Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011PC0840

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking

/* COM/2011/0840 definitief - 2011/0406 (COD) */

52011PC0840

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking /* COM/2011/0840 definitief - 2011/0406 (COD) */


TOELICHTING

1.           ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Het aantal mensen dat in armoede leeft, blijft een groot probleem in de ontwikkelingslanden. Hoewel er aanzienlijke vooruitgang werd geboekt, liggen de meeste ontwikkelingslanden niet op koers om de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDG's) te behalen en zijn ze niet in staat met succes op weg te gaan naar duurzame ontwikkeling in al haar betekenissen: economisch, sociaal en ecologisch. Dat laatste behelst ook de aanpassing aan de klimaatverandering en het beperken van de gevolgen ervan.

De situatie wordt verergerd door mondiale uitdagingen die opvallend aanwezig blijven, en doordat de ontwikkelingslanden hard werden getroffen door de opeenvolging van recente crises, wat uitmondde in, onder andere, sociale en economische instabiliteit, toegenomen migratie, voedselonzekerheid en een toegenomen kwetsbaarheid voor externe schokken. Er wordt in toenemende mate erkend dat de klimaatverandering en de snelle bevolkingsgroei een steeds grotere bedreiging vormen voor natuurlijke en milieuhulpbronnen, die onontbeerlijk zijn voor sociaaleconomische groei. Dit kan een in veel ontwikkelingslanden al kwetsbare situatie verergeren en bepaalde verwezenlijkingen op het vlak van ontwikkeling ongedaan maken.

De EU blijft zich inzetten om de ontwikkelingslanden te helpen om de armoede terug te dringen en uiteindelijk uit te bannen. Om deze doelstelling te behalen werd de verordening tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI) vastgelegd voor de periode 2007-2013, met de primaire en overkoepelende doelstelling om de armoede in de partnerlanden en -regio's uit te bannen. Het bestaat uit drie categorieën van programma's: i) bilaterale en regionale geografische programma's die de samenwerking met Azië, Latijns-Amerika, Centraal-Azië, het Midden-Oosten en Zuid-Afrika behelzen; ii) thematische programma's die de volgende onderwerpen bestrijken: investeren in mensen, het milieu en het duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van energie, niet-gouvernementele actoren en plaatselijke overheden, voedselzekerheid, en migratie en asiel; en iii) begeleidende maatregelen voor de suikerproducerende landen.

De huidige DCI-verordening verstrijkt op 31 december 2013. De verschillende evaluaties van het DCI erkenden dat deze verordening in het algemeen een meerwaarde biedt en bijdraagt tot de verwezenlijking van de MDG's, maar brachten ook bepaalde tekortkomingen aan het licht. Nieuwe uitdagingen, samen met de in de Europa 2020-strategie vastgelegde prioriteiten en het jongste ontwikkelingsbeleid van de EU, hebben de Commissie ertoe aangezet om een voorstel uit te werken om de DCI-verordening te herzien en aan te passen, in overeenstemming met de mededeling „Een begroting voor Europa 2020” van 29 juni 2011 en de mededeling „Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering” van 13 oktober 2011.

2.           RESULTATEN VAN DE RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Openbare raadpleging

De Commissie hield een raadpleging van het publiek inzake de toekomstige financiering van het extern optreden van de EU tussen 26 november 2010 en 31 januari 2011. Deze procedure steunde op een online vragenlijst en een achtergronddocument „Welke financiering voor het extern optreden van de EU na 2013?”. In het algemeen duidden de antwoorden niet op de noodzaak van een belangrijke wijziging in de huidige structuur van de bestaande instrumenten. Toch werden een aantal problemen vastgesteld waarmee rekening werd gehouden bij het opstellen van de nieuwe DCI-verordening:

· Een meerderheid van de respondenten (ongeveer 70 %) antwoordde dat een financiële tussenkomst door de EU een grote meerwaarde te bieden heeft. De respondenten waren van mening dat de EU gebruik moest maken van haar comparatief voordeel dat voortvloeit uit het feit dat zij overal ter wereld ter plaatse aanwezig is, haar uitgebreide deskundigheid, haar supranationale karakter en haar rol als facilitator van coördinatie.

· Bijna alle respondenten (92 %) steunden een meer gedifferentieerde benadering, aangepast aan de situatie van het begunstigde land, om het effect van de financieringsinstrumenten van de EU te bevorderen. In overeenstemming daarmee moet de differentiatie tussen de begunstigde landen worden vergroot.

· Vele respondenten waren het ermee eens dat moet worden onderzocht of steun moet worden gekoppeld aan de voorwaarde dat het begunstigde land de mensenrechten, minderheden, goed bestuur en de diversiteit van culturele expressievormen eerbiedigt (78 %) en aan de kwaliteit van zijn beleid en zijn vermogen en bereidheid om degelijk beleid uit te voeren (63 %). In de voorgestelde verordening wordt het belang erkend van nationale ontwikkelingsplannen, alsook de gezamenlijk opgestelde EU-strategieën als basis voor samenwerking. Ook worden de fundamentele waarden en beginselen van de Europese Unie benadrukt, waardoor er striktere voorwaarden worden opgelegd en de wederzijdse verantwoordingsplicht wordt vergroot.

· Een aanzienlijke meerderheid van de respondenten was voorstander van meer flexibiliteit bij de uitvoering, met name voor het aanpakken van transregionale uitdagingen. De respondenten waren van mening dat deze flexibiliteit momenteel gehinderd wordt door de „geografische beperking” van de instrumenten (het EOF is beperkt tot de ACS-landen, het DCI tot Latijns-Amerika, Azië, Centraal-Azië, het Midden-Oosten en Zuid-Afrika en het ENPI tot de naburige landen). De voorgestelde verordening bevat uitvoeringsactiviteiten van transregionaal belang en bundelt de verschillende thematische zwaartepunten om de flexibiliteit te verhogen en de uitvoering te vereenvoudigen.

· Een meerderheid van de respondenten was het ermee eens dat gezamenlijke programmering en medefinanciering met de lidstaten (en mogelijk met de begunstigde landen) het effect en de samenhang van het extern optreden van de EU kunnen verhogen, de hulpverlening kunnen vereenvoudigen en de totale transactiekosten kunnen verminderen. In de voorgestelde verordening wordt hier terdege rekening mee gehouden.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

De Commissie heeft verschillende verslagen (evaluaties, audits, studies, tussentijdse evaluaties) intern beoordeeld. De beoordeling keek naar wat werkte en wat niet werkte en trok hier lessen uit voor het opstellen van de financieringsinstrumenten.

De evaluatie toonde aan dat het huidige DCI bijdraagt tot vooruitgang bij het behalen van de MDG's in de ontwikkelingslanden. De uitvoeringsmodaliteiten van het DCI, zoals begrotingssteun en de „sectorale benadering”, hebben een intensievere samenwerking met de partnerlanden en een efficiëntere verdeling van het werk door medefinanciering tussen donoren mogelijk gemaakt.

Desondanks heeft de evaluatie een aantal tekortkomingen vastgesteld.

· Verschillende interne beleidsterreinen van de EU maken steeds meer deel uit van het extern optreden van de EU. In overeenstemming met de „Europa 2020-strategie” en het Verdrag van Lissabon was het nodig het intern en het extern optreden wederzijds te versterken. De bestaande structuur was ontoereikend om de Commissie doeltreffend op voldoende grote schaal te laten optreden. Door verschillende thematische zwaartepunten in één rubriek te bundelen, zal de situatie aanzienlijk verbeteren.

· In sommige gevallen waren de thematische programma's te versnipperd om op mondiale crises te reageren (bv. de voedselprijzencrisis, de vogelgriep) of om internationale verbintenissen na te komen die op het hoogste politieke niveau zijn aangegaan (bv. biodiversiteit en klimaatverandering). De middelen uit de thematische programma's moesten dus op een flexibelere manier kunnen worden besteed door verschillende thematische programma's te bundelen en moesten kunnen worden gebruikt om een meer samenhangend en allesomvattend engagement op de lange termijn met mondiale collectieve goederen en uitdagingen mogelijk te maken en om te reageren op de verschillende schokken die de armsten treffen.

· De huidige DCI-verordening omvat diverse ontwikkelingslanden, van de minst ontwikkelde landen tot hogere midden-inkomenslanden. De recente toename van economische en sociale ongelijkheden tussen de partnerlanden en de ontwikkeling van nieuwe doelstellingen vragen om een verbeterde differentiatie. De voorgestelde nieuwe verordening voorziet in verdere sturing voor differentiatie door de EU in staat te stellen om de niet-terugvorderbare hulp toe te spitsen op die gebieden waar zij nodig is en waar zij het meeste effect zal hebben. Om het beleidspakket te vervolledigen, stelt de Commissie voor om een nieuw instrument te creëren (het partnerschapsinstrument) om de doelstellingen aan te pakken die verder gaan dan zuivere ontwikkelingshulp.

· Het is moeilijk gebleken om overkoepelende initiatieven voor verschillende regio's te steunen gezien de huidige structuur van de instrumenten voor externe bijstandsverlening. Dit was met name het geval bij de uitvoering van de gezamenlijke Afrika-EU-strategie. De nieuwe DCI-verordening voorziet in een betere rechtsgrondslag voor de uitvoering van de gezamenlijke Afrika-EU-strategie.

· In de huidige DCI-verordening zijn de bepalingen inzake zwakke staten en landen in postcrisissituaties ontoereikend: de noodzaak om beleidsprocessen ter versterking van de rechtsstaat en het bestuur te ondersteunen, wordt onderschat. Om overgangsuitdagingen aan te pakken zijn een aantal responsen op nationaal niveau nodig, op basis van specifieke behoeften en gekoppeld aan een gemeenschappelijke strategie (een holistische benadering). De nieuwe verordening houdt beter rekening met deze uitdagingen en maakt het besluitvormingsproces voor de toewijzing van middelen, de programmering en de uitvoering minder stroef.

· De huidige DCI-verordening bevat indicatieve toewijzingen voor elke regio, zonder niet-toegewezen middelen. Dat verkleint de mogelijkheid om middelen vrij te maken om te reageren op onvoorziene behoeften (nieuwe beleidsprioriteiten, natuurlijke of door de mens veroorzaakte rampen, enz.). In de nieuwe verordening wordt voorgesteld om een gedeelte van de middelen niet toe te wijzen, zodat dat kan worden gebruikt om te reageren op onvoorziene omstandigheden.

· Ten slotte werd de huidige procedure voor de programmering en de uitvoering van het DCI te complex geacht. De EU-programmeringscyclus kan niet worden afgestemd op die van haar partners, gezamenlijke programmering met de lidstaten is niet mogelijk en er kunnen indien nodig geen snelle aanpassingen worden gedaan. Al deze tekortkomingen zijn rechtstreeks aangepakt in de nieuwe DCI-verordening.

Effectbeoordeling

De Commissie heeft een effectbeoordeling uitgevoerd, waarin drie fundamentele beleidsalternatieven werden onderzocht: de DCI-verordening handhaven zonder enige wijziging (optie 1) en twee alternatieven om het DCI te wijzigen voor elk probleem dat in het huidige DCI werd vastgesteld (opties 2A en 2B).

Optie 1 werd niet aanvaard omdat zij de vastgestelde problemen niet zou oplossen. Deelopties A en B onder optie 2 lossen de vastgestelde problemen in verschillende mate op, maar hebben allebei bepaalde politieke en andere gevolgen. Uit de effectbeoordeling bleek dat deeloptie B beter is, omdat zij:

· de DCI-doelstelling in overeenstemming brengt met de nieuwste tendensen in het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie;

· een duidelijk onderscheid maakt tussen de partnerlanden;

· goed bestuur, democratie, mensenrechten en de rechtsstaat verankert in de EU-bijstand;

· de uitvoering van de gezamenlijke Afrika-EU-strategie mogelijk maakt;

· de thematische programma's stroomlijnt om te voorzien in de nodige flexibiliteit;

· zorgt voor flexibele mechanismen waardoor een meer doeltreffende EU-respons op snel veranderende situaties in crisis-, postcrisis- of zwakke staten mogelijk wordt;

· de toewijzing van middelen flexibeler maakt; en

· de doeltreffendheid van EU-hulp verbetert door deze te vereenvoudigen en door de procedures voor de programmering en de uitvoering flexibeler te maken, gezamenlijke programmering mogelijk te maken en de EU-bijstand af te stemmen op de programmeringscycli van de partnerlanden.

3.           JURIDISCHE ASPECTEN VAN HET VOORSTEL

In hoofdstuk 1 van titel III van het vijfde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is het wettelijke kader voor samenwerking met de partnerlanden en -regio's vastgesteld. De voorgestelde DCI-verordening is met name gebaseerd op artikel 209, lid 1 van het Verdrag en wordt door de Commissie voorgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 294. De gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad, het Europees Parlement en de Commissie betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: De Europese Consensus van 20 december 2005, de mededeling van 13 oktober 2011 „Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering”, alsook alle toekomstige mededelingen waarin de uitgangspunten voor en de beginselen van het ontwikkelingsbeleid van de Unie worden vastgelegd en alle daartoe genomen latere conclusies of wijzigingen, zullen het algemene kader, de uitgangspunten en de klemtonen voor de uitvoering van deze verordening vormen.

De EU bevindt zich in een unieke onpartijdige positie om een gedeelte van de externe bijstand van de EU in naam van en samen met de lidstaten te verlenen, zodat zij meer geloofwaardigheid krijgt in de landen waarin zij actief is. Veel lidstaten hebben niet de capaciteit en/of de wil om wereldwijde externe instrumenten te ontwikkelen. Daarom is een optreden van de EU de beste manier om wereldwijd de algemene belangen en waarden van de EU te bevorderen en te verzekeren dat de EU overal ter wereld aanwezig is. 27 lidstaten die handelen op basis van gemeenschappelijk beleid en gemeenschappelijke strategieën, geven de EU de kritieke massa die nodig is om te kunnen reageren op mondiale uitdagingen, met name met betrekking tot het behalen van de MDG's. Daar de doelstellingen van de voorgestelde verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de omvang en de spreiding van de actie, beter door de Europese Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de EU, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen.

De voorgestelde nieuwe verordening versterkt ook de coördinatiecapaciteit en maakt gezamenlijke programmering met de lidstaten mogelijk, zodat een efficiënte werkverdeling en een doeltreffende hulpverlening worden verzekerd. Het ontwikkelingsbeleid van de EU en dat van de lidstaten moeten elkaar aanvullen en versterken. Daarom moet de EU-bijstand zich toespitsen op de gebieden waar zij het grootste effect zal hebben, rekening houdend met haar capaciteit om wereldwijd op te treden en op mondiale uitdagingen te reageren. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, dat in artikel 5 van het Verdrag is neergelegd, gaat de voorgestelde verordening niet verder dan wat noodzakelijk is om haar doelstellingen te verwezenlijken.

De voorgestelde nieuwe verordening zal rekening houden met de externe dimensie van sectorale EU-beleidsprioriteiten, om te zorgen voor coördinatie en de synergieën te versterken, overeenkomstig de in de verordening vastgelegde doelstellingen, en in overeenstemming met het bovengenoemde wettelijke en beleidskader.

4.           GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De Commissie stelt voor om voor de periode 2014-2020 96 miljard euro toe te kennen aan de externe instrumenten[1]. De voor het DCI voorgestelde toewijzing bedraagt 23 294,7 miljoen euro. De indicatieve jaarlijkse vastleggingen in de begroting voor het DCI, zijn opgenomen in onderstaande tabel. De indicatieve financiële toewijzingen per afzonderlijk DCI-programma zijn opgenomen in bijlage VII bij de verordening. Niet minder dan 50 % van het programma voor mondiale collectieve goederen en uitdagingen zal worden besteed aan klimaatveranderings- en milieudoelstellingen[2] en niet minder dan 20 % aan sociale insluiting en menselijke ontwikkeling. Globaal gezien wordt er, overeenkomstig de mededeling „Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering”, voorzien in voortzetting van de steun voor sociale insluiting en menselijke ontwikkeling naar rato van ten minste 20 % van de ontwikkelingshulp van de Unie. Ten slotte is deze verordening bedoeld om ertoe bij te dragen dat ten minste 20 % van de begroting van de Unie wordt besteed aan het creëren van koolstofarme en klimaatbestendige maatschappijen, zoals vastgelegd in mededeling van de Commissie „Een begroting voor Europa 2020”.

Om de voorspelbaarheid te verzekeren, zal de financiering voor hogeronderwijsactiviteiten in derde landen in het kader van het programma „Erasmus voor iedereen” beschikbaar worden gemaakt in overeenstemming met de doelstellingen van het extern optreden van de EU, door middel van twee meerjarige toewijzingen die respectievelijk enkel de eerste vier en de overige drie jaar beslaan. Deze financiering zal worden weerspiegeld in de indicatieve meerjarenprogrammering van het DCI en in overeenstemming met de vastgestelde behoeften en prioriteiten van de betrokken landen. De toewijzingen kunnen in geval van belangrijke onvoorziene omstandigheden of politieke veranderingen worden herzien, zodat zij sporen met de externe prioriteiten van de EU. De bepalingen van Verordening (EU) nr. [--] van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van „Erasmus voor iedereen”[3] zullen van toepassing zijn op het gebruik van deze middelen.

Instrument voor ontwikkelingssamenwerking* || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || 2014-2020

2 716,7 || 2 903,1 || 3 100,3 || 3 308,7 || 3 525,3 || 3 751,7 || 3 989 || 23 294,7

* Lopende prijzen in miljoen euro

5.           HOOFDELEMENTEN

Vereenvoudiging

Een van de prioriteiten van de Commissie in deze nieuwe verordening, zoals in andere programma's in het kader van het meerjarig financieel kader (MFK), is om de regelgeving te vereenvoudigen en de partnerlanden en -regio's, de organisaties van het maatschappelijk middenveld, het mkb, enz. de toegang tot EU-bijstand te vergemakkelijken, voor zover zij bijdragen tot de doelstellingen van de verordening.

De externe instrumenten zullen worden vereenvoudigd door ze duidelijker af te bakenen en de overlappingen tussen de instrumenten onderling te verkleinen, zodat ze afzonderlijk bepaald zijn met duidelijk omlijnde beleidsdoelstellingen.

De transactiekosten voor de partnerlanden en -regio's zullen ook kunnen worden vereenvoudigd en verminderd met flexibele programmeringsprocedures die het mogelijk maken de beginselen van de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp toe te passen. De Unie kan zich bijvoorbeeld richten op de nationale ontwikkelingsplannen van de partnerlanden, waardoor het voor de partnerlanden niet langer nodig is om te onderhandelen over specifieke strategiedocumenten voor de EU die door de Commissie moeten worden aangenomen, en waardoor het mogelijk wordt een meer geconcentreerde analyse te verrichten die in het meerjarige programmeringsdocument kan worden opgenomen. Op dezelfde manier kunnen de coördinatie tussen donoren en de verdeling van het werk worden versterkt door gezamenlijke programmering met de lidstaten.

De uitvoeringsvoorschriften zijn opgenomen in Verordening (EU) nr. [--] van het Europees Parlement en van de Raad van [--] tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften en procedures voor de uitvoering van de instrumenten voor extern optreden van de Unie.

Differentiatie

De gedifferentieerde benadering die is vastgelegd in mededeling „Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering” is erop gericht het effect van de EU-ontwikkelingssamenwerking te verbeteren door haar middelen te besteden waar zij het meest nodig zijn om de armoede te bestrijden en waar zij het meeste effect kunnen sorteren. Dit moet in de eerste plaats worden verwezenlijkt voor de subsidiabiliteit voor bilaterale ontwikkelingssamenwerkingsprogramma's en in de tweede plaats voor de verlening van hulp.

