Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012AE0491

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en houdende intrekking van Beschikking nr. 1364/2006/EG (COM(2011) 658 final — 2011/0300 (COD))

    PB C 143 van 22.5.2012, p. 125–129 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    22.5.2012   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 143/125


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en houdende intrekking van Beschikking nr. 1364/2006/EG

    (COM(2011) 658 final — 2011/0300 (COD))

    2012/C 143/25

    Rapporteur: Egbert BIERMANN

    Het Europees Parlement en de Raad hebben resp. op 15 en 29 november 2011 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité (hierna: EESC) overeenkomstig de artikelen 172 en 304 van het VWEU te raadplegen over het

    Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en houdende intrekking van Beschikking nr. 1364/2006/EG

    COM(2011) 658 final – 2011/0300 (COD).

    De afdeling Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies goedgekeurd op 3 februari 2012.

    Het EESC heeft tijdens zijn op 22 en 23 februari 2012 gehouden 478e zitting (vergadering van 22 februari) onderstaand advies uitgebracht, dat met 131 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 2 onthoudingen, werd goedgekeurd.

    Onderhavig advies maakt deel uit van een reeks van vijf adviezen over de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (hierna: CEF voor "Connecting Europe Facility") en de bijbehorende – door de Commissie in oktober 2011 uitgevaardigde – richtsnoeren. Daarbij gaat het om de volgende dossiers: TEN/468 – advies over de CEF – rapporteur: Raymond HENCKS; TEN/469 – advies over de richtsnoeren voor telecom-netwerken – rapporteur: Antonio LONGO; TEN/470 – advies over de richtsnoeren voor de energie-infrastructuur – rapporteur: Egbert BIERMANN; TEN/471 – advies over de richtsnoeren voor vervoersinfrastructuur – rapporteur: Stefan BACK; TEN/472 – advies over het initiatief inzake projectobligaties - rapporteur: Armin DUTTINE.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1   Het EESC staat achter het streven om de energie-infrastructuur van Europa te moderniseren en uitgebreid verder te ontwikkelen. Naast de diversificatie van energiedragers, energiebronnen en transmissieroutes, is een stabiele, goed werkende en energievoorzieningszekerheid biedende Europese energie-infrastructuur een basisvoorwaarde voor een stabiele en continue energievoorziening.

    1.2   De financiële crisis heeft duidelijk gemaakt dat met name stabiele industriële structuren, maar ook de mkb-structuur, waardescheppende factoren zijn waardoor de uitweg uit de crisis sneller dichterbij kan worden gebracht. Zowel voor de industrie als voor het mkb is een stabiele energie-infrastructuur die een hoge mate van energievoorzieningszekerheid biedt, een conditio sine qua non.

    1.3   In de toekomst zal méér energie vaker over grote afstanden moeten worden vervoerd dan thans het geval is. Daartoe moeten, zoals de Commissie in haar voorstel ook aanvoert, de nodige randvoorwaarden worden geschapen.

    1.4   Voor de transmissie van ultrahoogspanningsgelijkstroom moet een stabiel netwerk worden opgezet dat het gehele grondgebied van de EU bestrijkt. De tot dusverre gebruikte lineaire verbindingen zijn niet stroomuitvalbestendig.

    1.5   Er moeten aan de Europese grenzen koppelingen tussen de netwerken worden aangelegd om knelpunten in de stroomvoorziening te voorkomen. Door die knelpunten aan te pakken, wordt bijgedragen tot een stabiele energievoorziening.

    1.6   Alleen als de energie-infrastructuur trans-Europees is, kunnen de lidstaten profiteren van de voordelen qua energiedragers die aan hun eigen grondgebied zijn verbonden. Dit geldt zowel voor de benutting van waterkracht en windenergie als voor zonnekrachtcentrales in het zuiden van Europa. Ook fossiele energiedragers (zoals olie, gas en steenkool) kunnen op die manier optimaal worden benut.

