Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012IP0120

Verslag over het EU-burgerschap 2010 Resolutie van het Europees Parlement van 29 maart 2012 over het verslag over het EU-burgerschap 2010: Het wegnemen van de belemmeringen voor de rechten van EU-burgers (2011/2182(INI))

PB C 257E van 6.9.2013, p. 74–84 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

6.9.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 257/74


Donderdag 29 maart 2012
Verslag over het EU-burgerschap 2010

P7_TA(2012)0120

Resolutie van het Europees Parlement van 29 maart 2012 over het verslag over het EU-burgerschap 2010: Het wegnemen van de belemmeringen voor de rechten van EU-burgers (2011/2182(INI))

2013/C 257 E/10

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften,

gezien het petitierecht, verankerd in artikel 227 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 20 van het VWEU, dat het concept van burgerschap nader omschrijft,

gezien het tweede deel van het VWEU, getiteld Non-discriminatie en burgerschap van de Unie, en Titels III en V van het Handvest van de grondrechten,

gezien artikel 45 VWEU volgens hetwelk het vrije verkeer van EU-werknemers de afschaffing inhoudt van elke discriminatie op grond van nationaliteit tussen de werknemers der lidstaten, wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden,

gezien de artikelen 3, 10 en 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 8 VWEU,

gezien de mededeling van de Commissie van 27 oktober 2010 getiteld ‘Verslag over het EU-burgerschap 2010. "Het wegnemen van de belemmeringen voor de rechten van EU-burgers" (COM(2010)0603).

gezien de mededeling van de Commissie van 27 oktober 2010 getiteld "Naar een Single Market Act voor een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen" (COM(2010)0608),

gezien Verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (1),

gezien Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (2),

gezien Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (3) (hierna "de kwalificatierichtlijn"),

Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (4),

gezien zijn resolutie van 2 april 2009 over de problemen en perspectieven van het Europees burgerschap (5),

gezien het voorstel van de Commissie van 11 augustus 2011 voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad over het Europees Jaar van de burger (2013) (COM(2011)0489),

gezien het programma van Stockholm dat de burger centraal stelt bij het Europese optreden op de gebieden vrijheid, veiligheid en recht, en zo het respect voor diversiteit en de bescherming van de meest kwetsbare personen garandeert,

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften en de adviezen van de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie cultuur en onderwijs en de Commissie constitutionele zaken (A7-0047/2012),

A.

overwegende dat de burgers van de Unie – ongeacht eventuele handicaps - het recht hebben zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven; het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement en bij de gemeenteraadsverkiezingen in de lidstaat waar zij verblijf houden, het recht op bescherming van de diplomatieke en consulaire instanties van iedere andere lidstaat op het grondgebied van derde landen, en het recht om verzoekschriften tot het Europees Parlement te richten, zich tot de Europese ombudsman te wenden, alsook zich in een van de talen van de Verdragen tot de instellingen en de adviesorganen van de Unie te richten en in die taal antwoord te krijgen (6);

B.

overwegende dat het Verdrag van Lissabon het concept van burgerschap van de EU – voor het eerst geïntroduceerd in het Verdrag van Maastricht van 1992 - en de daaraan te ontlenen rechten verder versterkt en nader omschrijft, welke rechten hun nadere invulling moeten krijgen door rechtspraak, door versterking van de status en het imago van de Europese Unie als verdediger van de burgerrechten, door wetgevingsmaatregelen die het actieve engagement van burgers aanmoedigen, en door creatie of stimulering van nieuwe rechten, zoals het EU-burgerinitiatief, en de individuele rechten zoals vervat in het Handvest van de grondrechten; overwegende dat uit het burgerschap van de EU zowel rechten als plichten voortvloeien;

C.

overwegende dat dit laat zien dat de EU zich ervoor beijvert de burger in haar optreden centraal te stellen en een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht voor alle EU-burgers tot stand wil brengen;

D.

juicht de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie toe betreffende de uitlegging van artikel 51 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name de uitspraak in de zaak ERT, warin het Hof beslist dat instellingen van de lidstaten ook gebonden zijn aan de prevalerende grondrechten van de Unie als zij nationale maatregelen willen aanwenden om de door het VWEU gewaarborgde grondrechten in te perken;

E.

overwegende dat de verkeersvrijheid besloten ligt in de begrippen mensenrechten en EU-burgerschap en als een van de grondrechten en –vrijheden van EU-burgers in de Verdragen wordt erkend;

F.

overwegende dat zeven jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn vrij personenverkeer zich nog teveel problemen voordoen rond de omzetting en uitvoering daarvan; overwegende dat de meeste klachten zich richten op EU-burgers, hun inreisrecht, hun verblijfsrecht voor meer dan drie maanden, de geldigheid van verblijfsvergunning, de verkrijging van hun recht van verblijf en van permanent verblijf, en de rechten van hun gezinsleden;

G.

overwegende dat veel burgers niet volledig blijken te zijn geïnformeerd omtrent hun rechten uit hoofde van de richtlijn vrij personenverkeer, met name wanneer zij rechten claimen voor gezinsleden met de nationaliteit van een derde land;

H.

overwegende dat EU-burgers met gewone verblijfplaats in het verenigd Koninkrijk, die bepaalde uitkeringen aanvragen, de zogenoemde ‘Right to Reside Test’ moeten ondergaan, waardoor extra voorwaarden worden gesteld aan niet-Britse burgers;

I.

overwegende dat de deportatie van Roma door Frankrijk in 2010 niet alleen vanuit oogpunt van de grondrechten controversieel was, maar ook bezien vanuit het recht van vrij verkeer en van het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit en raciale of etnische afkomst;

J.

overwegende dat het Europees Parlement op 15 december 2011 een resolutie over het vrij verkeer van werknemers binnen de Europese Unie heeft aangenomen, waarin de nadruk lag op de rechten van Roemeense en Bulgaarse werknemers op de interne markt (7); overwegende dat verschillende lidstaten hebben besloten overgangsregelingen in te voeren of te blijven toepassen die de toegang tot de arbeidsmarkt voor Roemenen en Bulgaren beperken; overwegende dat zulke maatregelen de uitbuiting van arbeiders, illegale arbeid en ontzegging van sociale zekerheidsuitkeringen in de hand kunnen werken;

