This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52011PC0840
Proposal for a REGULATION OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL establishing a financing instrument for development cooperation
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking
/* COM/2011/0840 definitief - 2011/0406 (COD) */
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking /* COM/2011/0840 definitief - 2011/0406 (COD) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL Het aantal
mensen dat in armoede leeft, blijft een groot probleem in de
ontwikkelingslanden. Hoewel er aanzienlijke vooruitgang werd geboekt, liggen de
meeste ontwikkelingslanden niet op koers om de millenniumdoelstellingen voor
ontwikkeling (MDG's) te behalen en zijn ze niet in staat met succes op weg te
gaan naar duurzame ontwikkeling in al haar betekenissen: economisch, sociaal en
ecologisch. Dat laatste behelst ook de aanpassing aan de klimaatverandering en
het beperken van de gevolgen ervan. De situatie
wordt verergerd door mondiale uitdagingen die opvallend aanwezig blijven, en
doordat de ontwikkelingslanden hard werden getroffen door de opeenvolging van
recente crises, wat uitmondde in, onder andere, sociale en economische
instabiliteit, toegenomen migratie, voedselonzekerheid en een toegenomen
kwetsbaarheid voor externe schokken. Er wordt in toenemende mate erkend dat de
klimaatverandering en de snelle bevolkingsgroei een steeds grotere bedreiging
vormen voor natuurlijke en milieuhulpbronnen, die onontbeerlijk zijn voor
sociaaleconomische groei. Dit kan een in veel ontwikkelingslanden al kwetsbare
situatie verergeren en bepaalde verwezenlijkingen op het vlak van ontwikkeling
ongedaan maken. De EU blijft zich
inzetten om de ontwikkelingslanden te helpen om de armoede terug te dringen en
uiteindelijk uit te bannen. Om deze doelstelling te behalen werd de verordening
tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking
(DCI) vastgelegd voor de periode 2007-2013, met de primaire en overkoepelende
doelstelling om de armoede in de partnerlanden en -regio's uit te bannen. Het
bestaat uit drie categorieën van programma's: i) bilaterale en regionale
geografische programma's die de samenwerking met Azië, Latijns-Amerika,
Centraal-Azië, het Midden-Oosten en Zuid-Afrika behelzen; ii) thematische
programma's die de volgende onderwerpen bestrijken: investeren in mensen, het
milieu en het duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van energie,
niet-gouvernementele actoren en plaatselijke overheden, voedselzekerheid, en
migratie en asiel; en iii) begeleidende maatregelen voor de suikerproducerende
landen. De huidige
DCI-verordening verstrijkt op 31 december 2013. De verschillende evaluaties van
het DCI erkenden dat deze verordening in het algemeen een meerwaarde biedt en
bijdraagt tot de verwezenlijking van de MDG's, maar brachten ook bepaalde
tekortkomingen aan het licht. Nieuwe uitdagingen, samen met de in de Europa
2020-strategie vastgelegde prioriteiten en het jongste ontwikkelingsbeleid van
de EU, hebben de Commissie ertoe aangezet om een voorstel uit te werken om de
DCI-verordening te herzien en aan te passen, in overeenstemming met de
mededeling „Een begroting voor Europa 2020” van 29 juni 2011 en de mededeling
„Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor
verandering” van 13 oktober 2011. 2. RESULTATEN VAN DE
RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN Openbare raadpleging De Commissie hield een raadpleging van het
publiek inzake de toekomstige financiering van het extern optreden van de EU
tussen 26 november 2010 en 31 januari 2011. Deze procedure steunde op een
online vragenlijst en een achtergronddocument „Welke financiering voor het
extern optreden van de EU na 2013?”. In het algemeen duidden de antwoorden niet
op de noodzaak van een belangrijke wijziging in de huidige structuur van de
bestaande instrumenten. Toch werden een aantal problemen vastgesteld waarmee
rekening werd gehouden bij het opstellen van de nieuwe DCI-verordening: ·
Een meerderheid van de respondenten (ongeveer
70 %) antwoordde dat een financiële tussenkomst door de EU een grote
meerwaarde te bieden heeft. De respondenten waren van mening dat de EU gebruik
moest maken van haar comparatief voordeel dat voortvloeit uit het feit dat zij
overal ter wereld ter plaatse aanwezig is, haar uitgebreide deskundigheid, haar
supranationale karakter en haar rol als facilitator van coördinatie. ·
Bijna alle respondenten (92 %) steunden een
meer gedifferentieerde benadering, aangepast aan de situatie van het
begunstigde land, om het effect van de financieringsinstrumenten van de EU te
bevorderen. In overeenstemming daarmee moet de differentiatie tussen de
begunstigde landen worden vergroot. ·
Vele respondenten waren het ermee eens dat moet
worden onderzocht of steun moet worden gekoppeld aan de voorwaarde dat het
begunstigde land de mensenrechten, minderheden, goed bestuur en de diversiteit
van culturele expressievormen eerbiedigt (78 %) en aan de kwaliteit van
zijn beleid en zijn vermogen en bereidheid om degelijk beleid uit te voeren
(63 %). In de voorgestelde verordening wordt het belang erkend van
nationale ontwikkelingsplannen, alsook de gezamenlijk opgestelde EU-strategieën
als basis voor samenwerking. Ook worden de fundamentele waarden en beginselen
van de Europese Unie benadrukt, waardoor er striktere voorwaarden worden
opgelegd en de wederzijdse verantwoordingsplicht wordt vergroot. ·
Een aanzienlijke meerderheid van de respondenten
was voorstander van meer flexibiliteit bij de uitvoering, met name voor het
aanpakken van transregionale uitdagingen. De respondenten waren van mening dat
deze flexibiliteit momenteel gehinderd wordt door de „geografische beperking”
van de instrumenten (het EOF is beperkt tot de ACS-landen, het DCI tot
Latijns-Amerika, Azië, Centraal-Azië, het Midden-Oosten en Zuid-Afrika en het
ENPI tot de naburige landen). De voorgestelde verordening bevat
uitvoeringsactiviteiten van transregionaal belang en bundelt de verschillende thematische
zwaartepunten om de flexibiliteit te verhogen en de uitvoering te
vereenvoudigen. ·
Een meerderheid van de respondenten was het ermee
eens dat gezamenlijke programmering en medefinanciering met de lidstaten (en
mogelijk met de begunstigde landen) het effect en de samenhang van het extern
optreden van de EU kunnen verhogen, de hulpverlening kunnen vereenvoudigen en
de totale transactiekosten kunnen verminderen. In de voorgestelde verordening
wordt hier terdege rekening mee gehouden. Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid De Commissie heeft verschillende verslagen
(evaluaties, audits, studies, tussentijdse evaluaties) intern beoordeeld. De
beoordeling keek naar wat werkte en wat niet werkte en trok hier lessen uit
voor het opstellen van de financieringsinstrumenten. De evaluatie toonde aan dat het huidige DCI
bijdraagt tot vooruitgang bij het behalen van de MDG's in de
ontwikkelingslanden. De uitvoeringsmodaliteiten van het DCI, zoals
begrotingssteun en de „sectorale benadering”, hebben een intensievere
samenwerking met de partnerlanden en een efficiëntere verdeling van het werk
door medefinanciering tussen donoren mogelijk gemaakt. Desondanks heeft de evaluatie een aantal
tekortkomingen vastgesteld. ·
Verschillende interne beleidsterreinen van de EU maken
steeds meer deel uit van het extern optreden van de EU. In overeenstemming met
de „Europa 2020-strategie” en het Verdrag van Lissabon was het nodig het intern
en het extern optreden wederzijds te versterken. De bestaande structuur was
ontoereikend om de Commissie doeltreffend op voldoende grote schaal te laten
optreden. Door verschillende thematische zwaartepunten in één rubriek te
bundelen, zal de situatie aanzienlijk verbeteren. ·
In sommige gevallen waren de thematische
programma's te versnipperd om op mondiale crises te reageren (bv. de
voedselprijzencrisis, de vogelgriep) of om internationale verbintenissen na te
komen die op het hoogste politieke niveau zijn aangegaan (bv. biodiversiteit en
klimaatverandering). De middelen uit de thematische programma's moesten dus op
een flexibelere manier kunnen worden besteed door verschillende thematische
programma's te bundelen en moesten kunnen worden gebruikt om een meer
samenhangend en allesomvattend engagement op de lange termijn met mondiale
collectieve goederen en uitdagingen mogelijk te maken en om te reageren op de
verschillende schokken die de armsten treffen. ·
De huidige DCI-verordening omvat diverse
ontwikkelingslanden, van de minst ontwikkelde landen tot hogere
midden-inkomenslanden. De recente toename van economische en sociale
ongelijkheden tussen de partnerlanden en de ontwikkeling van nieuwe
doelstellingen vragen om een verbeterde differentiatie. De voorgestelde nieuwe
verordening voorziet in verdere sturing voor differentiatie door de EU in staat
te stellen om de niet-terugvorderbare hulp toe te spitsen op die gebieden waar
zij nodig is en waar zij het meeste effect zal hebben. Om het beleidspakket te
vervolledigen, stelt de Commissie voor om een nieuw instrument te creëren (het
partnerschapsinstrument) om de doelstellingen aan te pakken die verder gaan dan
zuivere ontwikkelingshulp. ·
Het is moeilijk gebleken om overkoepelende
initiatieven voor verschillende regio's te steunen gezien de huidige structuur
van de instrumenten voor externe bijstandsverlening. Dit was met name het geval
bij de uitvoering van de gezamenlijke Afrika-EU-strategie. De nieuwe
DCI-verordening voorziet in een betere rechtsgrondslag voor de uitvoering van
de gezamenlijke Afrika-EU-strategie. ·
In de huidige DCI-verordening zijn de bepalingen
inzake zwakke staten en landen in postcrisissituaties ontoereikend: de noodzaak
om beleidsprocessen ter versterking van de rechtsstaat en het bestuur te
ondersteunen, wordt onderschat. Om overgangsuitdagingen aan te pakken zijn een
aantal responsen op nationaal niveau nodig, op basis van specifieke behoeften
en gekoppeld aan een gemeenschappelijke strategie (een holistische benadering).
De nieuwe verordening houdt beter rekening met deze uitdagingen en maakt het
besluitvormingsproces voor de toewijzing van middelen, de programmering en de
uitvoering minder stroef. ·
De huidige DCI-verordening bevat indicatieve
toewijzingen voor elke regio, zonder niet-toegewezen middelen. Dat verkleint de
mogelijkheid om middelen vrij te maken om te reageren op onvoorziene behoeften
(nieuwe beleidsprioriteiten, natuurlijke of door de mens veroorzaakte rampen,
enz.). In de nieuwe verordening wordt voorgesteld om een gedeelte van de
middelen niet toe te wijzen, zodat dat kan worden gebruikt om te reageren op
onvoorziene omstandigheden. ·
Ten slotte werd de huidige procedure voor de
programmering en de uitvoering van het DCI te complex geacht. De
EU-programmeringscyclus kan niet worden afgestemd op die van haar partners,
gezamenlijke programmering met de lidstaten is niet mogelijk en er kunnen
indien nodig geen snelle aanpassingen worden gedaan. Al deze tekortkomingen
zijn rechtstreeks aangepakt in de nieuwe DCI-verordening. Effectbeoordeling De Commissie heeft een effectbeoordeling
uitgevoerd, waarin drie fundamentele beleidsalternatieven werden onderzocht: de
DCI-verordening handhaven zonder enige wijziging (optie 1) en twee
alternatieven om het DCI te wijzigen voor elk probleem dat in het huidige DCI
werd vastgesteld (opties 2A en 2B). Optie 1 werd niet aanvaard omdat zij de
vastgestelde problemen niet zou oplossen. Deelopties A en B onder optie 2
lossen de vastgestelde problemen in verschillende mate op, maar hebben allebei
bepaalde politieke en andere gevolgen. Uit de effectbeoordeling bleek dat
deeloptie B beter is, omdat zij: ·
de DCI-doelstelling in overeenstemming brengt met
de nieuwste tendensen in het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie; ·
een duidelijk onderscheid maakt tussen de
partnerlanden; ·
goed bestuur, democratie, mensenrechten en de
rechtsstaat verankert in de EU-bijstand; ·
de uitvoering van de gezamenlijke
Afrika-EU-strategie mogelijk maakt; ·
de thematische programma's stroomlijnt om te
voorzien in de nodige flexibiliteit; ·
zorgt voor flexibele mechanismen waardoor een meer
doeltreffende EU-respons op snel veranderende situaties in crisis-, postcrisis-
of zwakke staten mogelijk wordt; ·
de toewijzing van middelen flexibeler maakt; en ·
de doeltreffendheid van EU-hulp verbetert door deze
te vereenvoudigen en door de procedures voor de programmering en de uitvoering flexibeler
te maken, gezamenlijke programmering mogelijk te maken en de EU-bijstand af te
stemmen op de programmeringscycli van de partnerlanden. 3. JURIDISCHE ASPECTEN VAN HET
VOORSTEL In hoofdstuk 1 van titel III van het vijfde deel
van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is het wettelijke
kader voor samenwerking met de partnerlanden en -regio's vastgesteld. De
voorgestelde DCI-verordening is met name gebaseerd op artikel 209, lid 1 van
het Verdrag en wordt door de Commissie voorgesteld overeenkomstig de procedure
van artikel 294. De gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de
vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de
Raad, het Europees Parlement en de Commissie betreffende het
ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: De Europese Consensus van 20 december
2005, de mededeling van 13 oktober 2011 „Het effect van het
EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering”, alsook alle
toekomstige mededelingen waarin de uitgangspunten voor en de beginselen van het
ontwikkelingsbeleid van de Unie worden vastgelegd en alle daartoe genomen
latere conclusies of wijzigingen, zullen het algemene kader, de uitgangspunten
en de klemtonen voor de uitvoering van deze verordening vormen. De EU bevindt zich in een unieke onpartijdige
positie om een gedeelte van de externe bijstand van de EU in naam van en samen
met de lidstaten te verlenen, zodat zij meer geloofwaardigheid krijgt in de
landen waarin zij actief is. Veel lidstaten hebben niet de capaciteit en/of de
wil om wereldwijde externe instrumenten te ontwikkelen. Daarom is een optreden
van de EU de beste manier om wereldwijd de algemene belangen en waarden van de
EU te bevorderen en te verzekeren dat de EU overal ter wereld aanwezig is. 27
lidstaten die handelen op basis van gemeenschappelijk beleid en
gemeenschappelijke strategieën, geven de EU de kritieke massa die nodig is om
te kunnen reageren op mondiale uitdagingen, met name met betrekking tot het
behalen van de MDG's. Daar de doelstellingen van de voorgestelde verordening
niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve,
wegens de omvang en de spreiding van de actie, beter door de Europese Unie
kunnen worden verwezenlijkt, kan de EU, overeenkomstig het in artikel 5 van het
Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. De voorgestelde nieuwe verordening versterkt
ook de coördinatiecapaciteit en maakt gezamenlijke programmering met de
lidstaten mogelijk, zodat een efficiënte werkverdeling en een doeltreffende
hulpverlening worden verzekerd. Het ontwikkelingsbeleid van de EU en dat van de
lidstaten moeten elkaar aanvullen en versterken. Daarom moet de EU-bijstand
zich toespitsen op de gebieden waar zij het grootste effect zal hebben,
rekening houdend met haar capaciteit om wereldwijd op te treden en op mondiale
uitdagingen te reageren. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, dat in
artikel 5 van het Verdrag is neergelegd, gaat de voorgestelde verordening niet
verder dan wat noodzakelijk is om haar doelstellingen te verwezenlijken. De voorgestelde nieuwe verordening zal
rekening houden met de externe dimensie van sectorale EU-beleidsprioriteiten,
om te zorgen voor coördinatie en de synergieën te versterken, overeenkomstig de
in de verordening vastgelegde doelstellingen, en in overeenstemming met het
bovengenoemde wettelijke en beleidskader. 4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING De Commissie stelt voor om voor de periode
2014-2020 96 miljard euro toe te kennen aan de externe instrumenten[1]. De voor het DCI voorgestelde
toewijzing bedraagt 23 294,7 miljoen euro. De indicatieve jaarlijkse
vastleggingen in de begroting voor het DCI, zijn opgenomen in onderstaande
tabel. De indicatieve financiële toewijzingen per afzonderlijk DCI-programma
zijn opgenomen in bijlage VII bij de verordening. Niet minder dan 50 % van
het programma voor mondiale collectieve goederen en uitdagingen zal worden
besteed aan klimaatveranderings- en milieudoelstellingen[2] en niet minder dan 20 %
aan sociale insluiting en menselijke ontwikkeling. Globaal gezien wordt er,
overeenkomstig de mededeling „Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid
vergroten: een agenda voor verandering”, voorzien in voortzetting van de steun
voor sociale insluiting en menselijke ontwikkeling naar rato van ten minste
20 % van de ontwikkelingshulp van de Unie. Ten slotte is deze verordening
bedoeld om ertoe bij te dragen dat ten minste 20 % van de begroting van de
Unie wordt besteed aan het creëren van koolstofarme en klimaatbestendige
maatschappijen, zoals vastgelegd in mededeling van de Commissie „Een begroting
voor Europa 2020”. Om de voorspelbaarheid te verzekeren, zal de
financiering voor hogeronderwijsactiviteiten in derde landen in het kader van
het programma „Erasmus voor iedereen” beschikbaar worden gemaakt in
overeenstemming met de doelstellingen van het extern optreden van de EU, door
middel van twee meerjarige toewijzingen die respectievelijk enkel de eerste
vier en de overige drie jaar beslaan. Deze financiering zal worden weerspiegeld
in de indicatieve meerjarenprogrammering van het DCI en in overeenstemming met
de vastgestelde behoeften en prioriteiten van de betrokken landen. De
toewijzingen kunnen in geval van belangrijke onvoorziene omstandigheden of
politieke veranderingen worden herzien, zodat zij sporen met de externe prioriteiten
van de EU. De bepalingen van Verordening (EU) nr. [--] van het Europees
Parlement en de Raad tot oprichting van „Erasmus voor iedereen”[3] zullen van toepassing zijn op
het gebruik van deze middelen. Instrument voor ontwikkelingssamenwerking* || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || 2014-2020 2 716,7 || 2 903,1 || 3 100,3 || 3 308,7 || 3 525,3 || 3 751,7 || 3 989 || 23 294,7 * Lopende prijzen in
miljoen euro 5. HOOFDELEMENTEN Vereenvoudiging Een van de prioriteiten van de Commissie in deze
nieuwe verordening, zoals in andere programma's in het kader van het meerjarig
financieel kader (MFK), is om de regelgeving te vereenvoudigen en de
partnerlanden en -regio's, de organisaties van het maatschappelijk middenveld,
het mkb, enz. de toegang tot EU-bijstand te vergemakkelijken, voor zover zij
bijdragen tot de doelstellingen van de verordening. De externe instrumenten zullen worden
vereenvoudigd door ze duidelijker af te bakenen en de overlappingen tussen de
instrumenten onderling te verkleinen, zodat ze afzonderlijk bepaald zijn met
duidelijk omlijnde beleidsdoelstellingen. De transactiekosten voor de partnerlanden en
-regio's zullen ook kunnen worden vereenvoudigd en verminderd met flexibele
programmeringsprocedures die het mogelijk maken de beginselen van de
doeltreffendheid van ontwikkelingshulp toe te passen. De Unie kan zich
bijvoorbeeld richten op de nationale ontwikkelingsplannen van de partnerlanden,
waardoor het voor de partnerlanden niet langer nodig is om te onderhandelen
over specifieke strategiedocumenten voor de EU die door de Commissie moeten
worden aangenomen, en waardoor het mogelijk wordt een meer geconcentreerde
analyse te verrichten die in het meerjarige programmeringsdocument kan worden
opgenomen. Op dezelfde manier kunnen de coördinatie tussen donoren en de verdeling
van het werk worden versterkt door gezamenlijke programmering met de lidstaten. De uitvoeringsvoorschriften zijn opgenomen in
Verordening (EU) nr. [--] van het Europees Parlement en van de Raad van [--]
tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften en procedures voor de
uitvoering van de instrumenten voor extern optreden van de Unie. Differentiatie De gedifferentieerde benadering die is
vastgelegd in mededeling „Het effect van het
EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering” is erop gericht het effect van de EU-ontwikkelingssamenwerking te
verbeteren door haar middelen te besteden waar zij het meest nodig zijn om de
armoede te bestrijden en waar zij het meeste effect kunnen sorteren. Dit moet in
de eerste plaats worden verwezenlijkt voor de subsidiabiliteit voor
bilaterale ontwikkelingssamenwerkingsprogramma's en in de tweede plaats
voor de verlening van hulp. In beginsel moeten hoge-inkomens-, hogere
midden-inkomens- en andere grote midden-inkomenslanden die goed op weg zijn
naar duurzame ontwikkeling en/of toegang hebben tot grote hoeveelheden
binnenlandse en buitenlandse middelen om hun eigen ontwikkelingsstrategieën te
financieren, de bilaterale hulpprogramma's ontgroeien. De wereld is zich aan
het ontwikkelen: de OESO/DAC-lijst van ontvangers van officiële
ontwikkelingshulp (ODA) (herzien in 2011) toont aan dat meer dan 20 landen zijn
opgeklommen van lage-inkomens- tot midden-inkomenslanden en van lagere
midden-inkomens- tot hogere midden-inkomenslanden, op basis van het bni per
hoofd van de bevolking. Natuurlijk is dit slechts één van de vele indicatoren
en moet er bij de toepassing van het differentiatiebeginsel ook rekening worden
gehouden met de menselijke ontwikkeling, steunafhankelijkheid en andere
aspecten, met inbegrip van de dynamiek van het ontwikkelingsproces. Veel midden-inkomenslanden spelen met name een
nieuwe en steeds belangrijkere rol op regionaal en/of mondiaal niveau. Daarom
moet de EU de aard van haar betrekkingen met die landen aanpassen, met inbegrip
van de samenwerkingsprioriteiten en -instrumenten. Dit moet niet leiden tot een
verzwakking van de betrekkingen, maar eerder tot een moderner pakket van
instrumenten. De EU moet nieuwe partnerschappen sluiten met de landen die de
bilaterale hulpprogramma's ontgroeid zijn, met name op basis van de regionale
en de thematische programma's in het kader van het nieuwe DCI, de thematische
financieringsinstrumenten voor het extern optreden van de EU en het nieuwe
partnerschapsinstrument. Gedelegeerde handelingen Er wordt voorgesteld om de flexibiliteit te
versterken door gebruik te maken van gedelegeerde handelingen overeenkomstig
artikel 290 van het Verdrag, zodat bepaalde niet-essentiële onderdelen van de
verordening die de daaropvolgende programmering beïnvloeden, gewijzigd kunnen
worden (bv. de bijlagen met de begunstigde landen, de samenwerkingsgebieden en
de indicatieve financiële toewijzing per programma voor 2014-2020). Gedetailleerde toelichting Hieronder volgt een gedetailleerde commentaar,
waarin de belangrijkste ideeën van de nieuwe DCI-verordening onder elk van de
voorgestelde artikelen worden toegelicht. (0) Onderwerp en
toepassingsgebied (artikel 1, titel I) De enige voorgestelde wijziging in artikel 1
is de opname van het pan-Afrikaanse programma in het toepassingsgebied van de
verordening. De verordening omvat zo alle
ontwikkelingslanden, -gebieden en -regio's, met uitzondering van de landen die