    1.7   De overstap naar een duurzame, continue en koolstofarme energievoorziening kan alleen worden gemaakt met een bredere energie-infrastructuur.

    1.8   Het EESC is voorstander van de totstandbrenging van een CEF. Vooralsnog bestaan er slechts ramingen van het daarvoor benodigde bedrag aan investeringen. Om deze CEF invulling te geven, moet echter worden vastgesteld hoe hoog dat bedrag daadwerkelijk is, moet er verbetering worden gebracht in de randvoorwaarden en zijn er middelen nodig om te innoveren in de opbouw van de Europese energie-infrastructuur. Dit mag niet ten koste gaan van de net zo noodzakelijke uitbreiding van distributienetwerken in de lidstaten en regio's. Op alle niveaus is er behoefte aan netwerkvergoedingen als investeringsstimulans voor particulieren. Ook moeten overheden doeltreffende programma's voor borgstelling en stimulering opstarten om particulieren tot investering aan te zetten.

    1.9   Van groot belang zijn de criteria die voor de verlening van vergunningen voor projecten worden gehanteerd. Welke criteria dat zijn, moet bekend zijn bij de exploitant van het netwerk, ondernemingen die energie opwekken of verbruiken en de burgerbevolking. De vorm die de inspraak van burgers en regio's volgens het Commissievoorstel zou moeten aannemen, kan op bijval van het EESC rekenen. Daarom staat het volledig achter die in de bijlage bij dit Commissievoorstel opgesomde criteria voor de vergunningen voor projecten.

    1.10   De totstandbrenging van de interconnectie van energienetwerken in Europa is noodzakelijk om de belasting zo goed mogelijk te verdelen en het efficiëntiepotentieel optimaal te benutten. Om te voorkomen dat de uitbouw van het netwerk de groei in Europa in de weg gaat staan, moet het tempo waarin de vergunningen worden afgegeven, duidelijk worden verhoogd. Ook in dit opzicht moeten de suggesties van de Commissie worden toegejuicht. Het EESC dringt er bij de lidstaten op aan om nu al te beginnen met de nodige stappen voor de aanpassing van de wetgeving.

    1.11   Om de aan de uitbreiding van het netwerk verbonden uitdagingen het hoofd te kunnen bieden, is er volgens het EESC in beginsel meer draagvlak onder en meer overleg tussen alle betrokkenen nodig.

    1.12   Er moet meer onderzoek worden gedaan naar mogelijkheden om met slimme netwerken, opslagvermogen en een weldoordachte energiemix de schommelingen in de energietoevoer als gevolg van de opwekking van duurzame energie te ondervangen. Voor de toepassing van de resultaten van dat onderzoek moet overal in de EU rechtszekerheid worden geboden.

    1.13   De aandacht moet vooral uitgaan naar de stabiliteit van het Europese elektriciteitsnetwerk, dat onderhevig is aan veranderende omstandigheden nu er steeds meer onstabiele duurzame energie wordt aangevoerd. Dit mag niet leiden tot schommelingen in het spanningsniveau of de frequentie.

    1.14   Voorwaarde voor de totstandbrenging van een trans-Europese energie-infrastructuur is een groot draagvlak onder de burgers. De door de Commissie bepleite mogelijkheden daartoe zijn een belangrijke stap vooruit en zouden in iedere lidstaat zo nodig nog kunnen worden verruimd.

    1.15   Zowel de aanleg als de exploitatie van transnationale energienetwerken stelt hoge eisen aan de werknemers. De overgang naar transnationale energienetwerken moet dus noodzakelijkerwijs gepaard gaan met een dienovereenkomstige om- en bijscholing van het personeel. Er is vooral behoefte aan een specifieke opleiding voor hooggekwalificeerde werknemers zoals leidinggevenden en ingenieurs, die niet alleen een vorming moeten krijgen in innovatie, onderzoek en de preventie van risico's bij de grensoverschrijdende transmissie van energie, maar ook in de voortdurend evoluerende nationale rechtsregels op dit gebied. Als opdrachten worden toegewezen, moet steeds ook worden toegezien op de naleving van sociale normen.

