This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52011PC0788
Proposal for a REGULATION OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL establishing "ERASMUS FOR ALL"The Union Programme for Education, Training, Youth and Sport
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van “Erasmus voor iedereen”Het programma van de Unie voor onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van “Erasmus voor iedereen”Het programma van de Unie voor onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport
/* COM/2011/0788 definitief - 2011/0371 (COD) */
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van “Erasmus voor iedereen”Het programma van de Unie voor onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport /* COM/2011/0788 definitief - 2011/0371 (COD) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL In juni 2010 heeft de Europese Raad zijn
goedkeuring gehecht aan Europa 2020, de hervormingsagenda die ertoe moet
bijdragen dat Europa versterkt uit de mondiale economische en financiële crisis
tevoorschijn komt, dankzij een gecoördineerde, alomvattende strategie voor
slimme, inclusieve en duurzame groei. Onderwijs en opleiding vormen een centraal
onderdeel van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve
groei en van de geïntegreerde richtsnoeren voor het economisch en
werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten[1].
Het staat vast dat geen van de doelstellingen en kerndoelen van de Europa
2020-strategie zonder omvangrijke investeringen in de ontwikkeling van
menselijk kapitaal kan worden bereikt. Vijf van de kerninitiatieven van Europa
2020 stoelen op een modernisering van onderwijs en opleiding: Jeugd in
beweging, Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen, alsook de digitale
agenda, Innovatie-Unie en het Platform tegen armoede. In haar mededeling “Een begroting voor Europa
2020”[2]
wijst de Commissie erop dat er behoefte bestaat aan een versterking van de
steun van de Unie op het gebied van onderwijs en opleiding om de vaardigheden
van de burgers te verbeteren en een bijdrage te leveren tot het terugdringen
van de hoge jeugdwerkloosheid in tal van lidstaten. De Commissie benadrukt
tevens dat zij zich in haar externe optreden zal concentreren op de bevordering
en verdediging van waarden van de Unie buiten de EU, steun zal verlenen aan
overgangs- en democratische processen en de externe dimensie van het interne
beleid zal versterken. 2. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN DE
BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING Raadpleging Van begin 2010 tot medio 2011 hebben op brede
schaal gedachtewisselingen plaatsgevonden met het publiek en de belanghebbenden
op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport. Met betrekking tot onderwijs, beroepsopleiding
en jeugd werd tijdens het raadplegingsproces een grote mate van
overeenstemming tussen de standpunten van de verschillende groepen
belanghebbenden geconstateerd. De punten van overeenstemming van hun bijdragen
kunnen als volgt worden samengevat: ·
een zeer positieve beoordeling van de resultaten
die zijn bereikt met de programma's Een leven lang leren, Jeugd in actie en
Erasmus Mundus; ·
de noodzaak om een meer geïntegreerde aanpak te
ontwikkelen, zowel tussen de onderwijssectoren onderling, tussen
onderwijsprogramma's en andere jongerenprogramma's en tussen de verschillende
EU-programma's voor hoger onderwijs, zowel op intra-Europees (Erasmus),
mondiaal (Erasmus Mundus), regionaal (Tempus, Alfa, Edulink) als bilateraal
niveau (bijvoorbeeld met de VS en Canada). ·
de noodzaak om voor meer samenhang te zorgen tussen
beleidsontwikkelingen en de in het kader van de programma's gesteunde
activiteiten; ·
het belang van consequente aandacht voor kwaliteit,
met name in het hoger onderwijs in de Unie en daarbuiten; ·
het belang van de handhaving van instrumenten van
de Unie ter ondersteuning van formeel en niet-formeel onderwijs aan jongeren en
de noodzaak om de erkenning van leerresultaten te verbeteren; ·
de noodzaak om administratieve procedures te
vereenvoudigen en acties en prioriteiten te stroomlijnen; ·
de noodzaak om de zichtbaarheid van het programma
te verbeteren. Met betrekking tot sport kunnen de
belangrijkste punten die door de belanghebbenden werden benadrukt als volgt
worden samengevat: ·
een tekort aan sportmogelijkheden en
lichaamsbeweging op alle onderwijsniveaus; ·
onvoldoende erkenning voor vrijwillige sportactiviteiten; ·
doping als belangrijke bedreiging voor fair play
bij sportwedstrijden; ·
een gebrek aan aandacht voor de maatschappelijke
waarde van sport in vergelijking tot de commerciële aspecten ervan; ·
commerciële druk als bedreiging voor de
oorspronkelijke, op fair play gebaseerde geest van sport. Resultaten van de
effectbeoordeling In het kader van vier effectbeoordelingen werd de
werking onderzocht van drie bestaande programma's op het gebied van onderwijs,
beroepsopleiding en jeugd (namelijk Een leven lang leren, Jeugd in actie en
Erasmus Mundus) en, in het geval van sport, van voorbereidende acties die door
de begrotingsautoriteit zijn goedgekeurd. Gezien de grote overeenkomsten tussen de
doelstellingen, rechtsgronden en bevoegdheden van de Unie op deze gebieden
werden bij elke effectbeoordeling soortgelijke opties overwogen: stopzetting
van de bestaande acties of programma's; voorzetting ervan in de huidige vorm;
wezenlijke versterking van de beleidsdoelen; en samenvoeging van de programma's
Een leven lang leren, Jeugd in actie en Erasmus Mundus tot één gestroomlijnd
programma. De beste optie die bij alle vier de
effectbeoordelingen uit de bus kwam is de samenvoeging van de programma's tot
één geïntegreerd programma, wat aansluit bij de mededeling van de Commissie
over het meerjarig financieel kader van 29 juni 2011. Dit is de meest coherente
en kosteneffectieve optie, en wel om de volgende hoofdredenen: –
De samenvoeging van de programma's beantwoordt aan
de noodzaak om in de Unie in deze tijden van financiële en economische crisis
meer te investeren in onderwijs en opleiding, aangezien de economie voor haar
groei afhankelijk is van de beschikbaarheid van hoogopgeleide werknemers en het
activeren van de vaardigheden en de competenties van werklozen. –
Binnen het samengevoegde programma vindt een
concentratie plaats op de acties van de huidige programma's die de hoogste
Europese toegevoegde waarde opleveren en het grootste multiplicatoreffect
hebben, en worden deze acties verder ontwikkeld, zodat voor een concreet effect
op het Europese onderwijs- en opleidingsstelsel wordt gezorgd, en daarmee ook
voor een hoger rendement van de investeringen op dit gebied. –
De concentratie van de inspanningen binnen het
nieuwe gestroomlijnde programma zal voor meer synergie tussen de bestaande
programma's en de verschillende onderwijssectoren zorgen, waardoor de
toepassing van “een leven lang leren” in het onderwijs wordt versterkt, de
samenhang vergroot en de toegang voor potentiële begunstigden kan worden
verbeterd met behulp van een coherent pakket transversale acties. –
Naast de onderlinge samenwerking tussen de
onderwijsinstellingen wordt in het nieuwe programma sterker de nadruk gelegd op
de cruciale rol van onderwijs en menselijk kapitaal voor innovatie, door
partnerschappen tussen het onderwijs en het bedrijfsleven te stimuleren en
excellentie bij lesgevenden en studerenden, de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt
en ondernemerschap te bevorderen. –
Tot slot kan met de samenvoeging van de programma's
een rationalisering en vereenvoudiging van de uitvoerings- en beheerprocedures
worden bereikt, waardoor aanzienlijke besparingen op de uitvoeringskosten
kunnen worden behaald vergeleken met de totale uitvoeringskosten van de huidige
programma's (d.w.z. Een leven lang leren, Jeugd in actie en de
samenwerkingsprogramma's in het hoger onderwijs met derde landen). Vereenvoudiging In de context van het meerjarige financiële kader
is een van de prioriteiten van dit programma het benadrukken van stroomlijning,
vereenvoudiging en een op prestaties gebaseerde toekenning van middelen. Deze
benadering wordt toegepast in het programma “Erasmus voor iedereen” door dit
programma te baseren op de voorschriften van het Financieel Reglement. Het programma zal het aantal ondersteunde
activiteiten verlagen. Er worden meer vaste subsidiebedragen toegekend om de
efficiëntie te verbeteren; succesvolle voorbeelden zoals de forfaitaire
mobiliteitsbeurzen voor studenten in het kader van Erasmus zullen meer in het
algemeen worden toegepast voor mobiliteitsacties. De nationale agentschappen
zullen zich niet langer bezighouden met individuele mobiliteit, waardoor de
administratieve werklast wordt verminderd. De nationale agentschappen worden het
belangrijkste aanspreekpunt voor activiteiten op het gebied van leermobiliteit
die openstaan voor jongeren, ongeacht of zij deelnemen als student, stagiaire
of vrijwilliger. Bovendien wordt de gebruikersvriendelijkheid voor deelnemende
hogeronderwijsinstellingen op internationaal niveau verbeterd doordat
uiteenlopende internationale samenwerkingsprogramma’s worden samengevoegd. 3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL “Erasmus voor iedereen”, het geïntegreerde
programma op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport
ontleent zijn bestaansrecht aan de in de artikel 165 en 166 van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) genoemde doelstellingen en
aan het subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig artikel 165 van het VWEU moet de
Europese Unie bijdragen tot “de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte
door samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en zo nodig door hun
activiteiten te ondersteunen en aan te vullen, met volledige eerbiediging van
de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de
opzet van het onderwijsstelsel en van hun culturele en taalkundige
verscheidenheid.” Krachtens artikel 166 moet de Unie “inzake
beroepsopleiding een beleid ten uitvoer [leggen] waardoor de activiteiten van
de lidstaten worden versterkt en aangevuld, met volledige eerbiediging van de
verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud en de opzet van de
beroepsopleiding.” In beide artikelen is bepaald dat de Unie en de
lidstaten de samenwerking dienen te bevorderen met derde landen en met de
internationale organisaties met bevoegdheden op het gebied van respectievelijk
onderwijs en sport (artikel 165, lid 3) en beroepsopleiding (artikel 166,
lid 3). Zoals in de tussentijdse evaluaties van de
programma's Een leven lang leren, Jeugd in actie en Erasmus Mundus werd benadrukt,
is de Europese toegevoegde waarde van het programma te danken aan het
innovatieve en transnationale karakter van de uitgevoerde activiteiten en van
de producten en partnerschappen waartoe het in heel Europa een bijdrage levert.
Het stimuleren van een succesvolle samenwerking tussen de onderwijs- en
opleidingsstelsels van de lidstaten en op het gebied van jeugd en sport zou er
toe bijdragen succesvolle beleidsmaatregelen en goed functionerende praktijken
aan te wijzen en ten uitvoer te leggen en wederzijdse leerprocessen bevorderen.
Bij de onderhavige verordening worden
uitvoeringsmaatregelen vastgesteld, vooral betreffende de toewijzing van
financiële middelen, terwijl het daarnaast voorziet in de toepassing van de
onderzoeksprocedure overeenkomstig de bepalingen van artikel 5 van
Verordening (EU) nr. 182/2011. Selectiebesluiten zullen als vanouds ter
informatie worden toegezonden aan het Europees Parlement en het comité. Tevens worden bij deze verordening gedelegeerde
handelingen geïntroduceerd overeenkomstig artikel 290 van het VWEU. Het gebruik
van dit nieuwe wetgevingsinstrument beperkt zich tot de wijziging van de
bepalingen betreffende de criteria voor de prestaties en tot de acties die door
de nationale agentschappen worden beheerd. Uit de ervaringen met vroegere programma's is
gebleken dat het soms nodig is om de bepalingen in de artikelen 13, lid 7,
en 22, lid 2, betreffende respectievelijk de criteria voor de prestaties
en de acties die door de nationale agentschappen worden beheerd, gedurende de
looptijd van het programma te wijzigen. Het gebrek aan flexibiliteit van de
programma's Een leven lang leren, Jeugd in actie en Erasmus Mundus en het
gebrek aan instrumenten om de programma's aan de veranderende behoeften van de
samenleving aan te passen, zijn punten van kritiek die door de betrokken
belanghebbenden zijn aangekaart. Door de systematische raadpleging van deskundigen
wordt naar behoren rekening gehouden met de standpunten van de lidstaten. Om
een zo representatief mogelijk beeld te krijgen, worden bij de raadpleging
tevens deskundigen betrokken die door het Europees Parlement zijn aangewezen.
Daarnaast zal de Commissie waar nodig relevante belanghebbenden op de betrokken
gebieden raadplegen. 4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING In het kader van het voorstel van de Commissie
voor een meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020 is voorgesteld
een bedrag van 17 299 000 000 miljard euro (huidige prijzen) uit
te trekken voor één geïntegreerd programma voor onderwijs, beroepsopleiding,
jeugd en sport en een bijkomend bedrag afkomstig van instrumenten van post 4
ter hoogte van 1 812 100 000 euro (huidige prijzen). Minimumtoewijzingen per sector Om ervoor te zorgen dat de bedragen aan financiële
middelen die aan de belangrijkste groepen belanghebbenden en begunstigden
worden toegewezen, niet lager uitvallen dan de voor de programma's Een leven
lang leren, Jeugd in actie en Erasmus Mundus voor de periode 2007-2013 bepaalde
niveaus, mag de uitvoering van het programma niet leiden tot de toewijzing aan
de belangrijkste onderwijssectoren van minder dan: –
Hoger onderwijs: 25% –
Beroepsonderwijs en -opleiding en
volwasseneneducatie: 17% waarvan 2% voor volwasseneneducatie –
Schoolonderwijs: 7% –
Jongeren: 7% 5. SAMENVATTING VAN DE VERORDENING Bij deze verordening worden bepalingen vastgesteld
voor één nieuw geïntegreerd programma voor onderwijs, beroepsopleiding, jeugd
en sport, getiteld “Erasmus voor iedereen”. Dit programma bouwt voort op het
sectorale Erasmusprogramma, dat brede waardering heeft gevonden, en is gericht
op de ondersteuning van het gehele spectrum van onderwijssectoren (hoger
onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding, volwasseneneducatie, schoolonderwijs
en jeugdzaken) vanuit de gedachte van een leven lang leren. Het programma “Erasmus voor iedereen” is
toegespitst op drie soorten kernacties, namelijk de transnationale en
internationale leermobiliteit van studenten, jongeren, docenten en
onderwijspersoneel; samenwerking met het oog op innovatie en verspreiding van
goede praktijken tussen onderwijsinstellingen en met organisaties die actief
zijn in het jongerenwerk, en ondersteuning van de verwezenlijking van
beleidsagenda's, alsook ondersteuning van capaciteitsopbouw in derde landen,
waaronder toetredingslanden, waarbij bijzondere aandacht uitgaat naar de
nabuurschapslanden en internationale politieke dialoog. Zoals wordt aangekondigd
in de mededeling "Een begroting voor Europa 2020” zal Erasmus voor
iedereen de bestaande internationale programma's (Erasmus Mundus, Tempus,
Edulink en Alfa) en samenwerkingsprogramma's met industrielanden integreren. Hiertoe zal de begroting van het programma worden aangevuld met
financiële toewijzingen afkomstig uit de verschillende externe
samenwerkingsinstrumenten. De middelen worden beschikbaar gesteld op basis van
twee meerjarentoewijzingen voor respectievelijk vier en drie jaar om
stabiliteit en voorspelbaarheid te garanderen. Deze toewijzingen moeten de
prioriteiten voor het externe optreden van de Europese Unie weerspiegelen, zo
nodig met inbegrip van ontwikkelingsdoelstellingen. Zij kunnen worden aangepast
in relevante onvoorziene omstandigheden of bij belangrijke politieke
veranderingen om belangrijke prioriteitswijzigingen in het beleid weer te
geven. Excellentie in onderwijs en onderzoek op het gebied van Europese studies
is het voorwerp van een specifiek artikel inzake "Jean Monnet". Een
apart hoofdstuk is gewijd aan sport, waarbij het accent ligt op de bestrijding
van doping, geweld en racisme en de stimulering van internationale activiteiten
met het oog op de bevordering van goed bestuur in sportorganisaties. Er wordt een nieuw financieel instrument – een
garantiefaciliteit voor leningen – ingevoerd om studenten in staat te stellen
hun mastergraad in een ander Europees land te halen. Voor dergelijke studies is
het nu moeilijk om financiering te krijgen, omdat de nationale beurzen en
leningen vaak niet grensoverschrijdend gebruikt mogen worden of niet
beschikbaar zijn voor studies op masterniveau, terwijl leningen van
particuliere banken bijzonder duur zijn. Om aan deze problemen een eind te
maken, zal de EU een gedeeltelijke garantie verschaffen aan financiële
instellingen (banken of verstrekkers van studentenleningen) die bereid zijn om
leningen toe te kennen voor master-studies in andere deelnemende landen onder
gunstige voorwaarden voor de studenten. Het programma zal worden beheerd volgens het
beginsel van indirect beheer. De verantwoordelijkheid daarvoor wordt door de
lidstaten en de Commissie gezamenlijk gedragen. Nationale agentschappen zullen
het beheer voeren over het merendeel van de beschikbare middelen, waarvan het
grootste bedrag wordt uitgetrokken voor mobiliteitsmaatregelen en samenwerking.