In beginsel moeten hoge-inkomens-, hogere midden-inkomens- en andere grote midden-inkomenslanden die goed op weg zijn naar duurzame ontwikkeling en/of toegang hebben tot grote hoeveelheden binnenlandse en buitenlandse middelen om hun eigen ontwikkelingsstrategieën te financieren, de bilaterale hulpprogramma's ontgroeien. De wereld is zich aan het ontwikkelen: de OESO/DAC-lijst van ontvangers van officiële ontwikkelingshulp (ODA) (herzien in 2011) toont aan dat meer dan 20 landen zijn opgeklommen van lage-inkomens- tot midden-inkomenslanden en van lagere midden-inkomens- tot hogere midden-inkomenslanden, op basis van het bni per hoofd van de bevolking. Natuurlijk is dit slechts één van de vele indicatoren en moet er bij de toepassing van het differentiatiebeginsel ook rekening worden gehouden met de menselijke ontwikkeling, steunafhankelijkheid en andere aspecten, met inbegrip van de dynamiek van het ontwikkelingsproces.

Veel midden-inkomenslanden spelen met name een nieuwe en steeds belangrijkere rol op regionaal en/of mondiaal niveau. Daarom moet de EU de aard van haar betrekkingen met die landen aanpassen, met inbegrip van de samenwerkingsprioriteiten en -instrumenten. Dit moet niet leiden tot een verzwakking van de betrekkingen, maar eerder tot een moderner pakket van instrumenten. De EU moet nieuwe partnerschappen sluiten met de landen die de bilaterale hulpprogramma's ontgroeid zijn, met name op basis van de regionale en de thematische programma's in het kader van het nieuwe DCI, de thematische financieringsinstrumenten voor het extern optreden van de EU en het nieuwe partnerschapsinstrument.

Gedelegeerde handelingen

Er wordt voorgesteld om de flexibiliteit te versterken door gebruik te maken van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag, zodat bepaalde niet-essentiële onderdelen van de verordening die de daaropvolgende programmering beïnvloeden, gewijzigd kunnen worden (bv. de bijlagen met de begunstigde landen, de samenwerkingsgebieden en de indicatieve financiële toewijzing per programma voor 2014-2020).

Gedetailleerde toelichting

Hieronder volgt een gedetailleerde commentaar, waarin de belangrijkste ideeën van de nieuwe DCI-verordening onder elk van de voorgestelde artikelen worden toegelicht.

(0)          Onderwerp en toepassingsgebied (artikel 1, titel I)

De enige voorgestelde wijziging in artikel 1 is de opname van het pan-Afrikaanse programma in het toepassingsgebied van de verordening.

De verordening omvat zo alle ontwikkelingslanden, -gebieden en -regio's, met uitzondering van de landen die in aanmerking komen voor pretoetredingssteun.

(1)          Doelstellingen en algemene beginselen (titel II) - artikelen 2 en 3

Artikel 2 (Doelstellingen en subsidiabiliteitscriteria) zet de primaire en overkoepelende doelstellingen van de verordening en de kenmerken van de geografische en thematische ontwikkelingssamenwerking van de Unie uiteen. De doelstellingen stemmen overeen met artikel 208 van het Verdrag en de bovengenoemde mededelingen van de Commissie „Een budget voor Europa 2020” en „Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering”.

Het artikel voorziet in steun voor alle vormen van samenwerking met de ontwikkelingslanden. Het vereist dat aan de door de OESO/DAC vastgestelde criteria voor officiële ontwikkelingshulp wordt voldaan, behoudens mogelijke uitzonderingen voor de thematische en pan-Afrikaanse programma's. Voor deze programma's is er voorzien in een flexibiliteit van 10 % voor niet-ODA-activiteiten voor uitgaven die, hoewel ze strikt genomen niet in aanmerking komen voor officiële ontwikkelingshulp, nodig kunnen zijn om acties onder deze programma's naar behoren uit te voeren.

Artikel 3 (Algemene beginselen) zet de belangrijkste beginselen voor de uitvoering van de verordening uiteen, namelijk democratie, eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden en de rechtsstaat; een gedifferentieerde benadering voor de partnerlanden, rekening houdend met hun behoeften, capaciteiten, verbintenissen en prestaties, en mogelijke gevolgen voor de EU; cruciale horizontale aspecten (zoals gendergelijkheid en het versterken van de positie van vrouwen); sterkere samenhang van het extern optreden van de EU; betere coördinatie met de lidstaten en andere bilaterale en multilaterale donoren; en een ontwikkelingsproces dat geleid wordt door de partnerlanden en -regio's met wederzijdse verantwoordingsplicht, door middel van een inclusieve en op participatie gebaseerde benadering en met gebruikmaking van doeltreffende en innovatieve samenwerkingsvormen in overeenstemming met de beste praktijken van OESO/DAC, om zo het effect van ontwikkelingshulp te verbeteren en overlapping en herhaling te verminderen.

(2)          Geografische en thematische programma's (titel III) - artikelen 4 tot en met 9

Artikel 4 (Verlening van bijstand van de Unie) beschrijft het soort programma's waaronder EU-bijstand zal worden verleend.

Artikel 5 (Geografische programma's) omvat de mogelijke gebieden voor samenwerking en maakt een onderscheid tussen regionale en bilaterale samenwerking. Het in artikel 3 vastgelegde differentiatiebeginsel zal worden toegepast. Er zal bijgevolg bilaterale ontwikkelingsbijstand worden verleend aan die partnerlanden die daar het sterkst behoefte aan hebben en die niet over de nodige financiële capaciteiten beschikken voor hun eigen ontwikkeling. Het differentiatiebeginsel houdt ook rekening met het mogelijke effect van de EU-bijstand in de partnerlanden. De partnerlanden die van bilaterale ontwikkelingsbijstand kunnen profiteren, zijn opgesomd in bijlage III. Deze bijlage omvat geen landen die op grond van de volgende criteria ontwikkelingsbijstand „ontgroeid” zijn: partnerlanden die meer dan 1 % van het bbp van de wereld vertegenwoordigen en/of hogere midden-inkomenslanden volgens de lijst van ODA‑ontvangers van de OESO/DAC zijn in beginsel uitgesloten; er worden echter bijkomende criteria met betrekking tot hun behoefte en capaciteit gehanteerd, zoals de menselijke ontwikkelingsindex, de economische-kwetsbaarheidsindex en de afhankelijkheid van hulp, alsook de economische groei en de buitenlandse directe investeringen. Er wordt ook rekening gehouden met de betrouwbaarheid van de beschikbare gegevens.

Alle in bijlage I opgenomen partnerlanden zouden echter nog steeds kunnen profiteren van regionale en thematische programma's.

De verordening beperkt de gebieden van EU-samenwerking of -tussenkomst niet. Elke opsomming van zulke gebieden is louter ter illustratie. Gebieden kunnen worden gekozen omdat zij cruciaal zijn voor het verwezenlijken van de in het Verdrag vastgelegde doelstellingen, voor de internationale verplichtingen en verbintenissen van de EU of voor specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in de overeenkomsten met de partnerlanden en -regio's. Toch moeten zij worden voorgesteld gelet op de doelstelling van de EU om de bijstand te concentreren, om ervoor te zorgen dat het beleid van de EU en het beleid van de lidstaten elkaar aanvullen, zoals vereist krachtens artikel 208 van het Verdrag[4] en in het licht van de mededelingen van de Commissie (met name haar mededeling „Een agenda voor verandering”) en de relevante resoluties van de Raad en het Parlement.

Artikel 6 (Thematische programma's) omvat de thematische programma's, waarvan het algemene doel en het toepassingsgebied sporen met het overkoepelende doel en het toepassingsgebied van deze verordening, en de voorwaarden waaronder de thematische programma's zullen worden uitgevoerd.

Artikel 7 (Mondiale collectieve goederen en uitdagingen) beschrijft het thematische programma voor mondiale collectieve goederen en uitdagingen, dat de belangrijkste mondiale collectieve goederen en uitdagingen op een flexibele en horizontale manier zal aanpakken. De belangrijkste gebieden waarvoor een beroep op dit programma mogelijk is, worden nader toegelicht in bijlage V en omvatten, onder andere, milieu en klimaatverandering, duurzame energie[5], menselijke ontwikkeling (met inbegrip van gezondheid, onderwijs, gendergelijkheid, werkgelegenheid, vaardigheden, sociale bescherming en sociale integratie, alsook aspecten met betrekking tot economische ontwikkeling zoals groei, werkgelegenheid, handel en betrokkenheid van de privésector), voedselzekerheid en migratie en asiel. Dit thematische programma zal een snelle respons bij onvoorziene gebeurtenissen en wereldwijde crises (bv. de voedselprijzencrisis, de vogelgriep) mogelijk maken. Het zal de versnippering van de ontwikkelingssamenwerking van de EU verminderen en een passende versterking en samenhang van haar intern en extern optreden mogelijk maken.

Artikel 8 (Organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden) beschrijft het thematische programma voor organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden, dat gebaseerd is op het vroegere programma voor niet‑gouvernementele actoren en plaatselijke overheden. De klemtoon van dit programma werd bijgesteld en er wordt nu meer aandacht besteed aan de capaciteitsontwikkeling van de organisaties van het maatschappelijk middenveld en de plaatselijke overheden. Het programma zal de inclusie en de mondigheid van het maatschappelijk middenveld en de plaatselijke overheden bevorderen, het bewustzijn en de mobilisatie inzake ontwikkelingskwesties vergroten en de capaciteit voor beleidsdialoog over ontwikkeling versterken.

Artikel 9 (Pan-Afrikaans programma) beschrijft het pan-Afrikaans programma dat wordt opgezet om de gezamenlijke Afrika-EU-strategie aan te vullen. Het programma zal complementair en samenhangend zijn met andere financieringsinstrumenten, met name het ENI, het EOF en de thematische programma's onder het DCI. Terwijl het ENI en het EOF zich richten op interventies op regionaal en nationaal niveau in Afrika, zal het pan-Afrikaans programma worden gebruikt om specifieke ondersteuning te bieden voor de doelstellingen van de gezamenlijke Afrika-EU-strategie, en met name activiteiten van transregionale, continentale en transcontinentale aard steunen, alsook relevante mondiale initiatieven in het kader van de gemeenschappelijke strategie. Het pan-Afrikaans programma zal nauw samenwerken/overleggen met andere instrumenten en zal zich richten op specifieke initiatieven die zijn overeengekomen in het kader van de gezamenlijke Afrika-EU-strategie en de actieplannen daarvan, waarvoor geen alternatieve financieringsbron kan worden aangesproken, zodat de nodige samenhang en synergie worden gewaarborgd en herhaling en overlapping worden vermeden.

(3)          Programmering en toewijzing van middelen (titel V) - artikelen 10 tot en met 14

Artikel 10 (Algemeen kader voor de programmering en de toewijzing van middelen) stelt het algemene kader voor geografische en thematische programmering vast, alsook voor de toewijzing van de middelen onder deze verordening. Daarbij worden de in artikel 3, lid 2, vastgestelde toewijzingscriteria gebruikt. Om synergieën en de complementariteit tussen de maatregelen van de Unie en die van de lidstaten te garanderen, zullen de lidstaten volledig worden betrokken bij het programmeringsproces. Bij de raadplegingsprocedure zullen ook andere donoren en ontwikkelingsactoren worden betrokken, alsook de organisaties van het maatschappelijk middenveld en de regionale en plaatselijke overheden.

Lid 4 zorgt ervoor dat een bepaalde hoeveelheid middelen niet wordt toegewezen, om de flexibiliteit van het instrument te vergroten en het mogelijk te maken dat er op onvoorziene omstandigheden wordt gereageerd (nieuwe beleidsprioriteiten, natuurlijke of door de mens veroorzaakte rampen, enz.).

Artikel 11 (Programmeringsdocumenten voor geografische programma's) zet de vereisten en beginselen uiteen die gelden voor het voorbereiden van de strategiedocumenten voor de landen en regio's die in het kader van deze verordening een indicatieve toewijzing ontvangen en de daarop gebaseerde indicatieve meerjarenprogramma's. Het artikel somt ook de uitzonderingen op waarvoor er geen strategiedocument moet worden voorbereid om het programmeringsproces te vereenvoudigen en om gezamenlijke programmering met de lidstaten en afstemming op de nationale programma's van de ontwikkelingslanden in de hand te werken.

Om de eigen verantwoordelijkheid van de landen en de eerbiediging van de beginselen van doeltreffendheid van ontwikkelingshulp te garanderen, zullen de strategiedocumenten worden opgesteld in dialoog met de partnerlanden en -regio's en wanneer relevant de organisaties van het maatschappelijk middenveld en de regionale en plaatselijke overheden. De lidstaten, alsook andere donoren, zullen overeenkomstig artikel 10, lid 3, worden betrokken.

Het artikel introduceert ook de mogelijkheid om een gezamenlijk kaderdocument te hebben waarin een allesomvattende EU-strategie is vastgelegd, waarvan het ontwikkelingsbeleid deel zal uitmaken.

De voorbereide indicatieve meerjarenprogramma's (MIP's) kunnen op elk van de in dit artikel geselecteerde programmeringsdocumenten worden gebaseerd, behalve wanneer de totale toewijzing niet meer zou bedragen dan 30 miljoen euro. De MIP's kunnen worden aangepast door middel van een tussentijdse of ad-hocevaluatie, alsook in het licht van nieuwe vastgestelde behoeften, zoals behoeften die door crisis-, postcrisis- of kwetsbare situaties worden veroorzaakt.

Artikel 12 (Programmering voor landen in een crisis-, postcrisis- of kwetsbare situatie) benadrukt de speciale behoeften en omstandigheden van de landen in een crisis-, postcrisis- of kwetsbare situatie, waarmee bij het opstellen van alle programmeringsdocumenten rekening moet worden gehouden. Lid 2 van artikel 12 benadrukt de mogelijke behoefte aan een snelle respons in zulke landen en voorziet in een speciale procedure (ex-postcomitologie, artikel 14, lid 3) voor een ad-hocevaluatie van het strategiedocument en van het indicatief meerjarenprogramma.

Artikel 13 (Programmeringsdocumenten voor thematische programma's) beschrijft de vereisten en de procedure voor het opstellen van documenten voor thematische programmering. Het artikel voorziet ook in de mogelijkheid voor een tussentijdse of ad‑hocevaluatie, indien nodig.

Artikel 14 (Goedkeuring van strategiedocumenten en vaststelling van indicatieve meerjarenprogramma's) zorgt ervoor dat meerjarige programmeringsdocumenten (d.i. strategiedocumenten, indicatieve meerjarenprogramma's voor de partnerlanden en -regio's en thematische strategiedocumenten) door de Commissie zullen worden vastgesteld nadat het advies van een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie is ingewonnen (het comité wordt opgericht overeenkomstig artikel 24 van deze verordening).

Het artikel voorziet ook in flexibiliteit en vereenvoudiging in gevallen waarin kan worden afgeweken van de normale comitologieprocedures (bv. geen comitologie in het geval van technische aanpassingen of kleine veranderingen van de totale toewijzingen) en in gevallen waarin de comitologieprocedures kunnen worden toegepast na de vaststelling en uitvoering van de wijzigingen van de Commissie (bv. crisis-, postcrisis- en kwetsbare situaties of in het geval van een bedreiging voor de democratie en de mensenrechten).

(4)          Slotbepalingen (titel V) - artikelen 15 tot en met 22

Om de EU-bijstand samenhangender en doeltreffender te maken, en met name om te vermijden dat programma's worden opgesplitst tussen verschillende instrumenten, geeft artikel 15 (Deelname van een derde land dat niet subsidiabel is in het kader van deze verordening) de mogelijkheid om de subsidiabiliteit van deze verordening uit te breiden tot alle derde landen, gebieden en regio's, voor zover dit bijdraagt tot de algemene doelstellingen van de verordening.

Artikel 16 (Stopzetting van steun) legt de procedure vast die moet worden gevolgd wanneer de in titel II vastgelegde beginselen niet worden nageleefd en de bijstand in het kader van deze verordening mogelijk moet worden stopgezet.

De artikelen 17 en 18 (Delegatie van bevoegdheden aan de Commissie) introduceren de mogelijkheid om de Commissie de bevoegdheid te verlenen om gedelegeerde handelingen aan te nemen om de bijlagen I tot en met VII bij deze verordening te wijzigen of aan te vullen. Artikel 28 beschrijft de kenmerken en procedures van deze delegatie van bevoegdheden. Het Europees Parlement en de Raad zullen gelijktijdig en onmiddellijk op de hoogte worden gebracht wanneer de Commissie een dergelijke gedelegeerde handeling aanneemt, en de handeling zal pas in werking treden als er geen bezwaar wordt geuit door de twee instellingen binnen een periode van twee maanden (mogelijk te verlengen met nog eens twee maanden) vanaf de kennisgeving.

Artikel 19 (Comité) stelt het relevante comité vast dat ermee belast wordt de Commissie bij te staan bij de tenuitvoerlegging van deze verordening[6].

Artikel 20 (Financieel referentiebedrag) stelt het financiële referentiebedrag vast voor de tenuitvoerlegging van deze verordening.

Artikel 21 (Europese Dienst voor extern optreden) benadrukt dat deze verordening moet worden toegepast in overeenstemming met het besluit van de Raad tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese Dienst voor extern optreden[7], met name artikel 9 van dat besluit.

Artikel 22 (Inwerkingtreding) voorziet in de inwerkingtreding van de verordening en de toepassing ervan vanaf 1 januari 2014, zonder een datum vast te stellen waarop zij verstrijkt.

2011/0406 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot vaststelling van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 209, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Deze verordening is één van de instrumenten die het externe beleid van de Europese Unie rechtstreeks ondersteunen. Zij zal in de plaats komen van Verordening (EG) nr. 1605/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking[8], die op 31 december 2013 verstrijkt.

(2) Armoedebestrijding blijft het hoofddoel van het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie, zoals vastgelegd in hoofdstuk 1 van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in hoofdstuk 1 van titel III van het vijfde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, in overeenstemming met de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDG's)[9] of andere door de Unie en haar lidstaten aangenomen doelstellingen.

(3) De Europese consensus inzake ontwikkeling[10] en de mededelingen van de Commissie „Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering”[11] en „De toekomstige strategie inzake EU-begrotingssteun aan derde landen”[12], alsook alle toekomstige mededelingen die uitgangspunten en beginselen voor het ontwikkelingsbeleid van de Unie vastleggen, en de daaruit getrokken conclusies, vormen het algemene kader, de richtsnoeren en het zwaartepunt voor de tenuitvoerlegging van deze verordening.

(4) De waarden waarop de Unie gegrondvest is zijn democratie, de rechtsstaat, de universele geldigheid en de ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de eerbiediging van de menselijke waardigheid, de beginselen van gelijkheid en solidariteit en de eerbiediging van de beginselen van het Handvest van de VN en het internationaal recht. Zij streeft ernaar door middel van dialoog en samenwerking de gehechtheid aan deze waarden in de partnerlanden en -regio's te ontwikkelen en te consolideren.

(5) De Unie wil ook zorgen voor samenhang met andere gebieden van haar extern optreden. Die moet worden gegarandeerd bij het formuleren van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Unie, bij de strategische planning en bij de programmering en de uitvoering van maatregelen.

(6) Doeltreffendere hulp, meer complementariteit en een betere harmonisatie, afstemming op de partnerlanden en coördinatie van de procedures, zowel tussen de Unie en haar lidstaten als in de betrekkingen met andere donoren en ontwikkelingsactoren, zijn van essentieel belang om de samenhang en de relevantie van de hulp te garanderen, en tegelijkertijd de door de partnerlanden te dragen kosten te verminderen. In haar ontwikkelingsbeleid streeft de Unie naar de uitvoering van de conclusies van de Verklaring over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp, die door het op 2 maart 2005 in Parijs gehouden Forum op hoog niveau over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp werd goedgekeurd, de Actieagenda van Accra, die op 4 september 2008 werd aangenomen, en de vervolgverklaring, die op 1 december 2011 in Busan werd goedgekeurd. De doelstelling een gezamenlijke programmering tussen de Unie en haar lidstaten te verwezenlijken, moet worden versterkt. Deze verbintenissen hebben geleid tot een aantal conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad, zoals de EU-gedragscode inzake complementariteit en taakverdeling in het ontwikkelingsbeleid[13] en het operationeel kader inzake doeltreffendheid van ontwikkelingshulp[14].