    1.16   Het EESC is ermee ingenomen dat wordt vastgehouden aan een alomvattend gasnetwerk. De voorzieningszekerheid wordt vergroot door de verbindingen met meerdere gastransmissiegebieden.

    1.17   De projecten voor onderzoek naar de afvang en opslag van CO2 waartoe de EU de aanzet heeft gegeven, komen maar moeizaam op gang. Een netwerk waardoor onderzoekscentra met potentiële opslagplaatsen worden verbonden of dat zelf als opslagplaats dient, moet nu al op stapel worden gezet. Of dit al vóór 2020 zal lukken, valt - zoals het er nu uitziet - echter te betwijfelen. Daarom pleit het EESC voor een flankerende exercitie waardoor de toepasbaarheid van deze technologie nog verder kan worden onderzocht en getest (zie ook het door Gerd Wolf voorbereide advies over de geologische opslag van kooldioxide: CESE 1203/2008 (1)).

    2.   Inleiding

    2.1   Het is geen sinecure voor politici en samenleving om vorm te geven aan de toekomstige energievoorziening van Europa. Dit doel kan alleen worden bereikt als consequent en doelgericht wordt gehandeld en de realiteit niet uit het oog wordt verloren (bijvoorbeeld door haalbaarheidsstudies te verrichten). Een dergelijke werkwijze vóóronderstelt dat – over de grenzen van de lidstaten heen - van een gemeenschappelijk Europees concept wordt uitgegaan.

    2.2   Leidraad voor gemeenschappelijk optreden moeten de drie doelstellingen van het energiebeleid van de EU zijn, te weten: voorzieningszekerheid, concurrentievermogen en duurzaamheid. Bij de verwezenlijking van deze doelstellingen moet echter ook maatschappelijk verantwoord worden gehandeld, ofwel worden gegarandeerd dat alle burgers toegang krijgen tot betaalbare energie.

    2.3   De Commissie heeft op 17 november 2010 de Mededeling "Prioriteiten voor de energie-infrastructuur voor 2020 en daarna" uitgebracht waarin wordt aangedrongen op een nieuw energie-infrastructuurbeleid in Europa. Volgens dat beleid moet de ontwikkeling van netwerken voortaan trans-Europees worden gecoördineerd. Dat betekent ook dat de bestaande strategieën en concepten moeten worden aangepast en afgestemd op de trans-Europese energienetwerken.

    2.4   Ten slotte heeft de Commissie op 19 oktober 2011 onderhavig voorstel gedaan voor een eengemaakte markt voor energie-infrastructuur. De voorgestelde verordening zou met ingang van 1 januari 2013 van kracht moeten worden. De trans-Europese energie-infrastructuur maakt dus onlosmakelijk deel uit van het Europese energieconcept voor 2020. Dat concept is gebaseerd op de integratie van alle lidstaten in het Europese net, de stimulering van de duurzame opwekking van energie, de vergroting van de energie-efficiëntie, de terugdringing van de uitstoot van broeikasgassen en het ruimere gebruik van hernieuwbare-energiebronnen.

    2.5   De energie-infrastructuur zal in de toekomst nog beduidend aan belang winnen. De ethische commissie "Energievoorzieningszekerheid" van de Duitse Bondsregering noemt die infrastructuur de "kwintessens van een op hoogwaardige technologie gebaseerde economie" (2).

    2.5.1

    In het geval van elektriciteitstransmissie houdt dit in dat er voor het hele grondgebied van de EU een netwerk voor hoogspanningsgelijkstroomtransmissie (of "elektriciteitssnelweg"), incl. verbindingen, wordt opgezet, dat de opslag van elektriciteit wordt onderzocht en verder ontwikkeld, dat er intelligente en decentrale systemen voor de distributie van elektriciteit ("smart grids") worden aangelegd en dat op een verantwoord stroomverbruik wordt aangestuurd.