De Commissie zal het beheer van grotere samenwerkingsprojecten, de
beleidsondersteuning, het Eurydice-netwerk alsmede de Jean Monnet- en
sportactiviteiten delegeren aan een uitvoerend agentschap. De Commissie kan
daarom, op basis van een kosten-batenanalyse, voor de tenuitvoerlegging van het
programma “Erasmus voor iedereen” voor de periode 2014-2020, zoals vastgelegd
in Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot
vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen[3] gebruikmaken van het bestaand
uitvoerend agentschap, waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire
programma's worden gedelegeerd. 2011/0371 (COD) Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD tot vaststelling van “Erasmus voor iedereen”
Het programma van de Unie voor onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport (Voor de EER relevante tekst) HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 165, lid 4, en artikel 166, lid 4, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité[4],
Gezien het advies van het Comité van de
Regio's[5],
Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1)
In haar mededeling van 29 juni 2011 getiteld
"Een begroting voor Europa 2020" [6]
roept de Commissie op tot een geïntegreerd programma op het gebied van
onderwijs, opleiding, jeugd en sport, inclusief de internationale aspecten van
hoger onderwijs, waarin de volgende programma's worden verenigd: Een leven lang
leren, ingevoerd bij Besluit nr. 1720/2006/EG van het Europees Parlement
en de Raad van 15 november 2006[7],
Jeugd in actie, ingevoerd bij Besluit nr. 1719/2006/EC van het Europees
Parlement en de Raad van 15 november 2006[8],
Erasmus Mundus, ingevoerd bij Besluit nr. 1298/2008/EG van het Europees
Parlement en de Raad van 16 december 2008[9],
ALFA III, ingevoerd bij Verordening nr. 1905/2006/EG van 18 december 2006[10], TEMPUS en EDULINK. Dit moet
leiden tot meer efficiency en een sterkere strategische focus en tot een beter
gebruik van de synergie tussen de verschillende aspecten van het geïntegreerde
programma. Ook sport wordt opgenomen in dit geïntegreerde programma. (2)
Uit de tussentijdse evaluatieverslagen betreffende
de lopende programma's Een leven lang leren, Jeugd in actie en Erasmus Mundus
en de openbare raadpleging over de toekomst van de acties van de Unie op het
gebied van onderwijs, beroepsopleiding en jeugd en in het hoger onderwijs is
gebleken dat er op Europees niveau op deze terreinen een sterke en in sommige
opzichten groeiende behoefte is aan verdere samenwerking en mobiliteit.
Daarnaast werd het belang onderstreept van nauwere verbanden tussen de
programma’s van de Unie enerzijds en de beleidsontwikkeling op het gebied van
onderwijs, beroepsopleiding en jeugd anderzijds, en voorts werd ervoor gepleit
de activiteiten van de Unie een zodanige opzet te geven dat ze beter aansluiten
op het paradigma van een leven lang leren en werd erop aangedrongen een
eenvoudiger, gebruikersvriendelijker en flexibeler aanpak te ontwikkelen voor
de uitvoering van dit soort activiteiten en een halt toe te roepen aan de
versnippering van de samenwerkingsprogramma's voor het hoger onderwijs. (3)
Het feit dat bij het algemene publiek in de
lidstaten en in de deelnemende derde landen de merknaam “Erasmus” als synoniem
voor Europese leermobiliteit geldt, pleit voor een intensiever gebruik van deze
merknaam door de belangrijkste onderwijssectoren waarop het programma is
gericht. (4)
De openbare raadpleging over de strategische opties
van de Unie voor de uitoefening van de nieuwe bevoegdheid van de EU op
sportgebied en het evaluatieverslag betreffende de voorbereidende acties op het
gebied van sport hebben bruikbare aanwijzingen opgeleverd voor prioritaire
gebieden voor acties van de Unie en hebben aangetoond dat de Unie voor
toegevoegde waarde kan zorgen bij de ondersteuning van activiteiten gericht op
het opdoen, uitwisselen en verspreiden van ervaring en kennis met betrekking
tot verschillende kwesties op sportgebied op Europees niveau. (5)
In de Europese strategie voor slimme, duurzame en
inclusieve groei (Europa 2020) is voor de komende tien jaar de strategie van de
Unie voor de bevordering van slimme, duurzame en inclusieve groei uitgestippeld
en zijn vijf ambitieuze doelstellingen vastgesteld die tegen 2020 moeten worden
bereikt, waaronder, op het gebied van onderwijs, de doelstelling om het
percentage voortijdige schoolverlaters terug te brengen tot onder de 10% en het
percentage van de bevolking in de leeftijdsgroep van 30-34 jaar met een
hogeronderwijsdiploma te doen stijgen tot ten minste 40%[11]. Dit omvat ook haar
kerninitiatieven, en met name Jeugd in beweging[12] en de Agenda voor nieuwe
vaardigheden en banen[13].
(6)
De Raad van de Europese Unie heeft op 12 mei 2009
verzocht om de totstandbrenging van een strategic framework for European
cooperation in education and training (ET 2020) dat op vier
strategische doelstellingen berust en erop is gericht de problemen aan te
pakken die nog moeten worden overwonnen om een op kennis gebaseerd Europa tot
stand te brengen en van permanente educatie een realiteit te maken voor
iedereen. (7)
Overeenkomstig de artikelen 8 en 10 van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie en de artikelen 21 en 23 van het
Handvest van de grondrechten bevordert het programma de gelijkheid tussen
mannen en vrouwen en bestrijdt het discriminatie op grond van geslacht, ras of
etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele
geaardheid. (8)
Het programma omvat een sterke internationale
dimensie, met name op het gebied van hoger onderwijs, niet alleen met het oog
op de verhoging van de kwaliteit van het Europese hoger onderwijs in het kader
van de verwezenlijking van de ET 2020-doelstellingen en de
aantrekkelijkheid van de Unie als studiebestemming, maar ook met het oog op de
bevordering van wederzijds begrip tussen de burgers en om een bijdrage te
leveren tot de duurzame ontwikkeling van hoger onderwijs in derde landen. (9)
In het nieuwe kader voor Europese samenwerking in
jeugdzaken (2010-2018)[14]
worden alle jongeren als hulpbron voor de samenleving beschouwd en wordt het
recht van jongeren erkend om deel te nemen aan de ontwikkeling van
beleidsmaatregelen die hen betreffen door middel van een permanente
gestructureerde dialoog tussen beleidsmakers en jongeren en
jongerenorganisaties op alle niveaus. (10)
Om mobiliteit, rechtvaardigheid en excellentie in
studie te bevorderen, moet de Unie een Europese garantiefaciliteit voor
studentenleningen invoeren die studenten in staat stelt om, ongeacht hun
sociale achtergrond, hun mastergraad te behalen in een ander deelnemend land.
Deze faciliteit moet beschikbaar zijn voor financiële instellingen die bereid
zijn om leningen aan te bieden voor masterstudies in andere deelnemende landen
tegen gunstige voorwaarden voor de studenten. (11)
De lidstaten dienen ernaar te streven alle nodige
maatregelen te treffen om wettelijke en administratieve belemmeringen voor de
goede werking van het programma weg te nemen. Dit houdt onder meer in dat visa
voor deelnemers onverwijld moeten worden verstrekt om uit te sluiten dat
deelnemers de studie, de opleiding of het uitwisselingsprogramma geheel of
gedeeltelijk missen, en om te voorkomen dat mobiliteitsacties en -projecten
moeten worden geannuleerd. Overeenkomstig artikel 19 van Richtlijn
2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de
toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie,
scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk[15] worden de lidstaten
aangemoedigd verkorte toelatingsprocedures in te voeren. (12)
In de mededeling van de Commissie getiteld
“Ondersteuning van groei en werkgelegenheid – een agenda voor de modernisering
van de Europese hogeronderwijssystemen” wordt een kader gedefinieerd voor
samenwerking tussen de Europese Unie, de lidstaten en instellingen voor hoger
onderwijs met het oog op de verhoging van het aantal afgestudeerden, de
verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en de maximalisering van de
bijdrage die het hoger onderwijs en het onderzoek kunnen leveren om onze
economie en samenleving te helpen om sterker uit de crisis tevoorschijn te
komen. (13)
Bij de verklaring van Bologna, die de ministers van
Onderwijs van 29 Europese landen op 19 juni 1999 hebben ondertekend, werd een
intergouvernementeel proces ingesteld waarmee de totstandbrenging van een
Europese ruimte voor hoger onderwijs werd beoogd, waarvoor steun op Unieniveau
vereist is. (14)
In het kader van het proces van Kopenhagen
(2011-2020) werd een ambitieuze en omvattende visie ontwikkeld voor het beleid
inzake beroepsonderwijs en -opleiding in Europa en werd verzocht om steun uit
de onderwijsprogramma's van de Unie voor de overeengekomen prioriteiten,
waaronder internationale mobiliteit en hervormingen door de lidstaten. (15)
Het is noodzakelijk om de intensiteit en de omvang
van de Europese samenwerking tussen scholen en van de mobiliteit van
schoolpersoneel en scholieren te versterken om werk te maken van de in de
agenda voor Europese samenwerking op schoolgebied voor de 21ste eeuw[16] vastgestelde prioriteiten,
namelijk het verbeteren van de kwaliteit van het schoolonderwijs in de Unie op
het gebied van de ontwikkeling van vaardigheden, het bevorderen van
rechtvaardigheid en inclusie in schoolsystemen en onderwijsinstellingen en het
aantrekkelijk maken van het beroep van leraar en ontwikkeling van
leiderschapskwaliteiten binnen de scholen[17].
In dit verband moet bijzondere aandacht worden besteed aan de strategische
doelstellingen met betrekking tot vermindering van het aantal voortijdige
schoolverlaters, verbetering van basisvaardigheden en verhoging van de deelname
aan en kwaliteit van kleuteronderwijs en kinderopvang[18] alsmede aan de doelstellingen
met betrekking tot de versterking van de beroepsbekwaamheid van leerkrachten en
de schoolleiding[19]
en de verbetering van de onderwijskansen van kinderen met een
migrantenachtergrond en kinderen uit sociaal achtergestelde gezinnen[20]. (16)
De vernieuwde Europese agenda voor
volwassenenonderwijs, die een onderdeel vormt van de resolutie van de Raad van
[….][21],
is erop gericht alle volwassenen de mogelijkheid te bieden gedurende hun hele
leven vaardigheden en competenties te verwerven en te verbeteren, waarbij
bijzondere aandacht wordt besteed aan de verbetering van de voorzieningen voor
het grote aantal laagopgeleiden in Europa in het kader van de strategie Europa
2020. (17)
De actie van het Europees Jeugdforum, de nationale
informatiecentra voor academische erkenning (NARIC's), de netwerken Eurydice,
Euroguidance en Eurodesk alsmede de nationale ondersteuningscentra voor de eTwinning-actie,
de nationale Europass-centra en de nationale informatiekantoren in de
nabuurschapslanden is van essentieel belang om de doelstellingen van het
programma te verwezenlijken, met name door de Commissie te voorzien van
regelmatige en bijgewerkte informatie over de verschillende gebieden van hun
activiteit en door de verspreiding van de programmaresultaten in de Unie en in
de deelnemende derde landen. (18)
De samenwerking tussen het programma en
internationale organisaties op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding,
jeugd en sport, met name de Raad van Europa, moet worden versterkt. (19)
Het programma moet een bijdrage leveren aan de
wereldwijde ontwikkeling van excellentie op het gebied van Europese
integratiestudies en het moet met name instellingen ondersteunen die een
Europese governancestructuur hebben, het hele spectrum van beleidsgebieden
hebben die voor de Unie van belang zijn, organisaties zonder winstoogmerk zijn
en erkende academische graden afgeven. (20)
In de mededeling van de Commissie over de “Ontwikkeling
van de Europese dimensie van de sport”[22]
van 18 januari 2011 zet de Commissie haar ideeën uiteen voor acties op
Unieniveau op het gebied van sport na de inwerkingtreding van het Verdrag van
Lissabon en stelt zij een lijst van concrete maatregelen van de Commissie en de
lidstaten voor, onderverdeeld in drie globale hoofdstukken: de maatschappelijke
rol van sport, de economische dimensie van sport en de organisatie van sport. (21)
Meer transparantie op het gebied van kwalificaties
en competenties en een betere acceptatie van instrumenten van de Unie moet de
mobiliteit met het oog op permanente educatie binnen Europa vergemakkelijken en
aldus bijdragen tot de ontwikkeling van kwaliteitsonderwijs en -opleidingen;
ook de mobiliteit voor beroepsdoeleinden, zowel tussen landen als tussen
sectoren, zal daardoor worden vergemakkelijkt. Als jonge studenten (inclusief
studenten van beroeps- en lerarenopleidingen) toegang krijgen tot methoden,
praktijken en technieken die in andere landen worden gebruikt, kan dit ertoe
bijdragen dat zij hun inzetbaarheid in een globale economie verbeteren; het kan
er ook toe bijdragen dat banen met een internationaal profiel aantrekkelijker
worden. (22)
Hiertoe is het aanbevolen, uitgebreider gebruik te
maken van het gemeenschappelijke kader voor transparantie op het gebied van
kwalificaties en competenties (Europass) uit hoofde van Beschikking nr.
2241/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004[23], het Europees
kwalificatiekader (EQF) uit hoofde van de Aanbeveling van het Europees
Parlement en de Raad van 23 april 2008[24],
het Europees puntenoverdrachtsysteem voor beroepsonderwijs en –opleiding
(ECVET) uit hoofde van de Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van
18 juni 2009[25]
en het Europees studiepuntenoverdrachtsysteem (ECTS). (23)
Om te zorgen voor een efficiëntere communicatie met
het brede publiek en sterkere synergie tussen de op initiatief van de Commissie
ondernomen communicatieactiviteiten, worden de bij deze verordening voor
communicatie toegewezen middelen ook gebruikt voor bedrijfscommunicatie
betreffende de politieke prioriteiten van de Europese Unie, voor zover deze
verband houden met de algemene doelstellingen van deze verordening. (24)
Er moet worden gewaarborgd dat alle acties die in
het kader van het programma worden uitgevoerd een Europese toegevoegde waarde
hebben en een aanvulling vormen op de activiteiten van de lidstaten, in
overeenstemming met artikel 167, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking
van de Europese Unie, en op andere activiteiten die met name op het gebied van
cultuur, onderzoek, industrie- en cohesiebeleid en externe betrekkingen worden
ontplooid. (25)
Met het oog op een doeltreffend prestatiebeheer,
dat onder meer evaluaties en controles omvat, moeten specifieke
prestatie-indicatoren worden ontwikkeld die in de loop der tijd kunnen worden
gemeten, die realistisch zijn en rekening houden met de specifieke opzet van de
maatregel, en die relevant zijn om de juiste rangorde van doelstellingen en
activiteiten te kunnen bepalen. (26)
Bij deze verordening worden voor de gehele looptijd
van het programma de financiële middelen vastgesteld die voor de
begrotingsautoriteit tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure het
belangrijkste referentiepunt vormen in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel
Akkoord van XX/YY/201Z tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie
betreffende samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer. (27)
Er moeten prestatiecriteria worden vastgesteld
waarop de toewijzing van begrotingsmiddelen aan de verschillende lidstaten voor
de door de nationale agentschappen beheerde acties wordt gebaseerd. . (28)
De kandidaat-lidstaten voor toetreding tot de
Europese Unie en de EVA-landen die deel uitmaken van de EER kunnen aan de
programma’s van de Unie deelnemen op basis van kaderovereenkomsten, besluiten
van de Associatieraad of soortgelijke overeenkomsten. (29)
De Zwitserse Bondsstaat kan aan programma’s van de Unie
deelnemen overeenkomstig de tussen de Unie en dat land te sluiten overeenkomst.
(30)
De Europese Commissie en de hoge vertegenwoordiger
van de Europese Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid hebben in hun
gezamenlijke mededeling getiteld “Inspelen op de veranderingen in onze
buurlanden”[26]
onder meer de doelstelling geformuleerd om de deelname van buurlanden aan
acties van de Unie voor mobiliteit en capaciteitsopbouw op het gebied van hoger
onderwijs te vergemakkelijken en het toekomstige onderwijsprogramma voor deze
landen open te stellen. (31)
De financiële belangen van de Unie moeten gedurende
de gehele uitgavencyclus worden beschermd door middel van evenredige
maatregelen, waaronder de preventie, de opsporing en het onderzoek van
onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde
of slecht bestede middelen en, indien nodig, sancties. Voor buitenlandse hulp
is steeds meer financiering nodig, maar hiervoor zijn, gezien de economische
situatie en de begrotingsbeperkingen, weinig middelen beschikbaar. Daarom moet
de Commissie streven naar het meest efficiënte gebruik van de beschikbare
middelen, vooral door het gebruik van financiële instrumenten met een hefboomeffect.
(32)
In haar mededeling “Een begroting voor Europa 2020”
van 29 juni 2011 heeft de Commissie onderstreept dat zij zich inzet voor
vereenvoudiging van de financieringsregels van de Unie. De instelling van één
geïntegreerd programma op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en
sport moet voor een belangrijke vereenvoudiging, rationalisering en synergie
bij het beheer van het programma zorgen. De uitvoering van het programma zal
verder worden vereenvoudigd door de toepassing van forfaitaire subsidies,
subsidies op basis van eenheidskosten of vaste subsidiebedragen, en door een
beperking van de formele vereisten waaraan de begunstigden en de lidstaten
moeten voldoen. (33)
Om tijdens de gehele looptijd van het programma
snel te kunnen reageren op veranderde behoeften, dient aan de Commissie
overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie de bevoegdheid te worden gedelegeerd tot het vaststellen van
handelingen betreffende de criteria voor de prestaties en de bepalingen over de
acties die door de nationale agentschappen worden beheerd. Het is van bijzonder
belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden het nodige
overleg pleegt, ook op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de
voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen zorgen voor
gelijktijdige, snelle en adequate toezending van de desbetreffende documenten
aan het Europees Parlement en de Raad. (34)
Om eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging
van deze verordening te waarborgen, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de
Commissie worden toegekend. (35)
De uitvoeringsbevoegdheden ten aanzien van het
werkprogramma moeten in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van
het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de
algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop
de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie
controleren worden uitgeoefend[27]. (36)
Er dient voor te worden gezorgd dat het programma
correct wordt afgesloten, met name wat betreft de voortzetting van meerjarige
regelingen voor het beheer, zoals de financiering van technische en
administratieve ondersteuning. Met ingang van 1 januari 2014 moet in het
kader van de technische en administratieve ondersteuning waar nodig worden
gezorgd voor het beheer van acties in het kader van de voorafgaande programma's
die eind 2013 nog niet zijn afgerond. HEBBEN DEZE VERORDENING VASTGESTELD: HOOFDSTUK I Algemene bepalingen Artikel 1 Toepassingsgebied
van het programma 1.
Bij deze verordening wordt een programma
vastgesteld voor actie van de Unie op het gebied van onderwijs,
beroepsopleiding, jeugd en sport, getiteld “Erasmus voor iedereen”, hierna “het
programma” genoemd. 2.
Het programma wordt uitgevoerd in het tijdvak van 1
januari 2014 tot en met 31 december 2020. 3.