in aanmerking komen voor pretoetredingssteun. (1) Doelstellingen en algemene
beginselen (titel II) - artikelen 2 en 3 Artikel 2 (Doelstellingen en
subsidiabiliteitscriteria) zet de primaire en
overkoepelende doelstellingen van de verordening en de kenmerken van de
geografische en thematische ontwikkelingssamenwerking van de Unie uiteen. De
doelstellingen stemmen overeen met artikel 208 van het Verdrag en de
bovengenoemde mededelingen van de Commissie „Een budget
voor Europa 2020” en „Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een
agenda voor verandering”. Het artikel voorziet in steun voor alle vormen
van samenwerking met de ontwikkelingslanden. Het vereist dat aan de door de
OESO/DAC vastgestelde criteria voor officiële ontwikkelingshulp wordt voldaan,
behoudens mogelijke uitzonderingen voor de thematische en pan-Afrikaanse
programma's. Voor deze programma's is er voorzien in een flexibiliteit van
10 % voor niet-ODA-activiteiten voor uitgaven die, hoewel ze strikt
genomen niet in aanmerking komen voor officiële ontwikkelingshulp, nodig kunnen
zijn om acties onder deze programma's naar behoren uit te voeren. Artikel 3 (Algemene beginselen) zet de belangrijkste beginselen voor de uitvoering van de verordening
uiteen, namelijk democratie, eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele
vrijheden en de rechtsstaat; een gedifferentieerde benadering voor de partnerlanden,
rekening houdend met hun behoeften, capaciteiten, verbintenissen en prestaties,
en mogelijke gevolgen voor de EU; cruciale horizontale aspecten (zoals
gendergelijkheid en het versterken van de positie van vrouwen); sterkere
samenhang van het extern optreden van de EU; betere coördinatie met de
lidstaten en andere bilaterale en multilaterale donoren; en een
ontwikkelingsproces dat geleid wordt door de partnerlanden en -regio's met
wederzijdse verantwoordingsplicht, door middel van een inclusieve en op
participatie gebaseerde benadering en met gebruikmaking van doeltreffende en
innovatieve samenwerkingsvormen in overeenstemming met de beste praktijken van
OESO/DAC, om zo het effect van ontwikkelingshulp te verbeteren en overlapping
en herhaling te verminderen. (2) Geografische en
thematische programma's (titel III) - artikelen 4 tot en met 9 Artikel 4 (Verlening van bijstand van de
Unie) beschrijft het soort programma's waaronder
EU-bijstand zal worden verleend. Artikel 5 (Geografische programma's) omvat de mogelijke gebieden voor samenwerking en maakt een onderscheid
tussen regionale en bilaterale samenwerking. Het in artikel 3 vastgelegde
differentiatiebeginsel zal worden toegepast. Er zal bijgevolg bilaterale
ontwikkelingsbijstand worden verleend aan die partnerlanden die daar het
sterkst behoefte aan hebben en die niet over de nodige financiële capaciteiten
beschikken voor hun eigen ontwikkeling. Het differentiatiebeginsel houdt ook
rekening met het mogelijke effect van de EU-bijstand in de partnerlanden. De
partnerlanden die van bilaterale ontwikkelingsbijstand kunnen profiteren, zijn
opgesomd in bijlage III. Deze bijlage omvat geen landen die op grond van de
volgende criteria ontwikkelingsbijstand „ontgroeid” zijn: partnerlanden die
meer dan 1 % van het bbp van de wereld vertegenwoordigen en/of hogere
midden-inkomenslanden volgens de lijst van ODA‑ontvangers van de OESO/DAC
zijn in beginsel uitgesloten; er worden echter bijkomende criteria met
betrekking tot hun behoefte en capaciteit gehanteerd, zoals de menselijke
ontwikkelingsindex, de economische-kwetsbaarheidsindex en de afhankelijkheid
van hulp, alsook de economische groei en de buitenlandse directe investeringen.
Er wordt ook rekening gehouden met de betrouwbaarheid van de beschikbare gegevens. Alle in bijlage I opgenomen partnerlanden
zouden echter nog steeds kunnen profiteren van regionale en thematische
programma's. De verordening beperkt de gebieden van
EU-samenwerking of -tussenkomst niet. Elke opsomming van zulke gebieden is
louter ter illustratie. Gebieden kunnen worden gekozen omdat zij cruciaal zijn
voor het verwezenlijken van de in het Verdrag vastgelegde doelstellingen, voor
de internationale verplichtingen en verbintenissen van de EU of voor specifieke
doelstellingen die zijn vastgelegd in de overeenkomsten met de partnerlanden en
-regio's. Toch moeten zij worden voorgesteld gelet op de doelstelling van de EU
om de bijstand te concentreren, om ervoor te zorgen dat het beleid van de EU en
het beleid van de lidstaten elkaar aanvullen, zoals vereist krachtens artikel
208 van het Verdrag[4]
en in het licht van de mededelingen van de Commissie (met name haar mededeling
„Een agenda voor verandering”) en de relevante resoluties van de Raad en het
Parlement. Artikel 6 (Thematische programma's) omvat de thematische programma's, waarvan het algemene doel en het
toepassingsgebied sporen met het overkoepelende doel en het toepassingsgebied
van deze verordening, en de voorwaarden waaronder de thematische programma's
zullen worden uitgevoerd. Artikel 7 (Mondiale collectieve goederen en
uitdagingen) beschrijft het thematische programma voor
mondiale collectieve goederen en uitdagingen, dat de belangrijkste mondiale
collectieve goederen en uitdagingen op een flexibele en horizontale manier zal
aanpakken. De belangrijkste gebieden waarvoor een beroep op dit programma
mogelijk is, worden nader toegelicht in bijlage V en omvatten, onder andere,
milieu en klimaatverandering, duurzame energie[5],
menselijke ontwikkeling (met inbegrip van gezondheid, onderwijs,
gendergelijkheid, werkgelegenheid, vaardigheden, sociale bescherming en sociale
integratie, alsook aspecten met betrekking tot economische ontwikkeling zoals
groei, werkgelegenheid, handel en betrokkenheid van de privésector),
voedselzekerheid en migratie en asiel. Dit thematische programma zal een snelle
respons bij onvoorziene gebeurtenissen en wereldwijde crises (bv. de
voedselprijzencrisis, de vogelgriep) mogelijk maken. Het zal de versnippering
van de ontwikkelingssamenwerking van de EU verminderen en een passende
versterking en samenhang van haar intern en extern optreden mogelijk maken. Artikel 8 (Organisaties van het
maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden) beschrijft
het thematische programma voor organisaties van het maatschappelijk middenveld
en plaatselijke overheden, dat gebaseerd is op het vroegere programma voor niet‑gouvernementele
actoren en plaatselijke overheden. De klemtoon van dit programma werd
bijgesteld en er wordt nu meer aandacht besteed aan de capaciteitsontwikkeling
van de organisaties van het maatschappelijk middenveld en de plaatselijke
overheden. Het programma zal de inclusie en de mondigheid van het
maatschappelijk middenveld en de plaatselijke overheden bevorderen, het
bewustzijn en de mobilisatie inzake ontwikkelingskwesties vergroten en de
capaciteit voor beleidsdialoog over ontwikkeling versterken. Artikel 9 (Pan-Afrikaans programma) beschrijft het pan-Afrikaans programma dat wordt opgezet om de
gezamenlijke Afrika-EU-strategie aan te vullen. Het programma zal complementair
en samenhangend zijn met andere financieringsinstrumenten, met name het ENI,
het EOF en de thematische programma's onder het DCI. Terwijl het ENI en het EOF
zich richten op interventies op regionaal en nationaal niveau in Afrika, zal
het pan-Afrikaans programma worden gebruikt om specifieke ondersteuning te
bieden voor de doelstellingen van de gezamenlijke Afrika-EU-strategie, en met
name activiteiten van transregionale, continentale en transcontinentale aard
steunen, alsook relevante mondiale initiatieven in het kader van de
gemeenschappelijke strategie. Het pan-Afrikaans programma zal nauw
samenwerken/overleggen met andere instrumenten en zal zich richten op
specifieke initiatieven die zijn overeengekomen in het kader van de
gezamenlijke Afrika-EU-strategie en de actieplannen daarvan, waarvoor geen
alternatieve financieringsbron kan worden aangesproken, zodat de nodige
samenhang en synergie worden gewaarborgd en herhaling en overlapping worden
vermeden. (3) Programmering en
toewijzing van middelen (titel V) - artikelen 10 tot en met 14 Artikel 10 (Algemeen kader voor de
programmering en de toewijzing van middelen) stelt het
algemene kader voor geografische en thematische programmering vast, alsook voor
de toewijzing van de middelen onder deze verordening. Daarbij worden de in
artikel 3, lid 2, vastgestelde toewijzingscriteria gebruikt. Om synergieën en
de complementariteit tussen de maatregelen van de Unie en die van de lidstaten
te garanderen, zullen de lidstaten volledig worden betrokken bij het
programmeringsproces. Bij de raadplegingsprocedure zullen ook andere donoren en
ontwikkelingsactoren worden betrokken, alsook de organisaties van het
maatschappelijk middenveld en de regionale en plaatselijke overheden. Lid 4 zorgt ervoor dat een bepaalde
hoeveelheid middelen niet wordt toegewezen, om de flexibiliteit van het
instrument te vergroten en het mogelijk te maken dat er op onvoorziene
omstandigheden wordt gereageerd (nieuwe beleidsprioriteiten, natuurlijke of
door de mens veroorzaakte rampen, enz.). Artikel 11 (Programmeringsdocumenten voor
geografische programma's) zet de vereisten en
beginselen uiteen die gelden voor het voorbereiden van de strategiedocumenten
voor de landen en regio's die in het kader van deze verordening een indicatieve
toewijzing ontvangen en de daarop gebaseerde indicatieve meerjarenprogramma's.
Het artikel somt ook de uitzonderingen op waarvoor er geen strategiedocument
moet worden voorbereid om het programmeringsproces te vereenvoudigen en om
gezamenlijke programmering met de lidstaten en afstemming op de nationale
programma's van de ontwikkelingslanden in de hand te werken. Om de eigen verantwoordelijkheid van de landen
en de eerbiediging van de beginselen van doeltreffendheid van ontwikkelingshulp
te garanderen, zullen de strategiedocumenten worden opgesteld in dialoog met de
partnerlanden en -regio's en wanneer relevant de organisaties van het
maatschappelijk middenveld en de regionale en plaatselijke overheden. De
lidstaten, alsook andere donoren, zullen overeenkomstig artikel 10, lid 3,
worden betrokken. Het artikel introduceert ook de mogelijkheid
om een gezamenlijk kaderdocument te hebben waarin een allesomvattende
EU-strategie is vastgelegd, waarvan het ontwikkelingsbeleid deel zal uitmaken. De voorbereide indicatieve
meerjarenprogramma's (MIP's) kunnen op elk van de in dit artikel geselecteerde
programmeringsdocumenten worden gebaseerd, behalve wanneer de totale toewijzing
niet meer zou bedragen dan 30 miljoen euro. De MIP's kunnen worden aangepast
door middel van een tussentijdse of ad-hocevaluatie, alsook in het licht van
nieuwe vastgestelde behoeften, zoals behoeften die door crisis-, postcrisis- of
kwetsbare situaties worden veroorzaakt. Artikel 12 (Programmering voor landen in
een crisis-, postcrisis- of kwetsbare situatie) benadrukt
de speciale behoeften en omstandigheden van de landen in een crisis-,
postcrisis- of kwetsbare situatie, waarmee bij het opstellen van alle
programmeringsdocumenten rekening moet worden gehouden. Lid 2 van artikel 12
benadrukt de mogelijke behoefte aan een snelle respons in zulke landen en
voorziet in een speciale procedure (ex-postcomitologie, artikel 14, lid 3) voor
een ad-hocevaluatie van het strategiedocument en van het indicatief
meerjarenprogramma. Artikel 13 (Programmeringsdocumenten voor
thematische programma's) beschrijft de vereisten en de
procedure voor het opstellen van documenten voor thematische programmering. Het
artikel voorziet ook in de mogelijkheid voor een tussentijdse of ad‑hocevaluatie,
indien nodig. Artikel 14 (Goedkeuring van
strategiedocumenten en vaststelling van indicatieve meerjarenprogramma's) zorgt ervoor dat meerjarige programmeringsdocumenten (d.i.
strategiedocumenten, indicatieve meerjarenprogramma's voor de partnerlanden en
-regio's en thematische strategiedocumenten) door de Commissie zullen worden
vastgesteld nadat het advies van een comité bestaande uit vertegenwoordigers
van de lidstaten en voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie is
ingewonnen (het comité wordt opgericht overeenkomstig artikel 24 van deze
verordening). Het artikel voorziet ook in flexibiliteit en
vereenvoudiging in gevallen waarin kan worden afgeweken van de normale
comitologieprocedures (bv. geen comitologie in het geval van technische
aanpassingen of kleine veranderingen van de totale toewijzingen) en in gevallen
waarin de comitologieprocedures kunnen worden toegepast na de vaststelling en
uitvoering van de wijzigingen van de Commissie (bv. crisis-, postcrisis- en
kwetsbare situaties of in het geval van een bedreiging voor de democratie en de
mensenrechten). (4) Slotbepalingen (titel V) -
artikelen 15 tot en met 22 Om de EU-bijstand samenhangender en
doeltreffender te maken, en met name om te vermijden dat programma's worden
opgesplitst tussen verschillende instrumenten, geeft artikel 15 (Deelname
van een derde land dat niet subsidiabel is in het kader van deze verordening)
de mogelijkheid om de subsidiabiliteit van deze verordening uit te breiden tot
alle derde landen, gebieden en regio's, voor zover dit bijdraagt tot de
algemene doelstellingen van de verordening. Artikel 16 (Stopzetting van steun) legt de procedure vast die moet worden gevolgd wanneer de in titel II
vastgelegde beginselen niet worden nageleefd en de bijstand in het kader van
deze verordening mogelijk moet worden stopgezet. De artikelen 17 en 18 (Delegatie van
bevoegdheden aan de Commissie) introduceren de
mogelijkheid om de Commissie de bevoegdheid te verlenen om gedelegeerde
handelingen aan te nemen om de bijlagen I tot en met VII bij deze verordening te
wijzigen of aan te vullen. Artikel 28 beschrijft de kenmerken en procedures van
deze delegatie van bevoegdheden. Het Europees Parlement en de Raad zullen
gelijktijdig en onmiddellijk op de hoogte worden gebracht wanneer de Commissie
een dergelijke gedelegeerde handeling aanneemt, en de handeling zal pas in
werking treden als er geen bezwaar wordt geuit door de twee instellingen binnen
een periode van twee maanden (mogelijk te verlengen met nog eens twee maanden)
vanaf de kennisgeving. Artikel 19 (Comité) stelt het relevante comité vast dat ermee belast wordt de Commissie
bij te staan bij de tenuitvoerlegging van deze verordening[6]. Artikel 20 (Financieel referentiebedrag) stelt het financiële referentiebedrag vast voor de tenuitvoerlegging
van deze verordening. Artikel 21 (Europese Dienst voor extern
optreden) benadrukt dat deze verordening moet worden
toegepast in overeenstemming met het besluit van de Raad tot vaststelling van
de organisatie en werking van de Europese Dienst voor extern optreden[7], met name artikel 9 van dat
besluit. Artikel 22 (Inwerkingtreding) voorziet in de inwerkingtreding van de verordening en de toepassing
ervan vanaf 1 januari 2014, zonder een datum vast te stellen waarop zij
verstrijkt. 2011/0406 (COD) Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD tot vaststelling van een
financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien
het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel
209, lid 1, Gezien
het voorstel van de Commissie, Na
toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale
parlementen, Handelend
volgens de gewone wetgevingsprocedure, Overwegende
hetgeen volgt: (1)
Deze verordening is één van de instrumenten die het
externe beleid van de Europese Unie rechtstreeks ondersteunen. Zij zal in de
plaats komen van Verordening (EG) nr. 1605/2006 van het Europees Parlement en
de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor
ontwikkelingssamenwerking[8],
die op 31 december 2013 verstrijkt. (2)
Armoedebestrijding blijft het hoofddoel van het
ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie, zoals vastgelegd in hoofdstuk 1 van
titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in hoofdstuk 1 van titel
III van het vijfde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie, in overeenstemming met de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling
(MDG's)[9]
of andere door de Unie en haar lidstaten aangenomen doelstellingen. (3)
De Europese consensus inzake ontwikkeling[10] en de mededelingen van de
Commissie „Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor
verandering”[11]
en „De toekomstige strategie inzake EU-begrotingssteun aan derde landen”[12], alsook alle toekomstige
mededelingen die uitgangspunten en beginselen voor het ontwikkelingsbeleid van
de Unie vastleggen, en de daaruit getrokken conclusies, vormen het algemene
kader, de richtsnoeren en het zwaartepunt voor de tenuitvoerlegging van deze
verordening. (4)
De waarden waarop de Unie gegrondvest is zijn
democratie, de rechtsstaat, de universele geldigheid en de ondeelbaarheid van
de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de eerbiediging van de
menselijke waardigheid, de beginselen van gelijkheid en solidariteit en de
eerbiediging van de beginselen van het Handvest van de VN en het internationaal
recht. Zij streeft ernaar door middel van dialoog en samenwerking de
gehechtheid aan deze waarden in de partnerlanden en -regio's te ontwikkelen en
te consolideren. (5)
De Unie wil ook zorgen voor samenhang met andere
gebieden van haar extern optreden. Die moet worden gegarandeerd bij het
formuleren van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Unie, bij de
strategische planning en bij de programmering en de uitvoering van maatregelen. (6)
Doeltreffendere hulp, meer complementariteit en een
betere harmonisatie, afstemming op de partnerlanden en coördinatie van de
procedures, zowel tussen de Unie en haar lidstaten als in de betrekkingen met
andere donoren en ontwikkelingsactoren, zijn van essentieel belang om de
samenhang en de relevantie van de hulp te garanderen, en tegelijkertijd de door
de partnerlanden te dragen kosten te verminderen. In haar ontwikkelingsbeleid
streeft de Unie naar de uitvoering van de conclusies van de Verklaring over de
doeltreffendheid van ontwikkelingshulp, die door het op 2 maart 2005 in Parijs
gehouden Forum op hoog niveau over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp
werd goedgekeurd, de Actieagenda van Accra, die op 4 september 2008 werd
aangenomen, en de vervolgverklaring, die op 1 december 2011 in Busan werd
goedgekeurd. De doelstelling een gezamenlijke programmering tussen de Unie en
haar lidstaten te verwezenlijken, moet worden versterkt. Deze verbintenissen
hebben geleid tot een aantal conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers
van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad, zoals de
EU-gedragscode inzake complementariteit en taakverdeling in het
ontwikkelingsbeleid[13]
en het operationeel kader inzake doeltreffendheid van ontwikkelingshulp[14]. (7)
De EU-bijstand moet de gezamenlijke
Afrika-EU-strategie[15]
en de daaropvolgende actieplannen ondersteunen, die het kader vormen voor een
brede en voor beide partijen gunstige samenwerking binnen een strategisch
partnerschap dat wordt gekenmerkt door het streven naar gemeenschappelijke
doelstellingen op gelijke voet. (8)
De Unie en de lidstaten moeten de samenhang en de
complementariteit van hun respectieve ontwikkelingssamenwerkingsbeleid
verbeteren, met name door zowel op nationaal als op regionaal niveau in te
spelen op de prioriteiten van de partnerlanden en -regio's. Om ervoor te zorgen
dat het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Unie en dat van de lidstaten
elkaar aanvullen en versterken, is het aangewezen te voorzien in gezamenlijke
programmeringsprocedures, die waar mogelijk en relevant steeds moeten worden
gevolgd. (9)
Het beleid en het internationaal optreden inzake
ontwikkelingssamenwerking van de Unie worden gestuurd door de MDG's, zoals het
uitbannen van extreme armoede en honger, met inbegrip van alle daarop volgende
wijzigingen daarvan, en door de door de Unie en haar lidstaten aangenomen
ontwikkelingsdoelstellingen en -beginselen, met inbegrip van de doelstellingen
en beginselen die zijn aangenomen in het kader van hun samenwerking binnen de
Verenigde Naties (VN) en andere bevoegde internationale organisaties op het
gebied van ontwikkelingssamenwerking. (10)
De Unie moet een allesomvattende benadering
bevorderen om te reageren op crises en rampen en op conflictsituaties en
kwetsbare situaties, met inbegrip van overgangssituaties. Deze benadering moet
met name worden gebaseerd op de conclusies van de Raad over veiligheid en
ontwikkeling[16],
op die betreffende een antwoord van de EU op onstabiele situaties[17], op die betreffende de
preventie van conflicten[18]
alsook op alle relevante later goedgekeurde conclusies. Dit moet zorgen voor de
nodige mix van benaderingen, responsen en instrumenten, waarmee het juiste
evenwicht tussen de veiligheidsgeoriënteerde, ontwikkelings- en humanitaire
benaderingen kan worden gevonden en een respons op korte termijn kan worden
gekoppeld aan steun op lange termijn. (11)
De bijstand van de Unie moet zich toespitsen op de
gebieden waar die het meeste effect heeft, gelet op haar vermogen om overal ter
wereld op te treden en om te reageren op mondiale uitdagingen, zoals
armoedebestrijding, duurzame en inclusieve ontwikkeling en de wereldwijde
bevordering van democratie, goed bestuur, mensenrechten en de rechtsstaat,
alsook haar voorspelbare inzet op lange termijn voor ontwikkelingshulp en haar
rol in de coördinatie met haar lidstaten. Om dit effect te garanderen moet het
differentiatiebeginsel niet alleen bij de toewijzing van middelen, maar ook bij
de programmering worden toegepast om ervoor te zorgen dat bilaterale
ontwikkelingssamenwerking zich richt op de partnerlanden waar de behoeften het
grootst zijn, met inbegrip van zwakke staten en staten met een grote
kwetsbaarheid, en die maar beperkte mogelijkheden hebben om toegang te krijgen
tot andere financieringsbronnen om hun eigen ontwikkeling te ondersteunen,
waarbij rekening wordt gehouden met het mogelijke effect van de EU-bijstand in
de partnerlanden. Daarom zal de bilaterale programmering zich richten op zulke
landen, door de toepassing van objectieve criteria op basis van de behoeften en
capaciteiten van deze landen en van het effect van de EU-bijstand. (12)
Deze verordening moet een kader scheppen voor de
programmering, zodat de samenhang tussen de beleidsterreinen van de Unie kan
worden vergroot door gebruik te maken van een gezamenlijk kaderdocument als
basis voor de programmering. Zij moet het mogelijk maken om het EU-beleid
volledig af te stemmen op het beleid van de partnerlanden en -regio's door in
voorkomend geval te vertrekken vanuit nationale ontwikkelingsplannen of
soortgelijke allesomvattende ontwikkelingsdocumenten, en een betere coördinatie
tussen donoren nastreven, met name tussen de Unie en haar lidstaten, door
middel van gezamenlijke programmering. (13)
Aangezien de doelstellingen van deze verordening
niet voldoende door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt en derhalve
vanwege de omvang van de maatregel beter kunnen worden verwezenlijkt op het
niveau van de Unie, kan de Unie maatregelen aannemen overeenkomstig het in
artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel.
Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze
verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. (14)
In een gemondialiseerde wereld gaan verschillende
interne EU-beleidsterreinen, zoals milieu, klimaatverandering, werkgelegenheid
(waaronder fatsoenlijk werk voor iedereen), gendergelijkheid, energie, water,
vervoer, gezondheid, onderwijs, justitie en veiligheid, onderzoek en innovatie,
informatiemaatschappij, migratie, landbouw en visserij, steeds meer deel
uitmaken van het extern optreden van de EU. In de mededeling van de Commissie
„Europa 2020: een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei”[19] wordt benadrukt dat de Unie in
haar interne en externe beleid slimme, inclusieve en duurzame groei moet
bevorderen door drie pijlers te bundelen: economische, sociale en
milieuaspecten. (15)
De bestrijding van klimaatverandering en de
bescherming van het milieu behoren tot de grootste uitdagingen waaraan de Unie
het hoofd zal moeten bieden en waarvoor er dringend een internationaal optreden
nodig is. In overeenstemming met het voornemen dat in de mededeling van de
Commissie „Een begroting voor Europa 2020” van 29 juni 2011[20] is geuit, moet deze
verordening bijdragen tot de doelstelling om ten minste 20 % van de
EU-begroting te besteden aan een koolstofarme en klimaatresistente
maatschappij, en het programma voor mondiale collectieve goederen en
uitdagingen moet ten minste 25 % van zijn middelen gebruiken voor de
klimaatverandering en het milieu. Acties op deze twee gebieden moeten elkaar,
waar mogelijk, ondersteunen om hun effecten te vergroten. (16)
De mededeling van de Commissie „Het effect van het
EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering”[21] beoogt voortzetting van de
steun voor sociale insluiting en menselijke ontwikkeling naar rato van ten
minste 20 % van de ontwikkelingshulp van de Unie. Om daartoe bij te
dragen, moet ten minste 20 % van het programma voor mondiale collectieve
goederen en uitdagingen dat ontwikkelingsgebied ondersteunen. (17)
De lijsten van partnerlanden die onder deze
verordening vallen, moeten worden aangepast op basis van mogelijke
veranderingen van hun status die zijn vastgesteld door de Commissie voor
Ontwikkelingsbijstand van de Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO/DAC), en van belangrijke veranderingen in menselijke
ontwikkeling, afhankelijkheid van hulp, crisissituaties, kwetsbaarheid en
andere aspecten met inbegrip van de dynamiek van het ontwikkelingsproces.
Dergelijke updates, alsook beoordelingen van de partnerlanden die in aanmerking
komen voor ontwikkelingssamenwerking en veranderingen in de definities van
gedetailleerde samenwerkings- en activiteitengebieden, en aanpassingen van de
indicatieve financiële toewijzing per programma vormen niet-essentiële
onderdelen van deze verordening. Om het toepassingsgebied aan te passen aan de
snel veranderende realiteit in derde landen, moet dus de bevoegdheid om
handelingen aan te nemen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden overgedragen, zodat zij
de bijlagen van deze verordening kan bijwerken, waaronder de lijst van
partnerlanden en -regio's die in aanmerking komen voor EU-financiering, de
bepaling van gedetailleerde gebieden waarop wordt samengewerkt in het kader van
de geografische en thematische programma's en de indicatieve toewijzingen per
programma. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens de
voorbereiding passend overleg pleegt, onder meer met deskundigen. Bij het
voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen dient de Commissie er
verder op toe te zien dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en
op passende wijze bij het Europees Parlement en de Raad worden ingediend. (18)
Om eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging
van deze verordening te waarborgen, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de
Commissie worden toegekend. (19)
De uitvoeringsbevoegdheden voor wat de in de
artikelen 11 tot en met 14 van deze verordening vastgestelde strategiedocumenten
en indicatieve meerjarenprogramma's betreft, moeten worden uitgeoefend
overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de
Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en
beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de
uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren[22]. Omdat deze
uitvoeringshandelingen de beleidsoriëntatie betreffen of gevolgen voor de
begroting hebben, moet in het algemeen voor hun vaststelling de
onderzoeksprocedure worden toegepast, behalve voor maatregelen met een kleine
financiële omvang. De Commissie moet onmiddellijk uitvoeringshandelingen
vaststellen wanneer in naar behoren gemotiveerde gevallen waarin een snelle respons
van de Unie nodig is, dwingende redenen van urgentie dit vereisen. (20)
De gemeenschappelijke regels en procedures voor de
uitvoering van de instrumenten voor het extern optreden van de Unie zijn
vastgelegd in Verordening (EU) nr. …/... van het Europees Parlement en de Raad
van …[23],
hierna „de gemeenschappelijke uitvoeringsverordening” genoemd. (21)
De organisatie en de werking van de Europese Dienst
voor extern optreden zijn beschreven in Besluit 2010/427/EU van de Raad[24], HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD: TITEL
I INLEIDING Artikel 1 Onderwerp
en toepassingsgebied 1.
Uit hoofde van deze verordening kan de Unie het
volgende financieren: (a)
geografische programma's om de samenwerking te
steunen met de in bijlage I opgenomen ontwikkelingslanden, -gebieden en -regio's
(hierna „partnerlanden en -regio's” genoemd), die voorkomen in de in bijlage II
opgenomen lijst van ontvangers van officiële ontwikkelingshulp (ODA) van de
OESO/DAC. De partnerlanden die bilaterale ontwikkelingshulp genieten, zijn
opgenomen in bijlage III; (b)
thematische programma's om mondiale collectieve
goederen en uitdagingen aan te pakken en organisaties van het maatschappelijk
middenveld en plaatselijke overheden te ondersteunen in de landen, gebieden en
regio's die in aanmerking komen voor EU-financiering in het kader van
geografische programma's, overeenkomstig bijlage I bij deze verordening,
Verordening (EU) nr. [.../...] van het Europees Parlement en de Raad tot
vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument[25] en Besluit van de Raad
[2001/822/EG van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de
landen en gebieden overzee[26]],
en in de landen in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan
(ACS-landen), die op 23 juni 2000 in Cotonou de
ACS-EU-partnerschapsovereenkomst hebben ondertekend. (c)
een pan-Afrikaans programma om de gezamenlijke
Afrika-EU-strategie te ondersteunen in de landen, gebieden en regio's die onder
deze strategie vallen. 2.
Ten behoeve van deze verordening wordt een regio
gedefinieerd als een geografische entiteit die uit meer dan één
ontwikkelingsland bestaat. TITEL
II DOELSTELLINGEN
EN ALGEMENE BEGINSELEN Artikel 2 Doelstellingen
en subsidiabiliteitscriteria 1.
In het kader van de beginselen en doelstellingen
van het extern optreden van de Unie (a)
is het hoofddoel van samenwerking in het kader van
deze verordening het terugdringen en, op lange termijn, het uitbannen van
armoede; (b)
zal samenwerking in het kader van deze verordening
ook bijdragen tot de verwezenlijking van andere doelstellingen van het externe
optreden van de EU, met name: (i) het stimuleren van duurzame
economische, sociale en ecologische ontwikkelingen, en ii) het bevorderen van democratie, de
rechtsstaat, goed bestuur en eerbiediging van de mensenrechten. Het verwezenlijken van deze doelstellingen zal
worden gemeten aan de hand van relevante indicatoren, met name MDG 1 voor
alinea a) en MDG's 1 tot en met 8 voor alinea b), en andere door de Unie en
haar lidstaten overeengekomen indicatoren. 2.
Maatregelen in het kader van de geografische
programma's worden zodanig ontworpen dat zij voldoen aan de ODA-criteria die
door de OESO/DAC zijn vastgesteld. Maatregelen in het kader van de pan-Afrikaanse en
thematische programma's worden zodanig ontworpen dat zij voldoen aan de
ODA-criteria die door de OESO/DAC zijn vastgesteld, tenzij: (a)
de kenmerken van de begunstigde anders gebieden, of (b)
de maatregel een wereldomvattend initiatief, een
beleidsprioriteit van de Unie of een internationale verplichting of verbintenis
van de Unie uitvoert, zoals bedoeld in artikel 6, en de handeling niet de
kenmerken heeft om aan de ODA-criteria te voldoen. Onverminderd punt a) voldoet ten minste 90 %
van de uit hoofde van de pan-Afrikaanse en thematische programma's geplande
uitgaven aan de door de OESO/DAC vastgestelde ODA-criteria. 3.
Maatregelen in de zin van Verordening (EG) nr.
1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 betreffende humanitaire hulp[27] die voor financiering
krachtens die verordening in aanmerking komen, worden in beginsel niet op grond
van deze verordening gefinancierd, tenzij de continuïteit van de samenwerking
op het traject van crisissituatie naar stabiele omstandigheden voor
ontwikkeling moet worden bewaard. Artikel 3 Algemene
beginselen 1.
De Unie wil de beginselen van democratie, de
rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden
waarop zij gegrondvest is, bevorderen, ontwikkelen en bestendigen door middel
van dialoog en samenwerking met de partnerlanden en -regio's. 2.
Bij de uitvoering van deze verordening en om ervoor
te zorgen dat de bijstand van de Unie een groot effect heeft, wordt gestreefd
naar een gedifferentieerde benadering onder de partnerlanden, om ervoor te
zorgen dat zij specifieke, op maat gemaakte samenwerking krijgen, op basis van
hun: (a)
behoeften; (b)
capaciteiten om financiële middelen te mobiliseren
en te gebruiken en opnemingsvermogen; en (c)
verbintenissen en prestaties. De gedifferentieerde benadering wordt ook
nagestreefd rekening houdend met het mogelijke effect van de bijstand van de
Unie in de partnerlanden. De meest behoeftige landen, met name de minst
ontwikkelde landen, de lage-inkomenslanden en de landen in crisis-, postcrisis-
of fragiele en kwetsbare situaties, krijgen prioriteit in de procedure voor de
toewijzing van middelen. 3.
De volgende horizontale aspecten worden in alle
programma's opgenomen: de bevordering van de mensenrechten, gendergelijkheid,
het versterken van de positie van vrouwen, non-discriminatie, democratie, goed
bestuur, kinderrechten en rechten van inheemse volkeren, sociale insluiting en
rechten van mensen met een handicap, milieuduurzaamheid, waaronder het
aanpakken van de klimaatverandering en het bestrijden van hiv/aids. 4.
Er wordt bijzondere aandacht besteed aan het
versterken van de rechtsstaat, het verbeteren van de toegang tot justitie en
het steunen van de organisaties van het maatschappelijk middenveld, handel en
duurzame ontwikkeling, toegang tot ICT, gezondheid en voedselzekerheid, alsook
aan het bevorderen van dialoog, participatie en verzoening en aan
institutionele opbouw. 5.
Bij het uitvoeren van deze verordening wordt
gezorgd voor samenhang met andere gebieden van het extern optreden en met ander
relevant beleid van de Unie. Daartoe worden de in het kader van deze
verordening gefinancierde maatregelen, met inbegrip van de maatregelen die door
de EIB worden beheerd, gebaseerd op het samenwerkingsbeleid dat is vastgelegd
in instrumenten zoals overeenkomsten, verklaringen en actieplannen tussen de
Unie en de betrokken derde landen en regio's, en op besluiten, specifieke
belangen, beleidsprioriteiten en strategieën van de Unie. 6.
De Commissie en de lidstaten trachten op
regelmatige en frequente basis informatie uit te wisselen, ook met andere
donoren, en bevorderen een betere coördinatie en complementariteit tussen
donoren, door te streven naar gezamenlijke meerjarenprogrammering, op basis van
de armoedebestrijdings- of equivalente strategieën van de partnerlanden, en
door middel van gemeenschappelijke uitvoeringsmechanismen, met inbegrip van
gedeelde analyse, gezamenlijke donormissies en het gebruik van medefinanciering
en gedelegeerde samenwerkingsregelingen. 7.
De Unie en de lidstaten bevorderen, ieder binnen
zijn bevoegdheid, een multilaterale aanpak van de mondiale uitdagingen en
stimuleren in voorkomend geval de samenwerking met internationale organisaties
en lichamen en andere bilaterale donoren. 8.
De Unie bevordert doelmatige samenwerking met de
partnerlanden en -regio's overeenkomstig internationaal beproefde methoden. Zij
stemt haar steun in toenemende mate af op de nationale of regionale
ontwikkelingsstrategieën, het hervormingsbeleid en de procedures van haar
partners. Zij draagt bij tot de versterking van de wederzijdse
verantwoordingsplicht tussen partnerregeringen en -instellingen en donoren, en
stimuleert plaatselijke knowhow en plaatselijke werkgelegenheid. Daartoe
bevordert zij het volgende: (a)
een ontwikkelingsproces dat wordt geleid door en
onder de verantwoordelijkheid valt van het partnerland; (b)
inclusieve en participerende ontwikkelingsmethoden
en ruime inschakeling van alle segmenten van de samenleving in het ontwikkelingsproces
en de nationale en regionale dialoog, waaronder de politieke dialoog; (c)
doelmatige en innovatieve samenwerkingsvormen en
-instrumenten, zoals beschreven in artikel 4 van de gemeenschappelijke
uitvoeringsverordening, zoals het samenvoegen van subsidies en leningen en
andere mechanismen voor risicodeling in bepaalde sectoren en landen en de inzet
van de particuliere sector, overeenkomstig de beste praktijken van de OESO/DAC.
Deze samenwerkingsvormen en -instrumenten worden aangepast aan de bijzondere
omstandigheden van elk partnerland of -regio, met aandacht voor een
programmagerichte benadering, voorspelbare steunverlening, het mobiliseren van
particuliere middelen, de ontwikkeling en het gebruik van nationale systemen en
resultaatgerichte ontwikkelingsmethoden, waaronder eventueel internationaal
overeengekomen streefdoelen en indicatoren zoals die van de MDG's; en (d)
een beter effect van beleid en programma's door
middel van coördinatie en harmonisatie tussen donoren om overlapping en
herhaling te verminderen, de complementariteit te verbeteren en initiatieven
van alle donoren te steunen. (e)
De coördinatie vindt plaats in de partnerlanden en
-regio's op basis van overeengekomen richtsnoeren en beginselen van beste
praktijken inzake de coördinatie en doeltreffendheid van ontwikkelingshulp. 9.
De Unie zal onder meer de uitvoering van
bilaterale, regionale en multilaterale samenwerking en dialoog,
partnerschapsovereenkomsten en driehoekssamenwerking ondersteunen. 10.
De Commissie streeft naar een regelmatige informatie-uitwisseling
met het maatschappelijk middenveld. TITEL
III GEOGRAFISCHE
EN THEMATISCHE PROGRAMMA'S Artikel 4 Verlening
van bijstand van de Unie In overeenstemming met het algemene doel en
het toepassingsgebied, de doelstellingen en de algemene beginselen van deze
verordening, wordt de bijstand van de Unie verleend door middel van
geografische en thematische programma's en het pan-Afrikaanse programma
overeenkomstig de gemeenschappelijke uitvoeringsverordening. Artikel 5 Geografische
programma's 1.
De samenwerkingsactiviteiten van de Unie uit hoofde
van dit artikel zullen door middel van nationale, regionale, transregionale en
continentale activiteiten worden uitgevoerd. 2.
Onverminderd artikel 1, lid 1, onder a), heeft een
geografisch programma betrekking op samenwerkingsactiviteiten op relevante
terreinen (a)
op regionaal niveau met de in bijlage I opgenomen
partnerlanden en (b)
bilateraal met de in bijlage III opgenomen
partnerlanden. 3.