    2.5.2

    Aardgas blijft een hoofdrol spelen in de energiemix van de EU, niet alleen als middel om schommelingen in de aanvoer van elektriciteit te compenseren, maar ook om een basisenergievoorziening te garanderen. Er moet vaart worden gezet achter de aanleg van hoogdrukpijpleidingen en bijbehorende opslagfaciliteiten. De opslag van aardgas is momenteel vrij duur. Daarom is een afweging nodig over de mogelijkheid om de opslag van aardgas in ieder geval voor een deel door andere vormen van energieproductie te vervangen.

    2.5.3

    Het ziet ernaar uit dat ook aardolie een hoofdrol zal blijven spelen, vooral in het wegverkeer. Daarom moeten de vervoersstructuren ook hier, met inachtneming van de noodzaak van een hoge voorzieningszekerheid, worden uitgebreid en geoptimaliseerd.

    2.5.4

    Ook moet een infrastructuur voor het vervoer van koolstofdioxide worden aangelegd. De discussie tussen voor- en tegenstanders daarvan is in volle gang. Wat nog nodig is, is meer onderzoek, meer ontwikkeling en het creëren van een groter draagvlak. De verwachting is dan ook dat bij de verwezenlijking van dit doel vertraging zal worden opgelopen.

    2.6   Energiedragers die eigen zijn aan het grondgebied van een lidstaat moeten worden opgenomen in de Europese energie-infrastructuur. Zo kunnen ultramoderne olie- of steenkoolcentrales bijdragen aan de basisenergievoorziening of worden ingezet om schommelingen in de toevoer van elektriciteit te compenseren.

    3.   Het Commissievoorstel

    3.1   Onderhavig Commissievoorstel gaat uit van de verplichting voor de lidstaten om mee te werken aan de maatregelen die voor een Europese energie-infrastructuur moeten worden genomen, terwijl tegelijkertijd de vervoerstructuren efficiënter worden gemaakt. Zolang de vraag naar energie blijft stijgen, valt niet te ontkomen aan de vorming van trans-Europese energienetwerken. Geen enkele energiesector wordt daarvan uitgesloten.

    3.2   Er worden in dit Commissievoorstel twaalf prioritaire energie-infrastructuurprojecten en –gebieden opgesomd. Alle lidstaten zijn – soms meer, soms minder – bij deze projecten betrokken. Het gaat daarbij om:

    vier elektriciteitscorridors, waaronder een off-shore-netwerk in de Noordzee en een Noord/Zuid-netwerk;

    vier gascorridors, waaronder het Europese gasnetwerk voor voorzieningszekerheid;

    één oliecorridor, met ook het zwaartepunt bij voorzieningszekerheid;

    drie prioritaire thematische gebieden, waaronder de opzet van intelligente netwerken en de aanleg van "elektriciteitssnelwegen" en van grensoverschrijdende CO2-netwerken.

    3.3   De Commissie verdeelt de vier infrastructuurgebieden onder in vijftien categorieën ("elektriciteitssnelwegen", opslagfaciliteiten voor elektriciteit, gaspijpleidingen, vervoer van aardolie, pijpleidingen voor koolstofdioxide enz.). Op die manier wordt gegarandeerd dat alle betrokkenen dezelfde algemeen aanvaarde begrippen hanteren.

    3.4   Idem dito voor de in het Commissievoorstel geformuleerde bindende voorschriften voor de samenwerking tussen de groepen die de voorgestelde verordening in de regio's moeten gaan toepassen. Deze "spelregels" gelden voor alle regionale groepen en zijn bedoeld om ervoor te zorgen dat optimaal wordt samengewerkt. In deze groepen moeten alle betrokken belangensectoren zijn vertegenwoordigd. Het gaat hier om plannen die veel consequenties zullen hebben voor en tussen de lidstaten: daarom zijn deze "spelregels" en indicatoren beslist noodzakelijk.