Het programma bestrijkt, vanuit het oogpunt van een
leven lang leren, onderwijsactiviteiten op alle niveaus, met name hoger
onderwijs, beroepsonderwijs en beroepsopleiding, volwasseneneducatie,
schoolonderwijs en jeugdzaken. 4.
Het programma omvat ook een internationale dimensie
overeenkomstig artikel 21 van het Verdrag van de Europese Unie en beoogt
tevens de ondersteuning van activiteiten op het gebied van sport. Artikel 2 Definities Voor de
toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: 1. “een leven lang leren”: alle
vormen van algemeen vormend onderwijs, beroepsonderwijs en beroepsopleidingen,
niet-formeel onderwijs en informeel leren die gedurende het gehele leven
plaatsvinden en die op persoonlijk vlak, voor het leven als burger, sociaal
gezien of vanuit het oogpunt van de arbeidsmarkt tot meer kennis, vaardigheden
en competenties leiden; 2. “niet-formele context”: een
leeromgeving die in de regel weliswaar gepland en georganiseerd is, maar geen
deel uitmaakt van het formele onderwijs- en opleidingsstelsel; 3. “leermobiliteit”: het zich
fysiek naar een ander land dan het land van verblijf begeven om er te studeren,
werkervaring op te doen, onderzoek te doen, een opleiding te volgen, een andere
leeractiviteit, al dan niet in het kader van formeel onderwijs, of een
onderwijs- of onderzoekservaring of daarmee verband houdende administratieve
activiteit uit te oefenen, wat waar mogelijk wordt ondersteund door ter
voorbereiding de taal van het gastland te leren; Dit kan het leren van de taal
van het gastland ter voorbereiding omvatten. Leermobiliteit omvat ook
jongerenuitwisselingen en transnationale activiteiten op het gebied van
beroepsontwikkeling voor jeugdwerkers; 4. “samenwerking met het oog op
innovatie en verspreiding van goede praktijken”: transnationale
samenwerkingsprojecten tussen organisaties die werkzaam zijn op het gebied van
onderwijs, beroepsopleiding en/of jeugdzaken, waarbij ook andere organisaties
betrokken kunnen zijn; 5. “ondersteuning van
beleidshervormingen”: een activiteit die gericht is op de ondersteuning en
bevordering van de modernisering van onderwijs- en opleidingssystemen via een
proces van beleidssamenwerking tussen de lidstaten, met name via de open
coördinatiemethoden; 6. “virtuele mobiliteit”: een
reeks door informatie- en communicatietechnologie ondersteunde, op
institutioneel niveau georganiseerde activiteiten die gericht zijn op het opdoen
of vergemakkelijken van ervaringen met internationale samenwerking op het
gebied van onderwijs en/of leren; 7. “personeel”: personen die
beroepsmatig of op vrijwillige basis betrokken zijn bij onderwijs,
beroepsopleiding of niet-formeel leren voor jongeren. Hieronder zijn onder meer
te verstaan leerkrachten, opleiders, schoolleiders, jongerenwerkers en
niet-onderwijzend personeel; 8. “jongerenwerker”: een persoon
die beroepsmatig of op vrijwillige basis betrokken is bij niet-formeel
onderwijs; 9. “jongeren”: personen met een
leeftijd tussen dertien en dertig jaar; 10. “instelling voor hoger
onderwijs”: a) elk soort instelling voor hoger onderwijs
dat, overeenkomstig de wetgeving of gebruiken in een land, opleidt voor erkende
graden of andere erkende kwalificaties op tertiair niveau, ongeacht de naam die
dergelijke instellingen dragen; b) elke instelling die, overeenkomstig de
wetgeving of gebruiken in een land, beroepsonderwijs of -opleidingen op
tertiair niveau verzorgt; 11. “school”: alle soorten instellingen
die algemeen vormend onderwijs (kleuteronderwijs, basisonderwijs of voortgezet
onderwijs), beroepsonderwijs en technisch onderwijs verzorgen; 12. “academische instelling”:
onderwijsinstelling gericht op het verzorgen van onderwijs en het doen van onderzoek; 13. “beroepsopleiding”: elke vorm
van initieel beroepsonderwijs of initiële beroepsopleiding, met inbegrip van de
opleidingen in het technisch onderwijs en het beroepsonderwijs, en in het
leerlingwezen, die deel uitmaakt van de opleiding voor een beroepskwalificatie
die erkend wordt door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar zij is
behaald, alsook elke vorm van voortgezet beroepsonderwijs of voortgezette
beroepsopleiding die door iemand in zijn of haar werkende bestaan wordt
gevolgd; 14. “volwasseneneducatie”: alle
vormen van niet-beroepsgericht leren door volwassenen van formele, niet-formele
of informele aard; 15. “gezamenlijke graad”: een
geïntegreerd studieprogramma aangeboden door ten minste twee instellingen voor
hoger onderwijs dat wordt bekroond met één enkel diploma, dat gezamenlijk wordt
afgegeven en ondertekend door alle deelnemende instellingen en officieel wordt
erkend in de landen waar de deelnemende instellingen zijn gevestigd; 16. “dubbele graad/meervoudige
graad”: een studieprogramma aangeboden door ten minste twee (dubbele graad) of
meer (meervoudige graad) instellingen voor hoger onderwijs waarbij de student
na afronding van het programma van elk van de deelnemende instellingen een
apart diploma ontvangt; 17. “jeugdactiviteit”: een
buitenschoolse activiteit (zoals een uitwisseling of vrijwilligerswerk) die,
individueel of in groepsverband, wordt uitgeoefend door een jongere en
gekenmerkt is door een niet-formele leerbenadering; 18. “partnerschap”: een
overeenkomst tussen een groep instellingen of organisaties in verscheidene
lidstaten met het doel gezamenlijk Europese activiteiten op het gebied van
onderwijs, beroepsopleiding en jeugdzaken te ontplooien of een formeel of
informeel netwerk op een relevant terrein op te zetten. Als het sport betreft,
is het een overeenkomst met een of meer derde partijen zoals professionele
sportorganisaties of sponsoren in verschillende lidstaten om aanvullende
bronnen van ondersteuning aan te trekken teneinde de gewenste resultaten van
het programma te bereiken; 19. “onderneming”: elk bedrijf dat
in de publieke of private sector een economische activiteit uitoefent, ongeacht
haar omvang of rechtspersoonlijkheid of de bedrijfstak waartoe zij behoort, met
inbegrip van de sociale economie; 20. “vaardigheden”: vermogens om
kennis toe te passen en knowhow te gebruiken om taken uit te voeren en
problemen op te lossen; 21. “competentie”: het bewezen
vermogen om verantwoordelijk en autonoom gebruik te maken van kennis,
vaardigheden en attitudes in de opleiding en in het sociale en beroepsleven; 22. “kerncompetenties”: de
fundamentele kennis, vaardigheden en attitudes die elk individu nodig heeft
voor zijn zelfontplooiing en ontwikkeling, actief burgerschap, sociale
integratie en zijn werk; 23. “resultaten”: gegevens, kennis
en informatie, ongeacht de vorm of aard ervan, ongeacht of zij kunnen worden
beschermd, die zijn gegenereerd het kader van de actie alsmede de daarmee
verbonden rechten, met inbegrip van intellectuele-eigendomsrechten; 24. “verspreiding van resultaten”:
de openbare bekendmaking van de resultaten van het programma en de voorgangers
ervan met elk daarvoor geschikt middel dat is ontworpen om te zorgen dat de
resultaten op passende wijze erkend, aangetoond en op grote schaal in de praktijk
gebracht worden; 25. “open coördinatiemethode”: een
intergouvernementele methode die een kader biedt voor samenwerking tussen de
lidstaten met behulp waarvan hun nationale beleidsmaatregelen kunnen worden
gecoördineerd met het oog op de verwezenlijking van bepaalde gemeenschappelijke
doelstellingen. In het kader van dit programma wordt de open coördinatiemethode
toegepast op onderwijs, beroepsopleiding en jeugdzaken; 26. “Meetinstrumenten voor
transparantie”: instrumenten die belanghebbenden in de hele Unie helpen om
leerresultaten en kwalificaties te begrijpen, op waarde te schatten en indien
gepast te erkennen; 27. “nabuurschapslanden”: de
landen en gebieden die zijn vermeld in de bijlage bij Verordening XX/2012 van
het Europees Parlement en de Raad van X YY 2012[28] tot invoering van een Europees
nabuurschapsinstrument: Algerije, Armenië, Azerbeidzjan, Belarus, Egypte,
Georgië, Israël, Jordanië, Libanon, Libië, Moldavië, Marokko, de bezette
Palestijnse gebieden, Syrië, Tunesië en Oekraïne. Voor wat de activiteiten op
het gebied van jeugdzaken betreft, wordt ook Rusland als buurland beschouwd; 28. “dubbele loopbaan”: het
combineren van een sportopleiding op hoog niveau met algemeen onderwijs of
werk. Artikel 3 Europese
meerwaarde 1. Het programma ondersteunt
alleen die acties en activiteiten die een potentiële Europese meerwaarde
inhouden en bijdragen aan het bereiken van de algemene doelstelling zoals
bedoeld in artikel 4. 2. De Europese meerwaarde van de
acties en activiteiten van het programma wordt vooral gegarandeerd door: a) het transnationale karakter ervan, met
name transnationale mobiliteit en samenwerking, gericht op een systemisch
effect op lange termijn; b) De complementariteit en de synergie ervan
met andere nationale, internationale en overige programma’s en beleid van de
Unie, die schaalvoordelen en kritische massa mogelijk maken; c) de bijdrage ervan aan een doeltreffend
gebruik van instrumenten van de Unie voor erkenning van kwalificaties en
transparantie. Artikel 4 Algemene
doelstelling van het programma 1. Het programma heeft ten doel
een bijdrage te leveren tot het bereiken van de doelstellingen van de Europa
2020-strategie en van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het
gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020), met inbegrip van de
bijbehorende ijkpunten die in die instrumenten zijn vastgesteld, tot de
realisering van de doelstellingen van het nieuwe kader voor Europese
samenwerking in jeugdzaken (2010-2018) en tot duurzame ontwikkeling op het
gebied van hoger onderwijs in derde landen en de ontwikkeling van een Europese
dimensie op sportgebied. 2. Het heeft met name als doel,
bij te dragen aan het bereiken van de volgende kerndoelen van Europa 2020: a) verlaging van het percentage voortijdige
schoolverlaters; b) verhoging van het aantal 30-34-jarigen
die het derde opleidingsniveau hebben afgerond. HOOFDSTUK II Onderwijs, beroepsopleiding en jeugd Artikel 5 Specifieke
doelstellingen Met het programma worden de volgende
doelstellingen nagestreefd op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en
jeugd: a) verhoging van
het niveau van de kerncompetenties en vaardigheden, inzonderheid wat betreft
hun relevantie voor de arbeidsmarkt en de samenleving, en versterking van de
deelname van jongeren aan het democratische leven in Europa, met name door de
mogelijkheden voor leermobiliteit voor jongeren, lerenden, personeel en
jongerenwerkers te verruimen en de samenwerking tussen onderwijs en jeugdwerk
enerzijds en de arbeidsmarkt anderzijds te intensiveren. –
Gerelateerde indicatoren: –
percentage deelnemers die hun kerncompetenties
en/of hun vaardigheden die relevant zijn voor hun inzetbaarheid hebben
verhoogd; –
percentage van de deelnemende jongeren dat zegt
beter voorbereid te zijn om in het sociale en politieke leven te participeren; b) bevordering van
kwaliteitsverbeteringen, excellentie op het gebied van innovatie en
internationalisering op het niveau van onderwijsinstellingen en in het
jeugdwerk, met name door nauwere transnationale samenwerking tussen aanbieders
van onderwijs en opleidingen, jongerenorganisaties en andere belanghebbenden. –
Gerelateerde indicator: percentage organisaties dat
aan het programma heeft deelgenomen en innovatieve methoden heeft
ontwikkeld/aangenomen; c) bevordering van
het ontstaan van een Europese ruimte voor een leven lang leren, het initiëren
van beleidshervormingen op nationaal niveau, ondersteuning van de modernisering
van onderwijs- en opleidingsstelsels, met inbegrip van de niet-formele
leeromgeving, en ondersteuning van Europese samenwerking op het gebied van
jeugdzaken, met name door sterkere beleidssamenwerking, verbetering van de
toepassing van instrumenten voor transparantie en de verspreiding van goede
praktijken. –
Gerelateerde indicator: aantal lidstaten dat bij de
ontwikkeling van het nationale beleid gebruik maakt van de resultaten van de
open coördinatiemethode; d) versterking van de internationale
dimensie van onderwijs, beroepsopleiding en jeugd, met name in het hoger
onderwijs, door de aantrekkelijkheid van de instellingen voor hoger onderwijs
van de Unie te vergroten en ondersteuning van de externe actie van de Unie,
inclusief haar ontwikkelingsdoelstellingen, door de mobiliteit en de
medewerking tussen de instellingen voor hoger onderwijs in de EU en in derde
landen te bevorderen en door doelgerichte opbouw van capaciteit in derde
landen. –
Gerelateerde indicator: aantal instellingen voor
hoger onderwijs in derde landen dat gezamenlijke en dubbele graden aanbiedt; e) verbetering van onderwijs in en het
leren van talen en bevordering van taalkundige verscheidenheid. –
Gerelateerde indicator: percentage deelnemers dat
de taalvaardigheden heeft verbeterd; f) stimulering van excellentie in
onderwijs en onderzoek op het gebied van Europese integratie door middel van de
Jean Monnet-activiteiten in de hele wereld, zoals bedoeld in artikel 10. –
Gerelateerde indicator: aantal studenten dat een
opleiding volgt door middel van Jean Monnet-activiteiten. Artikel 6 Acties van het
programma 1. Op het gebied van onderwijs,
beroepsopleiding en jeugd zal het programma zijn doelstellingen nastreven door
middel van de volgende soorten acties: a) individuele leermobiliteit, b) samenwerking met het oog op innovatie en
verspreiding van goede praktijken, c) ondersteuning van beleidshervormingen. 2. De specifieke Jean
Monnet-activiteiten worden in artikel 10 beschreven. Artikel 7 Individuele
leermobiliteit 1. De actie voor individuele
leermobiliteit zal voorzien in versterking van: a) transnationale mobiliteit voor studenten
in het hoger onderwijs en beroepsopleidingen en voor jongeren die deelnemen aan
niet-formele leeractiviteiten in de in artikel 18 genoemde landen. Deze
mobiliteit kan de vorm aannemen van studie in een partnerinstelling, stages in
het buitenland of deelname in jeugdactiviteiten, met name vrijwilligerswerk.