(7) De EU-bijstand moet de gezamenlijke Afrika-EU-strategie[15] en de daaropvolgende actieplannen ondersteunen, die het kader vormen voor een brede en voor beide partijen gunstige samenwerking binnen een strategisch partnerschap dat wordt gekenmerkt door het streven naar gemeenschappelijke doelstellingen op gelijke voet.

(8) De Unie en de lidstaten moeten de samenhang en de complementariteit van hun respectieve ontwikkelingssamenwerkingsbeleid verbeteren, met name door zowel op nationaal als op regionaal niveau in te spelen op de prioriteiten van de partnerlanden en -regio's. Om ervoor te zorgen dat het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Unie en dat van de lidstaten elkaar aanvullen en versterken, is het aangewezen te voorzien in gezamenlijke programmeringsprocedures, die waar mogelijk en relevant steeds moeten worden gevolgd.

(9) Het beleid en het internationaal optreden inzake ontwikkelingssamenwerking van de Unie worden gestuurd door de MDG's, zoals het uitbannen van extreme armoede en honger, met inbegrip van alle daarop volgende wijzigingen daarvan, en door de door de Unie en haar lidstaten aangenomen ontwikkelingsdoelstellingen en -beginselen, met inbegrip van de doelstellingen en beginselen die zijn aangenomen in het kader van hun samenwerking binnen de Verenigde Naties (VN) en andere bevoegde internationale organisaties op het gebied van ontwikkelingssamenwerking.

(10) De Unie moet een allesomvattende benadering bevorderen om te reageren op crises en rampen en op conflictsituaties en kwetsbare situaties, met inbegrip van overgangssituaties. Deze benadering moet met name worden gebaseerd op de conclusies van de Raad over veiligheid en ontwikkeling[16], op die betreffende een antwoord van de EU op onstabiele situaties[17], op die betreffende de preventie van conflicten[18] alsook op alle relevante later goedgekeurde conclusies. Dit moet zorgen voor de nodige mix van benaderingen, responsen en instrumenten, waarmee het juiste evenwicht tussen de veiligheidsgeoriënteerde, ontwikkelings- en humanitaire benaderingen kan worden gevonden en een respons op korte termijn kan worden gekoppeld aan steun op lange termijn.

(11) De bijstand van de Unie moet zich toespitsen op de gebieden waar die het meeste effect heeft, gelet op haar vermogen om overal ter wereld op te treden en om te reageren op mondiale uitdagingen, zoals armoedebestrijding, duurzame en inclusieve ontwikkeling en de wereldwijde bevordering van democratie, goed bestuur, mensenrechten en de rechtsstaat, alsook haar voorspelbare inzet op lange termijn voor ontwikkelingshulp en haar rol in de coördinatie met haar lidstaten. Om dit effect te garanderen moet het differentiatiebeginsel niet alleen bij de toewijzing van middelen, maar ook bij de programmering worden toegepast om ervoor te zorgen dat bilaterale ontwikkelingssamenwerking zich richt op de partnerlanden waar de behoeften het grootst zijn, met inbegrip van zwakke staten en staten met een grote kwetsbaarheid, en die maar beperkte mogelijkheden hebben om toegang te krijgen tot andere financieringsbronnen om hun eigen ontwikkeling te ondersteunen, waarbij rekening wordt gehouden met het mogelijke effect van de EU-bijstand in de partnerlanden. Daarom zal de bilaterale programmering zich richten op zulke landen, door de toepassing van objectieve criteria op basis van de behoeften en capaciteiten van deze landen en van het effect van de EU-bijstand.

(12) Deze verordening moet een kader scheppen voor de programmering, zodat de samenhang tussen de beleidsterreinen van de Unie kan worden vergroot door gebruik te maken van een gezamenlijk kaderdocument als basis voor de programmering. Zij moet het mogelijk maken om het EU-beleid volledig af te stemmen op het beleid van de partnerlanden en -regio's door in voorkomend geval te vertrekken vanuit nationale ontwikkelingsplannen of soortgelijke allesomvattende ontwikkelingsdocumenten, en een betere coördinatie tussen donoren nastreven, met name tussen de Unie en haar lidstaten, door middel van gezamenlijke programmering.

(13) Aangezien de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang van de maatregel beter kunnen worden verwezenlijkt op het niveau van de Unie, kan de Unie maatregelen aannemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(14) In een gemondialiseerde wereld gaan verschillende interne EU-beleidsterreinen, zoals milieu, klimaatverandering, werkgelegenheid (waaronder fatsoenlijk werk voor iedereen), gendergelijkheid, energie, water, vervoer, gezondheid, onderwijs, justitie en veiligheid, onderzoek en innovatie, informatiemaatschappij, migratie, landbouw en visserij, steeds meer deel uitmaken van het extern optreden van de EU. In de mededeling van de Commissie „Europa 2020: een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei”[19] wordt benadrukt dat de Unie in haar interne en externe beleid slimme, inclusieve en duurzame groei moet bevorderen door drie pijlers te bundelen: economische, sociale en milieuaspecten.

(15) De bestrijding van klimaatverandering en de bescherming van het milieu behoren tot de grootste uitdagingen waaraan de Unie het hoofd zal moeten bieden en waarvoor er dringend een internationaal optreden nodig is. In overeenstemming met het voornemen dat in de mededeling van de Commissie „Een begroting voor Europa 2020” van 29 juni 2011[20] is geuit, moet deze verordening bijdragen tot de doelstelling om ten minste 20 % van de EU-begroting te besteden aan een koolstofarme en klimaatresistente maatschappij, en het programma voor mondiale collectieve goederen en uitdagingen moet ten minste 25 % van zijn middelen gebruiken voor de klimaatverandering en het milieu. Acties op deze twee gebieden moeten elkaar, waar mogelijk, ondersteunen om hun effecten te vergroten.

(16) De mededeling van de Commissie „Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering”[21] beoogt voortzetting van de steun voor sociale insluiting en menselijke ontwikkeling naar rato van ten minste 20 % van de ontwikkelingshulp van de Unie. Om daartoe bij te dragen, moet ten minste 20 % van het programma voor mondiale collectieve goederen en uitdagingen dat ontwikkelingsgebied ondersteunen.

(17) De lijsten van partnerlanden die onder deze verordening vallen, moeten worden aangepast op basis van mogelijke veranderingen van hun status die zijn vastgesteld door de Commissie voor Ontwikkelingsbijstand van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO/DAC), en van belangrijke veranderingen in menselijke ontwikkeling, afhankelijkheid van hulp, crisissituaties, kwetsbaarheid en andere aspecten met inbegrip van de dynamiek van het ontwikkelingsproces. Dergelijke updates, alsook beoordelingen van de partnerlanden die in aanmerking komen voor ontwikkelingssamenwerking en veranderingen in de definities van gedetailleerde samenwerkings- en activiteitengebieden, en aanpassingen van de indicatieve financiële toewijzing per programma vormen niet-essentiële onderdelen van deze verordening. Om het toepassingsgebied aan te passen aan de snel veranderende realiteit in derde landen, moet dus de bevoegdheid om handelingen aan te nemen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden overgedragen, zodat zij de bijlagen van deze verordening kan bijwerken, waaronder de lijst van partnerlanden en -regio's die in aanmerking komen voor EU-financiering, de bepaling van gedetailleerde gebieden waarop wordt samengewerkt in het kader van de geografische en thematische programma's en de indicatieve toewijzingen per programma. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens de voorbereiding passend overleg pleegt, onder meer met deskundigen. Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen dient de Commissie er verder op toe te zien dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze bij het Europees Parlement en de Raad worden ingediend.

(18) Om eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening te waarborgen, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden toegekend.

(19) De uitvoeringsbevoegdheden voor wat de in de artikelen 11 tot en met 14 van deze verordening vastgestelde strategiedocumenten en indicatieve meerjarenprogramma's betreft, moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren[22]. Omdat deze uitvoeringshandelingen de beleidsoriëntatie betreffen of gevolgen voor de begroting hebben, moet in het algemeen voor hun vaststelling de onderzoeksprocedure worden toegepast, behalve voor maatregelen met een kleine financiële omvang. De Commissie moet onmiddellijk uitvoeringshandelingen vaststellen wanneer in naar behoren gemotiveerde gevallen waarin een snelle respons van de Unie nodig is, dwingende redenen van urgentie dit vereisen.

(20) De gemeenschappelijke regels en procedures voor de uitvoering van de instrumenten voor het extern optreden van de Unie zijn vastgelegd in Verordening (EU) nr. …/... van het Europees Parlement en de Raad van …[23], hierna „de gemeenschappelijke uitvoeringsverordening” genoemd.

(21) De organisatie en de werking van de Europese Dienst voor extern optreden zijn beschreven in Besluit 2010/427/EU van de Raad[24],

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

INLEIDING

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1. Uit hoofde van deze verordening kan de Unie het volgende financieren:

(a) geografische programma's om de samenwerking te steunen met de in bijlage I opgenomen ontwikkelingslanden, -gebieden en -regio's (hierna „partnerlanden en -regio's” genoemd), die voorkomen in de in bijlage II opgenomen lijst van ontvangers van officiële ontwikkelingshulp (ODA) van de OESO/DAC. De partnerlanden die bilaterale ontwikkelingshulp genieten, zijn opgenomen in bijlage III;

(b) thematische programma's om mondiale collectieve goederen en uitdagingen aan te pakken en organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden te ondersteunen in de landen, gebieden en regio's die in aanmerking komen voor EU-financiering in het kader van geografische programma's, overeenkomstig bijlage I bij deze verordening, Verordening (EU) nr. [.../...] van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument[25] en Besluit van de Raad [2001/822/EG van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee[26]], en in de landen in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen), die op 23 juni 2000 in Cotonou de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst hebben ondertekend.

(c) een pan-Afrikaans programma om de gezamenlijke Afrika-EU-strategie te ondersteunen in de landen, gebieden en regio's die onder deze strategie vallen.

2. Ten behoeve van deze verordening wordt een regio gedefinieerd als een geografische entiteit die uit meer dan één ontwikkelingsland bestaat.

TITEL II

DOELSTELLINGEN EN ALGEMENE BEGINSELEN

Artikel 2

Doelstellingen en subsidiabiliteitscriteria

1. In het kader van de beginselen en doelstellingen van het extern optreden van de Unie

(a) is het hoofddoel van samenwerking in het kader van deze verordening het terugdringen en, op lange termijn, het uitbannen van armoede;

(b) zal samenwerking in het kader van deze verordening ook bijdragen tot de verwezenlijking van andere doelstellingen van het externe optreden van de EU, met name:

(i)         het stimuleren van duurzame economische, sociale en ecologische ontwikkelingen, en

ii)          het bevorderen van democratie, de rechtsstaat, goed bestuur en eerbiediging van de mensenrechten.

Het verwezenlijken van deze doelstellingen zal worden gemeten aan de hand van relevante indicatoren, met name MDG 1 voor alinea a) en MDG's 1 tot en met 8 voor alinea b), en andere door de Unie en haar lidstaten overeengekomen indicatoren.

2. Maatregelen in het kader van de geografische programma's worden zodanig ontworpen dat zij voldoen aan de ODA-criteria die door de OESO/DAC zijn vastgesteld.

Maatregelen in het kader van de pan-Afrikaanse en thematische programma's worden zodanig ontworpen dat zij voldoen aan de ODA-criteria die door de OESO/DAC zijn vastgesteld, tenzij:

(a) de kenmerken van de begunstigde anders gebieden, of

(b) de maatregel een wereldomvattend initiatief, een beleidsprioriteit van de Unie of een internationale verplichting of verbintenis van de Unie uitvoert, zoals bedoeld in artikel 6, en de handeling niet de kenmerken heeft om aan de ODA-criteria te voldoen.

Onverminderd punt a) voldoet ten minste 90 % van de uit hoofde van de pan-Afrikaanse en thematische programma's geplande uitgaven aan de door de OESO/DAC vastgestelde ODA-criteria.

3. Maatregelen in de zin van Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 betreffende humanitaire hulp[27] die voor financiering krachtens die verordening in aanmerking komen, worden in beginsel niet op grond van deze verordening gefinancierd, tenzij de continuïteit van de samenwerking op het traject van crisissituatie naar stabiele omstandigheden voor ontwikkeling moet worden bewaard.

Artikel 3

Algemene beginselen

1. De Unie wil de beginselen van democratie, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden waarop zij gegrondvest is, bevorderen, ontwikkelen en bestendigen door middel van dialoog en samenwerking met de partnerlanden en -regio's.

2. Bij de uitvoering van deze verordening en om ervoor te zorgen dat de bijstand van de Unie een groot effect heeft, wordt gestreefd naar een gedifferentieerde benadering onder de partnerlanden, om ervoor te zorgen dat zij specifieke, op maat gemaakte samenwerking krijgen, op basis van hun:

(a) behoeften;

(b) capaciteiten om financiële middelen te mobiliseren en te gebruiken en opnemingsvermogen; en

(c) verbintenissen en prestaties.

De gedifferentieerde benadering wordt ook nagestreefd rekening houdend met het mogelijke effect van de bijstand van de Unie in de partnerlanden.

De meest behoeftige landen, met name de minst ontwikkelde landen, de lage-inkomenslanden en de landen in crisis-, postcrisis- of fragiele en kwetsbare situaties, krijgen prioriteit in de procedure voor de toewijzing van middelen.

3. De volgende horizontale aspecten worden in alle programma's opgenomen: de bevordering van de mensenrechten, gendergelijkheid, het versterken van de positie van vrouwen, non-discriminatie, democratie, goed bestuur, kinderrechten en rechten van inheemse volkeren, sociale insluiting en rechten van mensen met een handicap, milieuduurzaamheid, waaronder het aanpakken van de klimaatverandering en het bestrijden van hiv/aids.

4. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan het versterken van de rechtsstaat, het verbeteren van de toegang tot justitie en het steunen van de organisaties van het maatschappelijk middenveld, handel en duurzame ontwikkeling, toegang tot ICT, gezondheid en voedselzekerheid, alsook aan het bevorderen van dialoog, participatie en verzoening en aan institutionele opbouw.

5. Bij het uitvoeren van deze verordening wordt gezorgd voor samenhang met andere gebieden van het extern optreden en met ander relevant beleid van de Unie. Daartoe worden de in het kader van deze verordening gefinancierde maatregelen, met inbegrip van de maatregelen die door de EIB worden beheerd, gebaseerd op het samenwerkingsbeleid dat is vastgelegd in instrumenten zoals overeenkomsten, verklaringen en actieplannen tussen de Unie en de betrokken derde landen en regio's, en op besluiten, specifieke belangen, beleidsprioriteiten en strategieën van de Unie.

6. De Commissie en de lidstaten trachten op regelmatige en frequente basis informatie uit te wisselen, ook met andere donoren, en bevorderen een betere coördinatie en complementariteit tussen donoren, door te streven naar gezamenlijke meerjarenprogrammering, op basis van de armoedebestrijdings- of equivalente strategieën van de partnerlanden, en door middel van gemeenschappelijke uitvoeringsmechanismen, met inbegrip van gedeelde analyse, gezamenlijke donormissies en het gebruik van medefinanciering en gedelegeerde samenwerkingsregelingen.

7. De Unie en de lidstaten bevorderen, ieder binnen zijn bevoegdheid, een multilaterale aanpak van de mondiale uitdagingen en stimuleren in voorkomend geval de samenwerking met internationale organisaties en lichamen en andere bilaterale donoren.

8. De Unie bevordert doelmatige samenwerking met de partnerlanden en -regio's overeenkomstig internationaal beproefde methoden. Zij stemt haar steun in toenemende mate af op de nationale of regionale ontwikkelingsstrategieën, het hervormingsbeleid en de procedures van haar partners. Zij draagt bij tot de versterking van de wederzijdse verantwoordingsplicht tussen partnerregeringen en -instellingen en donoren, en stimuleert plaatselijke knowhow en plaatselijke werkgelegenheid. Daartoe bevordert zij het volgende:

(a) een ontwikkelingsproces dat wordt geleid door en onder de verantwoordelijkheid valt van het partnerland;

(b) inclusieve en participerende ontwikkelingsmethoden en ruime inschakeling van alle segmenten van de samenleving in het ontwikkelingsproces en de nationale en regionale dialoog, waaronder de politieke dialoog;

(c) doelmatige en innovatieve samenwerkingsvormen en -instrumenten, zoals beschreven in artikel 4 van de gemeenschappelijke uitvoeringsverordening, zoals het samenvoegen van subsidies en leningen en andere mechanismen voor risicodeling in bepaalde sectoren en landen en de inzet van de particuliere sector, overeenkomstig de beste praktijken van de OESO/DAC. Deze samenwerkingsvormen en -instrumenten worden aangepast aan de bijzondere omstandigheden van elk partnerland of -regio, met aandacht voor een programmagerichte benadering, voorspelbare steunverlening, het mobiliseren van particuliere middelen, de ontwikkeling en het gebruik van nationale systemen en resultaatgerichte ontwikkelingsmethoden, waaronder eventueel internationaal overeengekomen streefdoelen en indicatoren zoals die van de MDG's; en

(d) een beter effect van beleid en programma's door middel van coördinatie en harmonisatie tussen donoren om overlapping en herhaling te verminderen, de complementariteit te verbeteren en initiatieven van alle donoren te steunen.

(e) De coördinatie vindt plaats in de partnerlanden en -regio's op basis van overeengekomen richtsnoeren en beginselen van beste praktijken inzake de coördinatie en doeltreffendheid van ontwikkelingshulp.

9. De Unie zal onder meer de uitvoering van bilaterale, regionale en multilaterale samenwerking en dialoog, partnerschapsovereenkomsten en driehoekssamenwerking ondersteunen.

10. De Commissie streeft naar een regelmatige informatie-uitwisseling met het maatschappelijk middenveld.

TITEL III

GEOGRAFISCHE EN THEMATISCHE PROGRAMMA'S

Artikel 4

Verlening van bijstand van de Unie

In overeenstemming met het algemene doel en het toepassingsgebied, de doelstellingen en de algemene beginselen van deze verordening, wordt de bijstand van de Unie verleend door middel van geografische en thematische programma's en het pan-Afrikaanse programma overeenkomstig de gemeenschappelijke uitvoeringsverordening.

Artikel 5

Geografische programma's

1. De samenwerkingsactiviteiten van de Unie uit hoofde van dit artikel zullen door middel van nationale, regionale, transregionale en continentale activiteiten worden uitgevoerd.

2. Onverminderd artikel 1, lid 1, onder a), heeft een geografisch programma betrekking op samenwerkingsactiviteiten op relevante terreinen

(a) op regionaal niveau met de in bijlage I opgenomen partnerlanden en

(b) bilateraal met de in bijlage III opgenomen partnerlanden.

3. Geografische programma's kunnen onder meer worden opgesteld op basis van de in de „Europese consensus” genoemde samenwerkingsgebieden, om de in artikel 2, lid 1, vastgelegde doelstellingen te verwezenlijken.

De gemeenschappelijke en de specifieke samenwerkingsgebieden zijn voor elke regio opgenomen in bijlage IV.

Binnen elk landenprogramma zal de Unie haar bijstand in beginsel richten op drie sectoren.

Artikel 6

Thematische programma's

In overeenstemming met het algemene doel en het toepassingsgebied, de doelstellingen en de algemene beginselen van deze verordening, bieden de acties in het kader van het thematisch programma een meerwaarde aan, en vormen zij een aanvulling op de acties die worden gefinancierd op grond van de geografische programma's.