Geografische programma's kunnen onder meer worden
opgesteld op basis van de in de „Europese consensus” genoemde
samenwerkingsgebieden, om de in artikel 2, lid 1, vastgelegde doelstellingen te
verwezenlijken. De gemeenschappelijke en de specifieke
samenwerkingsgebieden zijn voor elke regio opgenomen in bijlage IV. Binnen elk landenprogramma zal de Unie haar
bijstand in beginsel richten op drie sectoren. Artikel 6 Thematische
programma's In overeenstemming met het algemene doel en
het toepassingsgebied, de doelstellingen en de algemene beginselen van deze
verordening, bieden de acties in het kader van het thematisch programma een
meerwaarde aan, en vormen zij een aanvulling op de acties die worden
gefinancierd op grond van de geografische programma's. Voor de programmering van thematische acties
gelden de volgende voorwaarden: (a)
de beleidsdoelstellingen van de Unie in het kader
van deze verordening kunnen niet op passende of doeltreffende wijze worden
verwezenlijkt met geografische programma's; (b)
de acties zijn gericht op mondiale initiatieven die
internationaal overeengekomen doelstellingen of mondiale collectieve goederen
en uitdagingen ondersteunen. In dat geval mogen zij, in afwijking van artikel 9
van de gemeenschappelijke uitvoeringsverordening, acties omvatten in lidstaten,
kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten en andere derde landen,
zoals beoogd in het betreffende thematische programma; en/of (c)
de acties kunnen bestaan in: –
multiregionale en/of horizontale acties; –
innovatief beleid en/of innovatieve initiatieven
die in toekomstige acties kunnen resulteren; –
acties in gevallen waarin er met de
partnerregering(en) geen overeenkomst over de actie bestaat; –
acties die een beleidsprioriteit van de Unie of een
internationale verplichting of verbintenis van de Unie weerspiegelen; en –
in voorkomend geval acties in gevallen waarin er
geen geografisch programma bestaat of dit programma is opgeschort. Artikel 7 Mondiale
collectieve goederen en uitdagingen 1.
De doelstelling van de bijstand van de Unie in het
kader van het programma voor mondiale collectieve goederen en uitdagingen is de
ondersteuning van acties op gebieden als milieu en klimaatverandering, duurzame
energie, menselijke ontwikkeling, voedselzekerheid en migratie en asiel. 2.
De precieze activiteitengebieden waarop in het
kader van dit artikel bijstand van de Unie kan worden verleend, zijn opgenomen
in bijlage V. Artikel 8 Organisaties
van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden 1.
De doelstelling van het programma voor organisaties
van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden in ontwikkeling is
de financiering van initiatieven op het gebied van ontwikkeling door of voor
organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden uit
de partnerlanden, de Unie, de kandidaat-lidstaten en de potentiële
kandidaat-lidstaten. 2.
De precieze activiteitengebieden waarop in het
kader van dit artikel bijstand van de Unie kan worden verleend, alsook een
indicatieve lijst van categorieën van organisaties van het maatschappelijk
middenveld en plaatselijke overheden, zijn opgenomen in bijlage V. Artikel 9 Pan-Afrikaans
programma 1.
De bijstand van de Unie ondersteunt de uitvoering
van de gezamenlijke Afrika-EU-strategie en de actieplannen daarvan zodat
transregionale, continentale of mondiale activiteiten mogelijk worden. Het pan-Afrikaans programma zal de complementariteit
en de samenhang met andere financieringsinstrumenten van het extern optreden
van de Unie, namelijk het Europees Ontwikkelingsfonds en het Europees
nabuurschapsinstrument, verder bevorderen. De precieze samenwerkingsgebieden waarop in het kader
van dit artikel bijstand van de Unie kan worden verleend, zijn opgenomen in
bijlage VI. Het indicatief meerjarenprogramma voor het
pan-Afrikaans programma wordt opgesteld op basis van de gezamenlijke
Afrika-EU-strategie en de actieplannen daarvan. TITEL IV PROGRAMMERING
EN TOEWIJZING VAN MIDDELEN Artikel 10 Algemeen
kader voor de programmering en de toewijzing van middelen 1.
Voor de geografische programma's worden
overeenkomstig artikel 11 op basis van een strategiedocument indicatieve
meerjarenprogramma's voor de partnerlanden en -regio's opgesteld. Voor de thematische programma's worden
overeenkomstig artikel 13 indicatieve meerjarenprogramma's opgesteld. De Commissie stelt de in artikel 2 van de
gemeenschappelijke uitvoeringsverordening vastgestelde uitvoeringsmaatregelen
vast op basis van de in de artikelen 11 en 13 bedoelde
programmeringsdocumenten. In bepaalde omstandigheden kan de steun van de Unie
echter ook de vorm aannemen van maatregelen waarin deze documenten niet
voorzien, overeenkomstig de gemeenschappelijke uitvoeringsverordening. 2.
De Unie en haar lidstaten plegen in een vroeg
stadium van het programmeringsproces overleg met elkaar en met andere donoren
en ontwikkelingsactoren, waaronder vertegenwoordigers van het maatschappelijk
middenveld en regionale en plaatselijke overheden, ter bevordering van de
complementariteit en de samenhang van hun samenwerkingsactiviteiten. Dit
overleg kan leiden tot gezamenlijke programmering tussen de Unie en haar
lidstaten. 3.
De Commissie bepaalt de indicatieve meerjarentoewijzingen
binnen elk geografisch programma in overeenstemming met de algemene beginselen
van deze verordening, op basis van de in artikel 3, lid 2, vastgestelde
criteria en houdt daarbij niet alleen rekening met de specificiteit van de
verschillende programma's, maar ook met de specifieke problemen van de landen
of regio's die een crisis- of conflictsituatie verkeren, die kwetsbaar of zwak
zijn of gevoelig zijn voor rampen. 4.
Middelen kunnen niet-toegewezen blijven. Behoudens
latere toewijzing of hertoewijzing overeenkomstig artikel 11, lid 5 en artikel
13, wordt naderhand overeenkomstig de gemeenschappelijke uitvoeringsverordening
over het gebruik van deze middelen beslist. Artikel 11 Programmeringsdocumenten
voor geografische programma's 1.
Strategiedocumenten zijn door de Unie opgestelde
documenten om een samenhangend kader te verschaffen voor de
ontwikkelingssamenwerking tussen de Unie en het betrokken partnerland of de
betrokken partnerregio, in overeenstemming met het algemene doel en het
toepassingsgebied, de doelstellingen, de beginselen en het beleid van de Unie. Bij de voorbereiding en uitvoering van
strategiedocumenten worden de in artikel 3, leden 5 tot en met 8, neergelegde
beginselen inzake de doeltreffendheid van hulp geëerbiedigd, te weten nationale
verantwoordelijkheid, partnerschap, coördinatie, harmonisatie, afstemming op de
procedures van het ontvangende land of de ontvangende regio, wederzijdse
verantwoordingsplicht en resultaatgerichtheid. Daartoe worden de strategiedocumenten in beginsel
gebaseerd op een dialoog tussen de Unie en het partnerland of de partnerregio,
waarbij in voorkomend geval de relevante lidstaten en het partnerland of de
partnerregio worden betrokken en waarbij het maatschappelijke middenveld en de
regionale en plaatselijke overheden worden betrokken, zodat het betrokken land
of de betrokken regio voldoende verantwoordelijkheid voor het proces neemt en
de nationale ontwikkelingsstrategieën, en voornamelijk de strategieën voor
armoedebestrijding, voldoende steun krijgen. 2.
De strategiedocumenten worden onderworpen aan een
tussentijdse evaluatie of, indien nodig, aan een ad‑hocevaluatie waarbij
in voorkomend geval de beginselen en de procedures worden toegepast die zijn
overeengekomen in de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten met de
partnerlanden en -regio's. 3.
De strategiedocumenten worden opgesteld voor de
relevante partnerlanden en -regio's, tenzij voor het betrokken partnerland of
de betrokken partnerregio een gezamenlijk kaderdocument is opgesteld, waarin
een allesomvattende strategie van de Unie, met inbegrip van
ontwikkelingsbeleid, is opgenomen. Er is geen strategiedocument vereist voor: (a)
landen die een nationale ontwikkelingsstrategie
hebben in de vorm van een nationaal ontwikkelingsplan of een soortgelijk ontwikkelingsdocument
dat de Commissie bij de vaststelling van het overeenstemmende indicatief
meerjarenprogramma als basis daarvoor heeft aanvaard; (b)
landen of regio's waarvoor een gezamenlijk
meerjarig programmeringsdocument tussen de Unie en de lidstaten is
overeengekomen; (c)
regio's die een gezamenlijke met de EU
overeengekomen strategie hebben. 4.
Er zijn geen strategiedocumenten vereist voor de
landen of regio's die in het kader van deze verordening een toewijzing van
middelen van de Unie ontvangen die voor de periode 2014-2020 niet meer dan 50
miljoen euro bedraagt. 5.
Voor elk van de landen of regio's die in het kader
van deze verordening een indicatieve toewijzing van EU-middelen ontvangen,
worden indicatieve meerjarenprogramma's opgesteld. Behalve voor de in lid 4
genoemde landen of regio's worden deze documenten opgesteld op basis van de
strategiedocumenten of soortgelijke in dit artikel genoemde documenten. Voor de toepassing van deze verordening kan het in
lid 3, onder b), bedoelde gezamenlijk meerjarig programmeringsdocument als het
indicatief meerjarenprogramma worden beschouwd, mits het in overeenstemming is
met de in dit lid vastgestelde beginselen en voorwaarden, met inbegrip van een
indicatieve toewijzing van middelen, en met de in artikel 14 vastgestelde
procedures. De indicatieve meerjarenprogramma's bepalen de
prioritaire terreinen die voor financiering van de Unie in aanmerking komen, de
specifieke doelstellingen, de verwachte resultaten, de prestatie-indicatoren en
de indicatieve financiële toewijzing, zowel in totaal als per prioritair
terrein. Eventueel kan deze toewijzing met vermelding van een minimum- en een
maximumbedrag worden toegekend en/of kunnen sommige middelen niet worden
toegewezen. De indicatieve meerjarenprogramma's moeten indien
nodig op basis van de resultaten van tussentijdse of ad-hocevaluaties van het
strategiedocument waarop zij gebaseerd zijn, worden aangepast. Op grond van het beginsel van wederzijdse
verantwoordingsplicht bij het nastreven en het behalen van de overeengekomen doelstellingen,
met inbegrip van de doelstellingen die verbonden zijn aan goed bestuur,
democratie en eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat, kunnen de
indicatieve toewijzingen worden verhoogd of verlaagd na een evaluatie, met name
in het licht van speciale behoeften, zoals behoeften die door crisis-,
postcrisis- of kwetsbare situaties worden veroorzaakt, of wanneer de prestatie
uitzonderlijk of onvoldoende was. Artikel 12 Programmering
voor landen in een crisis-, postcrisis- of kwetsbare situatie 1.
Bij het opstellen van programmeringsdocumenten voor
de landen in crisis-, postcrisis- of kwetsbare situaties, moet terdege rekening
gehouden worden met de kwetsbaarheid, de speciale behoeften en de
omstandigheden van de betrokken landen of regio's. Er moet voldoende aandacht besteed worden aan
conflictpreventie, staat- en vredesopbouw, postconflictverzoening en
maatregelen voor de wederopbouw. Ten aanzien van partnerlanden of groepen van
partnerlanden die rechtstreeks betrokken zijn bij of getroffen worden door een
crisis-, postcrisis- of kwetsbare situatie, wordt bijzondere nadruk gelegd op
versterking van de coördinatie tussen hulp, rehabilitatie en ontwikkeling,
zodat de overgang van noodsituatie naar ontwikkelingsfase kan worden verzekerd.
Voor de landen en regio's in een kwetsbare situatie of waar zich regelmatig
natuurrampen voordoen, ligt de nadruk op de voorbereiding op en het voorkomen
van rampen en de beheersing van de gevolgen van dit soort rampen. 2.
Indien zich omstandigheden voordoen zoals crisis-,
postcrisis- en kwetsbare situaties of bedreigingen voor de democratie, de
rechtsstaat, de mensenrechten of de fundamentele vrijheden die een snelle
respons van de Unie vereisen, kan de in artikel 15, lid 4, van de
gemeenschappelijke uitvoeringsverordening bedoelde spoedprocedure worden
gebruikt om het in artikel 11 bedoelde document te wijzigen na een
ad-hocevaluatie van de samenwerkingsstrategie van het land of de regio. In dergelijke evaluaties kan een specifieke en
gewijzigde strategie worden voorgesteld om te zorgen voor de overgang naar
samenwerking en ontwikkeling op lange termijn, waarbij een betere coördinatie
en overgang tussen de instrumenten voor humanitaire hulp en die voor
ontwikkelingsbeleid wordt bevorderd. Artikel 13 Programmeringsdocumenten
voor thematische programma's 1.
Indicatieve meerjarenprogramma's voor thematische
programma's leggen de strategie van de Unie voor het betrokken thema, de
prioritaire terreinen die voor financiering door de Unie in aanmerking komen,
de specifieke doelstellingen, de verwachte resultaten, de
prestatie-indicatoren, de internationale situatie en de activiteiten van de
belangrijkste partners vast. Indien van toepassing worden middelen en
prioritaire acties voor deelname aan mondiale initiatieven vastgelegd. De indicatieve
meerjarenprogramma's zijn samenhangend met de in artikel 11, lid 3, bedoelde
documenten. 2.
De indicatieve meerjarenprogramma's vermelden de
indicatieve financiële toewijzing, zowel in totaal als per prioritair terrein.
Eventueel kan deze toewijzing met vermelding van een minimum- en een
maximumbedrag worden toegekend en/of kunnen sommige middelen niet worden
toegewezen. De indicatieve meerjarenprogramma's moeten indien nodig op basis
van de resultaten van alle tussentijdse en ad-hocevaluaties met het oog op een
doeltreffende beleidsuitvoering worden aangepast. 3.
De Commissie en de lidstaten plegen in een vroeg
stadium van het programmeringsproces overleg met elkaar en met andere donoren
en ontwikkelingsactoren, waaronder vertegenwoordigers van het maatschappelijk
middenveld en plaatselijke overheden, ter bevordering van de complementariteit
van hun samenwerkingsactiviteiten. Artikel 14 Goedkeuring
van strategiedocumenten en vaststelling van indicatieve meerjarenprogramma's 1.
De strategiedocumenten worden goedgekeurd en de
indicatieve meerjarenprogramma's worden vastgesteld door de Commissie volgens
de in artikel 15, lid 3, van de gemeenschappelijke uitvoeringsverordening
bedoelde onderzoeksprocedure. Deze procedure zal ook worden gevolgd voor
grondige evaluaties die als gevolg hebben dat de strategie of de programmering
ervan aanzienlijk wordt gewijzigd. 2.
De in lid 1 bedoelde procedure is niet van
toepassing op niet-wezenlijke wijzigingen van strategiedocumenten en
indicatieve meerjarenprogramma's, die technische aanpassingen, de herverdeling
van middelen binnen de indicatieve toewijzingen per prioritair terrein of een
verhoging of verlaging van de omvang van de aanvankelijke indicatieve
toewijzing met minder dan 20 % betreffen, mits deze wijzigingen geen invloed
hebben op de in deze documenten vastgelegde prioritaire terreinen en
doelstellingen. In dat geval worden de aanpassingen binnen een maand aan het
Europees Parlement en de Raad meegedeeld. 3.
Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van
urgentie die onder meer verband houden met de in artikel 12, lid 2, bedoelde
omstandigheden, kan de Commissie strategiedocumenten en indicatieve
meerjarenprogramma's wijzigen volgens de in artikel 15, lid 4, van de
gemeenschappelijke uitvoeringsverordening bedoelde spoedprocedure. TITEL
V SLOTBEPALINGEN Artikel 15 Deelname
van een derde land dat niet subsidiabel is in het kader van deze verordening In naar behoren gemotiveerde omstandigheden en
om de samenhang en de doeltreffendheid van de financiering van de Unie te
garanderen of om regionale of transregionale samenwerking te stimuleren, kan de
Commissie beslissen, onverminderd artikel 2, lid 3, om de subsidiabiliteit van
acties uit te breiden naar landen, gebieden en regio's die anders op grond van
artikel 1 niet in aanmerking zouden komen voor financiering, wanneer de uit te
voeren actie mondiaal, regionaal, transregionaal of grensoverschrijdend is.
Niettegenstaande de bepalingen van artikel 8, lid 1, van de gemeenschappelijke
uitvoeringsverordening, kunnen natuurlijke en rechtspersonen uit de betrokken
landen, gebieden en regio's deelnemen aan de procedures voor de uitvoering van
dergelijke acties. Artikel 16 Opschorting
van bijstand Onverminderd de bepalingen in verband met de
opschorting van steun in partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten met
partnerlanden en -regio's nodigt de Unie ingeval een partnerland de in artikel
3, lid 1, bedoelde beginselen niet eerbiedigt, dat partnerland uit voor overleg
om een aanvaardbare oplossing voor beide partijen te vinden, behalve in
gevallen van speciale urgentie. Wanneer het overleg met het partnerland niet
tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing leidt, of wanneer het
overleg wordt geweigerd of in gevallen van speciale urgentie, kan de Raad
passende maatregelen nemen overeenkomstig artikel 215, lid 1, van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie, waaronder eventueel een volledige
of gedeeltelijke opschorting van de bijstand van de Unie. Artikel 17 Delegatie
van bevoegdheden aan de Commissie De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel
18 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot wijzigingen of
aanvullingen van de bijlagen I tot en met VII bij deze verordening. Artikel 18 Uitoefening
van de delegatie 1.
De in artikel 17 bedoelde bevoegdheidsdelegatie
geldt voor de geldigheidsduur van deze verordening. 2.
De bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door
het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot
intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheden.
Het besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het
Publicatieblad van de Europese Unie of op een latere datum die in het
besluit wordt vermeld. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde
gedelegeerde handelingen onverlet. 3.
Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling
vaststelt, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in
kennis. 4.
Behalve in de in lid 5 genoemde gevallen, treedt
een vastgestelde gedelegeerde handeling slechts in werking indien noch het
Europees Parlement, noch de Raad binnen een periode van twee maanden na de
kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad tegen de
handeling bezwaar heeft gemaakt of indien zowel het Europees Parlement als de
Raad de Commissie voor het verstrijken van deze termijn heeft medegedeeld
voornemens te zijn om geen bezwaar te maken. Op initiatief van het Europees
Parlement of de Raad kan deze termijn met twee maanden worden verlengd. 5.
Voor de afstemming van de bijlagen I, II en III op
de beslissingen van het OESO/DAC tot herziening van de in artikel 1, onder a),
vastgestelde lijst van ontvangers, is de termijn voor bezwaar een week. Artikel 19 Comité De Commissie wordt bijgestaan door het
DCI-comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr.
182/2011. Artikel 20 Financieel
referentiebedrag 1.
Het financiële referentiebedrag voor de uitvoering
van deze verordening voor de periode 2014-2020 bedraagt 23 294 700
000 euro. 2.
De indicatieve minimumbedragen die voor de periode
2014-2020 aan de in de artikelen 5 tot en met 9 bedoelde programma's zijn
toegewezen, zijn vastgelegd in bijlage VII. De bedragen kunnen door middel van
een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 18 opnieuw worden toegewezen
tussen programma's. De bedragen binnen het programma voor mondiale collectieve
goederen en uitdagingen kunnen opnieuw worden toegewezen tussen subrubrieken
bij een besluit van de Commissie dat binnen een maand na de vaststelling ervan
aan het Europees Parlement en de Raad zal worden meegedeeld. Teneinde de internationale dimensie van het hoger
onderwijs te bevorderen, zal overeenkomstig artikel 13, lid 2, van de
verordening „Erasmus voor iedereen” een indicatief bedrag van 1 812 100 000
euro van de verschillende externe instrumenten (het financieringsinstrument
voor ontwikkelingssamenwerking, het Europees nabuurschapsinstrument, het
instrument voor pretoetredingssteun, het partnerschapsinstrument en het
Europees Ontwikkelingsfonds) worden toegewezen aan acties van leermobiliteit
naar en vanuit landen buiten de EU en aan samenwerking en beleidsdialoog met
overheden/instellingen/organisaties afkomstig uit die landen. De bepalingen van
de verordening „Erasmus voor iedereen” zullen van toepassing zijn op het
gebruik van deze middelen. De financiering zal ter beschikking worden gesteld
door middel van twee meerjarige toewijzingen die respectievelijk de eerste vier
en de overige drie jaar bestrijken. Deze financiering zal worden weerspiegeld
in de indicatieve meerjarenprogrammering van deze instrumenten, in
overeenstemming met de vastgestelde behoeften en prioriteiten van de betrokken
landen. De toewijzingen kunnen worden herzien in geval van belangrijke
onvoorziene omstandigheden of politieke veranderingen in overeenstemming met de
externe prioriteiten van de EU. Artikel 21 Europese
Dienst voor extern optreden Deze verordening wordt toegepast in
overeenstemming met Besluit 2010/427/EU van de Raad tot vaststelling van de
organisatie en werking van de Europese Dienst voor extern optreden. Artikel
22 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de derde
dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese
Unie. Deze verordening is verbindend in al haar
onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Zij is van toepassing met ingang van 1 januari
2014. Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De voorzitter De
voorzitter BIJLAGE I PARTNERLANDEN EN -REGIO'S DIE IN AANMERKING KOMEN OVEREENKOMSTIG
ARTIKEL 1, LID 1, ONDER A) Latijns-Amerika 1.