Studiemobiliteit op masterniveau wordt ondersteund door de in artikel 14, lid
3, bedoelde garantiefaciliteit voor studentenleningen; b) transnationale mobiliteit van personeel
in de in artikel 18 genoemde deelnemende landen. Deze mobiliteit kan de vorm
aannemen van het geven van onderwijs of deelname aan activiteiten op het gebied
van beroepsontwikkeling in het buitenland. 2. In het kader van deze actie
wordt tevens steun verleend voor transnationale mobiliteit van en naar derde
landen voor studenten, jongeren en personeel op het gebied van hoger onderwijs,
waaronder mobiliteit in verband met hoogwaardige gezamenlijke, dubbele of
meervoudige graden of gezamenlijke oproepen, alsmede op het gebied van
niet-formeel leren. Artikel 8 Samenwerking
met het oog op innovatie en verspreiding van goede praktijken 1. De samenwerking met het oog
op innovatie en verspreiding van goede praktijken zal voorzien in ondersteuning
van: a) transnationale strategische
partnerschappen tussen organisaties die betrokken zijn bij onderwijs-,
beroepsopleidings- en/of jeugdactiviteiten of die werkzaam zijn in andere
relevante sectoren en gezamenlijke initiatieven ontwikkelen en ten uitvoer
leggen en de uitwisseling van ervaringen en knowhow bevorderen; b) transnationale partnerschappen tussen
ondernemingen en onderwijsinstellingen in de vorm van: –
kennisallianties tussen instellingen voor hoger
onderwijs en ondernemingen die creativiteit, innovatie en ondernemerschap
bevorderen door relevante leermogelijkheden aan te bieden, met inbegrip van de
ontwikkeling van nieuwe lesprogramma's; –
allianties voor bedrijfstakspecifieke vaardigheden
tussen aanbieders van onderwijs en opleiding en ondernemingen, waarbij nieuwe
sectorspecifieke lesprogramma’s worden gecreëerd, innovatieve methoden voor
beroepsonderwijs worden ontwikkeld en de Uniewijde erkenningsinstrumenten in de
praktijk worden gebracht; c) ondersteunende IT-platforms, met inbegrip
van eTwinning, voor de onderwijssector en het jeugdwerk, die mogelijkheden voor
peer learning, virtuele mobiliteit en uitwisseling van beste praktijken bieden
en openstaan voor nabuurschapslanden. 2. Met deze actie wordt tevens
steun verleend aan processen voor ontwikkeling, regionale integratie,
capaciteitsopbouw, kennisuitwisseling en modernisering in het kader van
partnerschappen tussen instellingen voor hoger onderwijs in de Unie en derde
landen en in de jeugdsector, met name aan projecten voor peer learning en
gezamenlijke onderwijsprojecten die regionale samenwerking, vooral met
nabuurschapslanden, in de hand werken. Artikel 9 Ondersteuning
van beleidshervormingen 1. De actie voor ondersteuning
van beleidshervormingen zal de op Unieniveau ingeleide activiteiten omvatten
die betrekking hebben op: a) activiteiten in verband met de
tenuitvoerlegging van de beleidsagenda van de Unie op het gebied van onderwijs,
beroepsopleiding en jeugd (open coördinatiemethode), alsook van de processen
van Bologna en Kopenhagen en de gestructureerde dialoog met jongeren; b) de toepassing in deelnemende landen van
transparantie-instrumenten van de Unie, met name Europass, Europees
kwalificatiekader (EQF), Europees studiepuntenoverdrachtsysteem (ECTS),
Europees puntenoverdrachtsysteem voor beroepsonderwijs en –opleiding (ECVET),
en de ondersteuning van Uniewijde netwerken; c) de beleidsdialoog met relevante Europese
belanghebbenden op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en jeugd; d) het Europees Jeugdforum, de nationale
informatiecentra voor academische erkenning (NARIC's), de netwerken Eurydice,
Euroguidance en Eurodesk alsmede de nationale ondersteuningscentra voor de
eTwinning-actie, de nationale Europass-centra en de nationale
informatiekantoren in de nabuurschapslanden en de toetredende landen,
kandidaatlanden en potentiële kandidaten die niet volledig deelnemen in het
programma. 2. Met deze actie wordt tevens
steun verleend aan de beleidsdialoog met derde landen en internationale
organisaties. Artikel 10 Jean
Monnet-activiteiten De Jean
Monnet-activiteiten zijn erop gericht: a) onderwijs en onderzoek op het gebied van
Europese integratie wereldwijd aan te moedigen onder gespecialiseerde
academici, lerenden en burgers, met name door de instelling van Jean
Monnet-leerstoelen en andere academische activiteiten en door het verlenen van
steun voor andere activiteiten met het oog op kennisopbouw aan instellingen
voor hoger onderwijs; b) activiteiten van academische instellingen
en verenigingen die actief zijn op het gebied van Europese integratiestudies te
ondersteunen en de invoering van een Jean Monnet-certificaat voor excellentie
te bevorderen; c) steun te verlenen aan de volgende
Europese academische instellingen: i) het Europees Universitair Instituut in
Florence; ii) het Europacollege (campussen te Brugge
en Natolin); d) beleidsdebatten en uitwisselingen tussen
de academische wereld en beleidsmakers over de prioriteiten van het beleid van
de Unie te stimuleren. HOOFDSTUK III Sport Artikel 11 Specifieke
doelstellingen In overeenstemming
met de algemene doelstelling van het programma worden in het kader ervan de volgende
specifieke doelstellingen op het gebied van sport nagestreefd: a) aanpakken van transnationale bedreigingen
van sport zoals doping, wedstrijdvervalsing, geweld, racisme en intolerantie; –
Gerelateerde indicator: percentage deelnemers die
de resultaten van grensoverschrijdende projecten gebruiken om bedreigingen van
sport te bestrijden. b) ondersteuning van goed bestuur op
sportgebied en dubbele loopbanen van sporters; –
Gerelateerde indicator: percentage deelnemers die
de resultaten van grensoverschrijdende projecten gebruiken om goed bestuur en
dubbele loopbanen te bevorderen. c) bevordering van sociale integratie,
gelijke kansen en gezondheidsbevorderende lichaamsbeweging door een grotere
deelname aan sport. –
Gerelateerde indicator: percentage deelnemers die
de resultaten van grensoverschrijdende projecten gebruiken om sociale
integratie, gelijke kansen en grotere deelname te bevorderen. Artikel 12 Activiteiten 1. De doelstellingen met
betrekking tot samenwerking op sportgebied worden nagestreefd door middel van
de volgende activiteiten: a) ondersteuning van transnationale
samenwerkingsprojecten; b) steunverlening aan niet-commerciële
Europese sportevenementen waarbij meerdere Europese landen zijn betrokken; c) ondersteuning van de ontwikkeling van de
feitenbank voor besluitvorming; d) ondersteuning van capaciteitsopbouw van
sportorganisaties; e) dialoog met Europese belanghebbenden. 2. Voor gesubsidieerde
sportactiviteiten moeten, waar gepast, aanvullende financiële middelen worden
verkregen door middel van partnerschap met derden, zoals particuliere
ondernemingen. HOOFDSTUK IV Financiële bepalingen Artikel 13 Begroting 1. De financiële middelen voor
de uitvoering van dit programma vanaf 1 januari 2014 worden vastgesteld op
17 299 000 000 euro. De volgende bedragen worden toegewezen aan de
acties van het programma: a) 16 741 738 000 euro
voor acties op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en jeugd, zoals
bedoeld in artikel 6, lid 1; b) 318 435 000 euro voor de
Jean Monnet-activiteiten, zoals bedoeld in artikel 10; c) 238 827 000 euro voor aan
activiteiten op het gebied van sport, zoals omschreven in hoofdstuk III. 2. In aanvulling op het
financiële kader zoals vermeld in lid 1, en teneinde de internationale
dimensie van het hoger onderwijs te bevorderen, wordt een indicatief bedrag van
1 812 100 000 euro[29]
van de verschillende externe instrumenten van Titel 4 (ontwikkelingssamenwerkingsinstrument,
Europees nabuurschapsinstrument, instrument inzake pretoetredingssteun,
partnerschapsinstrument en Europees ontwikkelingsfonds) toegewezen aan acties
van leermobiliteit naar of vanuit andere landen dan die bedoeld in
artikel 18, lid 1, en aan samenwerking en beleidsdialoog met
autoriteiten/instellingen/organisaties afkomstig uit die landen. De bepalingen
van deze verordening zijn van toepassing op het gebruik van deze middelen. De middelen worden beschikbaar gesteld
door middel van twee meerjarige toewijzingen die slechts respectievelijk de
eerste vier jaren en de resterende drie jaren afdekken. Deze financiering zal
zijn weerslag vinden in de meerjaarlijkse indicatieve programmering van deze
instrumenten, overeenkomstig de onderkende behoeften en prioriteiten van de
betrokken landen. De toewijzingen kunnen worden herzien ingeval van relevante
onvoorziene omstandigheden of belangrijke politieke veranderingen
overeenkomstig de externe prioriteiten van de EU. De samenwerking met
niet-deelnemende landen kan, voor zover van toepassing, worden gefinancierd uit
de toewijzing van aanvullende middelen door de partnerlanden, die ter
beschikking worden gesteld volgens met deze landen nader overeen te komen
procedures. 3. Op grond van de toegevoegde
waarde die van de drie in artikel 6, lid 1, genoemde soorten acties kan worden
verwacht en in overeenstemming met de beginselen van kritische massa,
concentratie, efficiency en prestatie, wordt het in lid 1 vermelde bedrag ter
indicatie als volgt toegewezen: –
[65%] van dit bedrag wordt toegewezen aan
individuele leermobiliteit; –
[26%] van dit bedrag wordt toegewezen aan samenwerking
met het oog op innovatie en verspreiding van goede praktijken; –
[4%] van dit bedrag wordt toegewezen aan de
ondersteuning van beleidshervormingen; –
[3%] van dit bedrag is bestemd voor
exploitatiesubsidies voor nationale agentschappen. –
[2%] van dit bedrag is bestemd voor administratieve
uitgaven. 4. De financiële toewijzing voor
het programma kan ook de uitgaven dekken voor voorbereidende, monitoring-,
controle-, audit- en evaluatieactiviteiten die nodig zijn voor het beheer van
het programma en de verwezenlijking van de doelstellingen daarvan; met name
studies, vergaderingen van deskundigen, informatie- en communicatieacties,
waaronder bedrijfscommunicatie over de politieke prioriteiten van de Europese
Unie, voor zover zij verband houden met de algemene doelstellingen van deze
verordening, uitgaven in verband met IT die zijn gericht op
informatieverwerking en -uitwisseling, tezamen met alle andere uitgaven voor
technische en administratieve bijstand, die door de Commissie voor het beheer
van het programma zijn gedaan. 5. De financiële toewijzing voor
het programma kan ook de uitgaven dekken voor noodzakelijke technische en
administratieve uitgaven om de overgang te waarborgen tussen het programma en
de maatregelen uit hoofde van Besluit nr. 1720/2006/EG tot vaststelling
van een actieprogramma op het gebied van een leven lang leren, Besluit
nr. 1719/2006/EG tot vaststelling van het programma “Jeugd in actie” en
Besluit nr. 1298/2008/EG tot invoering van het actieprogramma Erasmus
Mundus. Zo nodig kunnen kredieten in de begroting na 2020 worden opgenomen om
soortgelijke uitgaven te dekken, met het oog op het beheer van de acties die op
31 december 2020 nog niet zijn afgerond. 6. De middelen voor de
leermobiliteit van individuen zoals bedoeld in artikel 6, lid 1,
onder a), die door nationale agentschappen worden beheerd, worden toegewezen op
basis van de bevolking en de kosten van levensonderhoud in de lidstaat, de
afstand tussen de hoofdsteden van de lidstaten en prestaties. 25 % van het
totale subsidiebedrag wordt toegewezen op basis van de parameter voor
prestaties, aan de hand van de in de leden 7 en 8 bedoelde criteria. 7. De toewijzing van middelen op
basis van prestaties heeft ten doel een efficiënt en doeltreffend gebruik van
de beschikbare middelen te bevorderen. De criteria om de prestaties te meten,
worden gebaseerd op de meest recente beschikbare gegevens. Deze criteria zijn: a) het niveau van de jaarlijks gerealiseerde
resultaten die betrekking hebben op de overeengekomen uitkomsten en resultaten; b) de hoogte van de verrichte jaarlijkse
betalingen. Deze criteria kunnen worden herzien in de
loop van het programma overeenkomstig de procedure zoals bedoeld in
artikel 28 betreffende gedelegeerde handelingen. 8. De toewijzing van middelen
voor het jaar 2014 wordt gebaseerd op de laatste beschikbare resultaten en de
uitvoeringspercentages van de programma’s Een leven lang leren, Jeugd in actie
en Erasmus Mundus, die tot zijn uitgevoerd tot 1 januari 2014. 9. In het kader van het
programma kan steun worden verleend via specifieke innovatieve
financieringsmodaliteiten, zoals die met name in artikel 14, lid 3, zijn
omschreven. Artikel 14 Specifieke
financieringsmodaliteiten 1. De Commissie voert de
bijstand van de Unie uit overeenkomstig Verordening XX/2012 [het Financieel
Reglement]. 2. De Commissie kan met derde
landen of organisaties en instellingen uit die landen gezamenlijke oproepen
doen voor gezamenlijk gefinancierde projecten. De projecten kunnen worden
geëvalueerd en geselecteerd overeenkomstig gezamenlijke evaluatie- en
selectieprocedures die door de betrokken financierende instellingen worden
overeengekomen, overeenkomstig de beginselen die zijn vastgelegd in Verordening
XX/2012[30]
[Financieel Reglement]. 3. De Commissie stelt middelen
ter beschikking voor het verstrekken van garanties voor leningen aan studenten
die wonen in een deelnemend land zoals gedefinieerd in artikel 18,
lid 1, die een volledige masterstudie volgen in een ander deelnemend land,
te verlenen via een trustee met het mandaat om de garantieverlening ten uitvoer
te brengen op basis van een trustovereenkomst waarin de gedetailleerde regels
en vereisten inzake het gebruik van het instrument en de respectievelijke
verplichtingen van de partijen nader zijn bepaald. Het financieel instrument
dient te voldoen aan de bepalingen betreffende financiële instrumenten in het
Financieel Reglement en in de gedelegeerde handeling die de
uitvoeringsvoorschriften vervangen. Overeenkomstig artikel 18, lid 2, van
Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 moeten inkomsten en betalingen die
door de garanties zijn gegenereerd, aan het financieel instrument worden
toegeschreven. Dit financiële instrument, inclusief behoeften van de markt en
uitvoeringspercentages, zal worden gecontroleerd en geëvalueerd zoals voorgeschreven
in artikel 15, lid 2. 4. Openbare lichamen en scholen,
instellingen van hoger onderwijs en organisaties op het gebied van onderwijs,
opleiding, jeugd en sport die gedurende de afgelopen twee jaar meer van 50% van
hun jaarlijkse inkomsten uit publieke bronnen hebben ontvangen, worden geacht
over de nodige financiële vermogens, beroepsbekwaamheid en administratieve
capaciteiten te beschikken om de activiteiten in het kader van het programma
uit te voeren. Zij hoeven geen verdere documentatie ter staving hiervan in te
dienen. 5. Aan individuele begunstigden
verleende subsidies voor leermobiliteit zijn vrijgesteld van belastingen en
sociale premies. Deze vrijstelling geldt eveneens voor intermediaire instanties
die dergelijke financiële steun toekennen aan de individuele begunstigden. 6. Het in artikel [127, lid 1]
van het Financieel Reglement bedoelde bedrag is niet van toepassing op aan
individuele begunstigden verleende subsidies voor leermobiliteit. HOOFDSTUK V Prestaties en verspreiding Artikel 15 Controle en
evaluatie van de prestaties en resultaten 1. De Commissie, in samenwerking
met de lidstaten, controleert regelmatig of de prestaties en de resultaten van
het programma aan de doelstellingen ervan voldoen, met name wat betreft: a) de in artikel 3
bedoelde Europese toegevoegde waarde; b) de verspreiding van financiële middelen
in de belangrijkste onderwijssectoren, waarbij moet worden gewaarborgd dat met
de gedurende de looptijd van het programma toegewezen middelen een significant
effect in het hele stelsel teweeg wordt gebracht; 2. In aanvulling op de
voortdurende controle stelt de Commissie uiterlijk eind 2017 een
evaluatierapport op om de doelmatigheid bij het bereiken van de doelstellingen,
de efficiëntie van het programma en zijn Europese toegevoegde waarde te
beoordelen met het oog op een beslissing over de vernieuwing, wijziging en
schorsing van het programma. In de evaluatie zal aandacht worden besteed aan
mogelijkheden tot vereenvoudiging, de interne en externe samenhang, de vraag of
alle doelstellingen nog steeds relevant zijn, alsook de bijdrage van de
maatregelen tot de prioriteiten van de Unie inzake slimme, duurzame en
inclusieve groei. Ook wordt rekening gehouden met evaluatieresultaten inzake
het effect op lange termijn van de vorige programma’s (Een leven lang leren,
Jeugd in actie en Erasmus Mundus en andere internationale programma's voor
hoger onderwijs). 3. Zonder afbreuk te doen aan de
vereisten van hoofdstuk VII en de verplichtingen van nationale agentschappen
zoals bedoeld in artikel 22, dienen de lidstaten uiterlijk op 31 maart 2017
respectievelijk 30 juni 2019 verslagen over de uitvoering en effecten van het
integrale programma bij de Commissie in. Artikel 16 Communicatie
en verspreiding 1. De Commissie draagt in samenwerking
met de lidstaten zorg voor voorlichting, publiciteit en follow-up ten aanzien
van door dit programma gesteunde acties alsmede voor de verspreiding van de
resultaten van de voorafgaande programma’s een Leven Lang Leren, Erasmus Mundus
en Jeugd in actie. 2. De begunstigden van de
gesteunde projecten zorgen er door acties en activiteiten als bedoeld in de
artikelen 6, 10 en 12 voor dat de behaalde resultaten en effecten naar behoren
worden gecommuniceerd en verspreid. 3. De nationale agentschappen
als bedoeld in artikel 22 ontwikkelen een consistent beleid met het oog op de
verspreiding en benutting van de resultaten van activiteiten die worden
gesteund in verband met de door hen in het kader van het programma beheerde
acties, en staan de Commissie bij in de uitvoering van de algemene taak van
voorlichting over het programma en de resultaten ervan. 4. De publieke en private
organisaties in de belangrijkste onderwijssectoren die onder het programma
vallen, kunnen de merknaam “Erasmus” gebruiken voor communicatie- en
verspreidingsdoeleinden in verband met het programma; de merknaam wordt in de
volgende combinaties gebruikt voor de belangrijkste onderwijssectoren: –
“Erasmus Hoger onderwijs” voor alle soorten hoger
onderwijs in Europa en daarbuiten; –
“Erasmus Opleiding” voor beroepsonderwijs en
-opleiding en volwasseneneducatie; –
“Erasmus op school” voor schoolonderwijs; –
“Erasmus voor jongeren” voor niet-formeel leren
door jongeren. 5. In het kader van
communicatieactiviteiten kan tevens bedrijfscommunicatie betreffende de
beleidsprioriteiten van de Europese Unie worden ondersteund, op voorwaarde dat
zij betrekking hebben op de algemene doelstellingen van deze verordening. HOOFDSTUK VI Toegang tot het programma Artikel 17 Deelname 1. Elke publieke of private organisatie
die werkzaam is op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport
kan aanvragen indienen in het kader van dit programma. 2. Bij de uitvoering van het
programma zorgen de Commissie en de lidstaten ervoor dat bijzondere
inspanningen worden ondernomen om de deelname van personen die om onderwijs-,
sociale, lichamelijke, psychologische, geografische, economische of culturele
redenen of op grond van hun geslacht moeilijkheden ondervinden, te
vergemakkelijken. Artikel 18 Deelnemende
landen 1. Aan het programma kan worden
deelgenomen door de volgende landen (hierna “de programmalanden” genoemd): a) de lidstaten; b) toetredingslanden, kandidaat-lidstaten en
potentiële kandidaat-lidstaten die onder een pretoetredingsstrategie vallen,
overeenkomstig de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van
deze landen aan programma’s van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende
kaderovereenkomsten, besluiten van de Associatieraad of soortgelijke
overeenkomsten; c) de EVA-staten, die lid zijn van de
Europese Economische Ruimte (EER), overeenkomstig de bepalingen van de
EER-overeenkomst; d) de Zwitserse Bondsstaat, als met dit land
een daartoe strekkende bilaterale overeenkomst wordt gesloten; 2. De in lid 1 genoemde
deelnemende landen hebben alle verplichtingen en voeren alle taken uit die bij deze
verordening aan de lidstaten worden opgelegd. 3. Het programma voorziet in de
samenwerking met partners uit derde landen, met name partners uit
nabuurschapslanden, aan de in de artikelen 6 en 10 omschreven acties en
activiteiten. HOOFDSTUK VII Beheers- en auditsysteem Artikel 19 Complementariteit
De Commissie, in
samenwerking met de lidstaten, draagt zorg voor de algehele samenhang en
complementariteit van het programma met: a) het relevante beleid van de Unie, met
name op het gebied van cultuur en media, werkgelegenheid, gezondheid, onderzoek
en innovatie, ondernemerschap, rechtspleging, consumenten, ontwikkeling en
cohesie; b) de andere relevante EU-bronnen voor
steunverlening aan beleidsmaatregelen op het gebied van onderwijs,
beroepsopleiding en jeugd, met name het Europees Sociaal Fonds en de andere
financiële instrumenten met betrekking tot werkgelegenheid en sociale inclusie,
het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, de programma's voor onderzoek
en innovatie alsmede de financiële instrumenten met betrekking tot justitie en
burgerschap, gezondheid, externe samenwerking en de pretoetredingsinstrumenten. Artikel 20 Uitvoeringsorganen Het programma wordt uitgevoerd door de
volgende organen: a) De Commissie op het niveau van de
Unie; b) De nationale agentschappen op
nationaal niveau voor de taken die moeten worden uitgevoerd in de deelnemende
landen zoals bedoeld in artikel 18, lid 1. Artikel 21 Nationale
Autoriteit 1. Binnen één maand na de
inwerkingtreding van deze verordening maken de lidstaten door middel van een
formele mededeling die door hun permanente vertegenwoordiging wordt ingediend
aan de Commissie de persoon of personen bekend die wettelijk is of zijn
gemachtigd om namens hen als “nationale autoriteit” te handelen voor de
toepassing van deze verordening. Indien de nationale autoriteit gedurende de
looptijd van het programma wordt vervangen, stelt de lidstaat de Commissie
hiervan volgens dezelfde procedure onverwijld in kennis. 2. De lidstaten treffen alle
nodige maatregelen om wettelijke en administratieve belemmeringen voor de goede
werking van het programma weg te nemen, ook wat de afgifte van visa betreft; 3. Binnen drie maanden na de
inwerkingtreding van de verordening wijst de nationale autoriteit één enkel
coördinerend orgaan aan, hierna “nationaal agentschap” te noemen. De nationale
autoriteit verschaft de Commissie een passende ex-ante-evaluatie van de
naleving, dat het nationale agentschap voldoet aan de bepalingen van
artikel 55, lid 1, onder b, vi, en artikel 57, leden 1, 2 en 3, van
Verordening nr. XX/2012, en artikel X van de Gedelegeerde Verordening
nr. XX/2012, alsmede aan de vereisten van de Unie betreffende interne
toezichtsnormen voor nationale agentschappen en voorschriften voor het beheer
door deze agentschappen van programmamiddelen die bestemd zijn voor
steunverlening aan de acties in het kader van het programma. 4. De nationale autoriteit wijst
een onafhankelijk auditorgaan zoals bedoeld in artikel 24 aan. 5. De nationale autoriteit
controleert en superviseert het beheer van de programma op nationaal niveau.