Voor de programmering van thematische acties gelden de volgende voorwaarden:

(a) de beleidsdoelstellingen van de Unie in het kader van deze verordening kunnen niet op passende of doeltreffende wijze worden verwezenlijkt met geografische programma's;

(b) de acties zijn gericht op mondiale initiatieven die internationaal overeengekomen doelstellingen of mondiale collectieve goederen en uitdagingen ondersteunen. In dat geval mogen zij, in afwijking van artikel 9 van de gemeenschappelijke uitvoeringsverordening, acties omvatten in lidstaten, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten en andere derde landen, zoals beoogd in het betreffende thematische programma;

en/of

(c) de acties kunnen bestaan in:

– multiregionale en/of horizontale acties;

– innovatief beleid en/of innovatieve initiatieven die in toekomstige acties kunnen resulteren;

– acties in gevallen waarin er met de partnerregering(en) geen overeenkomst over de actie bestaat;

– acties die een beleidsprioriteit van de Unie of een internationale verplichting of verbintenis van de Unie weerspiegelen; en

– in voorkomend geval acties in gevallen waarin er geen geografisch programma bestaat of dit programma is opgeschort.

Artikel 7

Mondiale collectieve goederen en uitdagingen

1. De doelstelling van de bijstand van de Unie in het kader van het programma voor mondiale collectieve goederen en uitdagingen is de ondersteuning van acties op gebieden als milieu en klimaatverandering, duurzame energie, menselijke ontwikkeling, voedselzekerheid en migratie en asiel.

2. De precieze activiteitengebieden waarop in het kader van dit artikel bijstand van de Unie kan worden verleend, zijn opgenomen in bijlage V.

Artikel 8

Organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden

1. De doelstelling van het programma voor organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden in ontwikkeling is de financiering van initiatieven op het gebied van ontwikkeling door of voor organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden uit de partnerlanden, de Unie, de kandidaat-lidstaten en de potentiële kandidaat-lidstaten.

2. De precieze activiteitengebieden waarop in het kader van dit artikel bijstand van de Unie kan worden verleend, alsook een indicatieve lijst van categorieën van organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden, zijn opgenomen in bijlage V.

Artikel 9

Pan-Afrikaans programma

1. De bijstand van de Unie ondersteunt de uitvoering van de gezamenlijke Afrika-EU-strategie en de actieplannen daarvan zodat transregionale, continentale of mondiale activiteiten mogelijk worden.

Het pan-Afrikaans programma zal de complementariteit en de samenhang met andere financieringsinstrumenten van het extern optreden van de Unie, namelijk het Europees Ontwikkelingsfonds en het Europees nabuurschapsinstrument, verder bevorderen.

De precieze samenwerkingsgebieden waarop in het kader van dit artikel bijstand van de Unie kan worden verleend, zijn opgenomen in bijlage VI.

Het indicatief meerjarenprogramma voor het pan-Afrikaans programma wordt opgesteld op basis van de gezamenlijke Afrika-EU-strategie en de actieplannen daarvan.

TITEL IV

PROGRAMMERING EN TOEWIJZING VAN MIDDELEN

Artikel 10

Algemeen kader voor de programmering en de toewijzing van middelen

1. Voor de geografische programma's worden overeenkomstig artikel 11 op basis van een strategiedocument indicatieve meerjarenprogramma's voor de partnerlanden en -regio's opgesteld.

Voor de thematische programma's worden overeenkomstig artikel 13 indicatieve meerjarenprogramma's opgesteld.

De Commissie stelt de in artikel 2 van de gemeenschappelijke uitvoeringsverordening vastgestelde uitvoeringsmaatregelen vast op basis van de in de artikelen 11 en 13 bedoelde programmeringsdocumenten. In bepaalde omstandigheden kan de steun van de Unie echter ook de vorm aannemen van maatregelen waarin deze documenten niet voorzien, overeenkomstig de gemeenschappelijke uitvoeringsverordening.

2. De Unie en haar lidstaten plegen in een vroeg stadium van het programmeringsproces overleg met elkaar en met andere donoren en ontwikkelingsactoren, waaronder vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en regionale en plaatselijke overheden, ter bevordering van de complementariteit en de samenhang van hun samenwerkingsactiviteiten. Dit overleg kan leiden tot gezamenlijke programmering tussen de Unie en haar lidstaten.

3. De Commissie bepaalt de indicatieve meerjarentoewijzingen binnen elk geografisch programma in overeenstemming met de algemene beginselen van deze verordening, op basis van de in artikel 3, lid 2, vastgestelde criteria en houdt daarbij niet alleen rekening met de specificiteit van de verschillende programma's, maar ook met de specifieke problemen van de landen of regio's die een crisis- of conflictsituatie verkeren, die kwetsbaar of zwak zijn of gevoelig zijn voor rampen.

4. Middelen kunnen niet-toegewezen blijven. Behoudens latere toewijzing of hertoewijzing overeenkomstig artikel 11, lid 5 en artikel 13, wordt naderhand overeenkomstig de gemeenschappelijke uitvoeringsverordening over het gebruik van deze middelen beslist.

Artikel 11

Programmeringsdocumenten voor geografische programma's

1. Strategiedocumenten zijn door de Unie opgestelde documenten om een samenhangend kader te verschaffen voor de ontwikkelingssamenwerking tussen de Unie en het betrokken partnerland of de betrokken partnerregio, in overeenstemming met het algemene doel en het toepassingsgebied, de doelstellingen, de beginselen en het beleid van de Unie.

Bij de voorbereiding en uitvoering van strategiedocumenten worden de in artikel 3, leden 5 tot en met 8, neergelegde beginselen inzake de doeltreffendheid van hulp geëerbiedigd, te weten nationale verantwoordelijkheid, partnerschap, coördinatie, harmonisatie, afstemming op de procedures van het ontvangende land of de ontvangende regio, wederzijdse verantwoordingsplicht en resultaatgerichtheid.

Daartoe worden de strategiedocumenten in beginsel gebaseerd op een dialoog tussen de Unie en het partnerland of de partnerregio, waarbij in voorkomend geval de relevante lidstaten en het partnerland of de partnerregio worden betrokken en waarbij het maatschappelijke middenveld en de regionale en plaatselijke overheden worden betrokken, zodat het betrokken land of de betrokken regio voldoende verantwoordelijkheid voor het proces neemt en de nationale ontwikkelingsstrategieën, en voornamelijk de strategieën voor armoedebestrijding, voldoende steun krijgen.

2. De strategiedocumenten worden onderworpen aan een tussentijdse evaluatie of, indien nodig, aan een ad‑hocevaluatie waarbij in voorkomend geval de beginselen en de procedures worden toegepast die zijn overeengekomen in de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten met de partnerlanden en -regio's.

3. De strategiedocumenten worden opgesteld voor de relevante partnerlanden en -regio's, tenzij voor het betrokken partnerland of de betrokken partnerregio een gezamenlijk kaderdocument is opgesteld, waarin een allesomvattende strategie van de Unie, met inbegrip van ontwikkelingsbeleid, is opgenomen.

Er is geen strategiedocument vereist voor:

(a) landen die een nationale ontwikkelingsstrategie hebben in de vorm van een nationaal ontwikkelingsplan of een soortgelijk ontwikkelingsdocument dat de Commissie bij de vaststelling van het overeenstemmende indicatief meerjarenprogramma als basis daarvoor heeft aanvaard;

(b) landen of regio's waarvoor een gezamenlijk meerjarig programmeringsdocument tussen de Unie en de lidstaten is overeengekomen;

(c) regio's die een gezamenlijke met de EU overeengekomen strategie hebben.

4. Er zijn geen strategiedocumenten vereist voor de landen of regio's die in het kader van deze verordening een toewijzing van middelen van de Unie ontvangen die voor de periode 2014-2020 niet meer dan 50 miljoen euro bedraagt.

5. Voor elk van de landen of regio's die in het kader van deze verordening een indicatieve toewijzing van EU-middelen ontvangen, worden indicatieve meerjarenprogramma's opgesteld. Behalve voor de in lid 4 genoemde landen of regio's worden deze documenten opgesteld op basis van de strategiedocumenten of soortgelijke in dit artikel genoemde documenten.

Voor de toepassing van deze verordening kan het in lid 3, onder b), bedoelde gezamenlijk meerjarig programmeringsdocument als het indicatief meerjarenprogramma worden beschouwd, mits het in overeenstemming is met de in dit lid vastgestelde beginselen en voorwaarden, met inbegrip van een indicatieve toewijzing van middelen, en met de in artikel 14 vastgestelde procedures.

De indicatieve meerjarenprogramma's bepalen de prioritaire terreinen die voor financiering van de Unie in aanmerking komen, de specifieke doelstellingen, de verwachte resultaten, de prestatie-indicatoren en de indicatieve financiële toewijzing, zowel in totaal als per prioritair terrein. Eventueel kan deze toewijzing met vermelding van een minimum- en een maximumbedrag worden toegekend en/of kunnen sommige middelen niet worden toegewezen.

De indicatieve meerjarenprogramma's moeten indien nodig op basis van de resultaten van tussentijdse of ad-hocevaluaties van het strategiedocument waarop zij gebaseerd zijn, worden aangepast.

Op grond van het beginsel van wederzijdse verantwoordingsplicht bij het nastreven en het behalen van de overeengekomen doelstellingen, met inbegrip van de doelstellingen die verbonden zijn aan goed bestuur, democratie en eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat, kunnen de indicatieve toewijzingen worden verhoogd of verlaagd na een evaluatie, met name in het licht van speciale behoeften, zoals behoeften die door crisis-, postcrisis- of kwetsbare situaties worden veroorzaakt, of wanneer de prestatie uitzonderlijk of onvoldoende was.

Artikel 12

Programmering voor landen in een crisis-, postcrisis- of kwetsbare situatie

1. Bij het opstellen van programmeringsdocumenten voor de landen in crisis-, postcrisis- of kwetsbare situaties, moet terdege rekening gehouden worden met de kwetsbaarheid, de speciale behoeften en de omstandigheden van de betrokken landen of regio's.

Er moet voldoende aandacht besteed worden aan conflictpreventie, staat- en vredesopbouw, postconflictverzoening en maatregelen voor de wederopbouw.

Ten aanzien van partnerlanden of groepen van partnerlanden die rechtstreeks betrokken zijn bij of getroffen worden door een crisis-, postcrisis- of kwetsbare situatie, wordt bijzondere nadruk gelegd op versterking van de coördinatie tussen hulp, rehabilitatie en ontwikkeling, zodat de overgang van noodsituatie naar ontwikkelingsfase kan worden verzekerd. Voor de landen en regio's in een kwetsbare situatie of waar zich regelmatig natuurrampen voordoen, ligt de nadruk op de voorbereiding op en het voorkomen van rampen en de beheersing van de gevolgen van dit soort rampen.

2. Indien zich omstandigheden voordoen zoals crisis-, postcrisis- en kwetsbare situaties of bedreigingen voor de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten of de fundamentele vrijheden die een snelle respons van de Unie vereisen, kan de in artikel 15, lid 4, van de gemeenschappelijke uitvoeringsverordening bedoelde spoedprocedure worden gebruikt om het in artikel 11 bedoelde document te wijzigen na een ad-hocevaluatie van de samenwerkingsstrategie van het land of de regio.

In dergelijke evaluaties kan een specifieke en gewijzigde strategie worden voorgesteld om te zorgen voor de overgang naar samenwerking en ontwikkeling op lange termijn, waarbij een betere coördinatie en overgang tussen de instrumenten voor humanitaire hulp en die voor ontwikkelingsbeleid wordt bevorderd.

Artikel 13

Programmeringsdocumenten voor thematische programma's

1. Indicatieve meerjarenprogramma's voor thematische programma's leggen de strategie van de Unie voor het betrokken thema, de prioritaire terreinen die voor financiering door de Unie in aanmerking komen, de specifieke doelstellingen, de verwachte resultaten, de prestatie-indicatoren, de internationale situatie en de activiteiten van de belangrijkste partners vast. Indien van toepassing worden middelen en prioritaire acties voor deelname aan mondiale initiatieven vastgelegd. De indicatieve meerjarenprogramma's zijn samenhangend met de in artikel 11, lid 3, bedoelde documenten.

2. De indicatieve meerjarenprogramma's vermelden de indicatieve financiële toewijzing, zowel in totaal als per prioritair terrein. Eventueel kan deze toewijzing met vermelding van een minimum- en een maximumbedrag worden toegekend en/of kunnen sommige middelen niet worden toegewezen. De indicatieve meerjarenprogramma's moeten indien nodig op basis van de resultaten van alle tussentijdse en ad-hocevaluaties met het oog op een doeltreffende beleidsuitvoering worden aangepast.

3. De Commissie en de lidstaten plegen in een vroeg stadium van het programmeringsproces overleg met elkaar en met andere donoren en ontwikkelingsactoren, waaronder vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden, ter bevordering van de complementariteit van hun samenwerkingsactiviteiten.

Artikel 14

Goedkeuring van strategiedocumenten en vaststelling van indicatieve meerjarenprogramma's

1. De strategiedocumenten worden goedgekeurd en de indicatieve meerjarenprogramma's worden vastgesteld door de Commissie volgens de in artikel 15, lid 3, van de gemeenschappelijke uitvoeringsverordening bedoelde onderzoeksprocedure. Deze procedure zal ook worden gevolgd voor grondige evaluaties die als gevolg hebben dat de strategie of de programmering ervan aanzienlijk wordt gewijzigd.

2. De in lid 1 bedoelde procedure is niet van toepassing op niet-wezenlijke wijzigingen van strategiedocumenten en indicatieve meerjarenprogramma's, die technische aanpassingen, de herverdeling van middelen binnen de indicatieve toewijzingen per prioritair terrein of een verhoging of verlaging van de omvang van de aanvankelijke indicatieve toewijzing met minder dan 20 % betreffen, mits deze wijzigingen geen invloed hebben op de in deze documenten vastgelegde prioritaire terreinen en doelstellingen. In dat geval worden de aanpassingen binnen een maand aan het Europees Parlement en de Raad meegedeeld.

3. Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die onder meer verband houden met de in artikel 12, lid 2, bedoelde omstandigheden, kan de Commissie strategiedocumenten en indicatieve meerjarenprogramma's wijzigen volgens de in artikel 15, lid 4, van de gemeenschappelijke uitvoeringsverordening bedoelde spoedprocedure.

TITEL V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 15

Deelname van een derde land dat niet subsidiabel is in het kader van deze verordening

In naar behoren gemotiveerde omstandigheden en om de samenhang en de doeltreffendheid van de financiering van de Unie te garanderen of om regionale of transregionale samenwerking te stimuleren, kan de Commissie beslissen, onverminderd artikel 2, lid 3, om de subsidiabiliteit van acties uit te breiden naar landen, gebieden en regio's die anders op grond van artikel 1 niet in aanmerking zouden komen voor financiering, wanneer de uit te voeren actie mondiaal, regionaal, transregionaal of grensoverschrijdend is. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 8, lid 1, van de gemeenschappelijke uitvoeringsverordening, kunnen natuurlijke en rechtspersonen uit de betrokken landen, gebieden en regio's deelnemen aan de procedures voor de uitvoering van dergelijke acties.

Artikel 16

Opschorting van bijstand

Onverminderd de bepalingen in verband met de opschorting van steun in partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten met partnerlanden en -regio's nodigt de Unie ingeval een partnerland de in artikel 3, lid 1, bedoelde beginselen niet eerbiedigt, dat partnerland uit voor overleg om een aanvaardbare oplossing voor beide partijen te vinden, behalve in gevallen van speciale urgentie. Wanneer het overleg met het partnerland niet tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing leidt, of wanneer het overleg wordt geweigerd of in gevallen van speciale urgentie, kan de Raad passende maatregelen nemen overeenkomstig artikel 215, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, waaronder eventueel een volledige of gedeeltelijke opschorting van de bijstand van de Unie.

Artikel 17

Delegatie van bevoegdheden aan de Commissie

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot wijzigingen of aanvullingen van de bijlagen I tot en met VII bij deze verordening.

Artikel 18

Uitoefening van de delegatie

1. De in artikel 17 bedoelde bevoegdheidsdelegatie geldt voor de geldigheidsduur van deze verordening.

2. De bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheden. Het besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een latere datum die in het besluit wordt vermeld. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

3. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

4. Behalve in de in lid 5 genoemde gevallen, treedt een vastgestelde gedelegeerde handeling slechts in werking indien noch het Europees Parlement, noch de Raad binnen een periode van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad tegen de handeling bezwaar heeft gemaakt of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van deze termijn heeft medegedeeld voornemens te zijn om geen bezwaar te maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan deze termijn met twee maanden worden verlengd.

5. Voor de afstemming van de bijlagen I, II en III op de beslissingen van het OESO/DAC tot herziening van de in artikel 1, onder a), vastgestelde lijst van ontvangers, is de termijn voor bezwaar een week.

Artikel 19

Comité

De Commissie wordt bijgestaan door het DCI-comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

Artikel 20

Financieel referentiebedrag

1. Het financiële referentiebedrag voor de uitvoering van deze verordening voor de periode 2014-2020 bedraagt 23 294 700 000 euro.

2. De indicatieve minimumbedragen die voor de periode 2014-2020 aan de in de artikelen 5 tot en met 9 bedoelde programma's zijn toegewezen, zijn vastgelegd in bijlage VII. De bedragen kunnen door middel van een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 18 opnieuw worden toegewezen tussen programma's. De bedragen binnen het programma voor mondiale collectieve goederen en uitdagingen kunnen opnieuw worden toegewezen tussen subrubrieken bij een besluit van de Commissie dat binnen een maand na de vaststelling ervan aan het Europees Parlement en de Raad zal worden meegedeeld.

Teneinde de internationale dimensie van het hoger onderwijs te bevorderen, zal overeenkomstig artikel 13, lid 2, van de verordening „Erasmus voor iedereen” een indicatief bedrag van 1 812 100 000 euro van de verschillende externe instrumenten (het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking, het Europees nabuurschapsinstrument, het instrument voor pretoetredingssteun, het partnerschapsinstrument en het Europees Ontwikkelingsfonds) worden toegewezen aan acties van leermobiliteit naar en vanuit landen buiten de EU en aan samenwerking en beleidsdialoog met overheden/instellingen/organisaties afkomstig uit die landen. De bepalingen van de verordening „Erasmus voor iedereen” zullen van toepassing zijn op het gebruik van deze middelen.

De financiering zal ter beschikking worden gesteld door middel van twee meerjarige toewijzingen die respectievelijk de eerste vier en de overige drie jaar bestrijken. Deze financiering zal worden weerspiegeld in de indicatieve meerjarenprogrammering van deze instrumenten, in overeenstemming met de vastgestelde behoeften en prioriteiten van de betrokken landen. De toewijzingen kunnen worden herzien in geval van belangrijke onvoorziene omstandigheden of politieke veranderingen in overeenstemming met de externe prioriteiten van de EU.

Artikel 21

Europese Dienst voor extern optreden

Deze verordening wordt toegepast in overeenstemming met Besluit 2010/427/EU van de Raad tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese Dienst voor extern optreden.