    3.5   Niet alleen de prijs voor elektriciteit, maar ook de netwerkprijzen verschillen van lidstaat tot lidstaat. Daarom wordt een methode voor een kosten/baten-analyse voorgesteld waarmee per energiesector - bv. over de vraag naar die energievorm, de prijsvorming en/of de productiecapaciteit - scenario's kunnen worden uitgedacht en met elkaar vergeleken.

    3.6   Ten slotte worden er dan ook nog richtsnoeren voor transparantie en de inspraak van het publiek voorgesteld. Uitgangspunt in dit geval is dat er behoefte is aan een gemeenschappelijke procedure in plaats van de uiteenlopende regelingen die thans in de lidstaten van toepassing zijn. Voorgesteld wordt om een procedurele handleiding te laten opstellen. Het uiteindelijke doel is de burgers hier zoveel mogelijk bij te betrekken. De bindende regelingen die met het oog daarop worden voorgesteld, moeten overal in de EU van kracht worden. Door deze regelingen kunnen de procedures op elkaar worden afgestemd (zie bijlage II van het Commissievoorstel).

    3.7   Daardoor wordt ruimte geschapen voor de uitvoering van proefprojecten m.b.t. de inspraak voor burgers, die tot doel hebben om in heel Europa een cultuur van betrokkenheid te creëren.

    3.8   Participatie door lokale of regionale overheden, het bedrijfsleven en de burgers krijgt hierdoor een geheel nieuwe dimensie. Niet alleen het publiek van één land participeert, maar ook dat van alle andere betrokken landen. Op die manier wordt een al nagenoeg transnationale participatie op gang gebracht, die beslist kan en moet leiden tot een Europese cultuur van betrokkenheid. Het Comité van de Regio's heeft al genoegzaam op dit aspect gewezen in zijn advies over "Prioriteiten voor de energie-infrastructuur voor 2020 en daarna" (o.a. in de paragrafen 3 en 4) (3).

    3.9   De rechtsgrondslag voor de toepassing van een mogelijke verordening in de lidstaten is vooral het ondubbelzinnig geformuleerde artikel 171, lid 1, van het VWEU, maar ook artikel 172 (medebeslissingsprocedure). Van belang is dat de bevoegdheid van de lidstaten om zelf over hun energiemix te beslissen, onverlet blijft. De bevoegdheid van de EU voor trans-Europese netwerken is in deze context van nut en moet verder worden uitgebouwd.

    3.10   Volgens schatting zal de totstandbrenging van de Europese energie-infrastructuur vóór 2020 ongeveer 210 miljard euro gaan kosten (4). De helft van dat bedrag zou van particuliere beleggers moeten komen. Om dat te bereiken, is de Commissie nu al bezig financieringsinstrumenten te bespreken en uit te werken. De voorstellen in die zin worden onderzocht door de studiegroep van de commissie TEN "Europa 2020-initiatief inzake projectobligaties" (5).

    3.11   De voorgestelde verordening zou op 1 januari 2013 in werking moeten treden. De grondbeginselen voor de financiering ervan maken deel uit van het voorgenomen gemeenschappelijke financiële kader 2014-2020.

    4.   Kanttekeningen van het EESC

    4.1   Onontkoombare voorwaarde voor de verdere ontwikkeling van de Europese samenleving is dat voor haar energievoorziening een eigentijdse energie-infrastructuur tot stand wordt gebracht. Daarom is het EESC ingenomen met onderhavig Commissievoorstel, dat een belangrijke bouwsteen is voor de tenuitvoerlegging van de doelstellingen van het energiebeleid van nu tot 2020.

    4.2   De oplossing die wordt voorgesteld, is de gulden middenweg tussen markttransparantie, de noodzakelijke regulering en marktvrijheid. Dat is een goede zaak. De regelgeving voor energiemarkten verschilt momenteel van lidstaat tot lidstaat. Belangenconflicten zijn niet ondenkbaar. Daarom wordt gestreefd naar toenadering tussen de energiemarkten, met dien verstande dat wat noodzakelijk is voor een lidstaat, niet mag worden aangetast.