Zij informeert en raadpleegt de Commissie bijtijds over elk voorgenomen besluit
dat gevolgen zou kunnen hebben voor het beheer van het programma, vooral wat
het nationaal agentschap betreft. 6. De nationale autoriteit
baseert haar ex-ante-evaluatie van de naleving op haar eigen controles en
audits, en/of op controles en audits die zijn verricht door het in
artikel 24 bedoelde onafhankelijke auditorgaan. 7. Indien het voor het programma
aangewezen nationale agentschap hetzelfde is als het nationale agentschap dat
voor het voorgaande programma Een leven lang leren of Jeugd in actie was
aangewezen, kan de reikwijdte van de controles en audits voor de ex-ante-evaluatie
van de naleving worden beperkt tot de voorschriften die nieuw en specifiek voor
het programma zijn. 8. Indien de Commissie de
aanwijzing van het nationaal agentschap afwijst op basis van haar
ex-ante-evaluatie van de naleving, zorgt de nationale autoriteit dat de
noodzakelijke corrigerende maatregelen worden genomen zodat het als nationaal
agentschap aangewezen orgaan aan de door de Commissie vastgestelde minimumeisen
voldoet of wijst zij een ander orgaan als nationaal agentschap aan. 9. De nationale agentschap zorgt
voor een passende medefinanciering van de werkzaamheden van hun nationale
agentschap om te waarborgen dat het programma wordt beheerd met inachtneming
van de toepasselijke voorschriften van de Unie. 10. Op basis van de jaarlijkse beheersverklaring
van het nationale agentschap, de onafhankelijke auditverklaring erover en de
analyse door de Commissie van de naleving en de prestaties van het nationale
agentschap, informeert de nationale autoriteit de Commissie uiterlijk 30
oktober van elk jaar over zijn toezichts- en supervisieactiviteiten betreffende
het programma. 11. De nationale autoriteit is er
verantwoordelijkheid voor dat de door de Commissie aan de nationale
agentschappen met het oog op subsidieverlening in het kader van het programma
overgemaakte financiële middelen van de Unie naar behoren worden beheerd. 12. Indien een nationaal
agentschap verantwoordelijk is voor onregelmatigheden, nalatigheden of fraude
of bij de uitoefening van zijn taken ernstig tekort schiet of niet volledig aan
zijn plichten voldoet en dit aanleiding geeft tot vorderingen van de zijde van
de Commissie jegens het nationale agentschap, is de betrokken nationale
autoriteit aansprakelijk voor eventueel niet terugbetaalde bedragen. 13. In de in lid 12 bedoelde
gevallen mag de nationale autoriteit de benoeming van het nationale agentschap
intrekken op eigen initiatief of op verzoek van de Commissie. Indien de
nationale autoriteit de benoeming van het nationaal agentschap om andere
gerechtvaardigde redenen wil intrekken, stelt zij de Commissie hiervan ten
minste zes maanden voor de beoogde datum van de beëindiging van het mandaat op
de hoogte. In dat geval voorzien de nationale autoriteit en de Commissie
formeel in gezamenlijk overeengekomen specifieke overgangsmaatregelen en ‑termijnen.
14. In geval van intrekking voert
de nationale autoriteit de noodzakelijke controles uit met betrekking tot de
middelen van de Unie die zijn toevertrouwd aan het van zijn mandaat ontheven
nationaal agentschap, en draagt zij zorg voor een soepele overdracht van deze
middelen en van voor het beheer van het programma vereiste documenten en
beheersinstrumenten aan het nieuwe nationale agentschap. De nationale
autoriteit verschaft het van zijn taak ontheven nationale agentschap de noodzakelijke
financiële ondersteuning zodat het zijn contractuele verplichtingen jegens de
begunstigden van het programma en de Commissie kan blijven vervullen totdat
deze verplichtingen aan een nieuw nationaal agentschap zijn overgedragen. Artikel 22 Nationaal
agentschap 1. Het
nationaal agentschap: a) heeft rechtspersoonlijkheid of maakt deel
uit van een instantie die rechtspersoonlijkheid heeft, en valt onder de
wetgeving van de betrokken lidstaat. Ministeries mogen niet als nationale
agentschappen worden aangewezen; b) beschikt over passende
beheerscapaciteiten, voldoende personeel en adequate infrastructuur om zijn
taken naar tevredenheid uit te oefenen en een efficiënt en doeltreffend beheer
van het programma en een goed financieel beheer van de middelen van de Unie te
waarborgen; c) beschikt over de nodige operationele en
juridische middelen om de op Unie-niveau vastgestelde administratieve,
contractuele en financiële beheersvoorschriften toe te passen; d) biedt passende financiële garanties, bij
voorkeur afgegeven door een overheidsinstantie, die overeenkomen met het bedrag
aan middelen van de Unie die het moet gaan beheren; e) wordt aangewezen voor de duur van het
programma. 2. Het nationaal agentschap is
verantwoordelijk voor bepaalde Programma-acties die op nationaal niveau worden
beheerd overeenkomstig artikel 55, lid 1, onder b), vi) van Verordening
nr. XXX/2012 [toekomstig Financieel Reglement] en van artikel X van de
Gedelegeerde Verordening nr. XXX/2012, [toekomstige uitvoeringsvoorschriften].
Deze acties zijn: a) alle programma-acties binnen de kernactie
“Leermobiliteit voor individuen”, met uitzondering van de mobiliteit die is
georganiseerd op basis van gemeenschappelijke of dubbele/meervoudige graden en
de garantieregeling voor leningen; b) de programma-actie “Strategische
partnerschappen” met de kernactie “Samenwerking met het oog op innovatie en
verspreiding van goede praktijken”; c) het beheer van breedtesportactiviteiten
in de kernactie “Ondersteuning voor beleidshervorming”. 3. Het nationaal agentschap is
verantwoordelijk voor het beheer van alle fasen van de projectcyclus van de in
lid 2 genoemde acties, eventueel met uitzondering van de selectieprocedure en
de besluitvorming over de toekenning in het geval van strategische partnerschappen.
4. Het
nationaal agentschap kan de subsidies aan begunstigden ofwel in de vorm van een
subsidieovereenkomst of in de vorm van een subsidiebesluit verstrekken, in
overeenstemming met de door de Commissie voor de betrokken actie van het
programma vastgestelde bepalingen. 5. Het nationale agentschap
brengt jaarlijks verslag uit aan de Commissie en aan zijn nationale autoriteit
overeenkomstig de bepalingen in artikel 57, lid 5, van Financieel
Reglement nr. XX/2012. Het nationaal agentschap is belast met de uitvoering van
de opmerkingen die de Commissie maakt naar aanleiding van haar jaarlijkse
beheersverklaring, alsmede de onafhankelijke auditverklaring daarover. 6. Het
nationaal agentschap mag geen enkele taak met betrekking tot de uitvoering van
het programma of de besteding van middelen delegeren aan een derde zonder
voorafgaande schriftelijke toestemming van de nationale autoriteit en de
Commissie. Het nationaal agentschap blijft als enige verantwoordelijk voor de
taken die aan de derde partij zijn gedelegeerd. 7. Bij
vervanging van het nationale agentschap blijft het van zijn taak ontheven
nationale agentschap juridisch verantwoordelijk voor de nakoming van zijn
contractuele verplichtingen jegens de begunstigden van het programma en de
Commissie totdat deze verplichtingen aan een nieuw nationaal agentschap zijn
overgedragen. 8. Het
nationaal agentschap is verantwoordelijk voor het beheer en de afwikkeling van
de financiële overeenkomsten betreffende de voorafgaande programma's Een leven
lang leren en Jeugd in actie (2007-2013) die bij de begin van het programma nog
in gang zijn. Artikel 23 Europese
Commissie 1. Binnen
twee maanden na ontvangst van de in artikel 21, lid 3, bedoelde
ex-ante-evaluatie van de nationale autoriteit hecht de Commissie haar goedkeuring
aan de aanwijzing van het nationale agentschap, keurt zij die aanwijzing op
bepaalde voorwaarden goed of wijst zij deze af. De Commissie gaat geen
contractuele betrekkingen met het nationaal agentschap aan voordat de
ex-ante-evaluatie is afgerond. Ingeval de Commissie de aanwijzing van het
agentschap onder bepaalde voorwaarden goedkeurt, kan de Commissie in het kader
van de contractuele betrekkingen met het nationale agentschap aanvullende
voorzorgsmaatregelen treffen. 2. De
Commissie legt de juridische verantwoordelijkheden inzake de bij de
inwerkingtreding van het programma nog lopende financiële overeenkomsten
betreffende de voorafgaande programma's Een leven lang leren en Jeugd in actie
(2007-2013) formeel vast na haar goedkeuring van de ex-ante-evaluatie van de
naleving betreffende het aangewezen agentschap. 3. Het
document waarin de contractuele betrekking tussen de Commissie en het nationaal
agentschap wordt geregeld, houdt het volgende in: a) nadere bepalingen inzake de interne
controlenormen voor nationale agentschappen en de voorschriften voor het beheer
door nationale agentschappen van middelen van de Unie voor het verlenen van
subsidies; b) het werkprogramma van het nationaal
agentschap waarin de beheerstaken zijn omschreven van het nationaal agentschap
waaraan steun door de Unie wordt verstrekt; c) specificatie van de rapportagevereisten
voor het nationale agentschap. 4. De
Commissie stelt jaarlijks de volgende programmamiddelen beschikbaar aan het
nationaal agentschap: a) middelen voor steunverlening aan acties
die in de betrokken lidstaat in het kader van het programma worden uitgevoerd
en waarvan het beheer is opgedragen aan het nationaal agentschap; b) een financiële bijdrage ter ondersteuning
van de beheerstaken die het nationaal agentschap in verband met het programma
uitoefent. Deze bijdrage wordt verstrekt in de vorm van een vaste bijdrage in
de operationele kosten van het nationaal agentschap. De hoogte van de bijdrage
wordt vastgesteld op basis van het bedrag aan middelen van de Unie dat het
nationaal agentschap wordt toevertrouwd met het oog op het verlenen van
subsidies. 5. De
Commissie stelt de vereisten voor het werkprogramma van het nationale
agentschap vast. De Commissie stelt geen programmamiddelen aan het nationale
agentschap beschikbaar tot na formele goedkeuring van het desbetreffende
werkprogramma van het nationale agentschap door de Commissie. 6. Op
basis van de in artikel 21, lid 3, bedoelde nalevingsvoorschriften voor
nationale agentschappen beoordeelt de Commissie het nationale beheers- en
controlesysteem, met name aan de hand van ex-ante-beoordeling van de naleving
van de nationale autoriteit, de jaarlijkse beheersverklaring van het nationale
agentschap en de verklaring van het onafhankelijke auditorgaan daarover, naar
behoren rekening houdend met de jaarlijkse informatie van de nationale
autoriteit over zijn toezichts- en supervisieactiviteiten op het programma. 7. Op
basis van haar beoordeling van de jaarlijkse beheersverklaring en de verklaring
van het onafhankelijke auditorgaan hierover, verstrekt de Commissie haar advies
en opmerkingen hierover aan het nationale agentschappen en de nationale
autoriteit. 8. Indien
de Commissie de beheersverklaring van het nationale agentschap of de
onafhankelijke auditverklaring daarover niet kan aanvaarden of indien het
nationale agentschapbij geen bevredigend gevolg geeft aan de opmerkingen van de
Commissie, kan de Commissie voorzorgs- of correctieve maatregelen nemen die
noodzakelijk zijn om de financiële belangen van de Unie te waarborgen
overeenkomstig artikel 57, lid 4, van Financieel Reglement nr. XX/2012. 9. De
Commissie organiseert regelmatige bijeenkomsten met het netwerk van nationale
agentschappen om zorg te dragen voor een coherente tenuitvoerlegging van het
programma in alle deelnemende landen. 10. De
Commissie mag op verzoek van de nationale autoriteiten instellingen of
organisaties of de categorieën van dergelijke instellingen of organisaties
aanwijzen, die in hun land in aanmerking zouden kunnen komen voor deelname aan
specifieke acties in het kader van het programma. Artikel 24 Auditorgaan 1. Het
onafhankelijke auditorgaan geeft een auditverklaring af over de jaarlijkse
heheersverklaring zoals bedoeld in artikel 57, lid 5, onder d) en e), van
Financieel Reglement nr. XX/2012. 2. Het onafhankelijke
auditorgaan: a) beschikt over de noodzakelijke
beroepsbekwaamheid om audits van de publieke sector te verrichten; b) garandeert bij de auditwerkzaamheden
internationaal aanvaarde auditnormen in acht worden genomen; c) verkeert niet in een belangenconflict met
de juridische entiteit waarvan het nationale agentschap deel uitmaakt. Met name
is het functioneel onafhankelijk van de juridische entiteit waarvan het
nationale agentschap deel uitmaakt en verricht het geen andere controles of
audits bij of voor de juridische entiteit. 3. Het onafhankelijke
auditorgaan verschaft de Commissie en haar vertegenwoordigers alsmede de
Rekenkamer volledige toegang tot alle documenten en rapporten ter staving van
de auditverklaring die het afgeeft over de jaarlijkse beheersverklaring van het
nationale agentschap. HOOFDSTUK VIII Controlesysteem Artikel 25 Beginselen van
het controlesysteem 1. De Commissie neemt passende
maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van deze
verordening gefinancierde acties, de financiële belangen van de Europese Unie met
de toepassing van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere
onwettige activiteiten worden beschermd door middel van doeltreffende controles
en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door middel van terugvordering van
de ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door middel
van doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties. 2. De Commissie is
verantwoordelijk voor de uitoefening van toezichthoudende controles met
betrekking tot de programma-acties die door de nationale agentschappen worden
beheerd. Zij stelt minimumeisen vast voor de controles door het nationale
agentschap en het onafhankelijke auditorgaan. 3. het Nationaal agentschap is
verantwoordelijk voor de primaire controle van de begunstigden voor de in
artikel 2, lid 2, bedoelde programma-acties. Deze controles bieden een
redelijke garantie dat de verleende subsidies worden besteed voor de doeleinden
waarvoor zij bestemd zijn en in overeenstemming met de toepasselijke
voorschriften van de Unie. 4. Met betrekking tot de
middelen van het programma die aan de nationale agentschappen worden
overgemaakt, garandeert de Commissie een goede coördinatie van haar controles
bij de nationale autoriteiten en de nationale agentschappen, op basis van het
beginsel van één enkele audit en volgens een op risico gebaseerde analyse. Deze
bepaling is niet van toepassing op onderzoeken door OLAF. Artikel 26 Bescherming
van de financiële belangen van de Europese Unie 1. De Commissie of haar
vertegenwoordigers en de Rekenkamer hebben de bevoegdheid om audits, op basis
van documenten of ter plaatse, uit te voeren bij alle begunstigden,
contractanten, subcontractanten en andere derde partijen die middelen van de
Unie hebben ontvangen. Zij kunnen ook audits en onderzoeken verrichten bij de
nationale agentschappen. 2. Het Europees Bureau voor
fraudebestrijding (OLAF) kan overeenkomstig de procedure van Verordening
(Euratom, EG) nr. 2185/96 controles en verificaties ter plaatse bij de direct
of indirect bij de financiering betrokken economische subjecten uitvoeren om
vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten
in verband met een subsidieovereenkomst of ‑besluit of een contract betreffende
financiering door de Unie, waardoor de fianciële belangen van de Unie zijn
geschaad. 3. Onverminderd de eerste en de
tweede alinea verlenen de uit deze verordening voortvloeiende
samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties,
subsidieovereenkomsten en ‑besluiten en contracten de Commissie, de Rekenkamer
en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid om dergelijke audits en controles en
verificaties ter plaatse uit te voeren. HOOFDSTUK IX Delegatie van bevoegdheden en
uitvoeringsbepalingen Artikel 27 Overdracht van
bevoegdheden aan de Commissie De Commissie is bevoegd om overeenkomstig
artikel 28 betreffende de wijziging van artikel 13, lid 7, en artikel 22,
lid 2, betreffende respectievelijk de criteria voor de prestaties en de
bepalingen over de acties die door de nationale agentschappen worden beheerd. Artikel 28 Uitoefening
van de bevoegdheidsdelegatie 1. De bevoegdheid om
gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder
de in dit artikel vastgestelde voorwaarden. 2. De in artikel 27 bedoelde
bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van 7
jaar vanaf de inwerkingtreding van deze verordening en voor de duur van het
programma. 3. De in artikel 27 bedoelde
bevoegdheidsdelegatie kan op elk ogenblik door het Europees Parlement of de
Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de
delegatie van de bevoegdheden die in het besluit worden vermeld. Het besluit
treedt in werking op de dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van
de Europese Unie of op een latere datum die in het besluit wordt vermeld. Het
besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde
handelingen onverlet. 4. Zodra de Commissie een
gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij het Europees Parlement en de Raad
