen aanpassen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden overgedragen met betrekking tot het mechanisme om de broeikasgasemissies te bewaken en te verminderen, de methodologische beginselen en waarden die vereist zijn om na te gaan of in verband met biobrandstoffen de duurzaamheidscriteria in acht zijn genomen, de criteria en geografische grenzen ter bepaling van zeer diverse graslanden, de methodologie voor de berekening van de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus, de methodologie voor de berekening van de emissies ten gevolge van indirecte verandering in het landgebruik, het toegestane niveau wat de metaalhoudende additieven in brandstoffen betreft, de toegestane analytische methoden in verband met de brandstofspecificaties en de afwijking van de dampspanning die is toegestaan voor benzine waarin bio-ethanol is bijgemengd. |
(19) |
Om Richtlijn 2009/28/EG te kunnen aanpassen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden overgedragen met betrekking tot de lijst van de grondstoffen voor biobrandstoffen die meermaals worden meegeteld voor het bereiken van het streefcijfer van artikel 3, lid 4, de energie-inhoud van transportbrandstoffen, de criteria en geografische grenzen ter bepaling van graslanden met hoge biodiversiteit, de methodologie voor de berekening van de emissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik en de methodologische beginselen en waarden die vereist zijn om na te gaan of in verband met biobrandstoffen en vloeibare biomassa de duurzaamheidscriteria in acht zijn genomen. |
(20) |
De Commissie moet een evaluatie maken van de doeltreffendheid van de bij deze richtlijn ingevoerde en op de best beschikbare en meest recente wetenschappelijke gegevens gebaseerde maatregelen ter beperking van broeikasgasemissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik en moet nieuwe methoden ontwikkelen om deze effecten verder te minimaliseren, zoals de opname in de duurzaamheidsregeling van geraamde emissiefactoren met betrekking tot indirecte veranderingen in het landgebruik per 1 januari 2021. |
(21) |
Voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn is het van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad. |
(22) |
Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsteksten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd. |
(23) |
Richtlijn 98/70/EG en Richtlijn 2009/28/EG moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen van Richtlijn 98/70/EG
Richtlijn 98/70/EG wordt als volgt gewijzigd:
-1) |
Aan artikel 2 wordende volgende punten toegevoegd: „9 bis.„ non-food cellulosemateriaal”: voor de productie van bio-energie op land geteelde, niet voor voeding of vervoedering bestemde energiegewassen, zoals miscanthus, andere soorten energiegrassen en bepaalde sorghum- en industriehenneprassen, met uitzondering van soorten met een hoog ligninegehalte, zoals bomen. [Am. 34] 9 ter. „non-food lignocellulosisch materiaal”: op land geteelde houtachtige energiegewassen, zoals hakhout met een korte omlooptijd of houtteelt met een korte omlooptijd. [Am. 35] 9 quater. „directe verandering in het landgebruik”: een verandering in het landgebruik tussen de zes door het IPCC gebruikte categorieën van bodembedekking (bosland, bouwland, grasland, wetland, woongebieden of overig land) en een zevende categorie van vaste gewassen, met name meerjarige gewassen waarvan de stam gewoonlijk niet jaarlijks wordt geoogst, zoals hakhout met een korte omlooptijd en oliepalm. [Am. 36] 9 quinquies. „hernieuwbare vloeibare of gasvormige brandstoffen van niet-biologische oorsprong”: andere vloeibare of gasvormige brandstoffen dan biobrandstoffen, waarvan de energie-inhoud afkomstig is van andere hernieuwbare energiebronnen dan biomassa en die in de vervoersector worden gebruikt.” [Am. 37] |
-1 bis) |