Artikel 22

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement                                    Voor de Raad

De voorzitter                                                               De voorzitter

BIJLAGE I

PARTNERLANDEN EN -REGIO'S DIE IN AANMERKING KOMEN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 1, LID 1, ONDER A)

Latijns-Amerika

1. Argentinië

2. Bolivië

3. Brazilië

4. Chili

5. Colombia

6. Costa Rica

7. Cuba

8. Ecuador

9. El Salvador

10. Guatemala

11. Honduras

12. Mexico

13. Nicaragua

14. Panama

15. Paraguay

16. Peru

17. Uruguay

18. Venezuela

Azië

19. Afghanistan

20. Bangladesh

21. Bhutan

22. Cambodja

23. China

24. India

25. Indonesië

26. Democratische Volksrepubliek Korea

27. Laos

28. Maleisië

29. Malediven

30. Mongolië

31. Myanmar/Birma

32. Nepal

33. Pakistan

34. Filipijnen

35. Sri Lanka

36. Thailand

37. Vietnam

Centraal-Azië

38. Kazachstan

39. Kirgizië

40. Tadzjikistan

41. Turkmenistan

42. Oezbekistan

Midden-Oosten

43. Iran

44. Irak

45. Jemen

Zuidelijk-Afrika

46. Zuid-Afrika

BIJLAGE II

OESO/DAC-LIJST VAN ODA-ONTVANGERS Van toepassing voor verslaglegging over stromen in 2011, 2012 en 2013

BIJLAGE III

PARTNERLANDEN EN -REGIO'S MET EEN BILATERALE SAMENWERKING OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 5, LID 2

De volgende partnerlanden genieten krachtens artikel 5, lid 2, bilaterale ontwikkelingssteun in het kader van deze verordening:

1. Bolivia

2. Cuba

3. El Salvador

4. Guatemala

5. Honduras

6. Nicaragua

7. Paraguay

8. Afghanistan

9. Bangladesh

10. Bhutan

11. Cambodja

12. Democratische Volksrepubliek Korea

13. Laos

14. Mongolië

15. Myanmar/Birma

16. Nepal

17. Pakistan

18. Filipijnen

19. Sri Lanka

20. Vietnam

21. Kirgizië

22. Tadzjikistan

23. Turkmenistan

24. Oezbekistan

25. Irak

26. Jemen

27. Zuid-Afrika

BIJLAGE IV

SAMENWERKINGSGEBIEDEN IN HET KADER VAN GEOGRAFISCHE PROGRAMMA'S

A. GEMEENSCHAPPELIJKE SAMENWERKINGSGEBIEDEN IN HET KADER VAN GEOGRAFISCHE PROGRAMMA'S

De geografische programma's kunnen onder meer worden opgesteld op basis van de hierna vastgestelde samenwerkingsgebieden, die niet met sectoren mogen worden gelijkgesteld. Er zullen prioriteiten worden vastgesteld overeenkomstig de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering” en overeenkomstig de daaropvolgende Raadsconclusies.

I. Mensenrechten, democratie en andere kernaspecten van goed bestuur

(a)          Democratie, mensenrechten en de rechtsstaat;

(b)          Gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen;

(c)          Beheer van de publieke sector;

(d)          Fiscaal beleid en administratie;

(e)          Bestrijding van corruptie;

(f)           Maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden;

(g)          Natuurlijke hulpbronnen; en

(h)          Verwevenheid van ontwikkeling en veiligheid.

II. Inclusieve en duurzame groei ten dienste van menselijke ontwikkeling

(a)          Sociale bescherming, gezondheid, onderwijs en banen;

(b)          Bedrijfsklimaat, regionale integratie en wereldmarkten; en

(c)          Duurzame landbouw en energie.

III. Andere gebieden die van belang zijn voor de samenhang in het ontwikkelingsbeleid

(a)          Klimaatverandering en milieu;

(b)          Asiel en migratie; en

(c)          Overgang van humanitaire hulp en crisisrespons naar ontwikkelingssamenwerking op lange termijn.

B. SPECIFIEKE SAMENWERKINGSGEBIEDEN PER REGIO

De bijstand van de Europese Unie ondersteunt acties en sectorale dialogen die in overeenstemming zijn met artikel 5 en met het algemene doel, en het toepassingsgebied, de doelstelling en de algemene beginselen van deze verordening. Er wordt passende aandacht geschonken aan de hieronder beschreven gebieden, die aansluiten op gezamenlijk overeengekomen strategieën, partnerschaps-, samenwerkings- en handelsovereenkomsten. Er zullen prioriteiten worden vastgesteld in overeenstemming met de mededeling „Een agenda voor verandering” en met de daaropvolgende Raadsconclusies.

Latijns-Amerika

(a)          bevorderen van sociale cohesie, in het bijzonder sociale insluiting, fatsoenlijk werk en gelijke kansen, gendergelijkheid en het versterken van de positie van vrouwen;

(b)          aanpakken van problemen inzake bestuur en ondersteunen van beleidshervormingen, vooral op het gebied van sociaal beleid, beheer van overheidsfinanciën en fiscaliteit, veiligheid (met inbegrip van de bestrijding van drugs, criminaliteit en corruptie), versterken van goed bestuur en overheidsinstellingen (onder meer via innovatieve mechanismen voor het tot stand brengen van technische samenwerking, bv. TAIEX en jumelage), bescherming van de mensenrechten, inclusief de rechten van inheemse volkeren en mensen van Afrikaanse afkomst, milieu, bestrijding van discriminatie en bestrijding van de productie en het gebruik van en de handel in drugs;

(c)          ondersteunen van verschillende processen van regionale integratie en onderlinge verbinding van netwerkinfrastructuren, en tegelijkertijd de complementariteit met door de EIB en andere instellingen ondersteunde activiteiten garanderen;

(d)          bekijken van de verwevenheid van ontwikkeling en veiligheid;

(e)          ondersteunen van beleid op het gebied van onderwijs en de ontwikkeling van een gemeenschappelijke Latijns-Amerikaanse ruimte voor hoger onderwijs;

(f)           aanpakken van economische kwetsbaarheid en bijdragen aan structurele veranderingen door het oprichten van sterke partnerschappen rond handel, investeringen, knowhow en onderzoek, innovatie en technologie, en bevorderen van duurzame en inclusieve groei in al zijn dimensies, met bijzondere aandacht voor de uitdagingen van migratiestromen, voedselzekerheid (met inbegrip van duurzame landbouw en visserij), klimaatverandering, duurzame energie en de bescherming en versterking van biodiversiteit en ecosysteemdiensten, met inbegrip van water en bossen, alsmede productieve investering voor meer en betere banen in de groene economie;

(g)          verzekeren van een passende follow-up van noodmaatregelen op korte termijn gericht op het herstel na een ramp of na een crisis die via andere financieringsinstrumenten zijn uitgevoerd.

Azië

(a)          bevorderen van sociale cohesie, in het bijzonder sociale insluiting, fatsoenlijk werk en gelijke kansen en gendergelijkheid;

(b)          oprichten van inclusieve partnerschappen rond handel, investering, hulp, migratie, onderzoek, innovatie en technologie;

(c)          bouwen en versterken van legitieme, doeltreffende en verantwoordelijke overheidsinstellingen en -instanties, door het bevorderen van institutionele hervormingen (inclusief op het vlak van goed bestuur en corruptiebestrijding, beheer van overheidsfinanciën, belastingheffing en hervorming van openbaar bestuur) en wetgevende, administratieve en regelgevende hervormingen in overeenstemming met internationale normen, in het bijzonder in zwakke staten en landen in conflict- en postconflictsituaties;

(d)          ondersteunen van een actief en georganiseerd maatschappelijk middenveld voor ontwikkeling en bevorderen van publiek-private partnerschappen;

(e)          ondersteunen van beperking van en aanpassing aan klimaatverandering, de bevordering van duurzame consumptie en productie evenals investeringen in schone technologieën, duurzame energie, vervoer, duurzame landbouw en visserij, de bescherming en versterking van biodiversiteit en ecosysteemdiensten, met inbegrip van water en bossen, en scheppen van fatsoenlijk werk in de groene economie;

(f)           aanmoedigen van meer regionale integratie en samenwerking op een resultaatgerichte manier, via ondersteuning aan verschillende processen van regionale integratie en dialoog;

(g)          bijdragen aan het voorkomen van en reageren op gezondheidsrisico's, met inbegrip van die risico's die voortvloeien uit het contact tussen dieren, mensen en hun verschillende omgevingen;

(h)          in de context van de verwevenheid van veiligheid en ontwikkeling, bestrijden van corruptie en georganiseerde misdaad, drugsproductie, drugsgebruik en drugshandel en van andere vormen van illegale handel, en het ondersteunen van efficiënt grensbeheer en grensoverschrijdende samenwerking;

(i)           ondersteunen van rampenparaatheid en herstel na rampen op lange termijn, inclusief op het gebied van voedsel- en voedingszekerheid en hulp aan ontwortelde bevolkingsgroepen.

Centraal-Azië

In overeenstemming met de gemeenschappelijke doelstellingen die zijn opgenomen in de EU-strategie voor een nieuw partnerschap met Centraal-Azië van 2007:

(a)          bevorderen van constitutionele hervormingen en aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen aan die van de Unie, inclusief verdere democratisering en een georganiseerd maatschappelijk middenveld, steun voor de rechtsstaat, goed bestuur, belastingheffing en versterking van nationale instellingen en instanties, zoals verkiezingsorganen, parlementen, hervorming van het openbaar bestuur en het beheer van overheidsfinanciën;

(b)          bevorderen van inclusieve en duurzame economische groei, aanpakken van sociale en regionale ongelijkheden, en ondersteunen van beleid op gebieden als opleiding, onderzoek, innovatie en technologie, gezondheid, fatsoenlijk werk, duurzame energie, landbouw en plattelandsontwikkeling, stimuleren van het mkb en tegelijkertijd van de ontwikkeling van een markteconomie, handel en investeringen, met inbegrip van hervormingen van de regelgeving en steun voor integratie in de WHO;

(c)          ondersteunen van efficiënt grensbeheer en grensoverschrijdende samenwerking om duurzame economische, sociale en milieuontwikkeling in grensregio's te bevorderen; in de context van de verwevenheid van veiligheid en ontwikkeling, bestrijden van georganiseerde misdaad en alle vormen van illegale handel, inclusief de bestrijding van drugsproductie en drugsgebruik alsmede de negatieve gevolgen ervan, met inbegrip van hiv/aids;

(d)          bevorderen van bilaterale en regionale samenwerking, dialoog en integratie inclusief met de landen die vallen onder het Europees nabuurschapsinstrument en andere instrumenten van de Unie ter ondersteuning van beleidshervormingen, onder meer door het vergroten van de capaciteit van instellingen, technische bijstand (bv. TAIEX), informatie-uitwisseling en jumelage, en door belangrijke investeringen via passende mechanismen voor het vrijmaken van financiële middelen van de EU in de sectoren opleiding, milieu en energie, water/sanitaire voorzieningen, koolstofarme ontwikkeling/weerstand tegen de gevolgen van klimaatverandering, alsmede verbeteren van de continuïteit en veiligheid van de internationale energietoevoer en het vervoer, onderlinge verbindingen, netwerken en hun operatoren, onder meer via door de EIB ondersteunde activiteiten.

Midden-Oosten

(a)          aanpakken van problemen op het gebied van goed bestuur (waaronder op het gebied van belastingen), mensenrechten en politieke gelijkheid, in het bijzonder in zwakke staten, om te helpen bij het opbouwen van legitieme, democratische, efficiënte en verantwoordelijke overheidsinstellingen en een actief en georganiseerd maatschappelijk middenveld;

(b)          bevorderen van sociale cohesie, in het bijzonder sociale insluiting, fatsoenlijk werk en gelijke kansen en gendergelijkheid;

(c)          bevorderen van duurzame economische hervormingen en diversificatie, handel, de ontwikkeling van een markteconomie, productieve en duurzame investeringen in de voornaamste sectoren (zoals energie, met inbegrip van hernieuwbare energie), publiek-private partnerschappen, en de integratie van de partnerlanden in de WHO;

(d)          bevorderen van regionale samenwerking, dialoog en integratie, ook met de landen die vallen onder het Europees nabuurschapsinstrument en de Golfstaten die vallen onder het partnerschapsinstrument en andere EU-instrumenten, onder meer door integratie-inspanningen binnen de regio, met name op het gebied van economie, energie, water, vervoer en vluchtelingen, te ondersteunen;

(e)          aanvullen van de middelen die in het kader van dit instrument werden besteed, met samenhangend werk en steun via andere EU-instrumenten, die gericht kunnen zijn op een bredere regionale integratie, op het bevorderen van de belangen van de EU op gebieden als economie, energie, onderzoek, innovatie en technologie, de bestrijding van drugsproductie, -gebruik en -handel in de context van de verwevenheid van veiligheid en ontwikkeling, op het beheren van de migratie en op het helpen van ontheemde personen en vluchtelingen in de context van de verwevenheid van tussen ontwikkeling en migratie.

Zuidelijk-Afrika

(a)          bijdragen aan de consolidatie van een democratische samenleving, goed bestuur en de rechtsstaat, in het belang van de regionale en continentale stabiliteit en integratie;

(b)          ondersteunen van de aanpassingsinspanningen door het oprichten van verschillende vrijhandelszones;

(c)          bevorderen van fatsoenlijk werk, bijdragen aan de bestrijding van armoede, ongelijkheid en uitsluiting, onder andere door het lenigen van de basisbehoeften van gemeenschappen die vroeger achtergesteld waren;

(d)          overwinnen van economische kwetsbaarheid en bereiken van structurele veranderingen met de nadruk op fatsoenlijke werkgelegenheid door aanhoudende en inclusieve economische groei, een koolstofarme groene economie en duurzame ontwikkeling in al haar dimensies (met inbegrip van duurzame landbouw en visserij), en versterken van de biodiversiteit en ecosysteemdiensten;

(e)          het aanpakken van seksueel en gendergeweld en gezondheidsproblemen, met inbegrip van hiv/aids en de gevolgen ervan voor de samenleving.

BIJLAGE V

ACTIVITEITENGEBIEDEN IN HET KADER VAN THEMATISCHE PROGRAMMA'S

A. PROGRAMMA VOOR MONDIALE COLLECTIEVE GOEDEREN EN UITDAGINGEN

Overeenkomstig de in artikel 6 vastgestelde voorwaarden streeft het programma voor mondiale collectieve goederen en uitdagingen naar het versterken van de samenwerking, de uitwisseling van kennis en ervaring en de capaciteiten van de partnerlanden. Het programma kan onder meer worden opgesteld op basis van de volgende samenwerkingsgebieden, waarbij een maximale onderlinge synergie gegarandeerd moet worden omdat zij onderling sterk verweven zijn.

Milieu en klimaatverandering

(a)          bijdragen aan de uitvoering van de internationale milieu- en klimaatdimensie van de visie van de EU voor 2020;

(b)          helpen van de ontwikkelingslanden bij de bron om de MDG's inzake duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen en milieuduurzaamheid te verwezenlijken;

(c)          bevorderen van de uitvoering van initiatieven van de Unie en verbintenissen die op internationaal en regionaal niveau zijn overeengekomen, en/of een grensoverschrijdende karakter hebben, in het bijzonder op het vlak van klimaatverandering, door de bevordering van klimaatbestendige strategieën, met name aanpassingsstrategieën met synergetische voordelen voor de biodiversiteit, biodiversiteits- en ecosysteemdiensten, bossen inclusief FLEGT, woestijnvorming, geïntegreerd beheer van waterreserves, beheer van natuurlijke hulpbronnen, goed beheer van chemicaliën en afval, efficiënt gebruik van de hulpbronnen en de groene economie;

(c)          bijdragen aan het verhogen van de integratie en het stroomlijnen van de doelstellingen op het gebied van klimaatverandering en milieu in de EU-samenwerkingshulp door middel van steun voor methodologisch en onderzoekswerk, met inbegrip van monitoring-, verslagleggings- en controlemechanismen, het in kaart brengen van ecosystemen, beoordeling en waardering, verbetering van de milieudeskundigheid en bevordering van innovatieve maatregelen en beleidssamenhang;

(d)          versterken van het milieubestuur en ondersteunen van het uitwerken van internationaal beleid, onder meer door te zorgen voor onderlinge verankering van de milieupijler en de andere pijlers van het internationaal bestuur voor duurzame ontwikkeling, door te assisteren bij de milieumonitoring en -evaluatie op regionaal en internationaal niveau, en door de naleving en handhaving van multilaterale milieuovereenkomsten te bevorderen met doeltreffende maatregelen.

Duurzame energie

(a)          bevorderen van toegang tot veilige, betaalbare, schone en duurzame energiediensten als een belangrijke motor voor de uitbanning van armoede en voor inclusieve groei, met een bijzondere nadruk op het gebruik van plaatselijke energiebronnen;

(b)          bevorderen van een groter gebruik van hernieuwbare energietechnologieën en van energie-efficiëntie, en bevorderen van koolstofarme ontwikkelingsstrategieën;

(c)          bevorderen van energiezekerheid door bv. diversificatie van bronnen en trajecten, waarbij rekening moet worden gehouden met problemen inzake prijsvolatiliteit en mogelijke emissiereducties, de markten moeten worden verbeterd en onderlinge verbindingen en de handel op het vlak van energie moeten worden aangemoedigd.

Menselijke ontwikkeling

(a)          Groei, werkgelegenheid en betrokkenheid van de privésector

Bevorderen van maatregelen gericht op het scheppen van meer en betere banen, in gebieden zoals het ontwikkelen van de concurrentiekracht en de weerbaarheid van het plaatselijke mkb en de integratie daarvan in de wereldeconomie, assisteren van de ontwikkelingslanden in de integratie in het multilaterale handelssysteem, ontwikkelen van de privésector en verbeteren van het ondernemingsklimaat, ondersteunen van de bepaling en uitvoering van beleid inzake industriële innovatie en technologie en van handelsbeleid en handelsovereenkomsten, ondersteunen van regionale integratie-inspanningen, bevorderen van investeringsbetrekkingen tussen de EU en de partnerlanden en -regio's en versterken van private en publieke investeringen en samenwerking door middel van innovatieve financieringsinstrumenten. Bevorderen van de groene economie, efficiënt gebruik van de hulpbronnen en duurzame consumptie en productieprocessen. Bevorderen van het gebruik van elektronische communicatie als middel om groei doorheen alle sectoren te ondersteunen om zo de digitale kloof te dichten, bevorderen dat er op dit gebied een adequaat beleids- en wetgevingskader wordt ontwikkeld, en bevorderen van de ontwikkeling van de nodige infrastructuur en het gebruik van op ICT gebaseerde diensten en toepassingen.

(b)          Werkgelegenheid, vaardigheden, sociale bescherming en sociale insluiting

(i) Ondersteunen van hoge niveaus van productieve en fatsoenlijke banen, met name via het ondersteunen van degelijke werkgelegenheidsmaatregelen en -strategieën, beroepsopleiding voor inzetbaarheid die aansluit op de behoeften van en vooruitzichten op de arbeidsmarkt, en degelijke arbeidsvoorwaarden, ook in de informele economie, bevorderen van fatsoenlijk werk, inclusief de strijd tegen kinderarbeid, en sociale dialoog alsook faciliteren van arbeidsmobiliteit met eerbiediging van de rechten van migranten;

(ii) versterken van sociale cohesie, in het bijzonder via het oprichten/versterken van duurzame socialezekerheidsstelsels, met inbegrip van een daaraan gekoppelde fiscale hervorming;

(iii) versterken van sociale insluiting via samenwerking op het vlak van billijke toegang tot basisdiensten, werkgelegenheid voor iedereen, de versterking van de positie van bepaalde groepen en de eerbiediging van hun rechten, met name jongeren, mensen met een handicap, vrouwen en minderheden, zodat de volledige bevolking kan deelnemen aan en profiteren van de schepping van welvaart en culturele diversiteit.

(c)          Gendergelijkheid en het versterken van de positie van vrouwen

(i) Ondersteunen van programma's op nationaal niveau ter bevordering van het versterken van de economische en sociale positie van vrouwen en politieke participatie van vrouwen;

(ii) Ondersteunen van nationale, regionale en wereldwijde initiatieven om dit vraagstuk op de agenda voor de doeltreffendheid van hulp te plaatsen.