daarvan tegelijkertijd in kennis. 5. Een krachtens artikel 27
vastgestelde gedelegeerde handeling treedt pas in werking als noch het Europees
Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de datum van
kennisgeving bezwaar heeft gemaakt tegen de gedelegeerde handeling, of als
zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van
deze termijn heeft meegedeeld niet voornemens te zijn bezwaar te maken. Op
initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan deze termijn met twee
maanden worden verlengd. Artikel 29 Uitvoering van
het programma Om het programma uit te voeren, stelt de
Commissie het jaarlijkse werkprogramma's vast in de vorm van
uitvoeringshandelingen overeenkomstig de in artikel 30, lid 2,
bedoelde onderzoeksprocedure. Zij vermelden de nagestreefde doelstellingen, de
verwachte resultaten, de tenuitvoerleggingsmethode en het totale bedrag. Zij
omvatten ook een omschrijving van de te financieren acties, een indicatie van
het voor elke actie toegewezen bedrag, alsmede de verdeling van middelen tussen
de lidstaten voor de acties die worden beheerd door de nationale agentschappen,
en een indicatief tijdschema voor de uitvoering. Zij vermelden voor beurzen de
prioriteiten, de essentiële evaluatiecriteria en het maximumpercentage van
cofinanciering. Artikel 30 Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan
door een comité. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU)
nr. 182/2011. 2. Wanneer naar dit lid wordt
verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. HOOFDSTUK X Slotbepalingen Artikel 31 Intrekkings-
en overgangsbepalingen 1. Besluit nr. 1720/2006/EG
tot vaststelling van een actieprogramma op het gebied van een leven lang leren,
Besluit nr. 1719/2006/EG tot vaststelling van het programma “Jeugd in
actie” en Besluit nr. 1298/2008/EG tot invoering van het actieprogramma
Erasmus Mundus worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2014. 2. Acties die uit hoofde van
Besluit nr. 1720/2006/EG, Besluit nr. 1719/2006/EG en Besluit
nr. 1298/2008/EG op of vóór 31 december 2013 aangevangen zijn, worden,
indien van toepassing, beheerd volgens de bepalingen van deze verordening. 3. De lidstaten zorgen op nationaal
niveau voor een soepele overgang tussen de in het kader van de voorafgaande
programma's uitgevoerde acties op het gebied van een leven lang leren, jeugd en
internationale samenwerking in het hoger onderwijs, en de acties die in het
kader van het programma ten uitvoer worden gelegd. Artikel 32 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de
twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de
Europese Unie. Zij is van toepassing vanaf 1 januari 2014. Deze verordening is verbindend in al
haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De voorzitter De
voorzitter BIJLAGE
FINANCIEEL MEMORANDUM VOOR VOORSTELLEN [te
gebruiken bij elk voorstel of initiatief dat bij de wetgevende autoriteit wordt
ingediend (artikel
28 van het Financieel Reglement en artikel 22 van de uitvoeringsvoorschriften)] 1. KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 1.1. Benaming van het voorstel/initiatief 1.2. Betrokken
beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur 1.3. Aard
van het voorstel/initiatief 1.4. Doelstelling(en)
1.5. Motivering
van het voorstel/initiatief 1.6. Duur
en financiële gevolgen 1.7. Beheersvorm(en)
2. BEHEERSMAATREGELEN 2.1. Regels
inzake het toezicht en de verslagen 2.2. Beheers-
en controlesysteem 2.3. Maatregelen
ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden 3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET
VOORSTEL/INITIATIEF 3.1. Rubriek(en)
van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor
uitgaven 3.2. Geraamde
gevolgen voor de uitgaven 3.2.1. Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de
uitgaven 3.2.2. Geraamde
gevolgen voor de beleidskredieten 3.2.3. Geraamde
gevolgen voor de administratieve kredieten 3.2.4. Verenigbaarheid
met het huidige meerjarige financiële kader 3.2.5. Bijdrage
van derden aan de financiering 3.3. Geraamde gevolgen voor de
ontvangsten FINANCIEEL
MEMORANDUM VOOR VOORSTELLEN 1. KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 1.1. Benaming van het voorstel/initiatief
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot
vaststelling van Erasmus voor iedereen, het programma van de Unie voor
onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport 1.2. Betrokken beleidsterrein(en)
in de ABM/ABB-structuur[31]
Titel
15 Onderwijs en cultuur 1.3. Aard van het
voorstel/initiatief x Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe
actie ¨ Het
voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een
voorbereidende actie[32]
¨ Het
voorstel/initiatief betreft de verlenging van een bestaande actie ¨ Het
voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe
actie 1.4. Doelstellingen 1.4.1. De met het voorstel/initiatief
beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie Europa
2020-strategie Prioriteit: slimme en
inclusieve groei, geïntegreerd programma voor onderwijs, beroepsopleiding,
jeugd en sport Doel:
onderwijs/vaardigheden Kerninitiatieven:
Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen, Jeugd in beweging 1.4.2. Specifieke doelstelling(en) en
betrokken ABM/ABB-activiteiten Specifieke
doelstelling nr. 1: verhoging van het niveau
van de kerncompetenties en vaardigheden, inzonderheid wat betreft hun
relevantie voor de arbeidsmarkt en de samenleving, en versterking van de
deelname van jongeren aan het democratische leven in Europa, met name door de
mogelijkheden voor leermobiliteit voor jongeren, lerenden, personeel en
jongerenwerkers te verruimen en de samenwerking tussen onderwijs en jeugdwerk
enerzijds en de arbeidsmarkt anderzijds te intensiveren. Specifieke doelstelling nr. 2: bevordering van
kwaliteitsverbeteringen, excellentie op het gebied van innovatie en
internationalisering op het niveau van onderwijsinstellingen en in het
jeugdwerk, met name door nauwere transnationale samenwerking tussen aanbieders
van onderwijs en opleidingen, jongerenorganisaties en andere belanghebbenden. Specifieke
doelstelling nr. 3: bevordering van het
ontstaan van een Europese ruimte voor een leven lang leren, het initiëren van
beleidshervormingen op nationaal niveau, ondersteuning van de modernisering van
onderwijs- en opleidingsstelsels, met inbegrip van de niet-formele
leeromgeving, en ondersteuning van Europese samenwerking op het gebied van
jeugdzaken, met name door sterkere beleidssamenwerking, verbetering van de
toepassing van instrumenten voor transparantie en de verspreiding van goede
praktijken. Specifieke
doelstelling nr. 4: versterking van de
internationale dimensie van onderwijs, beroepsopleiding en jeugd, met name in
het hoger onderwijs, door de aantrekkelijkheid van de instellingen voor hoger
onderwijs van de Unie te vergroten en ondersteuning van
ontwikkelingsdoelstellingen van de Unie door de mobiliteit en de medewerking
tussen de instellingen voor hoger onderwijs in de EU en in derde landen te
bevorderen en door doelgerichte opbouw van capaciteit in derde landen. Specifieke
doelstelling nr. 5: verbetering van
onderwijs in en het leren van talen en bevordering van taalkundige
verscheidenheid. Specifieke
doelstelling nr. 6: stimulering van
excellentie in onderwijs en onderzoek op het gebied van Europese integratie
door middel van de Jean Monnet-activiteiten in de hele wereld. Specifieke
doelstelling nr. 7: het aanpakken van
transnationale bedreigingen van sport zoals doping, wedstrijdvervalsing,
geweld, racisme en intolerantie. Specifieke
doelstelling nr. 8: ondersteunen van goed
bestuur op sportgebied en dubbele loopbanen van sporters. Specifieke
doelstelling nr. 9: bevordering van sociale
integratie, gelijke kansen en gezondheidsbevorderende lichaamsbeweging door een
grotere deelname aan sport. Betrokken ABM/ABB-activiteit(en) Voorgestelde nieuwe
ABM/ABB-activiteit: 15.02
Onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport 1.4.3. Verwacht(e) resulta(a)t(en) en
gevolg(en) Vermeld de gevolgen die
het voorstel/initiatief zou moeten hebben voor de begunstigden/doelgroepen. Door
transnationale mobiliteit in de formele en niet-formele leeromgeving en
samenwerking te bevorderen, zowel binnen de Unie als op internationaal niveau,
zal Erasmus voor iedereen de lidstaten in de gelegenheid stellen een
significant systematisch effect tot stand te brengen in hun onderwijs- en
opleidingsstelsels en hun jeugdwerk. De verwachte resultaten komen niet alleen
ten goede aan de betrokken personen, het programma heeft een veel bredere
impact; het helpt jongeren nieuwe vaardigheden te verwerven en hun
inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te vergroten; het zorgt ervoor dat
onderwijsinstellingen efficiënter, toegankelijker en internationaler worden, en
het voorziet in de ontwikkeling van kwalitatief hoogwaardige instrumenten,
analysen en onderzoeken. Op
het gebied van niet-formeel leren en jeugdwerk is vooral een effect te
verwachten voor de educatieve en professionele ontwikkeling van jongeren en
voor de participatie van jongeren in de samenleving en op sportgebied.
Daarnaast zal het programma mede gestalte geven aan beleidsinitiatieven als het
Europees Vrijwilligerswerk doordat het een sterkere samenwerking op het gebied
van vrijwillige activiteiten van jongeren bevordert. Voor
kandidaat-lidstaten en derde landen worden door het voorgestelde programma de
mogelijkheden voor partnerschappen verruimd met het oog op sterkere
samenwerking, met name op het gebied van mobiliteit. Door sterkere samenwerking
zal de capaciteitsopbouw en modernisering in het hoger onderwijs in de
partnerlanden worden ondersteund en zal Europa aantrekkelijker worden gemaakt. 1.4.4. Resultaat- en
effectindicatoren Vermeld de indicatoren
aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is
uitgevoerd. Indicatoren || Gegevensbron || Doel – Deelname aan tertiair onderwijs – Aantal voortijdige schoolverlaters || Europa 2020 ET 2020-verslagen Eurostat || In 2020 moet het percentage 30- tot 34-jarigen met een diploma hoger onderwijs minstens 40 % bedragen In 2020 moet het percentage 18-24-jarigen die alleen middelbaar onderwijs of minder hebben gevolgd en niet langer onderwijs of opleiding genieten, minder dan 10 % bedragen percentage deelnemers die hun kerncompetenties en/of hun vaardigheden die relevant zijn voor hun inzetbaarheid hebben verhoogd || Eurostat Eindverslag van de begunstigde Enquêtes/Eurobarometer || In 2020 moet 95% van de personen verklaren kerncompetenties te hebben verworven of verbeterd door hun deelname aan een project van het programma percentage van de deelnemende jongeren dat zegt beter voorbereid te zijn om in het sociale en politieke leven te participeren. || Eindverslag van de begunstigde Enquêtes/Eurobarometer || In 2020 moet 70% van de jongeren verklaren beter voorbereid te zijn om in het sociale en politieke leven te participeren. door hun deelname aan een project van het programma percentage organisaties dat aan het programma heeft deelgenomen en innovatieve methoden heeft ontwikkeld/aangenomen. || Enquêtes/Eurobarometer Eindverslag || Jaarlijkse toename Aantal lidstaten dat bij de ontwikkeling van het nationale beleid gebruik maakt van de resultaten van de open coördinatiemethode || ET 2020 || Alle lidstaten houden uiterlijk 2020 systematisch rekening met relevante informatie en resultaten van het open coördinatieproces Aantal instellingen voor hoger onderwijs in derde landen dat gezamenlijke en dubbele graden aanbiedt || Eindverslag IT –controle-instrument Enquêtes/Eurobarometer || Jaarlijkse toename percentage deelnemers dat de taalvaardigheden heeft verbeterd. || || In 2020 heeft minstens 80% van de leerlingen in de onderbouw van het middelbaar onderwijs les in twee of meer vreemde talen percentage van de toename van het aantal Jean Monnet-projecten in de hele wereld || Eindverslag IT-controle-instrument Enquêtes/Eurobarometer || Jaarlijkse toename – percentage deelnemers die de resultaten van grensoverschrijdende projecten gebruiken om bedreigingen van sport te bestrijden. – percentage deelnemers die de resultaten van grensoverschrijdende projecten gebruiken om goed bestuur en dubbele loopbanen te bevorderen. – percentage deelnemers die de resultaten van grensoverschrijdende projecten gebruiken om sociale integratie, gelijke kansen en grotere deelname te bevorderen. || Eindverslag IT –controle-instrument Enquêtes/Eurobarometer || Jaarlijkse toename 1.5. Motivering van het
voorstel/initiatief 1.5.1. Behoefte(n) waarin op korte of
lange termijn moet worden voorzien -
Aanbieden van een groter aantal mobiliteitsmogelijkheden voor studenten, jongeren,
leerkrachten, opleiders en jongerenwerkers. -
Bevordering van de transnationale samenwerking tussen organisaties op het
gebied van onderwijs, beroepsopleiding en jeugdzaken met het oog op de
verspreiding van innovatie lesmethoden en uitwisseling van goede praktijken. -
Versterking van de internationale dimensie van het onderwijs door een
intensievere samenwerking met bepaalde delen van de wereld, met name de
buurlanden van de Unie. -
Ondersteuning van beleidshervormingen in de lidstaten. -
Steun voor sportactiviteiten, met bijzondere aandacht voor de bestrijding van
doping, geweld en racisme en bevordering van transnationale activiteiten. 1.5.2. Toegevoegde waarde van de
betrokkenheid van de Unie Zoals
in de begrotingevaluatie van de Unie wordt onderstreept, moet de “begroting van
de Unie […] worden aangesproken om collectieve voorzieningen en maatregelen te
financieren waar de lidstaten en de regio's dat zelf niet of niet met beter
resultaat kunnen”. Uit tussentijdse evaluaties van lopende programma's op het
gebied van onderwijs, beroepsopleiding en jeugd (met name de programma's Een
leven lang leren en Jeugd in actie) dat de belangrijkste Europese toegevoegde
waarde van het programma berust op het transnationale en het innovatieve
karakter van de uitgevoerde acties en de producten en partnerschappen waartoe
het bijdraagt. De stimulering van succesvolle samenwerking tussen de stelsels
voor onderwijs, opleiding en jeugdzaken van de lidstaten zou ertoe bijdragen
goed functionerende beleidsmaatregelen en praktijken te identificeren en in te
voeren en zou wederzijdse leerprocessen in de hand werken. In
het wetgevingsvoorstel wordt het subsidiariteitsbeginsel geëerbiedigd,
aangezien de bevoegdheid voor het nemen van stimulerende maatregelen op het
betrokken gebied in de Verdragen is vastgesteld (artikelen 165 en 166 van het
VEU). De beleidsmaatregelen worden ten uitvoer gelegd met volledige
inachtneming van de verantwoordelijkheid van de lidstaten, met name wat betreft
de inhoud van het onderwijs, de organisatie van de nationale onderwijsstelsels
en de culturele en taalkundige verscheidenheid, en in overeenstemming met het
beginsel van indirect gecentraliseerd beheer. Het
instrument van de Unie is gericht op de mobiliteit van studenten en
leerkrachten, de versterking van de uitwisseling van informatie en beste
praktijken, de aanpassing aan veranderingen in het bedrijfsleven door middel
van beroepsopleiding en omscholing en de vergemakkelijking van de toegang
daartoe. 1.5.3. Nuttige ervaring die bij
soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan Op
het gebied van onderwijs en cultuur is het bestaande programma Een leven lang
leren ontstaan door de integratie van drie eerdere programma's[33] in één programma. Zoals in de
tussentijdse evaluatie van Een Leven Lang leren werd geconstateerd, was deze
integratie vooral voor het algemene beheer een groot succes dankzij een
aanzienlijke administratieve vereenvoudiging en de verspreiding van informatie
aan de doelgroepen. Van
de integratie van Een leven lang leren, Jeugd in actie en verschillende
programma's voor internationale samenwerking wordt thans een verdere
vereenvoudiging verwacht. De bestaande programma's beschikken reeds over
vergelijkbare beheerstructuren (nationale agentschappen, uitvoerend agentschap)
en behelzen vrijwel dezelfde soort acties (voornamelijk mobiliteits- en
samenwerkingsprojecten). Wat
betreft de beleidsinhoud is uit de evaluaties naar voren gekomen dat de lopende
EU-programma's ter bevordering van transnationale formele en niet-formele leermobiliteit
en samenwerking op zowel Unie- als internationaal niveau reeds een belangrijk
systematisch effect hebben gesorteerd dat bij lange na niet beperkt blijft tot
de betrokken personenkring. De
evaluaties hebben stuk voor stuk aangetoond dat de inherente complexiteit van
de nog bestaande versnippering van het programma Een leven lang leren in zes
verschillende subprogramma's, meer dan 50 doelstellingen en ruim 60 acties veel
te hoog is. hierdoor bestaat het risico van overlappingen, wordt de ontwikkeling
van een coherente aanpak inzake een leven lang leren belemmerd en zijn de
mogelijkheden voor efficiëntieverbeteringen en kosteneffectief beheer beperkt.