Artikel 3, lid 3, wordt vervangen door: „3. Tot eind 2018 schrijven de lidstaten voor dat de leveranciers ervoor moeten zorgen dat benzine met een maximum zuurstofgehalte van 2,7 % en een maximum ethanolgehalte van 5 % in de handel wordt gebracht. Indien zij dit noodzakelijk achten, kunnen zij deze maatregel verlengen. Zij zorgen ervoor dat de consument direct bij het tankstation naar behoren wordt voorgelicht over het biobrandstofgehalte van benzine en in het bijzonder over de wijze waarop de diverse benzinemengsels moeten worden gebruikt. In dit verband moeten bij alle tankstations in de Unie de aanbevelingen voor de aanduiding van producten in EN228:2012 worden gevolgd.” [Am. 38] |
-1 ter) |
In artikel 4, lid 1, wordt de derde alinea vervangen door: „Wanneer het percentage bij diesel bijgemengde biodiesel (FAME) hoger is dan 7 volumeprocent, zorgen de lidstaten ervoor dat de consument direct bij het tankstation naar behoren wordt voorgelicht over het FAME-gehalte.” [Am. 39] |
1) |
Artikel 7 bis wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
Artikel 7 ter wordt als volgt gewijzigd:
|
2 bis) |
Artikel 7 quater wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
Artikel 7 quinquies wordt als volgt gewijzigd:
|
4) |
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
|
5) |
In artikel 8 bis wordt lid 3 vervangen door: „3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de herziening van het in lid 2 gespecificeerde maximumgehalte MMT in brandstoffen. Deze herziening gebeurt op basis van de resultaten van de evaluatie aan de hand van de in lid 1 bedoelde testmethode. Het MMT-gehalte kan tot nul worden verlaagd indien de risicobeoordeling dit rechtvaardigt. Het kan niet worden verhoogd tenzij de risicobeoordeling dit rechtvaardigt.” |
5 bis) |
Aan artikel 9 wordt het volgende lid toegevoegd: „2 bis. De Commissie zou moeten toezien op de prestaties van biobrandstoffen onder alle seizoensomstandigheden die in de Unie heersen om te voorkomen dat de kwaliteit van de in voertuigen gebruikte biobrandstoffen leidt tot een verslechtering van verontreinigende emissies, de CO2-uitstoot of de algehele prestaties van de voertuigen. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis indien nodig gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang van bijlage I of II van deze richtlijn om specifieke parameters, testlimieten en testmethoden in te voeren.” [Am. 66] |
6) |
In artikel 10 wordt lid 1 vervangen door: „1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang van de in de bijlagen I, II en III bedoelde toegestane analysemethoden.” |
7) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 10 bis Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie 1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in het onderhavige artikel neergelegde voorwaarden. 2. De artikel 7 bis, lid 5, artikel 7 ter, lid 3, tweede alinea, artikel 7 quinquies, leden 5, tot en met 7 en 8 bis , artikel 8 bis, lid 3, en artikel 10, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een onbepaalde tijd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn. 3. De delegatie van bevoegdheden waarnaar in artikel 7 bis, lid 5, artikel 7 ter, lid 3, tweede alinea, artikel 7 quinquies, leden 5, tot en met 7 en 8 bis , artikel 8 bis, lid 3, en artikel 10, lid 1, wordt verwezen, kan op gelijk welk moment door het Europees Parlement of door de Raad worden ingetrokken. Een dergelijk intrekkingsbesluit maakt een einde aan de in het desbetreffende besluit gespecificeerde bevoegdheidsdelegatie. Het intrekkingsbesluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. 5. Een gedelegeerde handeling, vastgesteld overeenkomstig artikel 7 bis, lid 5, artikel 7 ter, lid 3, tweede alinea, artikel 7 quinquies, leden 5, tot en met 7 en 8 bis , artikel 8 bis, lid 3, en artikel 10, lid 1, treedt alleen in werking indien noch het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van deze termijn de Commissie heeft medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt die termijn met twee maanden verlengd.” [Am. 149] |
8) |
Artikel 11, lid 4, wordt geschrapt. |
9) |
De bijlagen worden gewijzigd als uiteengezet in bijlage I bij deze richtlijn. |
Artikel 2
Wijzigingen van Richtlijn 2009/28/EG
Richtlijn 2009/28/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 2 worden volgende punten toegevoegd:
(9) Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3.)” [Am. 76]" |
2) |
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