K.

overwegende dat de uitoefening van een lange reeks rechten die burgers genieten krachtens de wetgeving van de Europese Unie afhankelijk is van of gestimuleerd wordt door de verkeersvrijheid of de vrijwillige mobiliteit van werknemers; overwegende daarom dat bevordering van de verkeersvrijheid het voor de burgers gemakkelijker kan maken de voordelen van de interne markt optimaal te benutten, en tegelijkertijd als drijvende kracht kan dienen achter economische groei;

L.

overwegende dat het recht om vrij te bewegen en te verblijven op het grondgebied van een lidstaat niet kan leiden tot een beter begrip van de waarden van Europese integratie tenzij het gepaard gaat met specifieke maatregelen van de Europese Unie en de lidstaten op het vlak van informatie, opleiding, erkenning van diploma's en mobiliteit van werknemers (seizoenarbeiders, grensarbeiders en gedetacheerde werknemers en werknemers die gedetacheerd worden in het kader van een verplaatsing van het hoofdkantoor, relokatie enz.);

M.

overwegende dat een groot aantal verzoekschriften getuigt van problemen rond de toegang tot sociale-zekerheidsuitkeringen, waarbij het vooral ging om onbereidwilligheid bij de nationale instanties, onjuiste toepassing van het samenstellingsbeginsel voor uitkeringen die in meerdere lidstaten kunnen worden uitbetaald (in het bijzonder rond de overdraagbaarheid van pensioenen), verstrekking van onjuiste informatie over de geldende regels of omslachtige afhandeling van gevallen; overwegende dat het HvJ in zijn arrest van 21 juli 2011 (8) heeft bevestigd dat de EU-burger het recht heeft naar een andere lidstaat te verhuizen, om daar vervolgens aanspraak te kunnen maken op sociale zekerheidsdekking;

N.

overwegende dat ingevolge het Bologna-proces algemeen geaccepteerde diploma’s bij voltooiing van een universitaire studie worden uitgereikt, als stap naar de eenvoudigere erkenning van kwalificaties;

O.

gezien de problemen die verbonden zijn aan de onjuiste toepassing van richtlijn 2005/36/EG inzake de erkenning van beroepskwalificaties (compenserende maatregelen, verzoeken om aanvullende documenten, ongegronde afwijzingsbeschikkingen van de ontvangende lidstaat, onbehoorlijke vertraging bij de afhandeling van aanvragen, systematische onderwerping aan specifieke taalvaardigheidstests), die over de gehele EU een aanzienlijk obstakel opleveren voor de uitoefening van burgerrechten en burgers zo de voordelen van sociale samenhang ontnemen;

P.

overwegende dat Duitse bureaus voor jeugd- en jongerenzaken (Jugendamt) ervan beschuldigd worden te discrimineren jegens de niet-Duitse partners in gemengde huwelijken, overwegende dat het Jugendamt, vanwege zijn operationele onafhankelijkheid, in sommige gevallen een rol speelt bij de moeilijkheden die buitenlandse gescheiden ouders ondervinden wanneer zij Duitsland willen verlaten met hun kinderen;

Q.

overwegende dat het Parlement op 25 oktober 2011 een resolutie (9) heeft aangenomen over mobiliteit en inclusie van mensen met een handicap; overwegende dat een aanzienlijk aantal verzoekschriften wordt ingediend door mensen met een handicap, die in het dagelijkse leven heel wat belemmeringen ondervinden die hen beletten van hun rechten als EU-burger gebruik te maken, zoals het normaal gebruik van het onderwijsstelsel, de toegang tot verzekering of tot inrichtingen van het openbaar vervoer; overwegende dat er behoefte is aan een samenhangend stelsel in de EU voor het bepalen van de graad van de handicap, en dat het ontbreken daarvan ongelijkheid en sociale uitsluiting in de hand kan werken;

R.

overwegende dat alle Europese burgers die voor het gerecht worden gebracht van een lidstaat, het recht hebben om met het oog op hun verdediging de dossierstukken in hun moedertaal te ontvangen, om discriminatie op grond van taal te voorkomen, en in het bijzonder dat elke burger op de hoogte moet wordt gehouden wanneer er een gerechtelijke procedure tegen hem loopt, een en ander binnen een redelijk tijdsbestek;

S.

overwegende dat de grootste obstakels voor het uitoefenen van een actief burgerschap van de Unie gelegen zijn in de geringe bewustheid onder de mensen van hun rechten als EU-burger, en het gemis van duidelijk gestructureerde, algemeen bekende informatiediensten; overwegende dat het Parlement en de Commissie zich bij hun optreden ter versterking van het EU-burgerschap consequent moeten richten op betere en afdoende gefinancierde communicatie met burgers en lidstaten, zowel plaatselijk als nationaal, en daarbij alle nog resterende wettelijke en administratieve belemmeringen moeten opruimen die de Europese burgers van uitoefening van hun rechten als burgers van de Unie afhouden, en tegelijkertijd zorgen dat die burger vlotte toegang krijgt tot duidelijk en juist advies;

1.

verwelkomt het verslag over het EU-burgerschap 2010, dat tot doel heeft de belemmeringen voor de rechten van EU-burgers weg te nemen, en beschouwt de daarin vervatte voorstellen als tastbare maatregelen die nutteloze kosten helpen drukken en daardoor bijdragen tot de koopkracht van Europese burgers, wat van bijzonder belang is in tijden van crisis; vraagt de Commissie erop toe te zien dat de in het verslag genoemde wetgevende en andere maatregelen zo spoedig mogelijk worden voorgelegd en goedgekeurd, om ervoor te zorgen dat de rechten van de EU-burger effectief worden en dat de lidstaten de eerder bedoelde obstakels opruimen en tegelijkertijd administratieve maatregelen treffen die het genot van die rechten ten goede komen, onder opheffing van mogelijke tegenstrijdigheden tussen de nationale en de Europese wetgeving;