Argentinië 2.
Bolivië 3.
Brazilië 4.
Chili 5.
Colombia 6.
Costa Rica 7.
Cuba 8.
Ecuador 9. El
Salvador 10.
Guatemala 11.
Honduras 12.
Mexico 13.
Nicaragua 14.
Panama 15.
Paraguay 16.
Peru 17.
Uruguay 18.
Venezuela Azië 19.
Afghanistan 20.
Bangladesh 21.
Bhutan 22.
Cambodja 23.
China 24.
India 25.
Indonesië 26.
Democratische Volksrepubliek Korea 27.
Laos 28.
Maleisië 29.
Malediven 30.
Mongolië 31.
Myanmar/Birma 32.
Nepal 33.
Pakistan 34.
Filipijnen 35.
Sri Lanka 36.
Thailand 37.
Vietnam Centraal-Azië 38.
Kazachstan 39.
Kirgizië 40.
Tadzjikistan 41.
Turkmenistan 42.
Oezbekistan Midden-Oosten 43.
Iran 44.
Irak 45.
Jemen Zuidelijk-Afrika 46. Zuid-Afrika BIJLAGE II OESO/DAC-LIJST VAN ODA-ONTVANGERS
Van toepassing voor verslaglegging over stromen in 2011, 2012 en 2013 BIJLAGE III PARTNERLANDEN EN -REGIO'S MET EEN BILATERALE SAMENWERKING OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 5, LID 2 De volgende partnerlanden genieten krachtens
artikel 5, lid 2, bilaterale ontwikkelingssteun in het kader van deze
verordening: 1. Bolivia 2.
Cuba 3. El
Salvador 4.
Guatemala 5.
Honduras 6.
Nicaragua 7.
Paraguay 8.
Afghanistan 9.
Bangladesh 10.
Bhutan 11.
Cambodja 12.
Democratische Volksrepubliek Korea 13.
Laos 14.
Mongolië 15.
Myanmar/Birma 16.
Nepal 17.
Pakistan 18.
Filipijnen 19.
Sri Lanka 20.
Vietnam 21.
Kirgizië 22.
Tadzjikistan 23.
Turkmenistan 24.
Oezbekistan 25.
Irak 26.
Jemen 27.
Zuid-Afrika BIJLAGE IV SAMENWERKINGSGEBIEDEN IN HET KADER VAN GEOGRAFISCHE PROGRAMMA'S A. GEMEENSCHAPPELIJKE SAMENWERKINGSGEBIEDEN IN HET KADER VAN
GEOGRAFISCHE PROGRAMMA'S De
geografische programma's kunnen onder meer worden opgesteld op basis van de
hierna vastgestelde samenwerkingsgebieden, die niet met sectoren mogen worden
gelijkgesteld. Er zullen prioriteiten worden vastgesteld overeenkomstig de
mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees
Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „Het effect van het
EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering” en
overeenkomstig de daaropvolgende Raadsconclusies. I. Mensenrechten, democratie en
andere kernaspecten van goed bestuur (a) Democratie, mensenrechten en de
rechtsstaat; (b) Gendergelijkheid en de versterking
van de positie van vrouwen; (c) Beheer van de publieke sector; (d) Fiscaal beleid en administratie; (e) Bestrijding van corruptie; (f) Maatschappelijk middenveld en
plaatselijke overheden; (g) Natuurlijke hulpbronnen; en (h) Verwevenheid van ontwikkeling en
veiligheid. II. Inclusieve en duurzame groei ten dienste van menselijke ontwikkeling (a) Sociale bescherming, gezondheid,
onderwijs en banen; (b) Bedrijfsklimaat, regionale
integratie en wereldmarkten; en (c) Duurzame landbouw en energie. III. Andere gebieden die van belang zijn voor de samenhang in het
ontwikkelingsbeleid (a) Klimaatverandering en milieu; (b) Asiel en migratie; en (c) Overgang van humanitaire hulp en
crisisrespons naar ontwikkelingssamenwerking op lange termijn. B. SPECIFIEKE SAMENWERKINGSGEBIEDEN PER REGIO De
bijstand van de Europese Unie ondersteunt acties en sectorale dialogen die in
overeenstemming zijn met artikel 5 en met het algemene doel, en het
toepassingsgebied, de doelstelling en de algemene beginselen van deze
verordening. Er wordt passende aandacht geschonken aan de
hieronder beschreven gebieden, die aansluiten op gezamenlijk overeengekomen
strategieën, partnerschaps-, samenwerkings- en handelsovereenkomsten. Er zullen
prioriteiten worden vastgesteld in overeenstemming met de mededeling „Een
agenda voor verandering” en met de daaropvolgende Raadsconclusies. Latijns-Amerika (a) bevorderen van sociale cohesie, in
het bijzonder sociale insluiting, fatsoenlijk werk en gelijke kansen,
gendergelijkheid en het versterken van de positie van vrouwen; (b) aanpakken van problemen inzake
bestuur en ondersteunen van beleidshervormingen, vooral op het gebied van
sociaal beleid, beheer van overheidsfinanciën en fiscaliteit, veiligheid (met
inbegrip van de bestrijding van drugs, criminaliteit en corruptie), versterken
van goed bestuur en overheidsinstellingen (onder meer via innovatieve
mechanismen voor het tot stand brengen van technische samenwerking, bv. TAIEX
en jumelage), bescherming van de mensenrechten, inclusief de rechten van
inheemse volkeren en mensen van Afrikaanse afkomst, milieu, bestrijding van
discriminatie en bestrijding van de productie en het gebruik van en de handel
in drugs; (c) ondersteunen van verschillende
processen van regionale integratie en onderlinge verbinding van
netwerkinfrastructuren, en tegelijkertijd de complementariteit met door de EIB
en andere instellingen ondersteunde activiteiten garanderen; (d) bekijken van de verwevenheid van
ontwikkeling en veiligheid; (e) ondersteunen van beleid op het
gebied van onderwijs en de ontwikkeling van een gemeenschappelijke
Latijns-Amerikaanse ruimte voor hoger onderwijs; (f) aanpakken van economische
kwetsbaarheid en bijdragen aan structurele veranderingen door het oprichten van
sterke partnerschappen rond handel, investeringen, knowhow en onderzoek,
innovatie en technologie, en bevorderen van duurzame en inclusieve groei in al
zijn dimensies, met bijzondere aandacht voor de uitdagingen van
migratiestromen, voedselzekerheid (met inbegrip van duurzame landbouw en
visserij), klimaatverandering, duurzame energie en de bescherming en
versterking van biodiversiteit en ecosysteemdiensten, met inbegrip van water en
bossen, alsmede productieve investering voor meer en betere banen in de groene
economie; (g) verzekeren van een passende
follow-up van noodmaatregelen op korte termijn gericht op het herstel na een ramp
of na een crisis die via andere financieringsinstrumenten zijn uitgevoerd. Azië (a) bevorderen van sociale cohesie, in
het bijzonder sociale insluiting, fatsoenlijk werk en gelijke kansen en
gendergelijkheid; (b) oprichten van inclusieve
partnerschappen rond handel, investering, hulp, migratie, onderzoek, innovatie
en technologie; (c) bouwen en versterken van legitieme,
doeltreffende en verantwoordelijke overheidsinstellingen en -instanties, door
het bevorderen van institutionele hervormingen (inclusief op het vlak van goed
bestuur en corruptiebestrijding, beheer van overheidsfinanciën,
belastingheffing en hervorming van openbaar bestuur) en wetgevende,
administratieve en regelgevende hervormingen in overeenstemming met
internationale normen, in het bijzonder in zwakke staten en landen in conflict-
en postconflictsituaties; (d) ondersteunen van een actief en
georganiseerd maatschappelijk middenveld voor ontwikkeling en bevorderen van
publiek-private partnerschappen; (e) ondersteunen van beperking van en aanpassing
aan klimaatverandering, de bevordering van duurzame consumptie en productie
evenals investeringen in schone technologieën, duurzame energie, vervoer,
duurzame landbouw en visserij, de bescherming en versterking van biodiversiteit
en ecosysteemdiensten, met inbegrip van water en bossen, en scheppen van
fatsoenlijk werk in de groene economie; (f) aanmoedigen van meer regionale
integratie en samenwerking op een resultaatgerichte manier, via ondersteuning
aan verschillende processen van regionale integratie en dialoog; (g) bijdragen aan het voorkomen van en
reageren op gezondheidsrisico's, met inbegrip van die risico's die voortvloeien
uit het contact tussen dieren, mensen en hun verschillende omgevingen; (h) in de context van de verwevenheid
van veiligheid en ontwikkeling, bestrijden van corruptie en georganiseerde
misdaad, drugsproductie, drugsgebruik en drugshandel en van andere vormen van
illegale handel, en het ondersteunen van efficiënt grensbeheer en
grensoverschrijdende samenwerking; (i) ondersteunen van rampenparaatheid
en herstel na rampen op lange termijn, inclusief op het gebied van voedsel- en
voedingszekerheid en hulp aan ontwortelde bevolkingsgroepen. Centraal-Azië In
overeenstemming met de gemeenschappelijke doelstellingen die zijn opgenomen in
de EU-strategie voor een nieuw partnerschap met Centraal-Azië van 2007: (a) bevorderen van constitutionele
hervormingen en aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen
aan die van de Unie, inclusief verdere democratisering en een georganiseerd
maatschappelijk middenveld, steun voor de rechtsstaat, goed bestuur,
belastingheffing en versterking van nationale instellingen en instanties, zoals
verkiezingsorganen, parlementen, hervorming van het openbaar bestuur en het
beheer van overheidsfinanciën; (b) bevorderen van inclusieve en
duurzame economische groei, aanpakken van sociale en regionale ongelijkheden,
en ondersteunen van beleid op gebieden als opleiding, onderzoek, innovatie en
technologie, gezondheid, fatsoenlijk werk, duurzame energie, landbouw en
plattelandsontwikkeling, stimuleren van het mkb en tegelijkertijd van de
ontwikkeling van een markteconomie, handel en investeringen, met inbegrip van
hervormingen van de regelgeving en steun voor integratie in de WHO; (c) ondersteunen van efficiënt
grensbeheer en grensoverschrijdende samenwerking om duurzame economische,
sociale en milieuontwikkeling in grensregio's te bevorderen; in de context van
de verwevenheid van veiligheid en ontwikkeling, bestrijden van georganiseerde
misdaad en alle vormen van illegale handel, inclusief de bestrijding van
drugsproductie en drugsgebruik alsmede de negatieve gevolgen ervan, met
inbegrip van hiv/aids; (d) bevorderen van bilaterale en
regionale samenwerking, dialoog en integratie inclusief met de landen die
vallen onder het Europees nabuurschapsinstrument en andere instrumenten van de
Unie ter ondersteuning van beleidshervormingen, onder meer door het vergroten
van de capaciteit van instellingen, technische bijstand (bv. TAIEX),
informatie-uitwisseling en jumelage, en door belangrijke investeringen via
passende mechanismen voor het vrijmaken van financiële middelen van de EU in de
sectoren opleiding, milieu en energie, water/sanitaire voorzieningen,
koolstofarme ontwikkeling/weerstand tegen de gevolgen van klimaatverandering,
alsmede verbeteren van de continuïteit en veiligheid van de internationale
energietoevoer en het vervoer, onderlinge verbindingen, netwerken en hun
operatoren, onder meer via door de EIB ondersteunde activiteiten. Midden-Oosten (a) aanpakken van problemen op het
gebied van goed bestuur (waaronder op het gebied van belastingen),
mensenrechten en politieke gelijkheid, in het bijzonder in zwakke staten, om te
helpen bij het opbouwen van legitieme, democratische, efficiënte en verantwoordelijke
overheidsinstellingen en een actief en georganiseerd maatschappelijk
middenveld; (b) bevorderen van sociale cohesie, in
het bijzonder sociale insluiting, fatsoenlijk werk en gelijke kansen en
gendergelijkheid; (c) bevorderen van duurzame economische
hervormingen en diversificatie, handel, de ontwikkeling van een markteconomie,
productieve en duurzame investeringen in de voornaamste sectoren (zoals
energie, met inbegrip van hernieuwbare energie), publiek-private
partnerschappen, en de integratie van de partnerlanden in de WHO; (d) bevorderen van regionale
samenwerking, dialoog en integratie, ook met de landen die vallen onder het
Europees nabuurschapsinstrument en de Golfstaten die vallen onder het
partnerschapsinstrument en andere EU-instrumenten, onder meer door
integratie-inspanningen binnen de regio, met name op het gebied van economie,
energie, water, vervoer en vluchtelingen, te ondersteunen; (e) aanvullen van de middelen die in het
kader van dit instrument werden besteed, met samenhangend werk en steun via
andere EU-instrumenten, die gericht kunnen zijn op een bredere regionale
integratie, op het bevorderen van de belangen van de EU op gebieden als
economie, energie, onderzoek, innovatie en technologie, de bestrijding van
drugsproductie, -gebruik en -handel in de context van de verwevenheid van
veiligheid en ontwikkeling, op het beheren van de migratie en op het helpen van
ontheemde personen en vluchtelingen in de context van de verwevenheid van
tussen ontwikkeling en migratie. Zuidelijk-Afrika (a) bijdragen aan de consolidatie van
een democratische samenleving, goed bestuur en de rechtsstaat, in het belang
van de regionale en continentale stabiliteit en integratie; (b) ondersteunen van de
aanpassingsinspanningen door het oprichten van verschillende vrijhandelszones; (c) bevorderen van fatsoenlijk werk,
bijdragen aan de bestrijding van armoede, ongelijkheid en uitsluiting, onder
andere door het lenigen van de basisbehoeften van gemeenschappen die vroeger
achtergesteld waren; (d) overwinnen van economische
kwetsbaarheid en bereiken van structurele veranderingen met de nadruk op
fatsoenlijke werkgelegenheid door aanhoudende en inclusieve economische groei,
een koolstofarme groene economie en duurzame ontwikkeling in al haar dimensies
(met inbegrip van duurzame landbouw en visserij), en versterken van de
biodiversiteit en ecosysteemdiensten; (e) het aanpakken van seksueel en gendergeweld
en gezondheidsproblemen, met inbegrip van
hiv/aids en de gevolgen ervan voor de samenleving. BIJLAGE
V ACTIVITEITENGEBIEDEN
IN HET KADER VAN THEMATISCHE PROGRAMMA'S A.
PROGRAMMA VOOR MONDIALE COLLECTIEVE GOEDEREN EN UITDAGINGEN Overeenkomstig
de in artikel 6 vastgestelde voorwaarden streeft het programma voor mondiale
collectieve goederen en uitdagingen naar het versterken van de samenwerking, de
uitwisseling van kennis en ervaring en de capaciteiten van de partnerlanden.
Het programma kan onder meer worden opgesteld op basis van de volgende
samenwerkingsgebieden, waarbij een maximale onderlinge synergie gegarandeerd
moet worden omdat zij onderling sterk verweven zijn. Milieu en klimaatverandering (a) bijdragen aan de uitvoering van de
internationale milieu- en klimaatdimensie van de visie van de EU voor 2020; (b) helpen van de ontwikkelingslanden
bij de bron om de MDG's inzake duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen en
milieuduurzaamheid te verwezenlijken; (c) bevorderen van de uitvoering van
initiatieven van de Unie en verbintenissen die op internationaal en regionaal
niveau zijn overeengekomen, en/of een grensoverschrijdende karakter hebben, in
het bijzonder op het vlak van klimaatverandering, door de bevordering van
klimaatbestendige strategieën, met name aanpassingsstrategieën met
synergetische voordelen voor de biodiversiteit, biodiversiteits- en
ecosysteemdiensten, bossen inclusief FLEGT, woestijnvorming, geïntegreerd
beheer van waterreserves, beheer van natuurlijke hulpbronnen, goed beheer van
chemicaliën en afval, efficiënt gebruik van de hulpbronnen en de groene
economie; (c) bijdragen aan het verhogen van de integratie
en het stroomlijnen van de doelstellingen op het gebied van klimaatverandering
en milieu in de EU-samenwerkingshulp door middel van steun voor methodologisch
en onderzoekswerk, met inbegrip van monitoring-, verslagleggings- en
controlemechanismen, het in kaart brengen van ecosystemen, beoordeling en
waardering, verbetering van de milieudeskundigheid en bevordering van
innovatieve maatregelen en beleidssamenhang; (d) versterken van het milieubestuur en
ondersteunen van het uitwerken van internationaal beleid, onder meer door te
zorgen voor onderlinge verankering van de milieupijler en de andere pijlers van
het internationaal bestuur voor duurzame ontwikkeling, door te assisteren bij
de milieumonitoring en -evaluatie op regionaal en internationaal niveau, en
door de naleving en handhaving van multilaterale milieuovereenkomsten te
bevorderen met doeltreffende maatregelen. Duurzame energie (a) bevorderen van toegang tot veilige,
betaalbare, schone en duurzame energiediensten als een belangrijke motor voor
de uitbanning van armoede en voor inclusieve groei, met een bijzondere nadruk
op het gebruik van plaatselijke energiebronnen; (b) bevorderen van een groter gebruik
van hernieuwbare energietechnologieën en van energie-efficiëntie, en bevorderen van koolstofarme
ontwikkelingsstrategieën; (c) bevorderen van energiezekerheid door
bv. diversificatie van bronnen en trajecten, waarbij rekening moet worden
gehouden met problemen inzake prijsvolatiliteit en mogelijke emissiereducties,
de markten moeten worden verbeterd en onderlinge verbindingen en de handel op
het vlak van energie moeten worden aangemoedigd. Menselijke ontwikkeling (a) Groei, werkgelegenheid en
betrokkenheid van de privésector Bevorderen van maatregelen gericht op het scheppen
van meer en betere banen, in gebieden zoals het ontwikkelen van de
concurrentiekracht en de weerbaarheid van het plaatselijke mkb en de integratie
daarvan in de wereldeconomie, assisteren van de ontwikkelingslanden in de
integratie in het multilaterale handelssysteem, ontwikkelen van de privésector
en verbeteren van het ondernemingsklimaat, ondersteunen van de bepaling en
uitvoering van beleid inzake industriële innovatie en technologie en van
handelsbeleid en handelsovereenkomsten, ondersteunen van regionale
integratie-inspanningen, bevorderen van investeringsbetrekkingen tussen de EU
en de partnerlanden en -regio's en versterken van private en publieke
investeringen en samenwerking door middel van innovatieve
financieringsinstrumenten. Bevorderen van de groene economie, efficiënt gebruik
van de hulpbronnen en duurzame consumptie en productieprocessen. Bevorderen van
het gebruik van elektronische communicatie als middel om groei doorheen alle
sectoren te ondersteunen om zo de digitale kloof te dichten, bevorderen dat er
op dit gebied een adequaat beleids- en wetgevingskader wordt ontwikkeld, en
bevorderen van de ontwikkeling van de nodige infrastructuur en het gebruik van
op ICT gebaseerde diensten en toepassingen. (b) Werkgelegenheid, vaardigheden,
sociale bescherming en sociale insluiting (i) Ondersteunen van hoge niveaus van productieve
en fatsoenlijke banen, met name via het ondersteunen van degelijke
werkgelegenheidsmaatregelen en -strategieën, beroepsopleiding voor
inzetbaarheid die aansluit op de behoeften van en vooruitzichten op de
arbeidsmarkt, en degelijke arbeidsvoorwaarden, ook in de informele economie,
bevorderen van fatsoenlijk werk, inclusief de strijd tegen kinderarbeid, en
sociale dialoog alsook faciliteren van arbeidsmobiliteit met eerbiediging van
de rechten van migranten; (ii) versterken van sociale cohesie, in het
bijzonder via het oprichten/versterken van duurzame socialezekerheidsstelsels,
met inbegrip van een daaraan gekoppelde fiscale hervorming; (iii) versterken van sociale insluiting via
samenwerking op het vlak van billijke toegang tot basisdiensten,
werkgelegenheid voor iedereen, de versterking van de positie van bepaalde
groepen en de eerbiediging van hun rechten, met name jongeren, mensen met een
handicap, vrouwen en minderheden, zodat de volledige bevolking kan deelnemen
aan en profiteren van de schepping van welvaart en culturele diversiteit. (c) Gendergelijkheid en het
versterken van de positie van vrouwen (i) Ondersteunen van programma's op nationaal
niveau ter bevordering van het versterken van de economische en sociale positie
van vrouwen en politieke participatie van vrouwen; (ii) Ondersteunen van nationale, regionale en
wereldwijde initiatieven om dit vraagstuk op de agenda voor de doeltreffendheid
van hulp te plaatsen. (d) Gezondheid (i) Verbeteren van de gezondheid en het welzijn
van mensen in de ontwikkelingslanden door de toegang tot en de billijke
verstrekking van essentiële openbare gezondheidsdiensten van goede kwaliteit te
vergroten en meer specifiek: (ii) ondersteunen en vormgeven van de
beleidsagenda van wereldwijde initiatieven die aanzienlijk onmiddellijk
voordeel opleveren voor de partnerlanden, rekening houdend met
resultaatgerichtheid, de doeltreffendheid van de hulp en de gevolgen voor de
stelsels voor gezondheidszorg, met inbegrip van het ondersteunen van
partnerlanden om meer bij deze initiatieven betrokken te raken; (iii) ondersteunen van specifieke initiatieven,
vooral op regionaal en mondiaal niveau, die de stelsels voor gezondheidszorg
versterken en landen helpen bij de ontwikkeling en uitvoering van een degelijk,
empirisch onderbouwd nationaal gezondheidsbeleid, en op prioritaire
werkterreinen (bv. gezondheid van moeders en seksuele en reproductieve
gezondheid en rechten, toegang tot geboorteregeling, mondiale collectieve goederen
en reactie op wereldwijde gezondheidsbedreigingen). (e) Onderwijs, kennis en vaardigheden (i) Ondersteunen van de verwezenlijking van
internationaal overeengekomen doelstellingen op het gebied van onderwijs via
wereldwijde initiatieven en partnerschappen, met speciale nadruk op het
bevorderen van kennis, vaardigheden en waarden voor duurzame en inclusieve
ontwikkeling; (ii) Bevorderen van de uitwisseling van ervaring,
goede praktijken en innovatie, op basis van een evenwichtige benadering van de
ontwikkeling van onderwijsstelsels; (iii) Verbeteren van de gelijke toegang tot en de
kwaliteit van onderwijs, ook voor kwetsbare groepen, vrouwen en meisjes, en
voor landen die het verst verwijderd zijn van de verwezenlijking van globale
doelstellingen. Voedselzekerheid en duurzame landbouw Het
programma versterkt de samenwerking, de uitwisseling van kennis en ervaring, en
de capaciteiten van de partnerlanden op het gebied van de vier pijlers van
voedselzekerheid: beschikbaarheid van voedsel (productie), toegang tot voedsel
(inclusief markten, vangnetten en genderbewustzijn), het benutten van voedsel
(maatschappelijk verantwoorde voedingsmaatregelen) en stabiliteit, waarbij
voorrang moet worden gegeven aan vier dimensies: kleinschalige landbouw,
bestuur, regionale integratie en bijstandsmechanismen voor kwetsbare
bevolkingsgroepen. (a) bevorderen van de ontwikkeling van
duurzame kleinschalige landbouw door een op het ecosysteem gebaseerde,
koolstofarme en klimaatbestendige veilige toegang tot technologie (inclusief
informatie en communicatietechnologieën), en door uitbreidings- en technische
diensten, regelingen voor plattelandsontwikkeling, productieve
investeringsmaatregelen, het beheer van grond en natuurlijke hulpbronnen en de
bescherming van genetische diversiteit, in een ondersteunende economische
omgeving; (b) ondersteunen van milieubewuste en
sociaal bewuste beleidsvorming en bestuur van de relevante sectoren, de rol van
de overheids- en niet-overheidsactoren in de regelgeving in die sectoren en het
gebruik van collectieve goederen, de organisatiecapaciteit, professionele
organisaties en instellingen van de sector; (c) versterken van voedsel- en
voedingszekerheid via adequaat beleid, met inbegrip van het beschermen van de
biodiversiteit en ecosysteemdiensten, beleid inzake klimaataanpassing,
informatiesystemen, crisispreventie en -beheer, en op kwetsbare
bevolkingsgroepen gerichte voedingsstrategieën; (d) bevorderen van veilige en duurzame
praktijken doorheen de toeleveringsketen van levensmiddelen en diervoeders. Asiel en migratie (a) bevorderen van bestuur op het gebied
van migratie op alle niveaus; (b) verzekeren van beter beheer van
migratiestromen in al hun dimensies; (c) maximaliseren van de effecten voor
de ontwikkeling van de toegenomen regionale en wereldwijde mobiliteit van
mensen, waarbij de rechten van migranten moeten worden bevorderd en beschermd,
door het ondersteunen van de formulering en uitvoering van een degelijk
regionaal en nationaal asiel- en migratiebeleid en door het opnemen van de migratiedimensie
in andere regionale en nationale beleidsterreinen; (d) verbeteren van een gemeenschappelijk
standpunt over de verwevenheid van migratie en ontwikkeling, met inbegrip van
de sociale en economische gevolgen van het beleid van regeringen op het gebied
van migratie/asiel of in andere sectoren. B.