(d)          Gezondheid

(i) Verbeteren van de gezondheid en het welzijn van mensen in de ontwikkelingslanden door de toegang tot en de billijke verstrekking van essentiële openbare gezondheidsdiensten van goede kwaliteit te vergroten en meer specifiek:

(ii) ondersteunen en vormgeven van de beleidsagenda van wereldwijde initiatieven die aanzienlijk onmiddellijk voordeel opleveren voor de partnerlanden, rekening houdend met resultaatgerichtheid, de doeltreffendheid van de hulp en de gevolgen voor de stelsels voor gezondheidszorg, met inbegrip van het ondersteunen van partnerlanden om meer bij deze initiatieven betrokken te raken;

(iii) ondersteunen van specifieke initiatieven, vooral op regionaal en mondiaal niveau, die de stelsels voor gezondheidszorg versterken en landen helpen bij de ontwikkeling en uitvoering van een degelijk, empirisch onderbouwd nationaal gezondheidsbeleid, en op prioritaire werkterreinen (bv. gezondheid van moeders en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, toegang tot geboorteregeling, mondiale collectieve goederen en reactie op wereldwijde gezondheidsbedreigingen).

(e)          Onderwijs, kennis en vaardigheden

(i) Ondersteunen van de verwezenlijking van internationaal overeengekomen doelstellingen op het gebied van onderwijs via wereldwijde initiatieven en partnerschappen, met speciale nadruk op het bevorderen van kennis, vaardigheden en waarden voor duurzame en inclusieve ontwikkeling;

(ii) Bevorderen van de uitwisseling van ervaring, goede praktijken en innovatie, op basis van een evenwichtige benadering van de ontwikkeling van onderwijsstelsels;

(iii) Verbeteren van de gelijke toegang tot en de kwaliteit van onderwijs, ook voor kwetsbare groepen, vrouwen en meisjes, en voor landen die het verst verwijderd zijn van de verwezenlijking van globale doelstellingen.

Voedselzekerheid en duurzame landbouw

Het programma versterkt de samenwerking, de uitwisseling van kennis en ervaring, en de capaciteiten van de partnerlanden op het gebied van de vier pijlers van voedselzekerheid: beschikbaarheid van voedsel (productie), toegang tot voedsel (inclusief markten, vangnetten en genderbewustzijn), het benutten van voedsel (maatschappelijk verantwoorde voedingsmaatregelen) en stabiliteit, waarbij voorrang moet worden gegeven aan vier dimensies: kleinschalige landbouw, bestuur, regionale integratie en bijstandsmechanismen voor kwetsbare bevolkingsgroepen.

(a)          bevorderen van de ontwikkeling van duurzame kleinschalige landbouw door een op het ecosysteem gebaseerde, koolstofarme en klimaatbestendige veilige toegang tot technologie (inclusief informatie en communicatietechnologieën), en door uitbreidings- en technische diensten, regelingen voor plattelandsontwikkeling, productieve investeringsmaatregelen, het beheer van grond en natuurlijke hulpbronnen en de bescherming van genetische diversiteit, in een ondersteunende economische omgeving;

(b)          ondersteunen van milieubewuste en sociaal bewuste beleidsvorming en bestuur van de relevante sectoren, de rol van de overheids- en niet-overheidsactoren in de regelgeving in die sectoren en het gebruik van collectieve goederen, de organisatiecapaciteit, professionele organisaties en instellingen van de sector;

(c)          versterken van voedsel- en voedingszekerheid via adequaat beleid, met inbegrip van het beschermen van de biodiversiteit en ecosysteemdiensten, beleid inzake klimaataanpassing, informatiesystemen, crisispreventie en -beheer, en op kwetsbare bevolkingsgroepen gerichte voedingsstrategieën;

(d)          bevorderen van veilige en duurzame praktijken doorheen de toeleveringsketen van levensmiddelen en diervoeders.

Asiel en migratie

(a)          bevorderen van bestuur op het gebied van migratie op alle niveaus;

(b)          verzekeren van beter beheer van migratiestromen in al hun dimensies;

(c)          maximaliseren van de effecten voor de ontwikkeling van de toegenomen regionale en wereldwijde mobiliteit van mensen, waarbij de rechten van migranten moeten worden bevorderd en beschermd, door het ondersteunen van de formulering en uitvoering van een degelijk regionaal en nationaal asiel- en migratiebeleid en door het opnemen van de migratiedimensie in andere regionale en nationale beleidsterreinen;

(d)          verbeteren van een gemeenschappelijk standpunt over de verwevenheid van migratie en ontwikkeling, met inbegrip van de sociale en economische gevolgen van het beleid van regeringen op het gebied van migratie/asiel of in andere sectoren.

B. PROGRAMMA VOOR ORGANISATIES VAN HET MAATSCHAPPELIJK MIDDENVELD EN PLAATSELIJKE OVERHEDEN

In overeenstemming met de herbevestigde steun van de EU voor democratie, mensenrechten en goed bestuur, versterkt het programma voor organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden in ontwikkeling de samenwerking, uitwisseling van kennis en ervaring, en capaciteiten van de organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden in de partnerlanden, ter ondersteuning van internationaal overeengekomen ontwikkelingsdoelen.

In overeenstemming met de in artikel 6 vastgestelde voorwaarden draagt het programma bij aan:

(a)          een inclusieve en op medebeslissing gebaseerde samenleving in de partnerlanden door sterkere organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden en door het verlenen van basisdiensten aan mensen in nood;

(b)          een grotere mate van vertrouwdheid bij de Europese bevolking met de ontwikkelingsproblematiek en het mobiliseren van actieve overheidssteun in de Unie, de kandidaat-lidstaten en de potentiële kandidaat-lidstaten voor strategieën die gericht zijn op armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling in de partnerlanden;

(c)          een vergroting van de capaciteit van Europese en zuidelijke netwerken van organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden, zodat een belangrijke en voortdurende beleidsdialoog op het gebied van ontwikkeling gegarandeerd is.

Activiteiten die door dit programma worden ondersteund, hebben betrekking op:

(a)          interventies in de partnerlanden die kwetsbare en gemarginaliseerde groepen in de minst ontwikkelde landen ondersteunen door hun via organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden basisdiensten aan te bieden;

(b)          capaciteitsontwikkeling van de beoogde actoren, in aanvulling op de steun die in het kader van het nationaal programma wordt toegekend, maatregelen gericht op:

(i) versterken van de capaciteit van de organisaties van het maatschappelijk middenveld om effectief deel te nemen aan het ontwikkelingsproces;

(ii) faciliteren van een betere interactie tussen de organisaties van het maatschappelijk middenveld, de staat en andere ontwikkelingsactoren in de context van ontwikkeling;

(iii) versterken van de capaciteit van plaatselijke overheden om effectief deel te nemen aan het ontwikkelingsproces, met erkenning van hun bijzondere rol en kenmerken;

(c)          bewuster maken van het publiek van de ontwikkelingsproblematiek en bevorderen van het formele en informele onderwijs in verband met ontwikkeling in de Unie, de kandidaat-lidstaten en de potentiële kandidaat-lidstaten, teneinde het ontwikkelingsbeleid te verankeren in de Europese samenlevingen, meer overheidssteun beschikbaar te stellen voor armoedebestrijding en voor billijkere betrekkingen tussen de ontwikkelde en de ontwikkelingslanden, het bewustzijn betreffende de problemen en moeilijkheden van de ontwikkelingslanden en hun bevolking in de Unie te vergroten en de sociale dimensie van de mondialisering te bevorderen;

(d)          coördinatie, capaciteitsontwikkeling en institutionele versterking van de netwerken van organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden, binnen hun organisaties en tussen de verschillende categorieën belanghebbenden die deelnemen aan het Europese openbare debat over ontwikkeling, evenals coördinatie, capaciteitsontwikkeling en institutionele versterking van zuidelijke netwerken van organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden en overkoepelende organisaties.

Organisaties van het maatschappelijk middenveld zijn niet-winstgevende niet-overheidsactoren die op een onafhankelijke en verantwoordingsplichtige basis werken. Het gaat met name om: niet-gouvernementele organisaties, organisaties van de inheemse bevolkingen, organisaties die nationale en/of etnische minderheden vertegenwoordigen, plaatselijke handelsverenigingen en plaatselijke actiegroepen, coöperaties, werkgeversverenigingen en vakbonden (sociale partners), organisaties die economische en sociale actoren vertegenwoordigen, organisaties die corruptie en fraude bestrijden en goed openbaar bestuur bevorderen, burgerrechtenorganisaties en organisaties die discriminatie bestrijden, plaatselijke organisaties (en netwerken daarvan) die werkzaam zijn op het gebied van gedecentraliseerde regionale samenwerking en integratie, verbruikersverenigingen, vrouwen- en jongerenorganisaties, milieu-, onderwijs-, culturele, onderzoeks- en wetenschappelijke organisaties, universiteiten, kerken en religieuze verenigingen en gemeenschappen, media, en alle niet-gouvernementele organisaties en onafhankelijke stichtingen, waaronder onafhankelijke politieke stichtingen, die een bijdrage kunnen leveren tot het verwezenlijken van de doelstellingen van deze verordening.

Plaatselijke overheden behelzen allerhande subnationale overheidsniveaus en -instanties: steden en gemeenten, districten, arrondissementen, provincies, regio's, enz.

***

BIJLAGE VI

ACTIVITEITENGEBIEDEN IN HET KADER VAN HET PAN-AFRIKAANS PROGRAMMA

Het pan-Afrikaans programma ondersteunt de doelstellingen en algemene beginselen van de gezamenlijke Afrika-EU-strategie, meer bepaald:

(a)          verlenen van steun voor de doelstellingen, initiatieven en activiteiten die in de gezamenlijke Afrika-EU-strategie en de daaropvolgende actieplannen zijn overeengekomen en die onder meer de volgende terreinen bestrijken: vrede en veiligheid, democratisch bestuur en mensenrechten, handel, regionale integratie en infrastructuur (met inbegrip van vervoer), MDG's, energie, klimaatverandering en milieu, migratie, mobiliteit en werkgelegenheid, wetenschap, informatiemaatschappij en ruimte, evenals horizontale aspecten;

(b)          verlenen van steun aan andere relevante initiatieven en activiteiten die worden overeengekomen in de werkregelingen die volgens de gezamenlijke strategie worden vastgelegd;

(c)          toepassen van het beginsel „Afrika behandelen als één geheel” en bevorderen van de samenhang tussen de regionale en continentale niveaus, met bijzondere aandacht voor activiteiten van regio-overschrijdende, continentale of mondiale aard, en ondersteunen van gezamenlijke Afrika-EU-initiatieven op mondiaal vlak.

BIJLAGE VII

INDICATIEVE FINANCIËLE TOEWIJZING VOOR DE PERIODE 2014-2020

(IN MILJOEN EURO)

Geografische programma's   13 991,5 euro

Thematisch programma voor mondiale collectieve goederen en uitdagingen        6 303,2 euro

Waarvan:

– Milieu en klimaatverandering – Duurzame energie – Menselijke ontwikkeling – Voedselzekerheid en duurzame landbouw – Asiel en migratie || 31,8 %[28] 12,7 % 20,0 % 28,4 % 7,1 %

Ten minste 50 % van de middelen — voorafgaand aan de toepassing van de indicatoren op basis van de OESO-methodiek (de „Rio-indicatoren”) — zal dienen voor klimaatactie en milieugerelateerde doelstellingen.

Thematisch programma voor organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden      2 000 euro

Pan-Afrikaans programma    1 000 euro

FINANCIEEL MEMORANDUM VOOR VOORSTELLEN

1.           KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

              1.1.    Benaming van het voorstel/initiatief

              1.2.    Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur

              1.3.    Aard van het voorstel/initiatief

              1.4.    Doelstelling(en)

              1.5.    Motivering van het voorstel/initiatief

              1.6.    Duur en financiële gevolgen

              1.7.    Voorgenomen beheersvorm(en)

2.           BEHEERSMAATREGELEN

              2.1.    Regels inzake bewaking en verslaglegging

              2.2.    Beheers- en controlesysteem

              2.3.    Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

3.           GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

              3.1.    Rubriek(en) van het meerjarige financieel kader en betrokken begrotingsonder(e)l(en) voor uitgaven

              3.2.    Geraamde gevolgen voor de uitgaven

              3.2.1. Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

              3.2.2. Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

              3.2.3. Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

              3.2.4. Verenigbaarheid met het huidige meerjarig financieel kader

              3.2.5. Bijdrage van derden aan de financiering

              3.3.    Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

FINANCIEEL MEMORANDUM VOOR VOORSTELLEN

1. KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 1.1. Benaming van het voorstel/initiatief

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking

1.2. Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur[29][30]

Titel 19: Buitenlandse betrekkingen

19 02: Samenwerking met derde landen op het gebied van asiel en migratie

19 09: Betrekkingen met Latijns-Amerika

19 10: Betrekkingen met Azië, Centraal-Azië en het Midden-Oosten (Irak, Iran, Jemen)

Titel 21: Ontwikkeling en betrekkingen met staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS)

21 02: Voedselzekerheid

21 03: Niet-overheidsactoren in ontwikkeling

21 04: Milieu en duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van energie

21 05: Menselijke en sociale ontwikkeling

1.3. Aard van het voorstel/initiatief

x Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie

¨ Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een voorbereidende actie[31]

¨ Het voorstel/initiatief betreft de verlenging van een bestaande actie

¨ Het voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe actie

1.4. Doelstellingen 1.4.1. De met het voorstel/initiatief beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie

Deze verordening heeft als doel duurzame en inclusieve ontwikkeling in de partnerlanden en ‑regio's te bevorderen, met als hoofddoel de armoede uit te bannen, en democratie, de rechtsstaat, goed bestuur en eerbiediging van de mensenrechten te bevorderen, zoals vereist door het TEU, in Latijns-Amerika, Afrika en Azië, terwijl tegelijkertijd de samenhang met de mededeling van de Commissie inzake het EU-ontwikkelingsbeleid „Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering” gegarandeerd is.

1.4.2. Specifieke doelstelling(en) en betrokken ABM/ABB-activiteit(en)

In deze verordening worden de essentiële elementen en de basis voor de EU-interventie vastgelegd. De omzetting van de doelstellingen van de verordening naar specifieke doelstellingen binnen de verschillende programma's (geografische programma's, thematisch programma voor mondiale collectieve goederen en uitdagingen, thematisch programma voor organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden en het pan-Afrikaans programma) verloopt via meerjarige programmering en jaarlijkse actieprogramma's waarin de door de EU uit te voeren activiteiten in detail worden beschreven, met inbegrip van de verwachte resultaten en de effecten die met de betrokken maatregelen worden beoogd. De specifieke doelstellingen worden daarom op dat moment vastgelegd, met de bijzonderheden van de betrokken maatregel in het achterhoofd.

De millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, of de internationaal overeengekomen armoedebestrijdingsdoelstellingen die na 2015 in de plaats daarvan zullen komen, zullen zorgen voor erkende prestatie-indicatoren:

Nr. 1: MDG1 - Armoede en honger uitbannen

– Het aantal mensen wier inkomen minder dan 1 dollar per dag bedraagt, halveren

– Volledige en productieve werkgelegenheid en fatsoenlijk werk voor iedereen, inclusief vrouwen en jonge mensen, bereiken

– Het aantal mensen dat honger lijdt, halveren

Nr. 2: MDG2 - Basisonderwijs voor iedereen

Ervoor zorgen dat kinderen overal, zowel jongens als meisjes, het basisonderwijs kunnen afmaken

Nr. 3: MDG3 - Gendergelijkheid

De genderongelijkheid in het lager en middelbaar onderwijs en in alle opleidingsniveaus wegwerken

Nr. 4: MDG4 - Bestrijding van kindersterfte

De sterftecijfers bij kinderen onder de 5 jaar met twee derde terugdringen.

Nr. 5: MDG5 - Gezondheid van moeders

– De moedersterfte met drie vierde terugdringen

– Tegen 2015 universele toegang tot reproductieve gezondheid bereiken

Nr. 6: MDG6 - Bestrijding van hiv/aids, malaria en andere ziekten

– De verspreiding van hiv/aids een halt toeroepen

– Universele toegang tot behandeling voor hiv/aids bereiken voor al diegenen die het nodig hebben

– De verspreiding van malaria en andere belangrijke ziektes een halt toeroepen

Nr. 7: MDG 7 - Ecologische duurzaamheid

– De principes van duurzame ontwikkeling integreren in nationale beleidsterreinen en programma's en het verlies van natuurlijke hulpbronnen tenietdoen

– Het verlies van biodiversiteit verminderen en een aanzienlijke verlaging van de verliezen bewerkstelligen

– Het aantal mensen zonder duurzame toegang tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen halveren

– De levensomstandigheden van ten minste honderd miljoen mensen in sloppenwijken aanzienlijk verbeteren tegen 2020

Nr. 8: MDG 8 – Mondiaal partnerschap voor ontwikkeling

– Verder ontwikkelen van een open, op regels gebaseerd, voorspelbaar, niet discriminerend handels- en financieel stelsel

– De specifieke behoeften van de minst ontwikkelde landen, niet aan zee grenzende landen en kleine insulaire ontwikkelingslanden aanpakken

– De schuld van de ontwikkelingslanden afdoend aanpakken

– In samenwerking met farmaceutische bedrijven essentiële geneesmiddelen tegen een betaalbare prijs beschikbaar stellen in ontwikkelingslanden

– In samenwerking met de privésector de voordelen van nieuwe technologieën beschikbaar stellen, vooral informatie- en communicatietechnologieën

Betrokken ABM/ABB-activiteit(en)

19 02: Samenwerking met derde landen op het gebied van asiel en migratie

19 09: Betrekkingen met Latijns-Amerika

19 10: Betrekkingen met Azië, Centraal-Azië en het Midden-Oosten (Irak, Iran, Jemen)

21 02: Voedselzekerheid

21 03: Niet-overheidsactoren in ontwikkeling

21 04: Milieu en duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van energie

21 05: Menselijke en sociale ontwikkeling

1.4.3. Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg

Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de beoogde begunstigden/doelgroepen.

In deze verordening worden de essentiële onderdelen en de basis voor de EU-interventie vastgelegd. De precieze maatregelen worden bepaald via meerjarige programmering en jaarlijkse actieprogramma's waarin de door de EU uit te voeren activiteiten in detail worden beschreven, met inbegrip van de verwachte resultaten en de effecten die met de betrokken maatregelen worden beoogd. De specifieke indicatoren worden op dat moment vastgelegd, met de bijzonderheden van de betrokken maatregel in het achterhoofd.

1.4.4. Resultaat- en effectindicatoren

Vermeld de indicatoren aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is uitgevoerd.

In deze verordening worden de essentiële onderdelen en de basis voor de EU-interventie vastgelegd. De precieze maatregelen worden bepaald via meerjarige programmering en jaarlijkse actieprogramma's waarin de door de EU uit te voeren activiteiten in detail worden beschreven, met inbegrip van de verwachte resultaten en de effecten die met de betrokken maatregelen worden beoogd. De specifieke indicatoren worden op dat moment vastgelegd, met de bijzonderheden van de betrokken maatregel in het achterhoofd.

De internationaal overeengekomen doelen en indicatoren voor de millenniumdoelstellingen (MDG's) en klimaatverandering zijn reeds bekend. Er moeten duidelijke ijkpunten en regels voor het toezicht en de verslaglegging voor alle relevante EU-beleidsinstrumenten worden vastgesteld. De splitsing van indicatoren zal belangrijk zijn voor het toezicht op de verwezenlijking van billijke resultaten voor de meest kwetsbare groepen in de samenleving wat sociale insluiting betreft.

1.5. Motivering van het voorstel/initiatief 1.5.1. Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien

Zie effectbeoordeling en toelichting.

De EU blijft zich ervoor inzetten om de ontwikkelingslanden te helpen om de armoede in de partnerlanden en -regio's terug te dringen en uiteindelijk uit te bannen overeenkomstig de in de Verdragen vastgelegde doelstellingen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking.

1.5.2. Meerwaarde van de deelname van de EU

De EU bevindt zich in een unieke onpartijdige positie om een gedeelte van de externe bijstand van de EU in naam van en samen met de lidstaten te verlenen, zodat zij meer geloofwaardigheid krijgt in de landen waarin zij actief is. Enkel de EU heeft de kritieke massa om te kunnen reageren op mondiale uitdagingen zoals armoedebestrijding en klimaatverandering. Dankzij haar grote omvang en het bestaande netwerk van internationale overeenkomsten kan zij hulp tot bij de armen brengen in een aantal van 's werelds meest afgelegen gebieden, waarbij zij zowel hulp verstrekt als coördineert.