2.

merkt op dat het recht van petitie bij het Europees Parlement weliswaar uitdrukkelijk in de verdragen is vastgelegd, maar niet voldoende bekendheid geniet en te weinig wordt aangewend, en dringt daarom aan op betere en actievere communicatie aan de burger – waaronder ook motivering en uitleg - over diens recht om verzoekschriften in te dienen in een van de officiêle talen van de Europese Unie; roept de Commissie voorts op om meer te doen om het petitierecht bekend te maken via haar kantoren in de lidstaten, haar gedecentraliseerde informatienetwerken, het netwerk van nationale ombudsmannen en alle organisaties die met de Commissie en het Parlement samenwerken, om zoveel mogelijk burgers te bereiken en voorbeeldpraktijken uit te wisselen;

3.

beschouwt het Europese burgerinitiatief (EBI), dat per 1 april 2012 in werking treedt, als het eerste instrument van transnationale participerende democratie, dat de burgers de mogelijkheid geeft tot actievere betrokkenheid bij de vorming van Europees beleid en Europese wetgeving; dringt aan op effectieve, doeltreffende en verantwoordelijke uitvoering van de EBI-verordening, en vraagt de EU-instellingen en lidstaten met name om tijdig alle administratieve en praktische schikkingen te treffen, een actieve rol op zich te nemen en daadwerkelijk deel te nemen, zodat elke EU-burger zodanig omtrent dit nieuwe instrument wordt voorgelicht dat hij er een optimaal gebruik van kan maken, en dringt er in het bijzonder op aan het "Europees jaar van de burgers (2013)" aan te grijpen als aanzet voor verdere bewustmaking; is bovendien van mening dat de Commissie verzoekschriften, vanwege haar ervaring met rechtstreekse betrekkingen met de burger, tot taak moet krijgen openbare hoorzittingen te houden voor diegenen die met succes een Europees burgerschapinitiatief organiseren, zoals geregld in artikel 11 van de EBI-verordening; stelt voor dat de Commissie regelmatig verslag uitbrengt aan de Commissie verzoekschriften over de uitvoering van het Europees burgerinitiatief;

4.

vraagt de Commissie om zich bij de samenstelling van haar verslag over de toepassing van het EU Handvest van de grondrechten, niet alleen te richten op de toepassing van het Handvest van de grondrechten maar aan alle EU-verdragsbepalingen met betrekking tot fundamentele rechten en de situatie van de grondrechten in de Europese Unie; vraagt de Commissie om in dat verslag meer gedetailleerde informatie op te nemen over de tenuitvoerlegging van het Handvest door de lidstaten bij de toepassing van het Europese recht en over kwesties die door burgers onder haar aandacht zijn gebracht, over de wijze waarop zij die heeft afgehandeld en welke concrete vervolgmaatregelen zij heeft genomen;

5.

vraagt alle instellingen, organen, en instanties van de Unie erop toe te zien dat het in verordening (EG) nr. 1049/2001 (10), geregelde recht op toegang tot documenten, een belangrijk recht voor de EU-burger, wordt gegarandeerd door verbetering van de transparantie en de toegang tot documenten en informatie gemakkelijk en gebruiksvriendelijk te maken – mede ook door laagdrempelige technologie –, zodat de burger dichter wordt betrokken bij de besluitvorming; verwijst in deze context naar het centrale belang van het werk van de Europese Ombudsman bij het handhaven van het recht op toegang tot documenten van de EU-instellingen;

6.

onderkent dat het recht op toegang tot informatie een van de hoekstenen van de democratie is, maar wijst erop dat toegang tot informatie niet mag leiden tot de schending van andere grondrechten, zoals het recht op privacy en gegevensbescherming; benadrukt dat de toegang tot informatie die bij de EU-instellingen berust een prioriteit is voor burgers die de politieke en economische overwegingen achter de besluitvorming willen begrijpen; stelt dat de Commissie ruimere toegang zou kunnen geven tot haar onderzoeken en niet-nakomingsdossiers zonder dat het doel van het onderzoek in gevaar te brengen, en dat een prevalerend openbaar belang de toegang tot die dossiers zeer wel kan rechtvaardigen, met name in gevallen waarin wellicht grondrechten, menselijke gezondheid en bescherming van het milieu tegen onomkeerbare schade in geding zijn, of bij een procedure waarin het gaat om discriminatie tegen minderheden of inbreuk op de menselijke waardigheid, zolang de bescherming van het handelsgeheim en gevoelige informatie over rechtszaken, zaken omtrent mededinging en persoonlijke dossiers gewaarborgd blijft;

7.

moedigt de Commissie an door te gaan met haar inspanningen en erop toe te zien dat de lidstaten de richtlijn vrij personenverkeer correct omzetten en uitvoeren, door volledige benutting van haar bevoegdheid tot instelling van niet-nakomingsprocedures; vraagt de lidstaten om bestaande juridische en feitelijke obstakels voor het vrije burgerverkeer weg te ruimen en geen omslachtige en onnodige administratieve procedures in te voeren of onaanvaardbare praktijken te gedogen die de gebruikmaking van dat recht beperken; vraagt voorts de Commissie meer te doen om de burgers beter bewust te maken van hun recht van vrij verkeer, en hen te helpen daarvan gebruik te maken, vooral waar dat recht wordt ontzegd of beperkt, of waar praktijken worden ingevoerd die resulteren in directe of indirecte discriminatie; verzoekt de Commissie, in dit verband om een beoordeling van het beleid inzake de verkeersvrijheid voor te leggen in het eerstvolgende verslag over het EU-burgerschap, en om voorstellen te doen voor specifieke manieren en wegen waarmee de toepassing van de verkeersvrijheid kan worden ondersteund; herinnert eraan dat, hoewel het concept van burgerschap van de Unie nauw verband houdt met het recht op vrije beweging, alle burgers die hun geboortelidstaat niet verlaten, ook voordeel hebben van hun rechten als burger van de Unie;