PROGRAMMA VOOR ORGANISATIES VAN HET MAATSCHAPPELIJK
MIDDENVELD EN PLAATSELIJKE OVERHEDEN In
overeenstemming met de herbevestigde steun van de EU voor democratie,
mensenrechten en goed bestuur, versterkt het programma voor organisaties van
het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden in ontwikkeling de
samenwerking, uitwisseling van kennis en ervaring, en capaciteiten van de
organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden in de
partnerlanden, ter ondersteuning van internationaal overeengekomen
ontwikkelingsdoelen. In overeenstemming met de in artikel 6
vastgestelde voorwaarden draagt het programma bij aan: (a) een inclusieve en op medebeslissing
gebaseerde samenleving in de partnerlanden door sterkere organisaties van het
maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden en door het verlenen van
basisdiensten aan mensen in nood; (b) een grotere mate van vertrouwdheid
bij de Europese bevolking met de ontwikkelingsproblematiek en het mobiliseren
van actieve overheidssteun in de Unie, de kandidaat-lidstaten en de potentiële
kandidaat-lidstaten voor strategieën die gericht zijn op armoedebestrijding en
duurzame ontwikkeling in de partnerlanden; (c) een vergroting van de capaciteit van
Europese en zuidelijke netwerken van organisaties van het maatschappelijk
middenveld en plaatselijke overheden, zodat een belangrijke en voortdurende
beleidsdialoog op het gebied van ontwikkeling gegarandeerd is. Activiteiten
die door dit programma worden ondersteund, hebben betrekking op: (a) interventies in de partnerlanden die
kwetsbare en gemarginaliseerde groepen in de minst ontwikkelde landen
ondersteunen door hun via organisaties van het maatschappelijk middenveld en
plaatselijke overheden basisdiensten aan te bieden; (b) capaciteitsontwikkeling van de
beoogde actoren, in aanvulling op de steun die in het kader van het nationaal
programma wordt toegekend, maatregelen gericht op: (i) versterken van de capaciteit van de
organisaties van het maatschappelijk middenveld om effectief deel te nemen aan
het ontwikkelingsproces; (ii) faciliteren van een betere interactie tussen
de organisaties van het maatschappelijk middenveld, de staat en andere
ontwikkelingsactoren in de context van ontwikkeling; (iii) versterken van de capaciteit van
plaatselijke overheden om effectief deel te nemen aan het ontwikkelingsproces,
met erkenning van hun bijzondere rol en kenmerken; (c) bewuster maken van het publiek van
de ontwikkelingsproblematiek en bevorderen van het formele en informele
onderwijs in verband met ontwikkeling in de Unie, de kandidaat-lidstaten en de
potentiële kandidaat-lidstaten, teneinde het ontwikkelingsbeleid te verankeren
in de Europese samenlevingen, meer overheidssteun beschikbaar te stellen voor
armoedebestrijding en voor billijkere betrekkingen tussen de ontwikkelde en de
ontwikkelingslanden, het bewustzijn betreffende de problemen en moeilijkheden
van de ontwikkelingslanden en hun bevolking in de Unie te vergroten en de
sociale dimensie van de mondialisering te bevorderen; (d) coördinatie, capaciteitsontwikkeling
en institutionele versterking van de netwerken van organisaties van het
maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden, binnen hun organisaties
en tussen de verschillende categorieën belanghebbenden die deelnemen aan het
Europese openbare debat over ontwikkeling, evenals coördinatie,
capaciteitsontwikkeling en institutionele versterking van zuidelijke netwerken
van organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden
en overkoepelende organisaties. Organisaties van het maatschappelijk
middenveld zijn niet-winstgevende
niet-overheidsactoren die op een onafhankelijke en verantwoordingsplichtige
basis werken. Het gaat met name om: niet-gouvernementele organisaties,
organisaties van de inheemse bevolkingen, organisaties die nationale en/of
etnische minderheden vertegenwoordigen, plaatselijke handelsverenigingen en
plaatselijke actiegroepen, coöperaties, werkgeversverenigingen en vakbonden
(sociale partners), organisaties die economische en sociale actoren
vertegenwoordigen, organisaties die corruptie en fraude bestrijden en goed
openbaar bestuur bevorderen, burgerrechtenorganisaties en organisaties die
discriminatie bestrijden, plaatselijke organisaties (en netwerken daarvan) die
werkzaam zijn op het gebied van gedecentraliseerde regionale samenwerking en
integratie, verbruikersverenigingen, vrouwen- en jongerenorganisaties, milieu-,
onderwijs-, culturele, onderzoeks- en wetenschappelijke organisaties,
universiteiten, kerken en religieuze verenigingen en gemeenschappen, media, en
alle niet-gouvernementele organisaties en onafhankelijke stichtingen, waaronder
onafhankelijke politieke stichtingen, die een bijdrage kunnen leveren tot het
verwezenlijken van de doelstellingen van deze verordening. Plaatselijke overheden behelzen allerhande subnationale overheidsniveaus en -instanties:
steden en gemeenten, districten, arrondissementen, provincies, regio's, enz. *** BIJLAGE VI ACTIVITEITENGEBIEDEN
IN HET KADER VAN HET PAN-AFRIKAANS PROGRAMMA Het
pan-Afrikaans programma ondersteunt de doelstellingen en algemene beginselen
van de gezamenlijke Afrika-EU-strategie, meer bepaald: (a) verlenen van steun voor de
doelstellingen, initiatieven en activiteiten die in de gezamenlijke Afrika-EU-strategie
en de daaropvolgende actieplannen zijn overeengekomen en die onder meer de
volgende terreinen bestrijken: vrede en veiligheid, democratisch bestuur en
mensenrechten, handel, regionale integratie en infrastructuur (met inbegrip van
vervoer), MDG's, energie, klimaatverandering en milieu, migratie, mobiliteit en
werkgelegenheid, wetenschap, informatiemaatschappij en ruimte, evenals
horizontale aspecten; (b) verlenen van steun aan andere
relevante initiatieven en activiteiten die worden overeengekomen in de
werkregelingen die volgens de gezamenlijke strategie worden vastgelegd; (c) toepassen van het beginsel „Afrika
behandelen als één geheel” en bevorderen van de samenhang tussen de regionale
en continentale niveaus, met bijzondere aandacht voor activiteiten van
regio-overschrijdende, continentale of mondiale aard, en ondersteunen van
gezamenlijke Afrika-EU-initiatieven op mondiaal vlak. BIJLAGE
VII INDICATIEVE FINANCIËLE TOEWIJZING VOOR DE PERIODE 2014-2020 (IN MILJOEN EURO) Geografische
programma's 13 991,5 euro Thematisch
programma voor mondiale collectieve goederen en uitdagingen 6 303,2 euro Waarvan: – Milieu en klimaatverandering – Duurzame energie – Menselijke ontwikkeling – Voedselzekerheid en duurzame landbouw – Asiel en migratie || 31,8 %[28] 12,7 % 20,0 % 28,4 % 7,1 % Ten
minste 50 % van de middelen — voorafgaand aan de toepassing van de
indicatoren op basis van de OESO-methodiek (de „Rio-indicatoren”) — zal dienen
voor klimaatactie en milieugerelateerde doelstellingen. Thematisch
programma voor organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke
overheden 2 000 euro Pan-Afrikaans programma 1 000 euro FINANCIEEL MEMORANDUM VOOR
VOORSTELLEN 1. KADER VAN HET
VOORSTEL/INITIATIEF 1.1. Benaming van het voorstel/initiatief 1.2. Betrokken
beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur 1.3. Aard
van het voorstel/initiatief 1.4. Doelstelling(en) 1.5. Motivering
van het voorstel/initiatief 1.6. Duur
en financiële gevolgen 1.7. Voorgenomen
beheersvorm(en) 2. BEHEERSMAATREGELEN 2.1. Regels
inzake bewaking en verslaglegging 2.2. Beheers-
en controlesysteem 2.3. Maatregelen
ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden 3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN
VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 3.1. Rubriek(en)
van het meerjarige financieel kader en betrokken begrotingsonder(e)l(en) voor
uitgaven 3.2. Geraamde
gevolgen voor de uitgaven 3.2.1. Samenvatting van de
geraamde gevolgen voor de uitgaven 3.2.2. Geraamde gevolgen
voor de beleidskredieten 3.2.3. Geraamde gevolgen
voor de administratieve kredieten 3.2.4. Verenigbaarheid met
het huidige meerjarig financieel kader 3.2.5. Bijdrage van derden
aan de financiering 3.3. Geraamde gevolgen voor de
ontvangsten FINANCIEEL
MEMORANDUM VOOR VOORSTELLEN
1.
KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
1.1.
Benaming van het voorstel/initiatief
Voorstel
voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van
een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking
1.2.
Betrokken beleidsterrein(en) in de
ABM/ABB-structuur[29][30]
Titel
19: Buitenlandse betrekkingen 19 02: Samenwerking met derde landen op het gebied van asiel
en migratie 19 09: Betrekkingen met Latijns-Amerika 19 10: Betrekkingen met Azië, Centraal-Azië en het
Midden-Oosten (Irak, Iran, Jemen) Titel
21: Ontwikkeling en betrekkingen met staten in Afrika, het Caribisch gebied en
de Stille Oceaan (ACS) 21 02: Voedselzekerheid 21 03: Niet-overheidsactoren in ontwikkeling 21 04: Milieu en duurzaam beheer van natuurlijke
hulpbronnen, met inbegrip van energie 21 05: Menselijke en sociale ontwikkeling
1.3.
Aard van het voorstel/initiatief
x Het
voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie ¨ Het
voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een
voorbereidende actie[31] ¨ Het voorstel/initiatief betreft de
verlenging van een bestaande actie ¨ Het
voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe
actie
1.4.
Doelstellingen
1.4.1.
De met het voorstel/initiatief beoogde strategische
meerjarendoelstelling(en) van de Commissie
Deze
verordening heeft als doel duurzame en inclusieve ontwikkeling in de
partnerlanden en ‑regio's te bevorderen, met als hoofddoel de armoede uit
te bannen, en democratie, de rechtsstaat, goed bestuur en eerbiediging van de
mensenrechten te bevorderen, zoals vereist door het TEU, in Latijns-Amerika,
Afrika en Azië, terwijl tegelijkertijd de samenhang met de mededeling van de
Commissie inzake het EU-ontwikkelingsbeleid „Het effect van het
EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering” gegarandeerd is.
1.4.2.
Specifieke doelstelling(en) en betrokken
ABM/ABB-activiteit(en)
In
deze verordening worden de essentiële elementen en de basis voor de
EU-interventie vastgelegd. De omzetting van de doelstellingen van de
verordening naar specifieke doelstellingen binnen de verschillende programma's
(geografische programma's, thematisch programma voor mondiale collectieve
goederen en uitdagingen, thematisch programma voor organisaties van het
maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden en het pan-Afrikaans
programma) verloopt via meerjarige programmering en jaarlijkse
actieprogramma's waarin de door de EU uit te voeren activiteiten in detail
worden beschreven, met inbegrip van de verwachte resultaten en de effecten die
met de betrokken maatregelen worden beoogd. De specifieke doelstellingen worden
daarom op dat moment vastgelegd, met de bijzonderheden van de betrokken
maatregel in het achterhoofd. De
millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, of de internationaal overeengekomen
armoedebestrijdingsdoelstellingen die na 2015 in de plaats daarvan zullen
komen, zullen zorgen voor erkende prestatie-indicatoren: Nr. 1: MDG1 - Armoede en honger uitbannen –
Het aantal mensen wier inkomen minder dan 1 dollar
per dag bedraagt, halveren –
Volledige en productieve werkgelegenheid en
fatsoenlijk werk voor iedereen, inclusief vrouwen en jonge mensen, bereiken –
Het aantal mensen dat honger lijdt, halveren Nr. 2: MDG2 - Basisonderwijs voor iedereen Ervoor zorgen dat
kinderen overal, zowel jongens als meisjes, het basisonderwijs kunnen afmaken Nr. 3: MDG3 - Gendergelijkheid De genderongelijkheid in
het lager en middelbaar onderwijs en in alle opleidingsniveaus wegwerken Nr. 4: MDG4 - Bestrijding van kindersterfte De sterftecijfers bij
kinderen onder de 5 jaar met twee derde terugdringen. Nr. 5: MDG5 - Gezondheid van moeders –
De moedersterfte met drie vierde terugdringen –
Tegen 2015 universele toegang tot reproductieve
gezondheid bereiken Nr. 6: MDG6 - Bestrijding van hiv/aids, malaria en andere ziekten –
De verspreiding van hiv/aids een halt toeroepen –
Universele toegang tot behandeling voor hiv/aids
bereiken voor al diegenen die het nodig hebben –
De verspreiding van malaria en andere belangrijke
ziektes een halt toeroepen Nr. 7: MDG 7 - Ecologische duurzaamheid –
De principes van duurzame ontwikkeling integreren
in nationale beleidsterreinen en programma's en het verlies van natuurlijke
hulpbronnen tenietdoen –
Het verlies van biodiversiteit verminderen en een
aanzienlijke verlaging van de verliezen bewerkstelligen –
Het aantal mensen zonder duurzame toegang tot
veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen halveren –
De levensomstandigheden van ten minste honderd
miljoen mensen in sloppenwijken aanzienlijk verbeteren tegen 2020 Nr. 8: MDG 8 – Mondiaal partnerschap voor ontwikkeling –
Verder ontwikkelen van een open, op regels
gebaseerd, voorspelbaar, niet discriminerend handels- en financieel stelsel –
De specifieke behoeften van de minst ontwikkelde
landen, niet aan zee grenzende landen en kleine insulaire ontwikkelingslanden
aanpakken –
De schuld van de ontwikkelingslanden afdoend
aanpakken –
In samenwerking met farmaceutische bedrijven
essentiële geneesmiddelen tegen een betaalbare prijs beschikbaar stellen in
ontwikkelingslanden –
In samenwerking met de privésector de voordelen van
nieuwe technologieën beschikbaar stellen, vooral informatie- en
communicatietechnologieën Betrokken
ABM/ABB-activiteit(en) 19 02: Samenwerking met
derde landen op het gebied van asiel en migratie 19 09: Betrekkingen met
Latijns-Amerika 19 10: Betrekkingen met
Azië, Centraal-Azië en het Midden-Oosten (Irak, Iran, Jemen) 21 02: Voedselzekerheid 21 03:
Niet-overheidsactoren in ontwikkeling 21 04: Milieu en
duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van energie 21 05: Menselijke en
sociale ontwikkeling
1.4.3.
Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg
Vermeld de gevolgen
die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de beoogde
begunstigden/doelgroepen. In
deze verordening worden de essentiële onderdelen en de basis voor de
EU-interventie vastgelegd. De precieze maatregelen worden bepaald via
meerjarige programmering en jaarlijkse actieprogramma's waarin de door de EU
uit te voeren activiteiten in detail worden beschreven, met inbegrip van de
verwachte resultaten en de effecten die met de betrokken maatregelen worden
beoogd. De specifieke indicatoren worden op dat moment vastgelegd, met de
bijzonderheden van de betrokken maatregel in het achterhoofd.
1.4.4.
Resultaat- en effectindicatoren
Vermeld de indicatoren
aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is
uitgevoerd. In
deze verordening worden de essentiële onderdelen en de basis voor de
EU-interventie vastgelegd. De precieze maatregelen worden bepaald via
meerjarige programmering en jaarlijkse actieprogramma's waarin de door de EU
uit te voeren activiteiten in detail worden beschreven, met inbegrip van de
verwachte resultaten en de effecten die met de betrokken maatregelen worden
beoogd. De specifieke indicatoren worden op dat moment vastgelegd, met de
bijzonderheden van de betrokken maatregel in het achterhoofd. De
internationaal overeengekomen doelen en indicatoren voor de
millenniumdoelstellingen (MDG's) en klimaatverandering zijn reeds bekend. Er
moeten duidelijke ijkpunten en regels voor het toezicht en de verslaglegging
voor alle relevante EU-beleidsinstrumenten worden vastgesteld. De splitsing van
indicatoren zal belangrijk zijn voor het toezicht op de verwezenlijking van
billijke resultaten voor de meest kwetsbare groepen in de samenleving wat
sociale insluiting betreft.
1.5.
Motivering van het voorstel/initiatief
1.5.1.
Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet
worden voorzien
Zie
effectbeoordeling en toelichting. De
EU blijft zich ervoor inzetten om de ontwikkelingslanden te helpen om de
armoede in de partnerlanden en -regio's terug te dringen en uiteindelijk uit te
bannen overeenkomstig de in de Verdragen vastgelegde doelstellingen op het
gebied van ontwikkelingssamenwerking.