In haar rol als bevorderaar van inclusiviteit en multilateralisme kan de Unie meer doen dan andere internationale organisaties.

Als de Unie verenigd optreedt, kan zij meer effect sorteren en meer druk uitoefenen op het gebied van beleidsdialoog en samenwerking tussen donoren.

Een EU-aanpak is ook kosteneffectiever, met lagere administratieve kosten dan gemiddeld.

1.5.3. Lering getrokken uit soortgelijke ervaringen in het verleden

De evaluaties, verslagen van de Rekenkamer en tussentijdse evaluaties van de geografische programma's tonen aan dat er dankzij het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI) vooruitgang werd geboekt in de verwezenlijking van verschillende MDG's in de DCI-ontwikkelingslanden. Overeenkomstig het beginsel van eigen verantwoordelijkheid is het echter aan de begunstigde regeringen om de nodige hervormingen door te voeren en het nodige beleid aan te nemen en uit te voeren die de motor vormden van deze prestaties.

De nieuwe uitvoeringsmodaliteiten voor het DCI, zoals begrotingssteun en sectorale benadering, maakten een nauwere samenwerking met de partnerlanden mogelijk: er bestaat een duidelijk verband tussen het niveau van beleidsdialoog met de begunstigde landen en de modaliteit van het verlenen van bijstand. Daarnaast hebben de nieuwe uitvoeringsmodaliteiten gezorgd voor een meer doeltreffende taakverdeling door medefinanciering onder donoren mogelijk te maken.

De thematische programma's gaven de Commissie extra flexibiliteit in het aanpakken van bepaalde uitdagingen en vormden ook een nuttig instrument ter aanvulling van de geografische programma's.

In een gemondialiseerde omgeving is er nood aan een wederzijdse versterking van interne en externe acties. Het uitgangspunt is dat integratie, en niet herhaling, het kernwoord moet zijn. De bestaande structuur was ontoereikend om de Commissie snel op voldoende grote schaal te laten optreden, hoewel dat essentieel was om de doeltreffendheid van het interne EU-beleid te garanderen.

In sommige gevallen waren de thematische programma's niet flexibel genoeg om op recente mondiale crises te reageren (bv. de voedselprijzencrisis, de vogelgriep) of om internationale verbintenissen na te komen die op het hoogste politieke niveau zijn aangegaan (bv. biodiversiteit en klimaatverandering). De middelen uit de thematische programma's moeten dus op een flexibelere manier kunnen worden besteed zodat de inzet op lange termijn in verband met mondiale collectieve goederen en uitdagingen voorspelbaarder wordt, en om te reageren op de verschillende schokken die de armsten treffen.

De ontwikkelingssamenwerking is nog steeds te versnipperd en te ambitieus. Bovendien moet de complementariteit tussen de geografische en de thematische programma's worden versterkt.

Er werd onvoldoende rekening gehouden met de specifieke behoeften van landen in crisis-, postcrisis- en kwetsbare situaties, en de stroefheid van het besluitvormingsproces voor de toewijzing van middelen, de programmering en de uitvoering maakte het voor de EU moeilijk om snel te reageren op snel evoluerende situaties.

Het DCI bevatte indicatieve toewijzingen per regio, zonder een gedeelte van de middelen niet toe te wijzen om zo enige ruimte te laten om middelen te mobiliseren om te reageren op onvoorziene behoeften.

Tot slot is het huidige programmerings- en uitvoeringsproces voor het DCI te complex, en staat het niet toe om de programmeringscyclus van de EU af te stemmen op de cycli van haar partners. Bovendien wordt gezamenlijke programmering met de lidstaten onvoldoende vergemakkelijkt. Voorts is er geen duidelijk rechtskader voor het aanwenden van innovatieve instrumenten die door andere donoren worden gebruikt, zoals het samenvoegen van subsidies en leningen en het gebruik van publiek-private partnerschappen.

1.5.4. Samenhang en eventuele synergie met andere relevante instrumenten

Het herziene instrument maakt integraal deel uit van de algemene structuur van financieringsinstrumenten voor extern optreden, die rond vier belangrijke hoofdstukken zal worden georganiseerd: een op het beleid gebaseerd hoofdstuk dat voornamelijk gericht is op de samenwerking met de partnerlanden binnen en buiten de begroting; werken aan horizontale prioriteiten en waarden; humanitaire hulp en civiele bescherming; en crisismanagement.

Bovendien zal voor elk land de ontwikkelingssamenwerking een aanvulling vormen op het nieuwe partnerschapsinstrument. De interactie tussen het DCI, het EOF en het ENPI zal bijzonder sterk zijn onder de thematische programma's van het DCI voor organisaties van het maatschappelijk middenveld/plaatselijke overheden en voor mondiale collectieve goederen en uitdagingen, aangezien de middelen uit die programma's maatregelen zullen bestrijken en/of aanvullen in de geografische zones die vallen onder deze respectieve instrumenten op het gebied van: steun voor het maatschappelijk middenveld en de plaatselijke overheden, klimaatverandering, energie, voedselzekerheid, menselijke ontwikkeling en migratie.

Interactie met het handelsbeleid, in het bijzonder SAP/SAP-plus en „alles behalve wapens”‑regelingen, maar ook handelsovereenkomsten zullen bijzonder belangrijk blijven bij acties van hulp voor handel/handelsgerelateerde bijstand die in het kader van het DCI zowel op bilateraal als op regionaal niveau worden gefinancierd.

In een gemondialiseerde omgeving maakt intern EU-beleid op verschillende terreinen (zoals milieu, klimaatverandering, werkgelegenheid (met inbegrip van fatsoenlijk werk), gendergelijkheid, energie, water, vervoer, justitie en veiligheid, onderzoek, informatiemaatschappij, immigratie, visserij) meer en meer deel uit van het extern optreden van de EU, en in overeenstemming met de Europa 2020-agenda en het Verdrag van Lissabon is een wederzijdse versterking van de interne en de externe acties nodig. Het uitgangspunt is dat integratie, en niet herhaling, de kernprioriteit moet zijn. De voornaamste argumenten zijn: i) samenhang van het extern optreden; ii) doeltreffendheid van de hulp, met name de verbintenis om het aantal actoren en programma's te verminderen; en iii) maximaliseren van synergieën tussen beleidsdoelstellingen.

1.6. Duur en financiële gevolgen

x Voorstel/initiatief met een beperkte geldigheidsduur

– ¨  Voorstel/initiatief

– x Financiële gevolgen van 01/01/2014 tot 31/12/2020

– x Voorstel/initiatief met een onbeperkte geldigheidsduur van kracht vanaf 01/01/2014

– Uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en met JJJJ,

– gevolgd door een volledige uitvoering.

1.7. Beoogde beheersvorm(en)[32]

x Direct gecentraliseerd beheer door de Commissie

x Gecentraliseerd indirect beheer door delegatie van uitvoeringstaken aan:

– x uitvoerende agentschappen

– x door de Gemeenschappen opgerichte organen[33]

– x nationale openbare organen of organen met een openbare dienstverleningstaak

– ¨  personen aan wie de uitvoering van specifieke acties in het kader van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie is toevertrouwd en die worden genoemd in het betrokken basisbesluit in de zin van artikel 49 van het Financieel Reglement

¨ Gedeeld beheer met lidstaten

x Gedecentraliseerd beheer met derde landen

x Gezamenlijk beheer met internationale organisaties (geef aan welke)

Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder „Opmerkingen”.

Opmerkingen

De maatregelen die in het kader van deze verordening zullen worden gefinancierd, worden uitgevoerd onder direct gecentraliseerd beheer door de Commissie vanuit de hoofdzetel en/of via de gedeconcentreerde delegaties van de Unie en onder eender welke andere beheersmethode waarin het Financieel Reglement voorziet teneinde de doelstellingen van de verordening beter te bereiken.

Er kan worden voorzien in gezamenlijk beheer, waar van toepassing, voor specifieke acties met VN-agentschappen en instanties, Europese of internationale financiële instellingen zoals de Europese Investeringsbank, de Europese Bank voor wederopbouw en ontwikkeling, de Wereldbank of de Afrikaanse Ontwikkelingsbank, en andere internationale organisaties die op het gebied van ontwikkeling actief zijn.

2. BEHEERSMAATREGELEN 2.1. Regels inzake toezicht en verslaglegging

Vermeld frequentie en voorwaarden.

De monitoring- en evaluatiesystemen van de Europese Commissie zijn in toenemende mate gericht op resultaten. Hierbij zijn interne personeelsleden en externe deskundigheid betrokken.

Task managers in de delegaties en op de hoofdzetel houden continu op verschillende manieren toezicht op de uitvoering van projecten en programma's, inclusief waar mogelijk aan de hand van bezoeken ter plaatse. Toezicht verstrekt waardevolle informatie over de vooruitgang; het helpt managers om huidige en potentiële knelpunten vast te stellen, en om corrigerende maatregelen te nemen.

Externe onafhankelijke deskundigen worden ingehuurd om de prestaties van de externe acties van de EU via drie verschillende stelsels te beoordelen. Deze beoordelingen dragen bij tot verantwoordelijkheid en tot de verbetering van lopende interventies; zij maken het ook mogelijk om lering te trekken uit vroegere ervaringen om het toekomstige beleid en toekomstige acties te onderbouwen. De instrumenten maken allemaal gebruik van de internationaal erkende OESO/DAC evaluatiecriteria, waaronder (mogelijke) effecten.

Ten eerste, op het projectniveau, verstrekt de door de hoofdzetel beheerde resultaatgerichte monitoring (ROM) een korte, gerichte momentopname van de kwaliteit van een steekproef van interventies. Aan de hand van een sterk gestructureerde, gestandaardiseerde methodiek kennen onafhankelijke ROM-deskundigen scores toe die de sterke en de zwakke punten van het project benadrukken, en doen zij aanbevelingen om de doeltreffendheid te verhogen.

Evaluaties op projectniveau, die worden beheerd door de EU-delegatie die voor het project verantwoordelijk is, verschaffen een meer gedetailleerde grondige analyse en helpen projectmanagers om lopende interventies te verbeteren en toekomstige interventies voor te bereiden. Externe onafhankelijk deskundigen met thematische en geografische deskundigheid worden ingehuurd om de analyse uit te voeren en bij alle belanghebbenden, niet in het minst de eindbegunstigden, feedback en bewijzen te verzamelen.

De Commissie voert ook strategische evaluaties van haar beleid uit, van programmering en strategie tot de uitvoering van interventies in een specifieke sector (zoals gezondheid, onderwijs, enz.), in een land of regio, of van een specifiek instrument. Deze evaluaties zijn een belangrijke inbreng voor de formulering van het beleid en het ontwerp van instrumenten en projecten. Deze evaluaties worden allemaal gepubliceerd op de website van de Commissie en een samenvatting van de bevindingen is opgenomen in het jaarverslag aan de Raad en het Europees Parlement.

2.2. Beheers- en controlesysteem 2.2.1. Geconstateerde risico's

Risico-omgeving

De operationele omgeving van hulp in het kader van dit instrument wordt gekenmerkt door de volgende risico's: het niet verwezenlijken van de doelstellingen van het instrument, een suboptimaal financieel beheer en/of het niet voldoen aan de toepasselijke voorschriften (fouten wat betreft wettigheid en regelmatigheid):

– economische/politieke instabiliteit en/of natuurrampen kunnen leiden tot moeilijkheden en vertragingen qua ontwerp en uitvoering van interventies, vooral in zwakke staten;

– een gebrek aan institutionele en administratieve capaciteit in de partnerlanden kan leiden tot moeilijkheden en vertragingen qua ontwerp en uitvoering van interventies;

– geografisch verspreide projecten en programma's (die veel staten/gebieden/regio's behelzen) kunnen uitdagingen vormen op het gebied van logistiek/middelen voor toezicht - vooral de follow-up ter plaatse van activiteiten;

– de diversiteit van potentiële partners/begunstigden met hun diverse internecontrolestructuren en -capaciteiten kan leiden tot versnippering en de doelmatigheid en efficiëntie van de beschikbare middelen van de Commissie om de uitvoering te ondersteunen en controleren, verminderen;

– gebrekkige kwaliteit en kwantiteit van beschikbare gegevens over de resultaten en de effecten van externe hulp/uitvoering van nationaal ontwikkelingsplannen in de partnerlanden kunnen verhinderen dat de Commissie verslag kan uitbrengen over en haar verantwoordelijkheid kan nemen voor resultaten.

Verwacht niveau van risico van niet-naleving van de toepasselijke voorschriften

De nalevingsdoelstelling voor het instrument is een behoud van het risiconiveau van niet-naleving (foutenpercentage) voor de portefeuille van EuropeAid uit het verleden, wat overeenkomt met een „netto”‑restfoutenpercentage (op meerjarige basis nadat alle geplande controles en correcties op gesloten contracten zijn uitgevoerd) van minder dan 2 %. Dit impliceerde traditioneel een geraamd foutenbereik van 2-5 % voor een jaarlijkse willekeurige steekproef van verrichtingen die door de Europese Rekenkamer ten behoeve van de jaarlijkse betrouwbaarheidsverklaring werd genomen. EuropeAid beschouwt dit als het laagste risico van niet-naleving dat verwezenlijkt kan worden in het licht van de risicovolle omgeving en rekening houdend met de administratieve lasten en de nodige kostenefficiëntie van controles op de naleving.

2.2.2. Beoogde controlemiddel(en)

Internecontrolestructuur EuropeAid

Het interne controle-/beheersproces van EuropeAid is ontworpen om redelijke zekerheid te verstrekken betreffende de verwezenlijking van de doelstellingen qua doelmatigheid en efficiëntie van haar operaties, de betrouwbaarheid van haar financiële verslaglegging en de naleving van het relevante juridische en procedurele kader.

Doelmatigheid en efficiëntie

Ter garantie van de doelmatigheid en efficiëntie van haar operaties (en om het hoge risiconiveau in verband met externe hulp te beperken), zal EuropeAid, naast alle elementen van het strategisch beleid en het planningsproces voor de Commissie in haar geheel, de interne-auditomgeving en andere vereisten van de internecontrolenormen van de Commissie, blijven beschikken over een op maat gesneden kader voor het beheer van de hulp, dat voor al haar instrumenten zal gelden:

– een gedeconcentreerd beheer van het merendeel van de externe hulp door de EU-delegaties ter plekke;

– duidelijke en formele afbakening van de financiële verantwoordelijkheid (van de gedelegeerde ordonnateur (directeur-generaal)) aan de hand van een subdelegatie van de gesubdelegeerde ordonnateur (directeur) op de hoofdzetel aan het hoofd van de delegatie;

– regelmatige verslaglegging van de EU-delegaties aan de hoofdzetel (verslagen over het beheer van de externe bijstand) inclusief een jaarlijkse betrouwbaarheidsverklaring door het hoofd van de delegatie;

– voorzien van een degelijk opleidingsprogramma voor de personeelsleden in de hoofdzetel en in de delegaties;

– aanzienlijke ondersteuning en begeleiding van de hoofdzetel/de delegatie (ook via internet);

– regelmatige controlebezoeken aan „gedeconcentreerde” delegaties om de drie tot zes jaar;

– een methodiek voor projectmanagement en voor het beheer van de programmacyclus bestaande uit:

– instrumenten voor kwaliteitsondersteuning voor het uitwerken van de interventie, de uitvoeringsmethode, het financieringsmechanisme, het beheerssysteem, de beoordeling en selectie van uitvoerende partners, enz.;

– programma- en projectbeheer, monitoring- en verslagleggingsinstrumenten voor een doeltreffende uitvoering, met inbegrip van regelmatige externe monitoring van projecten ter plaatse;

– belangrijke evaluatie- en audit-componenten.

Financiële verslaglegging en boekhouding

EuropeAid zal de hoogste normen op het gebied van boekhouding en financiële verslaglegging blijven nastreven, door gebruik te maken van het boekhoudsysteem op transactiebasis (ABAC) van de Commissie en van de specifieke instrumenten voor externe hulp, zoals het Common Relex Information System (CRIS).

In verband met de naleving van het relevante wettelijke en procedurele kader, zijn de methoden voor controle op de naleving uiteengezet in punt 2.3 (maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden)

2.3. Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

Vermeld de bestaande of geplande preventie- en beschermingsmaatregelen.

Gezien de risicovolle omgeving waarin EuropeAid werkzaam is, moeten haar systemen anticiperen op een aanzienlijk aantal potentiële nalevingsfouten (onregelmatigheden) in de verrichtingen en zo vroeg mogelijk in het betalingsproces een hoog niveau van preventie, detectie en correctiecontroles inbouwen. Dit betekent in praktijk dat de controles op de naleving van EuropeAid vooral zullen steunen op belangrijke controles vooraf op een meerjarige basis, zowel door externe controleurs als door personeelsleden van de Commissie ter plaatse, vóór de eindafrekening van het project (waarbij ook nog steeds een aantal audits en -controles achteraf worden verricht), die heel wat verder gaan dan de financiële waarborgen die door het Financieel Reglement worden opgelegd. Het nalevingskader van EuropeAid bestaat onder meer uit de volgende belangrijke componenten:

Preventieve maatregelen

- Verplichte basisopleiding betreffende fraudeproblemen voor de personeelsleden die bij het beheer van de hulp betrokken zijn en de externe controleurs;

- Bieden van begeleiding (ook via internet), inclusief de praktische gids voor opdrachten, de EuropeAid Companion en de toolkit voor financieel beheer (voor uitvoerende partners);

- Beoordeling vooraf om te garanderen dat de overheden die instaan voor het beheer van middelen onder gezamenlijk en gedecentraliseerd beheer, passende fraudebestrijdingsmaatregelen ter preventie en detectie van fraude in het beheer van EU-middelen toepassen;

- Screening vooraf van de fraudebestrijdingsmechanismen die in het partnerland voorhanden zijn, als onderdeel van de beoordeling van het ontvankelijkheidscriterium van beheer van overheidsfinanciën voor het ontvangen van begrotingssteun (d.w.z. actieve inzet om fraude en corruptie te bestrijden, geschikte inspectieautoriteiten, voldoende gerechtelijke capaciteit en efficiënte reactie- en sanctiemechanismen);

- De Commissie ondertekende in 2008 in Accra het Internationale initiatief inzake transparantie van ontwikkelingshulp (IATI), waarin zij instemde met een norm voor transparantie van hulp die meer tijdige, gedetailleerde en regelmatige gegevens over hulpstromen en documenten garandeert;

- De Commissie voert sinds 14 oktober 2011 de eerste fase van de IATI-norm voor transparantie bij het publiceren van informatie over hulp uit, voordat in november 2011 het volgende forum op hoog niveau over de doeltreffendheid van hulp in Busan plaatsvindt. Daarnaast zal de Commissie in samenwerking met de EU-lidstaten werken aan een gezamenlijke online IT-applicatie, TR-AID genaamd, die de gegevens over EU-hulp die via het IATI en andere bronnen worden verstrekt, in gebruiksvriendelijke informatie over hulp omzet.

Detectie en corrigerende maatregelen

- Externe audits en controles (zowel verplicht als op basis van risico's), inclusief door de Europese Rekenkamer;

- Retroactieve controles (op basis van risico's) en terugvorderingen;

- Opschorting van de EU-financiering wanneer er sprake is van een ernstig fraudegeval, inclusief grootschalige corruptie, totdat de autoriteiten passende maatregelen hebben genomen om dergelijke fraude in de toekomst te corrigeren en voorkomen.