8.

herhaalt zijn eerdere verzoeken aan de lidstaten om het vrije verkeer te waarborgen ten behoeve van alle EU-burgers en hun gezinnen, zonder discriminatie op grond van seksuele gerichtheid of nationaliteit; herhaalt zijn verzoek aan de lidstaten om volledige invulling te geven aan de rechten uit hoofde van de artikelen 2 en 3 van Richtlijn 2004/38/EG (11), niet alleen ten aanzien van echtgenoten van verschillend geslacht, maar ook ten behoeve van geregistreerde partners, huisgenoten van EU-burgers en partners die een afdoende gestaafde, stabiele relatie met een EU-burger hebben, waaronder ook paren van hetzelfde geslacht, een en ander volgens de beginselen van wederzijdse erkenning, gelijkheid, non-discriminatie, waardigheid en eerbied voor het privé- en gezinsleven; vraagt de Commissie in dit verband erop toe te zien dat de richtlijn strikt wordt toegepast;

9.

verzoekt de lidstaten de belemmeringen voor de verkeersvrijheid van EU-burgers te verwijderen, en actie te ondernemen om richting en advies geven aan mobiele werkers omtrent hun arbeidskansen en omtrent woon- en werkomstandigheden in de EU, en daarbij de burgers ook te attenderen de risico's die samenhangen met illegaal werk en de voordelen van het verkrijgen van legaal werk (belasting, sociale zekerheid, recht op beroepstraining, recht op burgerschap, recht op huisvesting, recht op familiehereniging, toegang tot opleiding en training voor kinderen), via reeds bestaande de instrumenten die reeds beschikbaar zijn gesteld (EURES);

10.

pleit voor betere coördinatie tussen de lidstaten voor problemen als dubbele belastingheffing bij EU-burgers, gebrekkige harmonisatie van belasting op pensioenen bij EU-burgers, en vraagt de lidstaten daarom hun bilaterale samenwerkingsafspraken uit te breiden en bij te werken; steunt het werk van de Commissie aan voorstelllen voor nieuwe wetgeving die dergelijke fiscale barrières weg moet nemen en is van mening dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de registratie van motorvoertuigen die eerder in een andere lidstaat werden geregistreerd;

11.

vraagt de lidstaten die op grond van de EU-toetredingsverdragen van Roemenië en Bulgarije hebben besloten een moratorium van zeven jaar in te voeren, tot 1 januari 2014, op de verkeersvrijheid voor werknemers uit die beide landen binnen de EU, of overgangsregelingen te blijven toepassen die de toegang tot hun arbeidsmarkt voor Roemenen en Bulgaren beperken (12), om die besluiten zo spoedig mogelijk te herzien, rekening houdende met het gelijkheidsprincipe, non-discriminatie, het ongerechtvaardigde karakter van die besluiten en het beginsel van solidariteit, zodat de rechten op de arbeidsmarkt die met het Europees burgerschap samengaan voor Roemeense en Bulgaarse burgers niet langer beperkt worden;

12.

vraagt de Commissie meer aandacht te besteden aan en preciezer te antwoorden op de talloze verzoekschriften die zijn ontvangen over de problemen rond het circuleren van burgerlijke standsdocumenten, en de wederzijdse erkenning en rechtskracht daarvan (13); beklemtoont daarom dat het belangrijk is zo snel mogelijk voortgang te maken met de wederzijdse erkenning circuleren van burgerlijke standsdocumenten, zonder discriminatie, in het licht van artikel 21 van het Handvest van de grondrechten;

13.

stelt met nadruk dat massa-uitzettingen in strijd zijn met de richtlijn vrij personenverkeer, en ook indruisen tegen de elementaire waarden en beginselen die aan de EU ten grondslag liggen; herinnert eraan dat ingevolge de richtlijn vrij personenverkeer, beperkingen op het inreis- of verblijfsrecht op grond van de openbare orde of openbare veiligheid uitsluitend op grond van persoonlijk gedrag mogen worden opgelegd, zonder discriminatie op gronden als etnische of nationale herkomst, en dat het ontbreken van voldoende bestaansmiddelen of een ander doel in de vorm van schadeloosstelling, bestraffing of achterstelling geen rechtvaardiging kan zijn voor automatische uitzetting van EU-burgers (overweging 16, artikel 14);

14.

vraagt de lidstaten dringend alle beleids- en wettelijke maatregelen af te schaffen en in te trekken die al dan niet rechtstreeks discriminerend zijn jegens de Roma en andere minderheidsgroepen op gronden van raciale of ethnische afkomst, en roept hen op alle vervolging, uitwijzing en uitzetting, of confiscatie van eigendommen van minderheidsgroepen te staken; vraagt de lidstaten en de EU een gezamenlijke verantwoordelijkheid te aanvaarden voor bevordering en de vergemakkelijking van de integratie van de Roma-gemeenschappen, en hun dezelfde rechten en plichten toe te kennen als de andere EU-burgers genieten, in de geest van de resolutie van het Europees Parlement van 9 maart 2011 over de EU-strategie voor de integratie van de Roma (14) en de mededeling van de Commissie "Een EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020"(COM(2011)0173), en hun grondrechten te bevorderen en te beschermen;

15.

vraagt de Commissie om aan de prioriteiten inzake sociale inclusie een aantal duidelijke doelstellingen te verbinden, waaronder bescherming van burgers tegen discriminatie op alle levensgebieden, en de bevordering van sociale dialoog tussen Roma en niet-Roma ten einde racisme en xenofobie tegen te gaan; vraagt de Commissie als hoedster van de Verdragen erop toe te zien dat de desbetreffende wetgeving volledig wordt uitgevoerd en dat er adequate sancties worden gesteld op door racistische motieven ingegeven misdrijven (15);

16.