|
2 bis) |
In artikel 4 wordt het volgende lid toegevoegd: „3 bis. Elke lidstaat publiceert uiterlijk [één jaar na inwerkingtreding van deze richtlijn] een ramingsdocument waarin de aanvullende maatregelen zijn opgenomen die hij voornemens is te nemen overeenkomstig artikel 3, lid 4 bis, en doet de Commissie dit document toekomen.” [Am. 154] |
3) |
In artikel 5, lid 5, wordt de laatste zin vervangen door: „De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 25 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang van de energie-inhoud van transportbrandstoffen als gegeven in bijlage III.” |
4) |
In artikel 6, lid 1, wordt de tweede alinea geschrapt. |
4 bis) |
In artikel 15, lid 2, wordt de vierde alinea vervangen door: „De garantie van oorsprong heeft geen functie bij het bepalen of een lidstaat aan artikel 3, lid 1, voldoet. De overdracht van garanties van oorsprong, afzonderlijk of samen met de fysieke overdracht van energie, heeft geen gevolgen voor het besluit van de lidstaten om voor het halen van de streefcijfers gebruik te maken van statistische overdrachten, gezamenlijke projecten of gezamenlijke steunregelingen, of voor de berekening van het bruto-eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen overeenkomstig artikel 5.” [Am. 88] |
5) |
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
|
6) |
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
|
7) |
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
|
8) |
Artikel 21 wordt geschrapt. |
9) |
In artikel 22 wordt lid 2 vervangen door het volgende: „2. Bij het ramen van de netto broeikasgasemissiereducties door het gebruik van biobrandstoffen mag de lidstaat, met het oog op de opstelling van de in lid 1 vermelde verslagen, gebruikmaken van de in delen A en B van bijlage V vermelde typische waarden en voegt die lidstaat de in bijlage VIII te geven ramingen voor emissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik toe.” |
9 bis) |
In artikel 23 wordt het volgende lid ingevoegd: „8 bis. Uiterlijk 31 december 2015 dient de Commissie een verslag in over de positieve en negatieve ecologische en economische gevolgen van biobrandstoffen die worden geproduceerd uit afval, residuen, bijproducten of grondstoffen waarvoor geen land wordt gebruikt. De onderzochte milieueffecten omvatten met name de broeikasgasemissies, de biodiversiteit, het water en de bodemvruchtbaarheid. Daarbij moet rekening worden gehouden met de voordelen die deze grondstoffen kunnen opleveren of verloren doen gaan voor andere aanwendingen, met name de vervaardiging van producten. De onderzochte economische gevolgen omvatten de productiekosten, de extra kosten om die grondstoffen voor andere doeleinden te gebruiken en het gedurende de hele levenscyclus behaalde rendement op de investering in energie door die grondstoffen voor de productie van geavanceerde biobrandstoffen en vloeibare biomassa te gebruiken.” [Am. 109] |
10) |
Artikel 25, lid 4, wordt geschrapt. |
11) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 25 ter Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie 1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in het onderhavige artikel neergelegde voorwaarden. 2. De delegatie van bevoegdheden waarnaar in artikel 3, lid 4, onder d), artikel 5, lid 5, de derde alinea van artikel 17, lid 3, onder c), en artikel 19, leden 1, en 5 tot en met 7, wordt verwezen, wordt aan de Commissie toegekend voor een onbepaalde periode vanaf [de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn]. 3. De delegatie van bevoegdheden waarnaar in artikel 3, lid 4, onder d), artikel 5, lid 5, de derde alinea van artikel 17, lid 3, onder c), en artikel 19, leden 1, en 5 tot en met 7, wordt verwezen, kan op gelijk welk moment door het Europees Parlement of door de Raad worden ingetrokken. Een dergelijk intrekkingsbesluit maakt een einde aan de in het desbetreffende besluit gespecificeerde bevoegdheidsdelegatie. Het intrekkingsbesluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. 5. Een gedelegeerde handeling, vastgesteld overeenkomstig artikel 3, lid 4, onder d), artikel 5, lid 5, de derde alinea van artikel 17, lid 3, onder c), en artikel 19, leden 1, en 5 tot en met 7, treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van deze termijn de Commissie heeft medegedeeld dat zij geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt die periode met twee maanden verlengd.” |