EuropeAid zal haar fraudebestrijdingsstrategie verder ontwikkelen in overeenstemming met de nieuwe fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie (CAFS), die op 24 juni 2011 is aangenomen, om onder meer te garanderen dat:

- de interne fraudebestrijdingscontroles van EuropeAid volledig zijn afgestemd op de fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie;

- de aanpak van frauderisicobeheer van EuropeAid is afgestemd op het identificeren van frauderisicogebieden en passende reacties;

- de systemen die in derde landen voor de besteding van EU‑middelen worden toegepast, het mogelijk maken om relevante gegevens te verzamelen die voor het frauderisicobeheer kunnen worden gebruikt (bv. dubbele financiering);

- waar nodig netwerkgroepen en doeltreffende IT-instrumenten voor de analyse van fraudegevallen in de sector van de externe hulp kunnen worden ingevoerd.

2.4. Raming van de kosten en baten van de controles

Voor de portefeuille van EuropeAid als geheel bedragen de kosten van interne controles/beheer in het totaal jaarlijks naar schatting gemiddeld 658 miljoen euro aan vastleggingen in de begrotingsplanning 2014-2020. Dit bedrag omvat het beheer van het EOF, dat op een geïntegreerde manier binnen de beheersstructuur van EuropeAid functioneert. Deze „niet-operationele” kosten vertegenwoordigen ongeveer 6,4 % van het geraamde jaarlijkse gemiddelde van 10,2 miljard euro aan totale (operationele + administratieve) vastleggingen voor de uitgaven van DEVCO die in de periode 2014-2020 uit de algemene begroting van de EU en het EOF worden gefinancierd.

Deze beheerskosten omvatten de kosten van alle EuropeAid-personeelsleden op de hoofdzetel en in de delegaties, infrastructuur, reizen, opleiding, monitoring, evaluatie en auditopdrachten (inclusief die welke door de begunstigden worden gestart).

EuropeAid is van plan om de verhouding beheers-/operationele activiteiten geleidelijk te verminderen, nu de regelingen van de nieuwe instrumenten verbeterd en vereenvoudigd zijn op basis van de wijzigingen die er waarschijnlijk aankomen met het herziene Financieel Reglement. De voornaamste baten van deze beheerskosten bestaan in het verwezenlijken van de beleidsdoelstellingen en het efficiënt en doelmatig gebruik van de middelen. Met robuuste en kostenefficiënte preventieve maatregelen en andere controles kan worden gegarandeerd dat de middelen wettig en regelmatig worden gebruikt.

Hoewel er verder naar zal worden gestreefd om de beheersactiviteiten en de controles van de naleving te verbeteren en zo goed mogelijk op de uitgaven af te stemmen, zijn de kosten daarvan globaal genomen noodzakelijk om te garanderen dat de doelstellingen van de instrumenten doelmatig en efficiënt worden verwezenlijkt met een minimaal risico van niet-naleving (restfoutenpercentage van minder dan 2 %). Zij zijn aanzienlijk lager dan de risico's die zijn verbonden aan het afschaffen of terugschroeven van de interne controles op dit risicovolle gebied. 

3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 3.1. Rubriek(en) van het meerjarige financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

· Bestaande begrotingsonderdelen van de uitgaven

In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarig financieel kader || Begrotingsonderdeel || Soort uitgaven || Bijdrage

Rubriek IV Europa als wereldspeler || GK/NGK ([34]) || van EFTA[35]-landen || van kandidaat-lidstaten[36] || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement

19 || 19 01 04 Administratieve uitgaven van het DCI-beleidsterrein „Externe betrekkingen” || NGK || NEE || NEE || NEE || NEE

19 || 19 02: Samenwerking met derde landen op het gebied van asiel en migratie || GK || NEE || NEE || NEE || NEE

19 || 19 09: Betrekkingen met Latijns-Amerika || GK || NEE || NEE || NEE || NEE

19 || 19 10: Betrekkingen met Azië, Centraal-Azië en het Midden-Oosten (Irak, Iran, Jemen) || GK || NEE || NEE || NEE || NEE

19 || 19 11: Beleidsstrategie en coördinatie voor het beleidsterrein „Externe betrekkingen” || GK || NEE || NEE || NEE || NEE

21 || 21 01 04 Administratieve uitgaven van het beleidsterrein „Ontwikkeling en betrekkingen met de ACS-staten” || NGK || NEE || NEE || NEE || NEE

21 || 21 02: Voedselzekerheid || GK || NEE || NEE || NEE || NEE

21 || 21 03: Niet-overheidsactoren in ontwikkeling || GK || NEE || NEE || NEE || NEE

21 || 21 04: Milieu en duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van energie || GK || NEE || NEE || NEE || NEE

21 || 21 05: Menselijke en sociale ontwikkeling || GK || NEE || NEE || NEE || NEE

· Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen[37]

In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarig financieel kader || Begrotingsonderdeel || Soort uitgaven || Bijdrage

Nummer [Omschrijving………………….…………..] || GK/NGK || van EVA-landen || van kandidaat-lidstaten || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement

|| [XX.YY.YY.YY] || || JA/ NEE || JA/NEE || JA/ NEE || JA/NEE

3.2. Geraamde gevolgen voor de uitgaven 3.2.1. Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

miljoen euro (tot op 3 decimalen)

Rubriek van het meerjarig financieel kader: 4 || Nummer ||

DG: DEVCO || || || Jaar N[38] 2014 || Jaar N+1 2015 || Jaar N+2 2016 || Jaar N+3 2017 || Jaar N+4 2018 || Jaar N+5 2019 || Jaar N+6 2020 || TOTAAL

Ÿ Beleidskredieten || || || || || || || ||

Instrument voor ontwikkelingssamenwerking (19.02, 19.09, 19.10, 21.02, 21.03, 21.04, 21.05, 21.06) || Vastleggingen || (1) || 2 606,815 || 2 788,125 || 2 980,045 || 3 182,977 || 3 390,185 || 3 614,782 || 3 846,274 || 22 409,105

Betalingen || (2) || 411,383 || 579,190 || 1 206,218 || 1 765,760 || 2 383,491 || 3 257,677 || 12 805,385 || 22 409,105

Uit de begroting voor specifieke programma's gefinancierde  administratieve kredieten[39] || || || || || || || ||

Nummer begrotingsonderdeel 19.0104 01 en 21.010401 || || (3) || 109,885 || 114,975 || 120,254 || 125,723 || 135,115 || 136,918 || 142,726 || 894,363

TOTAAL kredieten voor DG DEVCO || Vastleggingen || =1+3 || 2 716,700 || 2 903,100 || 3 100,300 || 3 308,700 || 3 525,300 || 3 751,700 || 3 989,000 || 23 294,700

Betalingen || =2+3 || 521,268 || 694,165 || 1 326,472 || 1 891,483 || 2 518,606 || 3 394,595 || 12 948,111 || 23 294,700

Ÿ TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || (4) || 2 606,815 || 2 788,125 || 2 980,045 || 3 182,977 || 3 390,185 || 3 614,782 || 3 846,274 || 22 400,337

Betalingen || (5) || 411,383 || 579,190 || 1 206,218 || 1 765,760 || 2 383,491 || 3 257,677 || 12 805,385 || 22 409,105

Ÿ TOTAAL uit de begroting voor specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten || (6) || 109,885 || 114,975 || 120,254 || 125,723 || 135,115 || 136,918 || 142,726 || 885,595

TOTAAL kredieten voor RUBRIEK <4> van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || =4+6 || 2 716,700 || 2 903,100 || 3 100,300 || 3 308,700 || 3 525,300 || 3 751,700 || 3 989,000 || 23 294,700

Betalingen || =5+6 || 521,268 || 694,165 || 1 326,472 || 1 891,483 || 2 518,606 || 3 394,595 || 12 948,111 || 23 294,700

Rubriek van het meerjarig financieel kader: || 5 || „Administratieve uitgaven”

miljoen euro (tot op 3 decimalen)

|| || || Jaar N 2014 || Jaar N+1 2015 || Jaar N+2 2016 || Jaar N+3 2017 || Jaar N+4 2018 || Jaar N+5 2019 || Jaar N+6 2020 || TOTAAL

DG: DEVCO || ||

Ÿ Personele middelen || 85,041 || 84,182 || 83,329 || 82,480 || 82,480 || 82,480 || 82,480 || 582,473

Ÿ Andere administratieve uitgaven || 3,909 || 3,818 || 3,781 || 3,755 || 3,755 || 3,755 || 3,75526,528 ||

TOTAAL DG DEVCO || Kredieten || 88,950 || 88,000 || 87,110 || 86,235 || 86,235 || 86,235 || 86,235 || 609,001

TOTAAL kredieten voor RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || (Totaal vastleggingen = totaal betalingen) || 88,950 || 88,000 || 87,110 || 86,235 || 86,235 || 86,235 || 86,235 || 609,001

miljoen euro (tot op 3 decimalen)

|| || || Jaar N 2014 || Jaar N+1 2015 || Jaar N+2 2016 || Jaar N+3 2017 || Jaar N+4 2018 || Jaar N+5 2019 || Jaar N+6 2020 || TOTAAL

TOTAAL kredieten voor RUBRIEK 1 tot en met 5 van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || 2 805,650 || 2 991,100 || 3 187,410 || 3 394,935 || 3 611,535 || 3 837,935 || 4 075,235 || 23 903,701

Betalingen || 610,218 || 782,165 || 1 413,582 || 1 977,718 || 2 604,841 || 3 480,830 || 13 034,346 || 23 903,701

3.2.2. Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

– ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

– ý  Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Vastleggingskredieten, miljoen euro (tot op 3 decimalen)

Vermeld doelstellingen en outputs ò || || || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || Jaar N+4 tot N+7 || TOTAAL ||

OUTPUTS ||

|| || || Kosten || Kosten || Kosten || Kosten || Kosten || Kosten || Totale kosten ||

Geografische programma's[40] || || || || || || || || . ||

Subtotaal || 1 631,732 || 1 743,689 || 1 862,134 || 1 987,305 || 2 117,402 || 2 253,384 || 2 395,938 || 13 991,50 ||

Thematisch programma voor mondiale collectieve goederen en uitdagingen || || || || || || || || || || || || || || || || ||

Subtotaal || 735,099 || 785,536 || 838,895 || 895,285 || 953,894 || 1 015,154 || 1 079,375 || 6303,20 ||

Thematisch programma voor organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden || || || || || || || || || || || || || || || || ||

Subtotaal || 233,246 || 249,250 || 266,181 || 284,073 || 302,670 || 322,108 || 342,485 || 2 000,00 ||

Pan-Afrikaans programma || || || || || || || || || || || || || || || || ||

Subtotaal || 116,623 || 124,625 || 133,090 || 142,037150,335 || 161,054 || 171,242 || 1 000,00 ||

TOTALE KOSTEN || 2 716,700 || 2 903,100 || 3 100,300 || 3 308,700 || 3 525,300 || 3 751,700 || 3 989,000 || 23 294,70

3.2.3. Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten 3.2.3.1. Samenvatting

– ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

– x Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

miljoen euro (tot op 3 decimalen)

|| Jaar N[41] 2014 || Jaar N+1 2015 || Jaar N+2 2016 || Jaar N+3 2017 || Jaar N+4 2018 || Jaar N+5 2019 || Jaar N+6 2020 || TOTAAL

RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || || || || || || || ||

Personele middelen || 85,041 || 84,182 || 83,329 || 82,480 || 82,480 || 82,480 || 82,480 || 582,473

Andere administratieve uitgaven || 3,909 || 3,818 || 3,781 || 3,755 || 3,755 || 3,755 || 3,75526,528 ||

Subtotaal RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || 88,950 || 88,000 || 87,110 || 86,235 || 86,235 || 86,235 || 86,235 || 609,001

Buiten RUBRIEK 5[42] van het meerjarig financieel kader || || || || || || || ||

Personele middelen || 97,417101,668 || 106,059 || 110,589 || 115,154 || 119,788 || 124,527 || 775,203 ||

Andere administratieve uitgaven || 12,467 || 13,307 || 14,195 || 15,134 || 19,961 || 17,129 || 18,199 || 110,392

Subtotaal buiten RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || 109,885 || 114,975 || 120,254 || 125,723 || 135,115 || 136,918 || 142,726 || 885,595

TOTAAL || 198,8 || 202,976 || 207,364 || 211,958 || 221,350 || 223,152 || 228,961 || 1 494,596

3.2.3.2.  Geraamde personeelsbehoeften

– ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig

– x Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Raming in een geheel getal (of met hoogstens 1 decimaal)

|| || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || Jaar N+4 2018 || Jaar N+5 2019 || Jaar N+6 2020

|| Ÿ Formatieplaatsen (ambtenaren en tijdelijke functionarissen) ||

|| XX 01 01 01 (hoofdzetel en vertegenwoordigingen van de Commissie) || 357,2 || 353,6 || 350,1 || 346,6 || 346,6 || 346,6 || 346,6

|| XX 01 01 02 (delegaties) || 157,8 || 156,2 || 154,6 || 153,0 || 153,0 || 153,0 || 153,0

|| XX 01 05 01 (onderzoek onder contract) || || || || || || ||

|| 10 01 05 01 (eigen onderzoek) || || || || || || ||

|| Ÿ Extern personeel (in voltijds equivalent: VTE)[43] ||

|| XX 01 02 01 (CA, INT, SNE van de „totale financiële middelen”) || 24,1 || 23,9 || 23,6 || 23,4 || 23,4 || 23,4 || 23,4

|| XX 01 02 02 (CA, INT, JED, LA en SNE in de delegaties) || || || || || || ||

XX 01 04 yy[44] || - in de hoofdzetel[45] || 146,3 || 143,5 || 140,6 || 137,9 || 135,2 || 132,5 || 129,9 ||

- in delegaties || 985,7 || 1032,7 || 1081,2 || 1131,2 || 1181,7 || 1232,9 || 1285,3 ||

|| XX 01 05 02 (CA, INT, SNE - onderzoek onder contract) || || || || || || ||

|| 10 01 05 02 (CA, INT, SNE – eigen onderzoek) || || || || || || ||

|| Andere begrotingsonderdelen (te vermelden) || || || || || || ||

|| TOTAAL || 1 671,1 || 1 709,8 || 1 750,1 || 1 792,1 || 1 839,8 || 1 888,4 || 1 938,1

XX is het beleidsterrein of de begrotingstitel.

Hiervoor zal een beroep worden gedaan op de personeelsleden van het DG die reeds met het beheer van de actie zijn belast en/of binnen het DG zijn heringedeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzing - met inachtneming van de budgettaire beperkingen - aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

Beschrijving van de uit te voeren taken:

Ambtenaren en tijdelijke functionarissen ||

Extern personeel ||

3.2.4. Verenigbaarheid met het meerjarig financieel kader 2014-2020

– ý  Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het meerjarig financieel kader 2014-2020

– ¨  Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van het meerjarig financieel kader

Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

– ¨  Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarig financieel kader[46]

Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

3.2.5. Bijdragen van derden

– ý Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden

– ¨ Het voorstel/initiatief voorziet in medefinanciering, zoals hieronder wordt geraamd:

Kredieten miljoen euro (tot op 3 decimalen)

|| Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || Totaal

Invullen: medefinancieringsbron || || || || || || || ||

TOTAAL medegefinancierde kredieten || || || || || || || ||

3.3       Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

– ý  Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten

– ¨  Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

¨         voor de eigen middelen

¨         voor de diverse ontvangsten

miljoen euro (tot op 3 decimalen)

Begrotingsonderdeel voor ontvangsten: || Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten || Gevolgen van het voorstel/initiatief[47]

Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel kolommen als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Artikel …………. || || || || || || || ||

Voor de diverse ontvangsten die worden „toegewezen”, vermeld het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.

Vermeld de wijze van berekening van de gevolgen voor de ontvangsten.

[1]               Het EOF, het mondiaal fonds voor het klimaat en de biodiversiteit en de reserve voor spoedhulp vullen dit aan en blijven buiten de EU-begroting.

[2]               Activiteiten in verband met duurzame energie zullen een van de kerngebieden voor de uitgaven inzake klimaatverandering worden. Gezien de sleutelrol van gezonde ecosysteemdiensten voor de voedselproductie, zal ook biodiversiteit, in het bijzonder wanneer die eveneens bijdraagt tot klimaatbestendigheid, een van de sleutelgebieden onder voedselzekerheid en duurzame landbouw zijn.

[3]               PB L ...

[4]               „Het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Unie en dat van de lidstaten completeren en versterken elkaar” (artikel 208).

[5]               Inzake energievoorzieningszekerheid en internationale samenwerking, zie de mededeling van 7.9.2011 „Het energiebeleid van de EU: verbintenissen met partners buiten onze grenzen” (COM(2011) 539).

[6]               Verordening (EU) nr. 182/2011.

[7]               Besluit 2010/427/EU van de Raad.

[8]               PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.

[9]               Millenniumverklaring van de Verenigde Naties, vastgesteld door de Algemene Vergadering op 18 september 2000.

[10]             Gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad, het Europees Parlement en de Commissie betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: De Europese consensus (PB C 46 van 24.2.2006, blz. 1).

[11]             Mededeling van 13 oktober 2011, nog niet bekendgemaakt in het PB.

[12]             Mededeling van 13 oktober 2011, nog niet bekendgemaakt in het PB.

[13]             Conclusies van de Raad van 15 mei 2007 over een EU-gedragscode inzake de complementariteit en de taakverdeling binnen het ontwikkelingsbeleid (document 9558/07).

[14]             Conclusies van de Raad van 17 november 2009 inzake een operationeel kader inzake doeltreffendheid van ontwikkelingshulp (document 15912/09, uitgebreid en bestendigd op 11 januari 2011 (document 18239/10).

[15]             Het strategische partnerschap Afrika-EU — Een gezamenlijke Afrika-EU-strategie, vastgesteld op de top van Lissabon op 9 december 2007.

[16]             Veiligheid en ontwikkeling - Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 20 november 2007 (document 15097/07).

[17]             Een EU-respons op kwetsbare situaties - Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 20 november 2007 (document 11518/07).

[18]             Conclusies van de Raad inzake conflictpreventie, 3101ste bijeenkomst van de Raad Buitenlandse Zaken, Luxemburg, 20 juni 2011.

[19]             COM(2010) 2020 definitief.

[20]             COM(2011) 500 definitief.

[21]             COM(2011) 637 definitief.

[22]             PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

[23]             PB L ...

[24]             PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30.

[25]             PB L …

[26]             PB L 314 van 30.11.2001, blz. 1.

[27]             PB L 163 van 2.7.1996, blz. 1.

[28]             In principe zouden middelen gelijkmatig worden toegewezen tussen milieu en klimaatverandering.

[29]             ABM: activiteitsgestuurd management – ABB: activiteitsgestuurde begroting.

[30]             DEVCO zal een wijziging van de beleidsterreinen aanvragen vanaf het begrotingsjaar 2014.

[31]             In de zin van artikel 49, lid 6, onder a) of b), van het Financieel Reglement.

[32]             Nadere informatie over beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn te vinden op de BudgWeb-site: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html.

[33]             In de zin van artikel 185 van het Financieel Reglement.

[34]             GK= gesplitste kredieten / NGK= niet-gesplitste kredieten.

[35]             EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.

[36]             Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, potentiële kandidaat-lidstaten uit de westelijke Balkan.

[37]             Aan te vullen in een later stadium.

[38]             Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen.

[39]             Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU (vroegere „BA”-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.

[40]             Zoals beschreven in punt 1.4.2. „Specifieke doelstelling(en) – Enkel de verschillende programma's van de verordening zijn opgenomen in de tabel…”.

[41]             Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen.

[42]             Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU (vroegere „BA”-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.

[43]             CA = arbeidscontractant; INT = uitzendkracht („intérimaire”); JED = jonge deskundige in delegaties („jeune expert en délégation”); LA = plaatselijke functionaris; SNE = gedetacheerd nationaal deskundige.

[44]             Onder het maximum voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere „BA”-onderdelen)..

[45]             Vooral voor de structuurfondsen, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en het Europees Visserijfonds (EVF).

[46]             Zie de punten 19 en 24 van het Interinstitutioneel Akkoord.

[47]             Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 25 % aan inningskosten.

Top