acht het zorgwekkend dat ofschoon de verkeers- en verblijfsvrijheid in het primaire recht van de Unie stevig is verankerd en goed is uitgewerkt in het secundaire recht, de regels nog steeds niet bevredigend worden toegepast; wijst erop dat de lidstaten moeten samenwerken om alle resterende administratieve en wettelijke wettelijke obstakels te elimineren die door de EU-instellingen of door de Commissie verzoekschriften worden gesignaleerd; vraagt de Commissie om zorgvuldig vast te stellen of de wetgevingen en praktijken van lidstaten inbreuk doen op de rechten van EU-burgers in de Verdragen en de verkeersvrijheid-richtlijn en dat zij geen ongerechtvaardigde last plaatsen op EU-burgers en hun familie, wat hun recht op vrij verkeer rechtstreeks kan begrenzen;

17.

herinnert eraan dat de bijna 80 miljoen gehandicapten in de Europese Unie nog steeds geconfronteerd worden met obstakels die in veel gevallen onoverkoombaar blijken wanneer zij als burgers van de Unie op enigerlei wijze hun recht van vrij verkeer willen uitoefenen; roept daarom de EU-instellingen en de lidstaten op om obstakels en barrières aan te wijzen en weg te nemen die mensen met een handicap beletten gebruik te maken van de rechten van EU-burgers, en voor mensen met een handicap de toegang tot alle middelen van vervoer, infrastructuur, openbaar onderwijs en informatie, zonder vertraging of extra kosten, zo snel mogelijk te vergemakkelijken, overeenkomstig de "Europese strategie ten behoeve van personen met een handicap voor 2010-2020" (COM(2010)0636) en de bovengenoemd resolutie van het Europees Parlement van 25 oktober 2011 dat daarop voortbouwt; attendeert eveneens op het buitensporig hoge aantal oudere mensen met een beperkte mobiliteit; pleit voor de uitwerking van een soort Erasmusprogramma voor mensen met een handicap;

18.

dringt er bij de lidstaten op aan om te verzekeren dat het horen van slechthorende verdachten en aangeklaagden, evenals de beledigde partij in een strafzaak, zonodig worden bijgestaan door een bekwame gebarentaaltolk met het oog op het beschermen van hun rechten en het behoud van hun waardigheid, en vraagt de aandacht van de Commissie op de behoefte aan dit soort voorzieningen;

19.

verzoekt de Commissie en de lidstaten – naar aanleiding van de voorstellen van de Commissie om de toegang tot grensoverschrijdende gezondheidszorg te vergemakkelijken, en in aanmerking genomen dat informatie voor de patiënt een fundamenteel recht is – de EU-burgers beter voor te lichten over hun rechten en de middelen die voor hen openstaan om die rechten af te dwingen, ook over praktische aspecten zoals terugbetaling van kosten via de Europese ziektevezekeringskaart; roept de Commissie en de lidstaten op om in de periode tot 2020 zo veel mogelijk gebruik te maken van het bestaande potentieel voor telegeneeskundediensten en e-gezondheidsdiensten, waarbij de Europese wetgeving inzake gegevensbescherming ten volle moet worden nageleefd; omarmt het initiatief van de Commissie voor de ontwikkeling van een nieuw systeem van elektronische uitwisseling van socialezekerheidsgegevens en pleit voor sterkere samenwerking tussen de nationale socialezekerheidsstelsels; steunt eveneens de proefprojecten die de EU-burgers veilig online toegang tot hun patiëntgegevens moeten bieden, en daarbij de interoperabiliteit van patiëntendossiers moeten waarborgen;

20.

merkt op dat de grootste obstakels die burgers ervan weerhouden te profiteren van het grotere productengamma en concurrerende prijzen beschikbaar op de interne markt, een gebrekkige informatie omtrent consumentenrechten in andere Europese landen, en te weinig informatie voor consumenten die onlineaankopen in andere lidstaten willen verrichten; gelooft dat de informatie voor consumenten soms complex is en dat vereenvoudiging, bijvoorbeeld op etiketten, vereist is;

21.

neemt kennis van de recente publicaties van de Commissie over "consumer empowerment" en "de twintig belangrijkste zorgpunten", die aangeven waar de interne markt lacunes inzake informatie, wetgeving en uitvoering vertoont, bijvoorbeeld op het punt van kwalijke praktijken door sommige informatiediensten; verzoekt de Commissie de ontwikkeling van de digitale interne markt als prioriteit te behandelen; is ingenomen met het werk en de inzet van de Commissie voor de tenuitvoerlegging van de Single Market Act; verlangt verdere actie van de lidstaten in coördinatie met de Commissie om de hindernissen weg te nemen die burgers beletten toegang te hebben tot online diensten; neemt in dit verband kennis van het voorstel van de Commissie voor een Europees overeenkomstenrecht;

22.

meent dat de toegang tot bankdiensten voor EU-burgers die zich in een andere EU-lidstaat vestigen, verder moet worden vergemakkelijkt; dringt er bij de Commissie op aan de nodige wetgevende maatregelen te nemen om alle EU-burgers van toegang tot een gewone betalingsrekening te verzekeren; onderstreept de noodzaak van betere transparantie van de door banken in rekening gebrachte kosten;

23.

bemerkt de verschillen tussen de lidstaten aangaande mobiele telefonie en internetaccounts; benadrukt dat de lage roamingkosten enkel tot stand zijn gekomen als een gevolg van Europese wetgeving; doet een oproep om de kostprijzen voor sms, mms, gesprekken per minuut en internetverbindingen in iedere lidstaat te publiceren om zo de creatie van vastgestelde Europese prijzen te vereenvoudigen en een vermindering van de mobiliteitskosten te verwezenlijken;

24.

veroordeelt koppelverkooppraktijken; zou graag zien dat het Europees Jaar van de burger ook als gelegenheid wordt gebruikt om burgers de maatregelen te tonen die hen als consumenten hebben beschermd en die hebben geholpen hun koopkracht in tijden van crisis te behouden;

25.