1.5.2.
Meerwaarde van de deelname van de EU
De
EU bevindt zich in een unieke onpartijdige positie om een gedeelte van de
externe bijstand van de EU in naam van en samen met de lidstaten te verlenen,
zodat zij meer geloofwaardigheid krijgt in de landen waarin zij actief is.
Enkel de EU heeft de kritieke massa om te kunnen reageren op mondiale
uitdagingen zoals armoedebestrijding en klimaatverandering. Dankzij haar grote
omvang en het bestaande netwerk van internationale overeenkomsten kan zij hulp
tot bij de armen brengen in een aantal van 's werelds meest afgelegen gebieden,
waarbij zij zowel hulp verstrekt als coördineert. In
haar rol als bevorderaar van inclusiviteit en multilateralisme kan de Unie meer
doen dan andere internationale organisaties. Als
de Unie verenigd optreedt, kan zij meer effect sorteren en meer druk uitoefenen
op het gebied van beleidsdialoog en samenwerking tussen donoren. Een
EU-aanpak is ook kosteneffectiever, met lagere administratieve kosten dan
gemiddeld.
1.5.3.
Lering getrokken uit soortgelijke ervaringen in het
verleden
De
evaluaties, verslagen van de Rekenkamer en tussentijdse evaluaties van de
geografische programma's tonen aan dat er dankzij het financieringsinstrument
voor ontwikkelingssamenwerking (DCI) vooruitgang werd geboekt in de
verwezenlijking van verschillende MDG's in de DCI-ontwikkelingslanden.
Overeenkomstig het beginsel van eigen verantwoordelijkheid is het echter aan de
begunstigde regeringen om de nodige hervormingen door te voeren en het nodige beleid
aan te nemen en uit te voeren die de motor vormden van deze prestaties. De
nieuwe uitvoeringsmodaliteiten voor het DCI, zoals begrotingssteun en sectorale
benadering, maakten een nauwere samenwerking met de partnerlanden mogelijk: er
bestaat een duidelijk verband tussen het niveau van beleidsdialoog met de
begunstigde landen en de modaliteit van het verlenen van bijstand. Daarnaast
hebben de nieuwe uitvoeringsmodaliteiten gezorgd voor een meer doeltreffende
taakverdeling door medefinanciering onder donoren mogelijk te maken. De
thematische programma's gaven de Commissie extra flexibiliteit in het aanpakken
van bepaalde uitdagingen en vormden ook een nuttig instrument ter aanvulling
van de geografische programma's. In
een gemondialiseerde omgeving is er nood aan een wederzijdse versterking van
interne en externe acties. Het uitgangspunt is dat integratie, en niet
herhaling, het kernwoord moet zijn. De bestaande structuur was ontoereikend om
de Commissie snel op voldoende grote schaal te laten optreden, hoewel dat
essentieel was om de doeltreffendheid van het interne EU-beleid te garanderen. In
sommige gevallen waren de thematische programma's niet flexibel genoeg om op
recente mondiale crises te reageren (bv. de voedselprijzencrisis, de
vogelgriep) of om internationale verbintenissen na te komen die op het hoogste
politieke niveau zijn aangegaan (bv. biodiversiteit en klimaatverandering). De
middelen uit de thematische programma's moeten dus op een flexibelere manier
kunnen worden besteed zodat de inzet op lange termijn in verband met mondiale
collectieve goederen en uitdagingen voorspelbaarder wordt, en om te reageren op
de verschillende schokken die de armsten treffen. De
ontwikkelingssamenwerking is nog steeds te versnipperd en te ambitieus.
Bovendien moet de complementariteit tussen de geografische en de thematische
programma's worden versterkt. Er
werd onvoldoende rekening gehouden met de specifieke behoeften van landen in
crisis-, postcrisis- en kwetsbare situaties, en de stroefheid van het
besluitvormingsproces voor de toewijzing van middelen, de programmering en de
uitvoering maakte het voor de EU moeilijk om snel te reageren op snel
evoluerende situaties. Het
DCI bevatte indicatieve toewijzingen per regio, zonder een gedeelte van de
middelen niet toe te wijzen om zo enige ruimte te laten om middelen te
mobiliseren om te reageren op onvoorziene behoeften. Tot
slot is het huidige programmerings- en uitvoeringsproces voor het DCI te
complex, en staat het niet toe om de programmeringscyclus van de EU af te
stemmen op de cycli van haar partners. Bovendien wordt gezamenlijke
programmering met de lidstaten onvoldoende vergemakkelijkt. Voorts is er geen
duidelijk rechtskader voor het aanwenden van innovatieve instrumenten die door
andere donoren worden gebruikt, zoals het samenvoegen van subsidies en leningen
en het gebruik van publiek-private partnerschappen.
1.5.4.
Samenhang en eventuele synergie met andere
relevante instrumenten
Het
herziene instrument maakt integraal deel uit van de algemene structuur van
financieringsinstrumenten voor extern optreden, die rond vier belangrijke
hoofdstukken zal worden georganiseerd: een op het beleid gebaseerd hoofdstuk
dat voornamelijk gericht is op de samenwerking met de partnerlanden binnen en
buiten de begroting; werken aan horizontale prioriteiten en waarden;
humanitaire hulp en civiele bescherming; en crisismanagement. Bovendien
zal voor elk land de ontwikkelingssamenwerking een aanvulling vormen op het
nieuwe partnerschapsinstrument. De interactie tussen het DCI, het EOF en het
ENPI zal bijzonder sterk zijn onder de thematische programma's van het DCI voor
organisaties van het maatschappelijk middenveld/plaatselijke overheden en voor
mondiale collectieve goederen en uitdagingen, aangezien de middelen uit die
programma's maatregelen zullen bestrijken en/of aanvullen in de geografische
zones die vallen onder deze respectieve instrumenten op het gebied van: steun
voor het maatschappelijk middenveld en de plaatselijke overheden,
klimaatverandering, energie, voedselzekerheid, menselijke ontwikkeling en
migratie. Interactie
met het handelsbeleid, in het bijzonder SAP/SAP-plus en „alles behalve wapens”‑regelingen,
maar ook handelsovereenkomsten zullen bijzonder belangrijk blijven bij acties
van hulp voor handel/handelsgerelateerde bijstand die in het kader van het DCI
zowel op bilateraal als op regionaal niveau worden gefinancierd. In
een gemondialiseerde omgeving maakt intern EU-beleid op verschillende terreinen
(zoals milieu, klimaatverandering, werkgelegenheid (met inbegrip van fatsoenlijk
werk), gendergelijkheid, energie, water, vervoer, justitie en veiligheid,
onderzoek, informatiemaatschappij, immigratie, visserij) meer en meer deel uit
van het extern optreden van de EU, en in overeenstemming met de Europa
2020-agenda en het Verdrag van Lissabon is een wederzijdse versterking van de
interne en de externe acties nodig. Het uitgangspunt is dat integratie, en niet
herhaling, de kernprioriteit moet zijn. De voornaamste argumenten zijn: i)
samenhang van het extern optreden; ii) doeltreffendheid van de hulp, met name
de verbintenis om het aantal actoren en programma's te verminderen; en iii)
maximaliseren van synergieën tussen beleidsdoelstellingen.
1.6.
Duur en financiële gevolgen
x Voorstel/initiatief met een beperkte
geldigheidsduur –
¨ Voorstel/initiatief –
x Financiële gevolgen van 01/01/2014 tot
31/12/2020 –
x Voorstel/initiatief met een onbeperkte
geldigheidsduur van kracht vanaf 01/01/2014 –
Uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en
met JJJJ, –
gevolgd door een volledige uitvoering.
1.7.
Beoogde beheersvorm(en)[32]
x Direct gecentraliseerd beheer door de Commissie x Gecentraliseerd indirect beheer door delegatie van uitvoeringstaken aan: –
x uitvoerende agentschappen –
x door de Gemeenschappen opgerichte organen[33] –
x nationale openbare organen of organen met een openbare
dienstverleningstaak –
¨ personen aan wie de uitvoering van specifieke acties in het kader van
titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie is toevertrouwd en die
worden genoemd in het betrokken basisbesluit in de zin van artikel 49 van het
Financieel Reglement ¨ Gedeeld beheer met
lidstaten x Gedecentraliseerd beheer met derde landen x Gezamenlijk beheer met
internationale organisaties (geef aan welke) Verstrek, indien meer
dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder „Opmerkingen”. Opmerkingen De maatregelen
die in het kader van deze verordening zullen worden gefinancierd, worden
uitgevoerd onder direct gecentraliseerd beheer door de Commissie vanuit de
hoofdzetel en/of via de gedeconcentreerde delegaties van de Unie en onder
eender welke andere beheersmethode waarin het Financieel Reglement voorziet
teneinde de doelstellingen van de verordening beter te bereiken. Er kan worden
voorzien in gezamenlijk beheer, waar van toepassing, voor specifieke acties met
VN-agentschappen en instanties, Europese of internationale financiële
instellingen zoals de Europese Investeringsbank, de Europese Bank voor
wederopbouw en ontwikkeling, de Wereldbank of de Afrikaanse Ontwikkelingsbank,
en andere internationale organisaties die op het gebied van ontwikkeling actief
zijn.
2.
BEHEERSMAATREGELEN
2.1.
Regels inzake toezicht en verslaglegging
Vermeld frequentie en
voorwaarden. De monitoring- en evaluatiesystemen van de Europese Commissie zijn in
toenemende mate gericht op resultaten. Hierbij zijn interne personeelsleden en
externe deskundigheid betrokken. Task managers in de delegaties en op de hoofdzetel houden continu op
verschillende manieren toezicht op de uitvoering van projecten en programma's,
inclusief waar mogelijk aan de hand van bezoeken ter plaatse. Toezicht
verstrekt waardevolle informatie over de vooruitgang; het helpt managers om
huidige en potentiële knelpunten vast te stellen, en om corrigerende
maatregelen te nemen. Externe onafhankelijke deskundigen worden ingehuurd om de prestaties
van de externe acties van de EU via drie verschillende stelsels te beoordelen.
Deze beoordelingen dragen bij tot verantwoordelijkheid en tot de verbetering
van lopende interventies; zij maken het ook mogelijk om lering te trekken uit
vroegere ervaringen om het toekomstige beleid en toekomstige acties te
onderbouwen. De instrumenten maken allemaal gebruik van de internationaal
erkende OESO/DAC evaluatiecriteria, waaronder (mogelijke) effecten. Ten eerste, op het projectniveau, verstrekt de door de hoofdzetel
beheerde resultaatgerichte monitoring (ROM) een korte, gerichte momentopname
van de kwaliteit van een steekproef van interventies. Aan de hand van een sterk
gestructureerde, gestandaardiseerde methodiek kennen onafhankelijke
ROM-deskundigen scores toe die de sterke en de zwakke punten van het project
benadrukken, en doen zij aanbevelingen om de doeltreffendheid te verhogen. Evaluaties op projectniveau, die worden beheerd door de EU-delegatie
die voor het project verantwoordelijk is, verschaffen een meer gedetailleerde
grondige analyse en helpen projectmanagers om lopende interventies te
verbeteren en toekomstige interventies voor te bereiden. Externe onafhankelijk
deskundigen met thematische en geografische deskundigheid worden ingehuurd om
de analyse uit te voeren en bij alle belanghebbenden, niet in het minst de
eindbegunstigden, feedback en bewijzen te verzamelen. De Commissie voert ook strategische evaluaties van haar beleid uit, van
programmering en strategie tot de uitvoering van interventies in een specifieke
sector (zoals gezondheid, onderwijs, enz.), in een land of regio, of van een
specifiek instrument. Deze evaluaties zijn een belangrijke inbreng voor de
formulering van het beleid en het ontwerp van instrumenten en projecten. Deze
evaluaties worden allemaal gepubliceerd op de website van de Commissie en een
samenvatting van de bevindingen is opgenomen in het jaarverslag aan de Raad en
het Europees Parlement.
2.2.
Beheers- en controlesysteem
2.2.1.
Geconstateerde risico's
Risico-omgeving De
operationele omgeving van hulp in het kader van dit instrument wordt gekenmerkt
door de volgende risico's: het niet verwezenlijken van de doelstellingen van
het instrument, een suboptimaal financieel beheer en/of het niet voldoen aan de
toepasselijke voorschriften (fouten wat betreft wettigheid en regelmatigheid): –
economische/politieke instabiliteit en/of
natuurrampen kunnen leiden tot moeilijkheden en vertragingen qua ontwerp en
uitvoering van interventies, vooral in zwakke staten; –
een gebrek aan institutionele en administratieve
capaciteit in de partnerlanden kan leiden tot moeilijkheden en vertragingen qua
ontwerp en uitvoering van interventies; –
geografisch verspreide projecten en programma's
(die veel staten/gebieden/regio's behelzen) kunnen uitdagingen vormen op het
gebied van logistiek/middelen voor toezicht - vooral de follow-up ter plaatse
van activiteiten; –
de diversiteit van potentiële partners/begunstigden
met hun diverse internecontrolestructuren en -capaciteiten kan leiden tot
versnippering en de doelmatigheid en efficiëntie van de beschikbare middelen
van de Commissie om de uitvoering te ondersteunen en controleren, verminderen; –
gebrekkige kwaliteit en kwantiteit van beschikbare
gegevens over de resultaten en de effecten van externe hulp/uitvoering van
nationaal ontwikkelingsplannen in de partnerlanden kunnen verhinderen dat de
Commissie verslag kan uitbrengen over en haar verantwoordelijkheid kan nemen
voor resultaten. Verwacht
niveau van risico van niet-naleving van de toepasselijke voorschriften De
nalevingsdoelstelling voor het instrument is een behoud van het risiconiveau
van niet-naleving (foutenpercentage) voor de portefeuille van EuropeAid uit het
verleden, wat overeenkomt met een „netto”‑restfoutenpercentage (op
meerjarige basis nadat alle geplande controles en correcties op gesloten
contracten zijn uitgevoerd) van minder dan 2 %. Dit impliceerde
traditioneel een geraamd foutenbereik van 2-5 % voor een jaarlijkse
willekeurige steekproef van verrichtingen die door de Europese Rekenkamer ten
behoeve van de jaarlijkse betrouwbaarheidsverklaring werd genomen. EuropeAid
beschouwt dit als het laagste risico van niet-naleving dat verwezenlijkt kan
worden in het licht van de risicovolle omgeving en rekening houdend met de
administratieve lasten en de nodige kostenefficiëntie van controles op de
naleving.
2.2.2.
Beoogde controlemiddel(en)
Internecontrolestructuur
EuropeAid Het
interne controle-/beheersproces van EuropeAid is ontworpen om redelijke
zekerheid te verstrekken betreffende de verwezenlijking van de doelstellingen
qua doelmatigheid en efficiëntie van haar operaties, de betrouwbaarheid van
haar financiële verslaglegging en de naleving van het relevante juridische en
procedurele kader. Doelmatigheid
en efficiëntie Ter
garantie van de doelmatigheid en efficiëntie van haar operaties (en om het hoge
risiconiveau in verband met externe hulp te beperken), zal EuropeAid, naast
alle elementen van het strategisch beleid en het planningsproces voor de
Commissie in haar geheel, de interne-auditomgeving en andere vereisten van de internecontrolenormen
van de Commissie, blijven beschikken over een op maat gesneden kader voor het
beheer van de hulp, dat voor al haar instrumenten zal gelden: –
een gedeconcentreerd beheer van het merendeel van
de externe hulp door de EU-delegaties ter plekke; –
duidelijke en formele afbakening van de financiële
verantwoordelijkheid (van de gedelegeerde ordonnateur (directeur-generaal)) aan
de hand van een subdelegatie van de gesubdelegeerde ordonnateur (directeur) op
de hoofdzetel aan het hoofd van de delegatie; –
regelmatige verslaglegging van de EU-delegaties aan
de hoofdzetel (verslagen over het beheer van de externe bijstand) inclusief een
jaarlijkse betrouwbaarheidsverklaring door het hoofd van de delegatie; –
voorzien van een degelijk opleidingsprogramma voor
de personeelsleden in de hoofdzetel en in de delegaties; –
aanzienlijke ondersteuning en begeleiding van de
hoofdzetel/de delegatie (ook via internet); –
regelmatige controlebezoeken aan
„gedeconcentreerde” delegaties om de drie tot zes jaar; –
een methodiek voor projectmanagement en voor het
beheer van de programmacyclus bestaande uit: –
instrumenten voor kwaliteitsondersteuning voor het
uitwerken van de interventie, de uitvoeringsmethode, het
financieringsmechanisme, het beheerssysteem, de beoordeling en selectie van
uitvoerende partners, enz.; –
programma- en projectbeheer, monitoring- en
verslagleggingsinstrumenten voor een doeltreffende uitvoering, met inbegrip van
regelmatige externe monitoring van projecten ter plaatse; –
belangrijke evaluatie- en audit-componenten. Financiële
verslaglegging en boekhouding EuropeAid
zal de hoogste normen op het gebied van boekhouding en financiële
verslaglegging blijven nastreven, door gebruik te maken van het boekhoudsysteem
op transactiebasis (ABAC) van de Commissie en van de specifieke instrumenten
voor externe hulp, zoals het Common Relex Information System (CRIS). In
verband met de naleving van het relevante wettelijke en procedurele kader, zijn
de methoden voor controle op de naleving uiteengezet in punt 2.3 (maatregelen
ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden)
2.3.
Maatregelen ter voorkoming van fraude en
onregelmatigheden
Vermeld de bestaande
of geplande preventie- en beschermingsmaatregelen. Gezien
de risicovolle omgeving waarin EuropeAid werkzaam is, moeten haar systemen
anticiperen op een aanzienlijk aantal potentiële nalevingsfouten
(onregelmatigheden) in de verrichtingen en zo vroeg mogelijk in het
betalingsproces een hoog niveau van preventie, detectie en correctiecontroles
inbouwen. Dit betekent in praktijk dat de controles op de naleving van
EuropeAid vooral zullen steunen op belangrijke controles vooraf op een
meerjarige basis, zowel door externe controleurs als door personeelsleden van
de Commissie ter plaatse, vóór de eindafrekening van het project (waarbij ook nog
steeds een aantal audits en -controles achteraf worden verricht), die heel wat
verder gaan dan de financiële waarborgen die door het Financieel Reglement
worden opgelegd. Het nalevingskader van EuropeAid bestaat onder meer uit de
volgende belangrijke componenten: Preventieve
maatregelen -
Verplichte basisopleiding betreffende fraudeproblemen voor de personeelsleden
die bij het beheer van de hulp betrokken zijn en de externe controleurs; -
Bieden van begeleiding (ook via internet), inclusief de praktische gids voor
opdrachten, de EuropeAid Companion en de toolkit voor financieel beheer (voor
uitvoerende partners); -
Beoordeling vooraf om te garanderen dat de overheden die instaan voor het
beheer van middelen onder gezamenlijk en gedecentraliseerd beheer, passende
fraudebestrijdingsmaatregelen ter preventie en detectie van fraude in het
beheer van EU-middelen toepassen; -
Screening vooraf van de fraudebestrijdingsmechanismen die in het partnerland
voorhanden zijn, als onderdeel van de beoordeling van het ontvankelijkheidscriterium
van beheer van overheidsfinanciën voor het ontvangen van begrotingssteun
(d.w.z. actieve inzet om fraude en corruptie te bestrijden, geschikte
inspectieautoriteiten, voldoende gerechtelijke capaciteit en efficiënte
reactie- en sanctiemechanismen); -
De Commissie ondertekende in 2008 in Accra het Internationale initiatief inzake
transparantie van ontwikkelingshulp (IATI), waarin zij instemde met een norm
voor transparantie van hulp die meer tijdige, gedetailleerde en regelmatige
gegevens over hulpstromen en documenten garandeert; -
De Commissie voert sinds 14 oktober 2011 de eerste fase van de IATI-norm voor transparantie
bij het publiceren van informatie over hulp uit, voordat in november 2011 het
volgende forum op hoog niveau over de doeltreffendheid van hulp in Busan
plaatsvindt. Daarnaast zal de Commissie in samenwerking met de EU-lidstaten
werken aan een gezamenlijke online IT-applicatie, TR-AID genaamd, die de
gegevens over EU-hulp die via het IATI en andere bronnen worden verstrekt, in
gebruiksvriendelijke informatie over hulp omzet. Detectie
en corrigerende maatregelen -
Externe audits en controles (zowel verplicht als op basis van risico's),
inclusief door de Europese Rekenkamer; -
Retroactieve controles (op basis van risico's) en terugvorderingen; -
Opschorting van de EU-financiering wanneer er sprake is van een ernstig
fraudegeval, inclusief grootschalige corruptie, totdat de autoriteiten passende
maatregelen hebben genomen om dergelijke fraude in de toekomst te corrigeren en
voorkomen. EuropeAid
zal haar fraudebestrijdingsstrategie verder ontwikkelen in overeenstemming met
de nieuwe fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie (CAFS), die op 24 juni
2011 is aangenomen, om onder meer te garanderen dat: -
de interne fraudebestrijdingscontroles van EuropeAid volledig zijn afgestemd op
de fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie; -
de aanpak van frauderisicobeheer van EuropeAid is afgestemd op het
identificeren van frauderisicogebieden en passende reacties; -
de systemen die in derde landen voor de besteding van EU‑middelen worden
toegepast, het mogelijk maken om relevante gegevens te verzamelen die voor het
frauderisicobeheer kunnen worden gebruikt (bv. dubbele financiering); -
waar nodig netwerkgroepen en doeltreffende IT-instrumenten voor de analyse van
fraudegevallen in de sector van de externe hulp kunnen worden ingevoerd.