Sommige van de huidige acties hebben niet de kritieke massa die nodig is voor
een langdurig effect. De overeenkomsten tussen de algemene doelstellingen en
uitvoeringsmechanismen van de subprogramma's van Een leven lang leren en die
van Jeugd in actie, die alle gericht zijn op mobiliteit, samenwerking en
menselijk kapitaal, moeten bovendien volledig worden benut, met name wat
betreft het beheer en de tenuitvoerlegging van het programma. Uit
de tussentijdse evaluatie van Een leven lang leren kan worden opgemaakt dat één
geïntegreerd programma de mogelijkheid zou bieden om voor meer samenhang te
zorgen tussen de verschillende aangeboden financieringsmogelijkheden en de
benadering van permanente educatie te versterken door een onderlinge koppeling
van alle programma's voor formele en niet-formele leeractiviteiten in alle
stadia van onderwijs en beroepsopleiding. Hierdoor worden meer mogelijkheden
gecreëerd voor structurele partnerschappen, zowel tussen verschillende sectoren
van het onderwijs als met het bedrijfsleven en andere relevante actoren. Wat
het beheer betreft kunnen aanzienlijke schaalvoordelen worden bereikt indien
voor vergelijkbare acties vergelijkbare uitvoeringsvoorschriften en procedures
worden vastgesteld, wat zowel voor de begunstigden als voor de beheersorganen
op Unie- en nationaal niveau vereenvoudigingen oplevert. Het programma voorziet
tevens in flexibiliteit en prikkels, zodat de toewijzing van de
begrotingsmiddelen aan de verschillende acties, begunstigden en landen beter
zal zijn afgestemd op de prestaties en de potentiële impact. Hetzelfde
geldt voor de internationale samenwerking in het hoger onderwijs, die eveneens
wordt gekenmerkt door een versnippering van instrumenten van de Unie, die de
toegang tot de aangeboden voorzieningen voor studenten en instellingen
bemoeilijkt en de internationale zichtbaarheid van de Unie niet ten goede komt.
Hier is sprake van naast elkaar bestaande programma's die weliswaar
overeenkomsten vertonen, maar uiteenlopende doelstellingen,
toepassingsgebieden, operationele modaliteiten en tijdschema's hebben en daarom
niet goed op elkaar aansluiten. De slechte voorspelbaarheid en de korte,
eenjarige financieringscyclus van bepaalde acties maakt het voor
hogeronderwijsinstellingen moeilijk om samenwerkingsverbanden op langere
termijn aan te gaan. 1.5.4. Samenhang en eventuele
synergie met andere relevante instrumenten Erasmus
voor iedereen is niet het enige programma van de Unie op het gebied van
onderwijs en jeugd. Ook de structuurfondsen en het toekomstige programma voor
onderzoek en innovatie Horizon 2020 leveren een grote bijdrage aan de
2020-strategie van de Unie en met name de daarmee verband houdende
kerndoelstellingen inzake onderwijs en voortijdige schoolverlaters. De synergie
tussen deze instrumenten zal worden gewaarborgd door een duidelijke afbakening
van de investeringsvormen en de ondersteunde doelgroepen:
onderwijsinfrastructuur wordt gesteund met middelen uit het EFRO, mobiliteit
voor personen die een arbeidsmarktgeoriënteerde opleiding volgen en voor
lerende volwassenen met middelen uit het ESF, en mobiliteit voor onderzoekers
met middelen uit Horizon 2020. Bovendien worden in het kader van Erasmus voor
iedereen alleen transnationale projecten gesteund, terwijl de structuurfondsen
gericht zijn op de nationale en regionale dimensie. De
bedoeling is dat de lidstaten de mogelijkheid krijgen om de uit de
transnationale samenwerking in het kader van Erasmus voor iedereen
voortvloeiende instrumenten en methoden te testen en ermee te experimenteren en
deze vervolgens op hun grondgebied met behulp van de structuurfondsen in te
voeren. Complementariteit
met Horizon 2020 is van groot belang voor het hoger onderwijs, met name voor de
internationale dimensie, waar een versterking wordt beoogd van excellentie en
onderzoek in universiteiten. 1.6. Duur en financiële gevolgen x Voorstel/initiatief met een beperkte
geldigheidsduur –
x Voorstel/initiatief is van kracht vanaf 1 januari 2014 tot en met 31
december 2020 –
x Financiële gevolgen vanaf 2014 tot en met 2025 ¨ Voorstel/initiatief met een onbeperkte
geldigheidsduur –
Uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en
met JJJJ, –
gevolgd door een volledige uitvoering. 1.7. Beheersvorm(en)[34] x Direct gecentraliseerd beheer door de Commissie x Indirect gecentraliseerd beheer door
uitvoeringstaken te delegeren aan: –
x uitvoerende agentschappen –
¨ door de Unie opgerichte organen[35]
–
x nationale publiekrechtelijke organen of organen met een
openbare-dienstverleningstaak –
¨ personen aan wie de uitvoering van specifieke acties in het kader van
titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie is toevertrouwd en die
worden genoemd in het betrokken basisbesluit in de zin van artikel 49 van het
Financieel Reglement ¨ Gedeeld beheer met
de lidstaten ¨ Gedecentraliseerd beheer met derde landen x Gezamenlijk beheer
met internationale organisaties (geef aan welke) Verstrek, indien meer
dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder “Opmerkingen”. Opmerkingen Met
betrekking tot het in artikel 14, lid 3, genoemde initiatief “Erasmus
masters” voor studentenmobiliteit op masterniveau wil de Commissie het systeem
van gezamenlijk beheer met internationale organisaties toepassen. Over de
contractvoorwaarden worden uitgebreide onderhandelingen gevoerd, en het is
waarschijnlijk dat de Europese Investeringsbank wordt gekozen als trustee voor
de uitvoering van de garantie. 2. BEHEERSMAATREGELEN 2.1. Regels inzake het toezicht en
de verslagen Vermeld frequentie en
voorwaarden. De
regels inzake het toezicht en de verslagen zullen, op basis van de met de
lopende programma's opgedane ervaringen, worden vastgesteld met het oog op
efficiëntie en kosteneffectiviteit. Om
dit te bereiken, worden in de subsidiebeheersprocedures een aantal
vereenvoudigingen ingevoerd die in de eerste plaats ten doel hebben de
administratieve werklast en de daaraan verbonden kosten voor de deelnemers te verminderen,
de toezicht- en controlekosten voor de beheersorganen te reduceren, de
kwaliteit van de vergaarde gegevens te verhogen en het foutenpercentage terug
te dringen. Met
het oog op deze vereenvoudigingen worden de volgende maatregelen getroffen: - Rationalisering
van de programmastructuur en de acties: drastische vermindering van het aantal
verschillende acties met verschillende beheersregels; de administratie van de
verschillende acties moet worden samengevoegd en gestroomlijnd; - Forfaitaire
bedragen, vaste subsidiebedragen en op kosten per eenheid gebaseerde subsidies
worden zo algemeen mogelijk toegepast. Subsidies die aan individuele
begunstigden worden verstrekt voor mobiliteitsacties worden zonder uitzondering
in de vorm van forfaitaire bedragen uitgekeerd. De rapportage en controle is in
dat geval gericht op de realisering van de gesubsidieerde activiteit en de
behaalde resultaten, en niet op de subsidiabiliteit van de gemaakte kosten,
waardoor de werklast en de kans op fouten voor zowel deelnemers als
beheersorganen worden verminderd. - Voor
samenwerkingsprojecten en ondersteuning voor beleidshervormingen zal er meer
nadruk worden gelegd op de resultaten en zijn er meer forfaitaire beurzen
mogelijk. Wanneer de beurzen worden gebaseerd op werkelijke kosten, dragen zij
voornamelijk bij in de directe kosten. - De
begunstigden van het programma verstrekken in hun subsidieaanvraag en hun
verslagen de noodzakelijke beheersinformatie. De rapportagevereisten zijn
evenredig aan de hoogte van de subsidie en de duur en complexiteit van de
gesubsidieerde actie. In de tekst van het besluit zijn de nodige indicatoren
opgenomen die in een solide basis voorzien voor het vergaren en evalueren van
gegevens met het oog op controle en rapportage. - Voor
het verminderde aantal acties worden elektronische formulieren gebruikt met
behulp waarvan subsidies kunnen worden aangevraagd en begunstigden hun
verslagen kunnen indienen. Hierdoor wordt het vergaren en evalueren van
gegevens met het oog op controle en rapportage vereenvoudigd, zowel op
nationaal als op Unieniveau. 2.2. Beheers- en controlesysteem 2.2.1. Mogelijke risico's De
risico's die bij de tenuitvoerlegging van de lopende programma's zijn
geïdentificeerd, kunnen voornamelijk in de volgende categorieën worden
ingedeeld: - Fouten
als gevolg van de complexiteit van de regels: in verband met de lopende
programma's is gebleken dat het foutenpercentage en het aantal financiële
aanpassingen hoger is naarmate de regels voor het financieel beheer van de
actie complexer zijn, met name wanneer de subsidie op de reële kosten is
gebaseerd; - Betrouwbaarheid
van de controleketen en instandhouding van het controlespoor: de lopende
programma's worden beheerd door een groot aantal intermediairs, de nationale
agentschappen, de auditorganen en de lidstaten; - Inefficiënt
gebruik van administratieve middelen: een studie over de kosten van controles
met betrekking tot de door de nationale agentschappen in het kader van de
lopende programma's beheerde acties heeft aangetoond dat de nationale
agentschappen in vele landen meer en duidelijk strengere controles uitvoeren
dan door de Commissie voorgeschreven. Bovendien brengt met name het grote
aantal zeer kleine individuele mobiliteitssubsidies grote lasten mee voor de
betrokkenen en de nationale agentschappen. Ook zien de nationale agentschappen
die relatief kleine bedragen aan middelen van de EU beheren zich met veel
hogere beheerskosten geconfronteerd dan de agentschappen die grotere sommen
beheren; - Specifieke
doelgroepen: met name in de jeugdsector, maar tot zekere hoogte ook op het
gebied van volwasseneneducatie, beschikken de deelnemers niet altijd over de
nodige financiële soliditeit en geavanceerde beheerstructuren, bijvoorbeeld in
het geval van jongerengroepen die uitsluitend voor een
jongerenuitwisselingsproject worden opgericht. Een dergelijk gebrek aan formele
organisatie kan gevolgen hebben voor het vermogen van de begunstigde om
middelen van de Unie financieel en operationeel te beheren; - Potentiële
overlappingen van de subsidieverlening tussen de verschillende acties op grond
van het brede toepassingsgebied ervan: de lopende programma's worden beheerd
door een netwerk van nationale agentschappen, een uitvoerend agentschap en de
Commissie. Door deze actoren worden verschillende IT-gesteunde beheersystemen
gebruikt. Tegelijkertijd zijn de acties in het kader van de lopende programma's
zeer ruim geformuleerd, zodat in beginsel bepaalde overlappingen bij de
subsidieverlening mogelijk zijn. 2.2.2. Controlemiddel(en) Het
controlesysteem voor het nieuwe programma wordt zodanig opgezet dat efficiënte
en kosteneffectieve controles worden gewaarborgd. 1.
Vermindering van het foutenpercentage als gevolg van complexe regels Zoals
onder punt 2.1. hierboven reeds is toegelicht, is de belangrijkste
vereenvoudiging die wordt ingevoerd om het foutenpercentage als gevolg van
complexe financiële regels te verminderen, de brede toepassing van
subsidieverlening in de vorm van forfaitaire bedragen, vaste subsidiebedragen
en tabellen voor de kosten per eenheid. Deze
maatregel strookt met de uitkomst van de beheerkostenstudie waarbij de kosten
van het beheer door de nationale agentschappen van 4 verschillende acties in
het kader van Een leven lang leren zijn geanalyseerd: -
Erasmus-mobiliteit: omvangrijke subsidies aan individuele universiteiten op
basis van forfaitaire bedragen en vaste subsidiebedragen aan periodiek
begunstigden; deze subsidies maken 50 % van de totale begroting van het
programma uit; -
Leonardo-mobiliteit en projecten voor innovatieoverdracht: middelgrote en grote
subsidiebedragen aan multilaterale partnerschappen op basis van vaste
subsidiebedragen respectievelijk reële kosten; -
Partnerschappen: kleine subsidies aan scholen en organisaties voor
beroepsonderwijs en -opleiding en volwasseneneducatie, op basis van forfaitaire
subsidiebedragen; -
Individuele mobiliteit: zeer kleine subsidies aan individuele leerkrachten van
scholen en in de volwasseneneducatie. De
studie levert de volgende resultaten op voor het programma Een leven lang
leren: Soort maatregel || Routinecontrole || Administratieve controle || Ex-post controle Erasmus-mobiliteit || 0,16 % || 0,32 % || 0,17 % Leonardo-projecten || 2,55 % || 1,67 % || 1,77 % Partnerschappen || 0,25 % || 0,36 % || n.v.t. Individuele mobiliteit || 0,66 % || 0,93 % || n.v.t. Gemiddeld voor het programma || 0,81 % || 1,05 % || 0,40 % De
financiële aanpassingen naar aanleiding van de routinecontrole van de
eindverslagen (waarbij 100 % van het aantal subsidieovereenkomsten werd
gecontroleerd) belopen 0,81 %, terwijl dit percentage varieert van
0,16 % in het geval van Erasmus-mobiliteit tot 2,55 % in het geval
van de Leonardo-projecten. Bij de administratieve controles op basis van
ingediende bewijsstukken voor een steekproef van subsidieovereenkomsten (tussen
10 en 25 % van de verzameling werd gecontroleerd) bedroeg dat cijfer
gemiddeld 1,05 %, uiteenlopend van 0,32 % in het geval van
Erasmus-mobiliteit tot 1,67 % in het geval van de Leonardo-projecten. Een
soortgelijk patroon werd geconstateerd voor wat betreft de ex-postcontroles ter
plekke. Uit
het bovenstaande blijkt dat het reële foutenpercentage rond 0,50 %
bedraagt. Een dergelijk laag percentage komt eveneens naar voren uit
onafhankelijke financiële controles van de overeenkomsten tussen de Commissie
en de nationale agentschappen (0,07 % in 2010). Het
foutenpercentage voor het programma Jeugd in actie is moeilijker te bepalen. Op
basis van de in 2010 uitgevoerde financiële controles van de overeenkomsten
tussen de Commissie en de nationale agentschappen werd een foutenpercentage van
1,71 % vastgesteld, maar dit cijfer is in grote mate te wijten aan
systematische fouten in één groot deelnemend land zijn gemaakt in het kader van
de overeenkomsten tussen de Commissie en het desbetreffende nationale
agentschap voor de jaren 2005 en 2007. Het
gecombineerde gemiddelde foutenpercentage voor beide programma's samen bedroeg
0,3 %. Gezien
het feit dat in het kader van het nieuwe programma rond 80 % van de
begroting zal worden toegewezen aan acties voor leermobiliteit en dat de
subsidies voor deze acties zullen worden verstrekt in de vorm van forfaitaire
bedragen en bedragen op basis van tabellen voor de kosten per eenheid, mag
worden verwacht dat het toch al lage foutenpercentage voor het programma als
geheel laag zal blijven of nog verder zal kunnen worden teruggebracht. Bovendien
zal het foutenpercentage door de omzetting van individuele
mobiliteitssubsidieovereenkomsten in overeenkomsten die door organisaties
worden beheerd, naar verwachting verder dalen in de richting van het cijfer dat
is geconstateerd bij de Erasmus-mobiliteitsacties. Voor
de acties in de rubrieken “samenwerking met het oog op innovatie en
verspreiding van goede praktijken” en “ondersteuning van beleidshervormingen”
voert de Commissie waar mogelijk, en met name voor strategische
partnerschappen, forfaitaire subsidies, subsidies op basis van eenheidskosten
en vaste subsidiebedragen in die afhankelijk zijn van de te verwachten
resultaten en prestaties (een subsidiemechanisme dat vergelijkbaar is met dat
van de in de bovenstaande tabel bedoelde partnerschappen). Met
betrekking tot de weinige acties voor welke de subsidies (althans gedeeltelijk)
gebaseerd blijven op reële kosten, wordt een vereenvoudiging beoogd die met
name moet worden bereikt door een nieuwe definitie van de subsidiabele kosten
en een beperking van de bijdrage van de Unie aan bepaalde soorten directe
kosten, in overeenstemming met de aanbevelingen van DG EAC naar aanleiding van
een interne audit met betrekking tot het foutenpercentage bij direct beheer. De
volgende financieringsmodellen en vereenvoudigingsmaatregelen voor beurzen
worden beoogd: - vereenvoudigde
vergoeding van reële directe kosten; - duidelijke
definitie van de directe personeelskosten, met het oog op rechtszekerheid voor
de begunstigden en verlaging van het foutenpercentage; - rechtszekerheid
met betrekking tot de tijdsregistratie door vaststelling van duidelijke en
eenvoudige minimumvoorwaarden in de deelnameregels; - Afschaffing
van de tijdsregistratieplicht voor personeel dat voor 100 % aan een
project van de Unie werkt; - De
mogelijkheid om personeelskosten per eenheid (gemiddelde personeelskosten) toe
te passen voor begunstigden die hun personeelskosten normaliter op deze wijze
berekenen; - één
vast subsidietarief voor indirecte kosten, dat alleen wordt toegepast op de
directe personeelskosten; - voor
acties die door het uitvoerend agentschap worden beheerd: het gebruik van
auditcertificaten voor subsidies boven een bepaald drempelbedrag, waarmee de
financieel controleurs certificeren dat de financiële verslagen aan de
wettelijke en contractuele voorschriften voldoen; Deze
maatregelen moeten resulteren in een verlaging van het foutenpercentage voor
bepaalde soorten projecten die thans relatief hoge foutenpercentages vertonen,
zoals de Leonardo-projecten voor innovatieoverdracht en met name de acties die
direct door de Commissie en het uitvoerend agentschap worden beheerd. Verwachte resultaten/interne controledoelstelling In
het kader van de lopende programma's zijn voor de verschillende soorten acties
reeds zeer gedetailleerde controlevereisten vastgesteld op basis van een
risicoanalyse waarbij rekening wordt gehouden met de hoogte van de subsidie, de
complexiteit van de actie, het aantal partners en de vraag of het om periodiek
begunstigden gaat. In het nieuwe programma wordt een soortgelijke benadering
gevolgd, waarbij echter ook rekening wordt gehouden met het verminderde risico
als gevolg van de beoogde vereenvoudigingen. Een dergelijke vermindering mag
ook worden verwacht op grond van de consistente lage foutenpercentages die voor
het merendeel van de lopende programma's zijn geconstateerd. Een gedegen kennis
van de controlesystemen en de resultaten daarvan maakt het mogelijk om
controledoelstellingen te bepalen die op het te verwachten risico zijn
gebaseerd. Op
grond van het bovenstaande worden voor de acties die door de nationale
agentschappen worden beheerd de volgende indicatieve controledoelstellingen
nagestreefd: || Leermobiliteit || Samenwerkingsprojecten Systeemcontroles ter plekke bij periodiek begunstigden en de begunstigden met meerdere beurzen (met inbegrip van financiële controle ter plekke van de vorige overeenkomst indien van toepassing) || Voor nieuwe begunstigden: 1 controle tijdens het programmaperiode/ periodiek begunstigde met een beurs van >250.000€/jaar || 1 controle tijdens programmaperiode/ begunstigde met meerdere beurzen die >1.000.000€/ jaar ontvangt Voor begunstigden die zijn gecontroleerd voor soortgelijke de acties bij de voorgaande programma's hangen de systeemcontroles af van de resultaten van eerdere controles Controles ter plekke tijdens de actie van niet-periodiek begunstigden || 1 %, afhankelijk van de hoogte van de subsidie en de aard van de begunstigde Routinecontroles van de eindverslagen || 100% Administratieve controles van de bewijsstukken || 2-5%, afhankelijk van de hoogte van de subsidie en de aard van de begunstigde || 2-10%, afhankelijk van de hoogte van de subsidie, de aard van de subsidie en de aard van de begunstigde Financiële controles ter plaatse achteraf || 0,25-1 %, afhankelijk van de hoogte en de aard van de subsidie, de aard van de begunstigde en de resultaten van eerdere controles. Voor
bijzonder kleine landen met een zeer beperkt aantal deelnemers per actie kunnen
specifieke controledoelstellingen worden vastgesteld om te voorkomen dat als
gevolg van de kwantitatieve minimumvereisten steeds dezelfde begunstigden
jaarlijks grondige controles moeten ondergaan. De
gevallen waarin controles ter plekke tijdens de actie worden uitgevoerd, moeten
zorgvuldig worden geselecteerd omdat deze controles in de regel niet tot
financiële aanpassingen leiden, maar zeer hoge kosten met zich meebrengen voor
het nationaal agentschap. Dergelijke controles zouden tot specifieke gebieden
kunnen worden beperkt, bijvoorbeeld tot activiteiten waarbij veel
ondernemingen, organen met beperkte financiële capaciteiten of informele
groepen (met name in de jeugdsector) zijn betrokken, en kunnen worden gebaseerd
op risico's die door middel van datamining zijn opgespoord. Indien
bij een bepaalde begunstigde ernstige problemen worden aangetroffen, kan de
frequentie van de systeemcontroles ter plaatse van periodiek begunstigden in de
looptijd van het programma worden verhoogd. 2.