vraagt de Commissie een wakend oog te houden op de juiste toepassing door de lidstaten van de verordeningen inzake de coördinatie van sociale-zekerheidsstelsels, met bijzondere aandacht voor de nieuwe aspecten die met Verordeningen (EG) nr. 883/2004 en (EG) nr. 987/2009 zijn ingevoerd, die op 1 mei 2010 in werking zijn getreden;

26.

is verontrust over het feit dat veel verzoekschriftindieners van de Britse autoriteiten een ‘Right to Reside Test’ moesten ondergaan om in aanmerking te komen voor sociale huisvesting of andere voorzieningen, zoals een uitkering voor werkzoekenden (16); vraagt bijzondere aandacht voor het feit dat deze verplichting een vorm is van indirecte discriminatie op grond van nationaliteit, in strijd met artikel 4 van Verordening (EG) nr. 883/2004; vraagt het Verenigd Koninkrijk met klem zijn wetgeving in overeenstemming te brengen met het EU-recht;

27.

dringt er bij het Verenigd Koninkrijk op aan, zich te voegen naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie met betrekking tot de exporteerbaarheid van uitkeringen bij ziekte (17) en niet meer zijn zogenoemde ‘Past Presence Test’ te hanteren wanneer er andere relevante elementen zijn waaruit een daadwerkelijke band met het sociale zekerheidstelsel van het Verenigd Koninkrijk af te leiden is;

28.

is van mening dat in een geüpdatete kwalificatierichtlijn de aandacht moet uitgaan naar het elimineren van obstakels omtrent onderwijsmobiliteit met speciale aandacht voor de jeugd en tegelijkertijd naar de stroomlijning van de informatiebronnen die thans voor beroepsbeoefenaren beschikbaar zijn en moet zorgen voor coördinatie met de webpagina "Uw Europa"; dringt er bij de Commissie op aan de verstrekking van informatie over mobiliteit voor EU-studenten, -lesgevers en -onderzoekers te harmoniseren door de instelling van één loket; is het ermee eens dat een vrijwillige Europese beroepskaart voor dienstverleners de mobiliteit onder Europeanen kan bevorderen en als voorbeeld kan dienen voor het Europa van de burger;

29.

vraagt met klem aan de lidstaten die dat nog niet hebben gedaan, het ingevolge artikel 10 van de kwalificatie-richtlijn vereiste systeem van compenserende maatregelen op te zetten, in het kader van het Algemene Stelsel, omdat het verzuim hiervan een vorm van discriminatie op grond van nationaliteit oplevert; wijst er in dit verband op dat burgers van de in 2004 en 2007 tot de EU toegetreden lidstaten, met name beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg, (artsen, verloskundigen en verple(e)g(st)ers) problemen zeggen te ondervinden rond de erkenning van hun kwalificaties of hun verworven rechten in een andere dan hun eigen lidstaat (18);

30.

herinnert eraan dat een van de oudste nog in behandeling zijnde verzoekschriften de discriminerende behandeling geldt die docenten vreemde talen ("lettori") aan verschillende Italiaanse universiteiten ondervinden (19); verzoekt de Commissie om de zogenoemde ‘Gelmini’-hervorming’, die in december 2010 in werking trad, nader te onderzoeken; vraagt de Italiaanse autoriteiten en de betrokken universiteiten deze kwestie met spoed op te lossen; is echter van mening dat dit geen alleenstaand geval is en daarom zouden ombudsmannen in de lidstaten samen moeten komen om ideeën uit te wisselen voor oplossingen die op Europees niveau ingevoerd zouden kunnen worden;

31.

stelt het instellen van een specifiek en regelmatig geüpdatet internetportaal voor om nationale, regionale en lokale autoriteiten de mogelijkheid te bieden om aan te geven welke sectoren van de economie personeel zoeken, om vrijwillige mobiliteit te vereenvoudigen;

32.

herinnert eraan dat verordening (EG) nr. 2201/2003 (20) het beginsel hanteert dat kinderen een relatie met allebei hun ouders moeten kunnen onderhouden wanneer die ouders gescheiden zijn, ook al wonen zij in verschillende lidstaten; wijst erop dat de invoering en toepassing van materiële regels inzake omgangsrechten op dit moment weliswaar een zaak is van de lidstaten, maar dat de lidstaten bij de uitoefening van die bevoegdheid wel het Unierecht in acht moeten nemen, met name de verdragsbepalingen inzake de vrijheid van alle EU-burgers om zich naar een andere lidstaat te begeven en daar te verblijven (21) en om banden tussen ouders en kinderen, grootouders en kleinkinderen en broers en zussen te handhaven; voegt daaraan toe dat incidentele lange wachttijden en het aantal procedures die ouders ervan weerhouden om met hun kind/kinderen naar hun thuisland terug te keren, een barrière vormen voor vrij verkeer voor Europese burgers; roept de Commissie op om een onderzoek te starten naar vermeende discriminatie van de niet-Duitse echtgenoot in gemengde huwelijken door de Duitse sociale dienst voor jongeren ("Jungendamt");

33.

acht administratieve samenwerking in kwesties rond de burgerlijke staat belangrijk; noemt als bijvoorbeeld dat een lidstaat die wijzigingen wil aanbrengen in de burgerlijke standsdocumenten van een kind zoals in een andere lidstaat van de Unie erkend, die lidstaat op de hoogte moet brengen van dit voornemen, zodat docuementen als het geboortecertificaat niet niet zodanig kunnen worden gewijzigd dat de origine van de identiteit van het kind verwijderd wordt;

34.

wijst erop dat elke burger van de Unie die erkend wordt als ouder van een echtelijk of buitenechtelijk kind, bij scheiding geïnformeerd moet worden omtrent zijn/haar verhaalmogelijkheden, om bezoekrechten te krijgen, behalve in gevallen waarin, in onderlinge overeenstemming tussen het thuisland van de ouders en dat van het kind, is aangetoond dat zulks het kind in reëel gevaar zou brengen;

35.