    4.3   Vooral de voorstellen om gemeenschappelijke en voor alle partijen bindende indicatoren en voorschriften uit te werken, maken de weg vrij voor een gemeenschappelijk en doelgericht optreden. Op deze manier wordt de kans op tegenstrijdige definities al op voorhand zo klein mogelijk gemaakt.

    4.4   Het voorgestelde doel om een hoogwaardig energienetwerk op te zetten, en daarna decentrale intelligente netwerken, heeft diverse positieve effecten:

    er zal meer en betere werkgelegenheid worden gecreëerd, vooral in de perifere gebieden van de EU;

    energievoorzieningszekerheid versterkt de positie van de Europese industrie en dienstverlening op de geglobaliseerde wereldmarkt;

    met de modernisering en uitbreiding van de Europese energie-infrastructuur wordt bijgedragen tot meer energie-efficiëntie;

    knelpunten in de energievoorziening zullen waarschijnlijk beter kunnen worden ondervangen in een transnationale infrastructuur en als er tegelijkertijd regionale netwerken worden opgezet;

    het nagestreefde grotere concurrentievermogen op de energiemarkten brengt met zich mee dat de prijzen wel eens zouden kunnen worden gestabiliseerd of zelfs kunnen gaan dalen. Daar staat tegenover dat de noodzaak van regelgeving deels groter wordt, wat de prijsvorming weer in negatieve zin kan beïnvloeden. Er moet een politieke discussie worden opgestart over de weg die het beste kan worden bewandeld.

    4.5   Door uitvoering te geven aan het voornemen om lokale en regionale overheden hierbij te betrekken, wordt het draagvlak groter voor door die overheden voorgestelde vernieuwingen van de infrastructuur. Hierop wordt ook speciaal gewezen in het advies van het Comité van de Regio's.

    4.6   De netregelgeving moet worden omgegooid. Het komt erop neer dat moet worden uitgemaakt hoe het winstbejag van exploitanten plaats kan maken voor ruimere concepten. De hamvraag daarbij is of de gevonden oplossing technisch haalbaar is. Een andere vraag is of die oplossing duurzaam is en op maatschappelijk verantwoorde wijze in de economische praktijk kan worden gebracht.

    4.7   Belangrijk onderdeel van een moderne energie-infrastructuur is de aanleg van een energiebuffer. Vooralsnog ging het daarbij voornamelijk om een buffervoorraad aan aardgas of aardolie. Thans wordt die buffervoorraad aangevuld met een reserve aan elektriciteit. De vraag die in het algemeen moet worden gesteld is of het hier gaat om projecten van gemeenschappelijk belang of om nationale programma's. Voor het antwoord op die vraag zijn nog steeds geen EU-regelingen getroffen; ook zijn er zwaarwegende juridische bezwaren. De Commissie zou dan ook een voorstel moeten uitwerken dat rechtszekerheid biedt voor de aanleg van buffervoorraden. Daarbij moet verder worden gekeken dan de mogelijkheden voor buffervoorraadvorming die er tot dusverre waren. Daarin moeten dus àlle technische opties voor buffervoorraadvorming de revue passeren, waaronder het gebruik van accu's, verdampingstechnieken, waterstof of methaan. Ook zou het goed zijn als er – gelijk opgaand met de tenuitvoerlegging daarvan - onderzoeksprojecten worden gelanceerd.

    4.8   Lidstaten die een SER (sociaaleconomische raad of sociaaleconomisch comité) hebben, moeten deze raadplegen en om advies vragen over de planning en toepassing daarvan.