12) |
De bijlagen worden gewijzigd als uiteengezet in bijlage II bij deze richtlijn. |
Artikel 3
Evaluatie
Vóór 31 december 2017 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met een evaluatie, gebaseerd op de best beschikbare en meest recente wetenschappelijke gegevens, over de doeltreffendheid van de bij deze richtlijn ingevoerde maatregelen voor de beperking van de broeikasgasemissies gerelateerd aan indirecte veranderingen in het landgebruik ten gevolge van de productie van biobrandstoffen en vloeibare biomassa. Wanneer passend gaat dit verslag vergezeld van een wetgevingsvoorstel, gebaseerd op de beste beschikbare wetenschappelijke kennis, ter invoering van geraamde emissiefactoren met betrekking tot indirecte veranderingen in het landgebruik in de passende duurzaamheidscriteria die vanaf 1 januari 2021 moeten worden gebruikt. , alsook van
Dit verslag bevat tevens een evaluatie van de doeltreffendheid van de stimuleringsmaatregelen voor de productie van biobrandstoffen met gebruikmaking van grondstoffen waarvoor geen land wordt gebruikt en grondstoffen die geen voedsel zijn overeenkomstig artikel 3, lid 4, onder d), van Richtlijn 2009/28/EG. Het bevat een evaluatie van de beschikbaarheid van dergelijke biobrandstoffen en van hun negatieve effecten op milieu, maatschappij en economie. Dit verslag bevat o.a. een evaluatie van de gevolgen van de productie van biobrandstoffen voor de beschikbaarheid van hout als bron en voor de sectoren die gebruikmaken van biomassa.
Wanneer passend gaat dit verslag vergezeld van een wetgevingsvoorstel om passende duurzaamheidscriteria vast te stellen voor biobrandstoffen met gebruikmaking van grondstoffen waarvoor geen land wordt gebruikt en grondstoffen die geen voedsel zijn.
Investeerders houden er rekening mee dat de technologieën voor de productie van biobrandstoffen nog in ontwikkeling zijn en dat er in een latere fase aanvullende maatregelen kunnen worden getroffen om de negatieve gevolgen te beperken. [Am. 111]
Artikel 4
Omzetting
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op [twaalf maanden na inwerkingtreding van deze richtlijn] aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mede.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 5
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 6
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te ,
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
Voor de Raad
De voorzitter
(1) PB C 198 van 10.7.2013, blz. 56.
(2) Standpunt van het Europees Parlement van 11 september 2013.
(3) Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16).
(4) Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG (PB L 350 van 28.12.1998, blz. 58).
(5) Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).
(6) Beschikking 2000/532/EG van de Commissie van 3 mei 2000, tot vervanging van Beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PB L 226 van 6.9.2000, blz. 3).
(7) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
BIJLAGE I
De bijlagen bij Richtlijn 98/70/EG worden als volgt gewijzigd:
1) |
in bijlage IV wordt deel C als volgt gewijzigd:
|
2) |
De volgende bijlage wordt toegevoegd: „Bijlage V
(1) Vaste gewassen worden gedefinieerd als meerjarige gewassen waarvan de stam gewoonlijk niet jaarlijks wordt geoogst, zoals hakhout met een korte omlooptijd en oliepalm (2010/C 160/02)." |
BIJLAGE II
De bijlagen bij Richtlijn 2009/28/EG worden als volgt gewijzigd:
1) |
in bijlage V wordt deel C als volgt gewijzigd:
|
(2) |
De volgende bijlage VIII wordt toegevoegd: „Bijlage VIII
(1) Vaste gewassen worden gedefinieerd als meerjarige gewassen waarvan de stam gewoonlijk niet jaarlijks wordt geoogst, zoals hakhout met een korte omlooptijd en oliepalm; zie PB C 160 van 19 juni 2010, blz. 2)." [Am. 164] |
3) |
De volgende bijlage IX wordt toegevoegd: „Bijlage IX
(2) Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1)." [Am. 186] |