pleit voor benoeming van een ombudsman of ten minste van een kinderombudsman in iedere lidstaat met voldoende bevoegdheden om toegang te hebben tot alle documenten en om gerechtelijke beslissingen in te zien, met als doel de vorderingen en wettelijke moeilijkheden van scheidende ouders met elkaar te verzoenen, om te voorkomen dat zij kiezen voor onwettig gedrag om hun vermeende recht en dat van hun kinderen te doen gelden; voegt eraan toe dat elke burger een zaak mag indienen bij de ombudsman in zijn/haar thuisland of in het land waar zijn/haar rechten zijns/haars inziens niet gerespecteerd worden;

36.

verzoekt de lidstaten die dat nog niet hebben gedaan om het besluit van de Raad van 12 juli 2010 houdende machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed te ratificeren, in het belang van gelijkheid tussen Europese burgers inzake keuze van echtscheidingsprocesrecht; verzoekt de Commissie bovendien om dit nieuwe instrument te promoten tijdens het Europese Jaar van Burgerschap, aangezien door het toenemende aantal transnationale huwelijken onvermijdelijk ook het aantal transnationale scheidingen zal toenemen;

37.

is van mening dat elke burger die vindt dat zijn/haar rechten geschonden zijn, het recht zou moeten hebben om in beroep te gaan, ten minste op lokaal, nationaal of Europees niveau, om zijn/haar rechten te verdedigen

38.

vestigt nogmaals de aandacht op de problemen die EU-burgers ontmoeten die besloten gebruik te maken van hun recht van vrije vestiging ingevolge artikel 49 VWEU en wettig vastgoed hebben gekocht in Spanje, dat vervolgens illegaal werd verklaard; dringt er bij de Spaanse autoriteiten op aan, de manier waarop de kustwet (‘Ley de Costas’) wordt uitgevoerd, grondig te herzien, zodat geen inbreuk wordt gemaakt op de rechten van individuele onroerend-goedeigenaren, rekening houdend met het feit dat eigendomsrecht geen EU-bevoegdheid is en onderworpen is aan het subsidiariteitsbeginsel vastgelegd in de verdragen;

39.

herinnert aan de belangrijke prioriteit van de Commissie verzoekschriften: namelijk een oplossing vinden voor de al lang slepende problemen rond vastgoedbezit; wijst erop dat EU-burgers, zowel onderdanen als niet-onderdanen, serieuze problemen ondervinden rond vastgoedtransacties en bankgaranties en de schending van eigendomsrechten, wat bijgedragen heeft aan gebrek aan vertrouwen in de grensoverschrijdende vastgoedmarkt en aan de economische problemen in Europa; bepleit, dat de consumentenbescherming en de regels inzake vrij verkeer van de EU worden uitgebreid tot ook onroerend goed, en dringt er nogmaals op aan dat het eigendomsrecht op wettig verworven onroerend goed volledig wordt gerespecteerd;

40.

erkent dat sommige obstakels EU-burgers ervan beletten hun kiesrechten ten volle te benutten wanneer zij in een ander land dan hun eigen land wonen, terwijl dit het meest tastbare recht is van de Unie-burger en de uitoefening van dat recht vrij moet blijven van discriminerende of hinderlijke formaliteiten; roept de Commissie en de lidstaten op om burgers beter bewust te maken van dit recht via gerichte voorlichtingscampagnes voorafgaand aan de betreffende verkiezing; verwelkomt de bereidheid van de Commissie om de procedure te faciliteren die Europese burgers de mogelijkheid biedt om kandidaat te staan voor Europese en lokale verkiezingen in hun woonland en om de fundering te leggen om de mechanismen voor de preventie van dubbele stemmen en verlies van het stemrecht te verbeteren; suggereert de invoering van een Europees electoraal register voor de Europese verkiezingen; ondersteunt de ondernomen actie door de Commissie ten gunste van de publicatie van de verkiezingsuitslag voor het Europees Parlement op hetzelfde moment in iedere lidstaat; roept lidstaten op om betere oplossingen te vinden voor het verbeteren van de regels omtrent verkiezingen en de beste procedures te promoten; onderstreept dat, inter alia, een meer rechtstreekse participatie van burgers via de Europese politieke partijen een beslissende stap zou zijn om "meer" Europa te bewerkstelligen en een meer authenieke democratie;

41.

stelt voor dat het lidmaatschap van een Europese politieke partij vaker voorgesteld zou kunnen worden wanneer mensen lid worden van nationale politieke partijen om de politieke betrokkenheid van burgers in Europa te promoten.

42.

beschouwt het enkele loket voor burgers ‘Uw Europa’ als belangrijk voor burgers die advies of hun recht zoeken, ongeacht of zij oud-ingezeten zijn of nieuwkomers; onderkent dat de door de Commissie opgezette informatie- en probleemoplossingsnetwerken (Europa Direct, "Solvit", Europese consumentencentra enz.) belangrijke partners zijn bij de regeling van klachten over haperingen in de interne mark of inperkingen op de rechten van EU-burgers; vraagt de Commissie deze toegankelijke onlinediensten actiever te bevorderen, niet enkel door de op EU-niveau bestaande hulp- en probleemoplossingsdiensten hierbij te betrekken, maar ook door een actievere en meeromvattende benadering te hanteren bij het bekendmaken van deze diensten bij burgers;

43.

is van mening dat grensoverschrijdende arbeiders, die veel te lijden hebben onder bureaucratische administratie in de lidstaten, behoefte hebben aan betere en meer gerichte informatie over hun sociale en professionele rechten; moedigt de Commissie aan om informatiemateriaal te produceren, die de rechten van EU-burgers uitstippelt in heldere en eenvoudige woorden voor alle burgers die verhuizen, werken, studeren, winkelen, reizen en hun politieke rechten uitoefenen over de grenzen heen; is van mening dat een nieuw burgergericht systeem voor alternatieve geschillenbeslechting, bestaande uit reeds voorhanden zijnde adviesorganen en administratiestructuren, een belangrijke aanzet kan zijn tot betaalbare, flexibele en toegankelijke buitengerechtelijke geschillenprocedures voor de consument;