2.4.
Raming van de kosten en baten van de controles
Voor
de portefeuille van EuropeAid als geheel bedragen de kosten van interne
controles/beheer in het totaal jaarlijks naar schatting gemiddeld 658
miljoen euro aan vastleggingen in de begrotingsplanning 2014-2020. Dit
bedrag omvat het beheer van het EOF, dat op een geïntegreerde manier binnen de
beheersstructuur van EuropeAid functioneert. Deze „niet-operationele” kosten
vertegenwoordigen ongeveer 6,4 % van het geraamde jaarlijkse
gemiddelde van 10,2 miljard euro aan totale (operationele +
administratieve) vastleggingen voor de uitgaven van DEVCO die in de periode
2014-2020 uit de algemene begroting van de EU en het EOF worden gefinancierd. Deze
beheerskosten omvatten de kosten van alle EuropeAid-personeelsleden op de
hoofdzetel en in de delegaties, infrastructuur, reizen, opleiding, monitoring,
evaluatie en auditopdrachten (inclusief die welke door de begunstigden worden
gestart). EuropeAid
is van plan om de verhouding beheers-/operationele activiteiten geleidelijk te
verminderen, nu de regelingen van de nieuwe instrumenten verbeterd en
vereenvoudigd zijn op basis van de wijzigingen die er waarschijnlijk aankomen
met het herziene Financieel Reglement. De voornaamste baten van deze
beheerskosten bestaan in het verwezenlijken van de beleidsdoelstellingen en het
efficiënt en doelmatig gebruik van de middelen. Met robuuste en
kostenefficiënte preventieve maatregelen en andere controles kan worden
gegarandeerd dat de middelen wettig en regelmatig worden gebruikt. Hoewel
er verder naar zal worden gestreefd om de beheersactiviteiten en de controles
van de naleving te verbeteren en zo goed mogelijk op de uitgaven af te stemmen,
zijn de kosten daarvan globaal genomen noodzakelijk om te garanderen dat de
doelstellingen van de instrumenten doelmatig en efficiënt worden verwezenlijkt
met een minimaal risico van niet-naleving (restfoutenpercentage van minder dan
2 %). Zij zijn aanzienlijk lager dan de risico's die zijn verbonden aan
het afschaffen of terugschroeven van de interne controles op dit risicovolle
gebied.
3.
GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET
VOORSTEL/INITIATIEF
3.1.
Rubriek(en) van het meerjarige financieel kader en
betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven
· Bestaande begrotingsonderdelen van de uitgaven In volgorde van de
rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen. Rubriek van het meerjarig financieel kader || Begrotingsonderdeel || Soort uitgaven || Bijdrage Rubriek IV Europa als wereldspeler || GK/NGK ([34]) || van EFTA[35]-landen || van kandidaat-lidstaten[36] || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement 19 || 19 01 04 Administratieve uitgaven van het DCI-beleidsterrein „Externe betrekkingen” || NGK || NEE || NEE || NEE || NEE 19 || 19 02: Samenwerking met derde landen op het gebied van asiel en migratie || GK || NEE || NEE || NEE || NEE 19 || 19 09: Betrekkingen met Latijns-Amerika || GK || NEE || NEE || NEE || NEE 19 || 19 10: Betrekkingen met Azië, Centraal-Azië en het Midden-Oosten (Irak, Iran, Jemen) || GK || NEE || NEE || NEE || NEE 19 || 19 11: Beleidsstrategie en coördinatie voor het beleidsterrein „Externe betrekkingen” || GK || NEE || NEE || NEE || NEE 21 || 21 01 04 Administratieve uitgaven van het beleidsterrein „Ontwikkeling en betrekkingen met de ACS-staten” || NGK || NEE || NEE || NEE || NEE 21 || 21 02: Voedselzekerheid || GK || NEE || NEE || NEE || NEE 21 || 21 03: Niet-overheidsactoren in ontwikkeling || GK || NEE || NEE || NEE || NEE 21 || 21 04: Milieu en duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van energie || GK || NEE || NEE || NEE || NEE 21 || 21 05: Menselijke en sociale ontwikkeling || GK || NEE || NEE || NEE || NEE · Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen[37] In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel
kader en de begrotingsonderdelen. Rubriek van het meerjarig financieel kader || Begrotingsonderdeel || Soort uitgaven || Bijdrage Nummer [Omschrijving………………….…………..] || GK/NGK || van EVA-landen || van kandidaat-lidstaten || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement || [XX.YY.YY.YY] || || JA/ NEE || JA/NEE || JA/ NEE || JA/NEE
3.2.
Geraamde gevolgen voor de uitgaven
3.2.1.
Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de
uitgaven
miljoen euro (tot op 3 decimalen) Rubriek van het meerjarig financieel kader: 4 || Nummer || DG: DEVCO || || || Jaar N[38] 2014 || Jaar N+1 2015 || Jaar N+2 2016 || Jaar N+3 2017 || Jaar N+4 2018 || Jaar N+5 2019 || Jaar N+6 2020 || TOTAAL Beleidskredieten || || || || || || || || Instrument voor ontwikkelingssamenwerking (19.02, 19.09, 19.10, 21.02, 21.03, 21.04, 21.05, 21.06) || Vastleggingen || (1) || 2 606,815 || 2 788,125 || 2 980,045 || 3 182,977 || 3 390,185 || 3 614,782 || 3 846,274 || 22 409,105 Betalingen || (2) || 411,383 || 579,190 || 1 206,218 || 1 765,760 || 2 383,491 || 3 257,677 || 12 805,385 || 22 409,105 Uit de begroting voor specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten[39] || || || || || || || || Nummer begrotingsonderdeel 19.0104 01 en 21.010401 || || (3) || 109,885 || 114,975 || 120,254 || 125,723 || 135,115 || 136,918 || 142,726 || 894,363 TOTAAL kredieten voor DG DEVCO || Vastleggingen || =1+3 || 2 716,700 || 2 903,100 || 3 100,300 || 3 308,700 || 3 525,300 || 3 751,700 || 3 989,000 || 23 294,700 Betalingen || =2+3 || 521,268 || 694,165 || 1 326,472 || 1 891,483 || 2 518,606 || 3 394,595 || 12 948,111 || 23 294,700 TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || (4) || 2 606,815 || 2 788,125 || 2 980,045 || 3 182,977 || 3 390,185 || 3 614,782 || 3 846,274 || 22 400,337 Betalingen || (5) || 411,383 || 579,190 || 1 206,218 || 1 765,760 || 2 383,491 || 3 257,677 || 12 805,385 || 22 409,105 TOTAAL uit de begroting voor specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten || (6) || 109,885 || 114,975 || 120,254 || 125,723 || 135,115 || 136,918 || 142,726 || 885,595 TOTAAL kredieten voor RUBRIEK <4> van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || =4+6 || 2 716,700 || 2 903,100 || 3 100,300 || 3 308,700 || 3 525,300 || 3 751,700 || 3 989,000 || 23 294,700 Betalingen || =5+6 || 521,268 || 694,165 || 1 326,472 || 1 891,483 || 2 518,606 || 3 394,595 || 12 948,111 || 23 294,700 Rubriek van het meerjarig financieel kader: || 5 || „Administratieve uitgaven” miljoen euro (tot op 3 decimalen) || || || Jaar N 2014 || Jaar N+1 2015 || Jaar N+2 2016 || Jaar N+3 2017 || Jaar N+4 2018 || Jaar N+5 2019 || Jaar N+6 2020 || TOTAAL DG: DEVCO || || Personele middelen || 85,041 || 84,182 || 83,329 || 82,480 || 82,480 || 82,480 || 82,480 || 582,473 Andere administratieve uitgaven || 3,909 || 3,818 || 3,781 || 3,755 || 3,755 || 3,755 || 3,75526,528 || TOTAAL DG DEVCO || Kredieten || 88,950 || 88,000 || 87,110 || 86,235 || 86,235 || 86,235 || 86,235 || 609,001 TOTAAL kredieten voor RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || (Totaal vastleggingen = totaal betalingen) || 88,950 || 88,000 || 87,110 || 86,235 || 86,235 || 86,235 || 86,235 || 609,001 miljoen euro (tot op 3 decimalen) || || || Jaar N 2014 || Jaar N+1 2015 || Jaar N+2 2016 || Jaar N+3 2017 || Jaar N+4 2018 || Jaar N+5 2019 || Jaar N+6 2020 || TOTAAL TOTAAL kredieten voor RUBRIEK 1 tot en met 5 van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || 2 805,650 || 2 991,100 || 3 187,410 || 3 394,935 || 3 611,535 || 3 837,935 || 4 075,235 || 23 903,701 Betalingen || 610,218 || 782,165 || 1 413,582 || 1 977,718 || 2 604,841 || 3 480,830 || 13 034,346 || 23 903,701
3.2.2.
Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten
–
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig –
ý Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals
hieronder nader wordt beschreven: Vastleggingskredieten, miljoen euro (tot op 3
decimalen) Vermeld doelstellingen en outputs ò || || || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || Jaar N+4 tot N+7 || TOTAAL || OUTPUTS || || || || Kosten || Kosten || Kosten || Kosten || Kosten || Kosten || Totale kosten || Geografische programma's[40] || || || || || || || || . || Subtotaal || 1 631,732 || 1 743,689 || 1 862,134 || 1 987,305 || 2 117,402 || 2 253,384 || 2 395,938 || 13 991,50 || Thematisch programma voor mondiale collectieve goederen en uitdagingen || || || || || || || || || || || || || || || || || Subtotaal || 735,099 || 785,536 || 838,895 || 895,285 || 953,894 || 1 015,154 || 1 079,375 || 6303,20 || Thematisch programma voor organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden || || || || || || || || || || || || || || || || || Subtotaal || 233,246 || 249,250 || 266,181 || 284,073 || 302,670 || 322,108 || 342,485 || 2 000,00 || Pan-Afrikaans programma || || || || || || || || || || || || || || || || || Subtotaal || 116,623 || 124,625 || 133,090 || 142,037150,335 || 161,054 || 171,242 || 1 000,00 || TOTALE KOSTEN || 2 716,700 || 2 903,100 || 3 100,300 || 3 308,700 || 3 525,300 || 3 751,700 || 3 989,000 || 23 294,70
3.2.3.
Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten
3.2.3.1.
Samenvatting
–
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten
nodig –
x Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig,
zoals hieronder nader wordt beschreven: miljoen euro (tot op
3 decimalen) || Jaar N[41] 2014 || Jaar N+1 2015 || Jaar N+2 2016 || Jaar N+3 2017 || Jaar N+4 2018 || Jaar N+5 2019 || Jaar N+6 2020 || TOTAAL RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || || || || || || || || Personele middelen || 85,041 || 84,182 || 83,329 || 82,480 || 82,480 || 82,480 || 82,480 || 582,473 Andere administratieve uitgaven || 3,909 || 3,818 || 3,781 || 3,755 || 3,755 || 3,755 || 3,75526,528 || Subtotaal RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || 88,950 || 88,000 || 87,110 || 86,235 || 86,235 || 86,235 || 86,235 || 609,001 Buiten RUBRIEK 5[42] van het meerjarig financieel kader || || || || || || || || Personele middelen || 97,417101,668 || 106,059 || 110,589 || 115,154 || 119,788 || 124,527 || 775,203 || Andere administratieve uitgaven || 12,467 || 13,307 || 14,195 || 15,134 || 19,961 || 17,129 || 18,199 || 110,392 Subtotaal buiten RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || 109,885 || 114,975 || 120,254 || 125,723 || 135,115 || 136,918 || 142,726 || 885,595 TOTAAL || 198,8 || 202,976 || 207,364 || 211,958 || 221,350 || 223,152 || 228,961 || 1 494,596
3.2.3.2.
Geraamde personeelsbehoeften
–
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig –
x Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals
hieronder nader wordt beschreven: Raming in een geheel getal (of met hoogstens 1 decimaal) || || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || Jaar N+4 2018 || Jaar N+5 2019 || Jaar N+6 2020 || Formatieplaatsen (ambtenaren en tijdelijke functionarissen) || || XX 01 01 01 (hoofdzetel en vertegenwoordigingen van de Commissie) || 357,2 || 353,6 || 350,1 || 346,6 || 346,6 || 346,6 || 346,6 || XX 01 01 02 (delegaties) || 157,8 || 156,2 || 154,6 || 153,0 || 153,0 || 153,0 || 153,0 || XX 01 05 01 (onderzoek onder contract) || || || || || || || || 10 01 05 01 (eigen onderzoek) || || || || || || || || Extern personeel (in voltijds equivalent: VTE)[43] || || XX 01 02 01 (CA, INT, SNE van de „totale financiële middelen”) || 24,1 || 23,9 || 23,6 || 23,4 || 23,4 || 23,4 || 23,4 || XX 01 02 02 (CA, INT, JED, LA en SNE in de delegaties) || || || || || || || XX 01 04 yy[44] || - in de hoofdzetel[45] || 146,3 || 143,5 || 140,6 || 137,9 || 135,2 || 132,5 || 129,9 || - in delegaties || 985,7 || 1032,7 || 1081,2 || 1131,2 || 1181,7 || 1232,9 || 1285,3 || || XX 01 05 02 (CA, INT, SNE - onderzoek onder contract) || || || || || || || || 10 01 05 02 (CA, INT, SNE – eigen onderzoek) || || || || || || || || Andere begrotingsonderdelen (te vermelden) || || || || || || || || TOTAAL || 1 671,1 || 1 709,8 || 1 750,1 || 1 792,1 || 1 839,8 || 1 888,4 || 1 938,1 XX is het
beleidsterrein of de begrotingstitel. Hiervoor zal een beroep
worden gedaan op de personeelsleden van het DG die reeds met het beheer van de
actie zijn belast en/of binnen het DG zijn heringedeeld, eventueel aangevuld
met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzing - met inachtneming
van de budgettaire beperkingen - aan het beherende DG kunnen worden toegewezen. Beschrijving van de
uit te voeren taken: Ambtenaren en tijdelijke functionarissen || Extern personeel ||
3.2.4.
Verenigbaarheid met het meerjarig financieel kader
2014-2020
–
ý Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het meerjarig financieel
kader 2014-2020 –
¨ Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken
rubriek van het meerjarig financieel kader Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder
vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen. –
¨ Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het
flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarig financieel kader[46] Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de
betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.
3.2.5.
Bijdragen van derden
–
ý Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden –
¨ Het voorstel/initiatief voorziet in medefinanciering, zoals hieronder
wordt geraamd: Kredieten miljoen euro (tot op 3 decimalen) || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || Totaal Invullen: medefinancieringsbron || || || || || || || || TOTAAL medegefinancierde kredieten || || || || || || || ||
3.3 Geraamde gevolgen voor de ontvangsten –
ý Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de
ontvangsten –
¨ Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële
gevolgen: ¨ voor de eigen middelen ¨ voor de diverse ontvangsten miljoen euro (tot op 3 decimalen) Begrotingsonderdeel voor ontvangsten: || Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten || Gevolgen van het voorstel/initiatief[47] Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel kolommen als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) Artikel …………. || || || || || || || || Voor de diverse
ontvangsten die worden „toegewezen”, vermeld het (de) betrokken
begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven. Vermeld de wijze van
berekening van de gevolgen voor de ontvangsten. [1] Het
EOF, het mondiaal fonds voor het klimaat en de biodiversiteit en de reserve
voor spoedhulp vullen dit aan en blijven buiten de EU-begroting. [2] Activiteiten
in verband met duurzame energie zullen een van de kerngebieden voor de uitgaven
inzake klimaatverandering worden. Gezien de sleutelrol van gezonde
ecosysteemdiensten voor de voedselproductie, zal ook biodiversiteit, in het
bijzonder wanneer die eveneens bijdraagt tot klimaatbestendigheid, een van de
sleutelgebieden onder voedselzekerheid en duurzame landbouw zijn. [3] PB
L ... [4] „Het
ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Unie en dat van de lidstaten
completeren en versterken elkaar” (artikel 208). [5] Inzake
energievoorzieningszekerheid en internationale samenwerking, zie de mededeling
van 7.9.2011 „Het energiebeleid van de EU: verbintenissen met partners buiten
onze grenzen” (COM(2011) 539). [6] Verordening
(EU) nr. 182/2011. [7] Besluit
2010/427/EU van de Raad. [8] PB
L 378 van 27.12.2006, blz. 41. [9] Millenniumverklaring
van de Verenigde Naties, vastgesteld door de Algemene Vergadering op 18
september 2000. [10] Gemeenschappelijke
verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de
lidstaten, in het kader van de Raad, het Europees Parlement en de Commissie
betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: De Europese consensus
(PB C 46 van 24.2.2006, blz. 1). [11] Mededeling
van 13 oktober 2011, nog niet bekendgemaakt in het PB. [12] Mededeling
van 13 oktober 2011, nog niet bekendgemaakt in het PB. [13] Conclusies
van de Raad van 15 mei 2007 over een EU-gedragscode inzake de complementariteit
en de taakverdeling binnen het ontwikkelingsbeleid (document 9558/07). [14] Conclusies
van de Raad van 17 november 2009 inzake een operationeel kader inzake
doeltreffendheid van ontwikkelingshulp (document 15912/09, uitgebreid en
bestendigd op 11 januari 2011 (document 18239/10). [15] Het
strategische partnerschap Afrika-EU — Een gezamenlijke Afrika-EU-strategie,
vastgesteld op de top van Lissabon op 9 december 2007. [16] Veiligheid
en ontwikkeling - Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de
regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 20 november
2007 (document 15097/07). [17] Een
EU-respons op kwetsbare situaties - Conclusies van de Raad en de
vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad
bijeen, van 20 november 2007 (document 11518/07). [18] Conclusies
van de Raad inzake conflictpreventie, 3101ste bijeenkomst van de Raad
Buitenlandse Zaken, Luxemburg, 20 juni 2011. [19] COM(2010)
2020 definitief. [20] COM(2011)
500 definitief. [21] COM(2011)
637 definitief. [22] PB
L 55 van 28.2.2011, blz. 13. [23] PB
L ... [24] PB
L 201 van 3.8.2010, blz. 30. [25] PB
L … [26] PB
L 314 van 30.11.2001, blz. 1. [27] PB
L 163 van 2.7.1996, blz. 1. [28] In
principe zouden middelen gelijkmatig worden toegewezen tussen milieu en
klimaatverandering. [29] ABM:
activiteitsgestuurd management – ABB: activiteitsgestuurde begroting. [30] DEVCO
zal een wijziging van de beleidsterreinen aanvragen vanaf het begrotingsjaar
2014. [31] In
de zin van artikel 49, lid 6, onder a) of b), van het Financieel Reglement. [32] Nadere
informatie over beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement
zijn te vinden op de BudgWeb-site: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html. [33] In
de zin van artikel 185 van het Financieel Reglement. [34] GK=
gesplitste kredieten / NGK= niet-gesplitste kredieten. [35] EVA:
Europese Vrijhandelsassociatie. [36] Kandidaat-lidstaten
en, in voorkomend geval, potentiële kandidaat-lidstaten uit de westelijke
Balkan. [37] Aan
te vullen in een later stadium. [38] Het
jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt
begonnen. [39] Technische
en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering
van programma's en/of acties van de EU (vroegere „BA”-onderdelen), onderzoek
door derden, eigen onderzoek. [40] Zoals
beschreven in punt 1.4.2. „Specifieke doelstelling(en) – Enkel de verschillende
programma's van de verordening zijn opgenomen in de tabel…”. [41] Het
jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt
begonnen. [42] Technische
en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering
van programma's en/of acties van de EU (vroegere „BA”-onderdelen), onderzoek
door derden, eigen onderzoek. [43] CA
= arbeidscontractant; INT = uitzendkracht („intérimaire”); JED = jonge
deskundige in delegaties („jeune expert en délégation”); LA =
plaatselijke functionaris; SNE = gedetacheerd nationaal deskundige. [44] Onder het maximum voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere „BA”-onderdelen).. [45] Vooral voor de structuurfondsen, het Europees Landbouwfonds voor
plattelandsontwikkeling (ELFPO) en het Europees Visserijfonds (EVF). [46] Zie
de punten 19 en 24 van het Interinstitutioneel Akkoord. [47] Voor
traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten
nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 25 % aan inningskosten.