    4.9   De nationale regelingen betreffende inspraak voor en betrokkenheid van werknemers worden onderdeel van de regionale energie-infrastructuurprojecten. Alleen op die manier kan op maatschappelijk verantwoorde wijze vorm worden gegeven aan - bestaande en nieuwe - werkgelegenheid in Europese infrastructuurprojecten.

    4.10   Werknemers in infrastructuurprojecten moeten de juiste opleiding hebben genoten en zo nodig worden bijgeschoold om zich van hun veeleisende taken te kunnen kwijten. Immers, dan kan een en ander moeiteloos worden uitgevoerd.

    4.11   De burgers van de EU moeten nauwgezet op de hoogte worden gehouden van bestaande infrastructuurprojecten. Die projecten kunnen alleen tot een goed einde worden gebracht als veel burgers erachter staan.

    4.12   Infrastructuurkosten maken deel uit van de energieprijzen voor de eindgebruikers. De facto worden die kosten doorberekend in de verbruikersprijs, met als bijbehorend risico dat de stroomtoevoer van burgers wordt afgesloten. Hiernaar wordt in het Commissievoorstel slechts zijdelings verwezen. Daarom moet gelijktijdig ook worden nagedacht over maatregelen om energiearmoede tegen te gaan. Mede bepalend in dit verband is uiteindelijk de mate waarin het lukt om de energiemarkt aan concurrentie bloot te stellen, omdat concurrentie op de energiemarkt een middel is tegen prijsstijgingen.

    4.13   Infrastructuurkosten worden ook geoptimaliseerd doordat de juiste energievorm op de juiste plek wordt opgewekt: windenergie in gebieden waar het veel waait, zonne-energie in gebieden met veel zon. Op die manier wordt een optimaal resultaat bereikt, niet alleen qua energieproductie, maar ook qua transmissie van energie.

    4.14   Industrie en mkb zijn en blijven doorslaggevende waardescheppende factoren in Europa. Een belangrijke voorwaarde is ook hier weer dat de energievoorziening stabiel is en dat de prijzen concurrerend zijn op de geglobaliseerde wereldmarkt.

    4.15   De geplande aanleg van infrastructuur voor de transmissie van koolstofdioxide is een aangelegenheid waarover nog volop wordt gediscussieerd tussen voor- en tegenstanders. Aangezien fossiele energiedragers (zoals aardolie, gas en steenkool) echter op de middellange termijn nog steeds deel zullen uitmaken van de energiemix in Europa, zijn er begeleidende maatregelen nodig om deze techniek erdoor te drukken en de bijbehorende infrastructuur aan te leggen: alleen dan heeft het langetermijnstreven van de EU op het gebied van de klimaatverandering kans van slagen. Alleen zijn er momenteel bijna geen proefprojecten en is nog maar de vraag of deze er al vóór of pas na 2020 zullen komen.

    4.16   In deze context stemt het EESC in met onderhavig Commissievoorstel. Het dringt erop aan dat dit, met inachtneming van al zijn voorgaande opmerkingen, zo spoedig mogelijk ten uitvoer wordt gelegd.

    Brussel, 22 februari 2012

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Staffan NILSSON


    (1)  PB C 27 van 3 februari 2009, blz. 75

    (2)  "Deutchlands Energiewende – Ein Gemeinschaftswerk für die Zukunft", door de ethische commissie "Energievoorzieningszekerheid", Berlijn, 30 mei 2011, blz. 37

    (3)  PB C 259 van 2 september 2011, blz. 48.

    (4)  In het Commissievoorstel wordt het budget voor hoogspanningsnetwerken voor de transmissie van elektriciteit, opslag en intelligente toepassingen van netwerken geraamd op ongeveer 140 miljard euro, dat voor hogedrukgaspijpleidingen op ongeveer 70 miljard euro en dat voor infrastructuur voor de transmissie van CO2 op ongeveer 2,5 miljard euro.

    (5)  Zie EESC-advies "Europa 2020-initiatief inzake projectobligaties" (Zie bladzijde 3 van dit Publicatieblad).


    Top