44.

stelt voor dat de Commissie een onderzoek uitvoert om te bepalen hoe Europese burgers zouden willen worden geïnformeerd over de activiteiten van de Unie, om directer te voldoen aan hun verwachtingen;

45.

roept de Commissie op om overal in de EU het aanbod van informatie over activiteiten van de Unie te vergroten door het aantal informatiepunten te verhogen;

46.

bepleit dat de hoeveelheid documenten waarvoor tn behoeve van gerechtelijke procedures een beëdigde vertaling nodig is, tot het absolute minimum wordt gereduceerd, om de verdediging van de burger niet te bemoeilijken en buitensporige gerechtskosten te vermijden;

47.

zou willen dat iedere Europese burger die beweert een slachtoffer te zijn van overijverige of dominante administratieve of politieautoriteiten uit een andere lidstaat, makkelijk naar een nationale of lokale autoriteit kan gaan die verantwoordelijk is voor klachten tegen dergelijke lichamen;

48.

roept de Commissie, die jumelages van Europese steden ondersteunt, ertoe op om niet alleen te gaan naar het verlenen van bijstand aan stedenbanden met de nieuwe lidstaten of derde landen, maar vraagt om ook Europese steun te blijven geven aan oudere stedenbandovereenkomsten zodat hun voortbestaan op langere termijn, dat nu gevaar loopt, verzekerd is;

49.

gelooft dat iedere Europese burger recht heeft op gratis toegang tot informatie die onbevooroordeeld en van hoge kwaliteit is; kijkt uiterst bezorgd aan tegen de oprichting van toezichthoudende autoriteiten voor de media die te nauw verbonden zijn met de regering;

50.

gelooft dat de Europese Unie vaker zou moeten communiceren via de televisie, een belangrijk informatiemedium; verwelkomt de extra begrotingsmiddelen die vanaf heden worden bestemd voor Euronieuws;

51.

verwelkomt het recente voorstel van de Commissie om de bescherming van de EU-burger te verstevigen door de diplomatieke of consulaire autoriteiten van iedere lidstaat, in het bijzonder door te verduidelijken wanneer een burger wordt gezien als niet-vertegenwoordigd en door te specificeren welk soort bijstand lidstaten normaal gesproken verlenen in een noodgeval;

52.

feliciteert de Europese Commissie met het opzetten van de portaal voor e-justitie, die zo de middelen voor wettelijke hulp van lidstaten samenvoegt;

53.

spoort de Commissie aan op bij de voorbereiding van een nieuw verslag over het burgerschap in 2013 met de Commissie verzoekschriften samen te werken; verduidelijkt in deze context dat de Commissie verzoekschriften, die voornamelijk handelt op basis van de verzoekschriften die ze ontvangt, de behaalde resultaten kritisch zal analyseren vooraleer dit volgende verslag wordt gepubliceerd teneinde de burgers van de Unie sterker te maken en zo nodig verdere actie van de Commissie zal eisen;

54.

omarmt het voorstel van de Commissie om 2013 uit te roepen tot het "Europese jaar van de burgers", dat het besef zou vergroten van de rechten en voordelen die aan dat burgerschap verbonden zijn; vraagt de Commissie om in samenwerking met de lokale, regionale en nationale autoriteiten en de vertegenwoordigers van het maatschappelijke leven deze gelegenheid aan te grijpen voor ecxtra inspanningen ter bescherming en bevordering van burgerrechten, en zodoende de status en het imago van de EU als verdediger en katalysator van burgerrechten te verstevigen; onderstreept het belang van het aansnijden van het strategische potentieel van het jaar 2013 voor de acceleratie van socio-politieke veranderingen die essentieel zijn om het gebrek aan vertrouwen op te lossen dat vergroot is door de economische crisis; vraagt om de toevoeging van Unieburgerschap als prioriteit voor het huidig voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie; spreekt de hoop uit dat in 2013, het "Europees Jaar van de burger" ook de sociaal-economische problemen in de EU aandacht zullen krijgen, en er gewerkt zal worden aan een markt die ten dienste staat van de burger, en dat daarbij ook de EU-burger zich van zijn status meer bewust wordt;

55.

stelt voor dat de Commissie in 2012 een wedstrijd in de Unie organiseert voor het ontwerp van een logo voor het Europees Jaar van het burgerschap;

56.

roept het Parlement en de Europese Raad op om te verzekeren dat lidstaten voldoende begrotingsmiddelen hebben om het Europees Jaar van de burger in 2013, en de activiteiten die hieruit voortvloeien in gunstige omstandigheden te kunnen uitvoeren, met name vanuit het oogpunt van de media, als de bepaalde doelen gehaald dienen te worden;

57.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese ombudsman en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB L 257 van 19.10.1968, blz. 2.

(2)  PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.

(3)  PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22.

(4)  PB L 284 van 30.10.2009, blz. 1.

(5)  PB C 137E van 27.5.2010, blz. 14.

(6)  Artikel 20, lid 2, VWEU.

(7)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0587.

(8)  Zie Lucy Stewart v. Secretary of State for Work and Pensions, Zaak C-503/09.

(9)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0453.

(10)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(11)  PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.

(12)  Zie onder meer verzoekschrift 0810/2011 en 0900/2011.

(13)  Zie onder meer verzoekschrift 0632/2008.

(14)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0092.

(15)  Zie onder meer verzoekschriften 1351/2008, 0945/2010 en 1300/2010.

(16)  Zie onder meer verzoekschriften 0401/2009 en 1119/2009.

(17)  Zaak C-299/05 van 18 oktober 2007 en laatstelijk zaak C-503/09 dd. 21 juli 2011.

(18)  Zie onder meer verzoekschrift 0112/2009.

(19)  Zie onder meer verzoekschriften 0511/1998 en 0689/1998.

(20)  Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000, PB L 338, 23.12.2003, blz. 1.

(21)  Zie onder meer verzoekschrift 1614/2009.


Top