Betrouwbaarheid van de controleketen en het controlespoor Voor
de lopende programma's Een leven lang leren en Jeugd in actie is een degelijk
controlesysteem ingevoerd om het gebruik van de door de nationale agentschappen
in de lidstaten beheerde middelen van de Unie – die drie kwart van de
programmabegroting uitmaken – te controleren. Het systeem is in 2007 opgezet en
is in de afgelopen jaren verder ontwikkeld, zodat de soliditeit ervan inmiddels
is erkend door de Europese Rekenkamer (betrouwbaarheidsverklaringen 2008, 2009
en 2010) en de Interne Auditdienst (audit van het beheers- en controlesysteem
voor de door de nationale agentschappen beheerde middelen voor Een leven lang
leren, uitgevoerd in 2009-2010). Het
door de Commissie voorgestelde nieuwe Financieel Reglement introduceert een
nieuw element dat in aanmerking moet worden genomen voor de controleketen.
Artikel 57, lid 5, onder d), schrijft namelijk voor dat instellingen zoals
de nationale agentschappen een beheersverklaring betreffende de volledigheid,
nauwkeurigheid en waarachtigheid van de rekeningen, de goede werking van het
interne-controlesysteem, de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende
verrichtingen en de eerbiediging van het beginsel van goed financieel beheer
moeten indienen. Voorts vereist artikel 57, lid 5, onder e), een
“verklaring van een onafhankelijk controleorgaan over alle onderdelen van de
onder d) van dit lid bedoelde beheersverklaring”. Op grond van het nieuw
Financieel Reglement moet de beheersverklaring worden ingediend door de
nationale agentschappen bij de Commissie vóór 1 februari en de onafhankelijke
auditverklaring vóór 15 maart van het jaar na het jaar waarop het verslag
betrekking heeft. Door
deze wijziging in het Financieel Reglement zal de controleketen voor
programma-acties die door nationale agentschappen worden beheerd, worden
goedgekeurd, waarbij wordt voortgebouwd op de bestaande goede praktijken om een
goed gebruik van de middelen van de Unie te garanderen. Voor
de door de nationale agentschappen geïmplementeerde acties is de
volgende controlestructuur gepland: - Op
drie niveaus worden controles georganiseerd: door nationale agentschappen, door
onafhankelijke auditorganen die door de lidstaten en de Commissie zijn
aangewezen, waarbij de Commissie, met het oog op kostenefficiëntie, rekening
zal houden met de door de andere instellingen verrichte controles. Hiertoe
organiseert de Commissie een regelmatige uitwisseling van controle- en
uitplanten tussen de betrokken actoren binnen een meerjarig auditkader. - De
nationale agentschappen zijn verantwoordelijk voor de primaire controle van de
begunstigden, maar de lidstaten houden toezicht op hun interne controlesysteem
en de overeenstemming ervan met de toepasselijke voorschriften, en een
onafhankelijk auditorgaan verzorgt de audit. De Commissie stelt de vereisten
voor de controles op nationaal niveau vast om de coherentie en betrouwbaarheid
van de controles te waarborgen en toe te zien op de uitvoering van de controles
op het niveau van de lidstaten. Deze praktijk is reeds goed
geïnstitutionaliseerd door de Commissie, die jaarlijks een zogenaamde Gids voor
nationale agentschappen uitgeeft, die minimumeisen, controledoelstellingen en
technische richtsnoeren voor nationale agentschappen bevat met het oog op
primaire controles van begunstigden van de programma's. Hetzelfde geldt voor de
Richtsnoeren voor nationale autoriteiten, waarin de minimale omvang van de
secundaire controles wordt bepaald en methodische richtsnoeren worden
verstrekt, om voor voldoende zekerheid te zorgen en de coherentie en onderlinge
vergelijkbaarheid van de controles te waarborgen. Na de invoering van nieuwe
vereisten voor Nationale agentschappen in het Financieel Reglement (zie met
name artikel 57, lid 5, onder d) en e), worden de richtsnoeren voor de
nationale autoriteiten vervangen door “overeengekomen procedures” voor de
onafhankelijke auditorganen in het nieuwe programma. - Het
huidige omslachtige systeem van door de lidstaten afgegeven
garantieverklaringen wordt vervangen door een efficiëntere structuur: ▪ De
lidstaten wijzen een nationaal agentschap aan en dienen vooraf een
nalevingsbeoordeling in om naleving door het nationale agentschap van de door
de Commissie vastgestelde minimumeisen met betrekking tot interne
toezichtsnormen en voorschriften van de Unie voor het beheer voor de duur van
het project van de gedecentraliseerde acties. ▪ De
nationale agentschappen dienen bij de Commissie een jaarlijkse
beheersverklaring in die haar jaarlijkse verslag over het beheer en de
tenuitvoerlegging van het programma vergezelt, inclusief financiële
verslaglegging en verslaglegging over de controles van begunstigden. ▪ Over
de beheersverklaring van het nationale agentschap wordt een verklaring
afgegeven door een onafhankelijk auditorgaan dat de noodzakelijke
beroepsbekwaamheid heeft om audits van de publieke sector te verrichten. De
lidstaat zal het onafhankelijke auditorgaan aanwijzen en erop toezien dat dit
aan de door de Commissie vastgestelde minimumeisen voldoet. ▪ Het
onafhankelijke auditorgaan is verantwoordelijk voor de controles en audits van
het nationale agentschap overeenkomstig de nieuwe voorschriften van het
Financieel Reglement, maar de lidstaten zien erop toe dat de nationale
agentschappen voldoen aan de voorschriften van de Commissie en informeren de
Commissie jaarlijks over de toezichts- en supervisieactiviteiten. ▪ De
Commissie zelf houdt supervisie op het hele controlesysteem door middel van
controles en audits (zowel systeem- als financiële audits) op nationaal niveau,
en houdt daarbij naar behoren rekening met de controles en audits die door
andere instellingen zijn verricht. De controles door de Commissie zijn derhalve
evenredig aan de betrouwbaarheid van de nationale controlesystemen. Om lacunes
en overlappingen te voorkomen, vindt een regelmatige uitwisseling van
informatie over de op nationaal en Europees niveau uitgevoerde controles
plaats. Anders
dan in de huidige programma's wordt van de lidstaten om redenen van efficiëntie
en kosteneffectiviteit geen jaarlijkse beheersverklaring meer geëist, gezien de
nieuwe vereisten in het Financieel Reglement voor nationale agentschappen (zie
artikel 57, lid 5). Zij
blijven echter belast met de controle en supervisie op de tenuitvoerlegging van
het programma op nationaal niveau en zullen de Commissie daarover jaarlijks
informeren. Om
een hoogwaardige basis voor de jaarlijkse beheersverklaring door de
directeur-generaal te bieden, wordt een permanent controlesysteem opgezet dat
uit de volgende elementen bestaat: ▪ de
beheersverklaring van het nationale agentschap, in te dienen uiterlijk 1
februari N+1, ▪ de
onafhankelijke auditverklaring, in te dienen uiterlijk 15 maart N+1, ▪ de
analyse door de Commissie van de beheersverklaring en de onafhankelijke
auditverklaring en reacties daarop naar het nationale agentschap en de
lidstaat, inclusief formele opmerkingen en aanbevelingen ingeval van
niet-naleving of onderprestaties van het nationale agentschap, ▪ de
informatie van de lidstaten, uiterlijk 30 oktober van elk jaar, over hun
toezichts- en supervisieactiviteiten op het programma op nationaal niveau. Naar
verwachting zullen de kosten van de controles, samen met die van de
systeemcontroles en de financiële audits door de Commissie, verder afnemen naar
het niveau van de verhoudingsgewijs lage controlekosten van het programma Een
leven lang leren (deze kosten bedragen momenteel iets minder dan 2 % van
de jaarlijkse UNION-begroting voor de door de nationale agentschappen beheerde
acties, waarvan 0,23 % voor rekening komt van de Europese Commissie,
0,16 % voor rekening van de lidstaten en 1,59 % voor rekening van de
nationale agentschappen; tegen totale kosten van ongeveer 5,75% voor Jeugd in
Actie, inclusief 1,0% voor de Europese Unie, 0,82% voor lidstaten en 3,93% voor
Nationale agentschappen). De
kosten van de controles moeten met name op twee niveaus afnemen: op het niveau
van de Unie, omdat hetzelfde aantal ambtenaren een wezenlijk groter budget zal
beheren met minder nationale agentschappen; op het niveau van de lidstaten,
omdat voor hun supervisie – gezien de taak van het onafhankelijke auditorgaan –
minder directe controles nodig zijn. De kosten van de controles door de
nationale agentschappen zullen waarschijnlijk ook afnemen, maar in geringere
mate: weliswaar zal het minimale percentage begunstigden dat moet worden
gecontroleerd worden verlaagd, maar zij beheren grotere budgetten en hebben
daarom ook met meer begunstigden te maken; Naargelang
van de resultaten van de door de Commissie verrichte controles en audits, kan
zij aan de nationale agentschappen voorzorgsmaatregelen (zoals een opschorting
van vastleggingen of betalingen) en correctieve maatregelen (met name
financiële correcties) opleggen. Beide soorten maatregelen werden reeds in het
verleden toegepast en zijn een efficiënt middel gebleken om ernstige inbreuken
op de voorschriften of slechte prestaties tegen te gaan. Door
een uitvoerend agentschap beheerde acties De
Commissie past de voor uitvoerende agentschappen voorgeschreven
controlemaatregelen toe in overeenstemming met artikel 59 van het Financieel
Reglement [in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 58/2003 tot vaststelling
van het statuut van de uitvoerende agentschappen]. Daarnaast
ziet de Commissie erop toe en controleert zij dat het uitvoerend agentschap met
betrekking tot de acties die het beheert passende controledoelstellingen
verwezenlijkt. Dit toezicht wordt geïntegreerd in de samenwerking tussen het
bevoegde DG en het uitvoerend agentschap en in de halfjaarlijkse rapportage
door het agentschap. In
2010 heeft het uitvoerend agentschap een voorbehoud gemaakt met betrekking tot
het beheer van het lopende programma Jeugd in actie (2007-2013). Voor dit
programma bedroeg de materialiteit voor de value-at-risk in 2010 7,38 %,
wat evenwel overeenkwam met minder dan 0,5% van de totale subsidiebegroting
voor 2010 van het uitvoerend agentschap. Gezien dit zeer lage percentage kon
toch een algemene garantieverklaring voor het uitvoerend agentschap worden
afgegeven. Uit een analyse van de fouten bleek dat deze voornamelijk te wijten
waren aan het feit dat sommige begunstigden problemen hadden om adequate
bewijsstukken te overleggen en dat sommige subsidiabiliteitsregels niet in acht
waren genomen. In
2011 werd een actieplan opgesteld en ten uitvoer gelegd dat erop gericht is om
– voor alle door het agentschap beheerde programma's – de aan de begunstigden
verstrekte informatie over financiële verplichtingen, audits en
ex-postcontroles te verbeteren (via een informatiepakket of een verhoging van
de efficiëntie en effectiviteit van controlebezoeken), de strategieën voor de
administratieve controles te verbeteren en de auditstrategie van het agentschap
te versterken. Naar
verwachting zal de tenuitvoerlegging van het actieplan door het agentschap het
foutenpercentage tegen het einde van het huidige meerjarige financiële kader
verminderen. Wat 2011 betreft, kan reeds worden geconcludeerd dat het geschatte
foutenpercentage voor het programma Jeugd in actie ongeveer 1% zal bedragen.
Gezien de tendens op middellange termijn moet het niveau van naleving voor de
acties in het kader van het nieuwe programma daarom ruim onder de drempel van
2% blijven. Daarnaast
moeten de vereenvoudigingsmaatregelen waarin het voorgestelde programma
voorziet de kans op fouten verder verminderen. Door
de Commissie beheerde acties De
Commissie is voornemens slechts een minimaal aantal subsidie- en dienstenovereenkomsten
direct te beheren. In
2009 en 2010 heeft DG EAC een voorbehoud gemaakt wat de tenuitvoerlegging van
gecentraliseerde directe acties betreft. Net als in het geval van het
uitvoerend agentschap kwam uit de analyse van de geconstateerde fouten naar
voren dat deze voornamelijk te wijten waren aan het onvermogen van sommige
begunstigden om bewijsstukken te overleggen of aan de gebrekkige kwaliteit van
de documenten. De
inmiddels genomen correctieve maatregelen moeten ervoor zorgen dat de kans op
soortgelijke fouten tegen het eind van het meerjarig financieel kader wordt
verminderd. Deze maatregelen omvatten onder meer: voorlichtingsacties om de
begunstigden bewust te maken van hun verplichtingen, een sterker gebruik van
een resultaatgerichte benadering bij de projectafsluiting en van forfaitaire
subsidiebedragen, de invoering begin 2010 van “overeengekomen procedures” voor
de certificatie van audits op kostendeclaraties en op steekproeven gebaseerde
controles van de bewijsstukken. Voorts wordt een gecentraliseerd financieel
circuit opgezet om een pool van financiële deskundigheid te vormen voor het
beheer van het verminderde aantal transacties. Ook
in het geval van gecentraliseerde directe transacties zullen de geplande
vereenvoudigingen bijdragen tot een verlaging van het foutenpercentage. 3.
Inefficiënt gebruik van administratieve middelen Uit
de studie naar de kosten van controles is gebleken dat een groot aantal
nationale agentschappen meer en grondiger studies uitvoeren dan door de
Europese Commissie voorgeschreven, zonder dat dit noodzakelijkerwijs een
overtuigende meerwaarde oplevert. De Commissie schat dat de kosten van deze
aanvullende controles bijna 20 % van de totale controlekosten van de
nationale agentschappen uitmaken. In
het licht van de bezuinigingen op de overheidsuitgaven dienen dergelijke
aanvullende controles in het nieuwe programma te worden beperkt tot
risicogebieden en geïdentificeerde probleemgevallen. De Commissie zal de
controlevoorschriften derhalve nader specificeren en de nationale agentschappen
controle-instrumenten, zoals checklists, ter beschikking stellen om ervoor te
zorgen dat in alle landen voor identieke acties identieke controles worden
uitgevoerd. Verdere
besparingen op de administratieve uitgaven dienen te worden bereikt door de
afschaffing van individuele subsidieovereenkomsten voor mobiliteit. Dat wil
zeggen dat alle aan individuele begunstigden verstrekte subsidies voor
leermobiliteit door het nationaal agentschap worden overgemaakt aan het orgaan
dat de mobiliteitsactiviteiten organiseert (bijvoorbeeld universiteiten,
scholen, opleidingsinstellingen) in plaats van aan individuele studenten en
leerkrachten. Hierdoor wordt het aantal subsidieovereenkomsten aanzienlijk
verminderd, wat voor de deelnemers en de beheersorganen in alle stadia van de
projectcyclus minder administratieve lasten tot gevolg heeft. Uit
de studie naar de kosten van controles is gebleken dat de controlekosten ten
dele afhankelijk zijn van het percentage van de programmabegroting dat door de
nationale agentschappen wordt beheerd. Voor Een leven lang leren bedragen de
kosten tussen de 1,26 % voor de zes grootste landen en de 3,35 % voor
de zes kleinste landen. De variaties in het kostenniveau zijn nog groter voor
het programma Jeugd in actie (met een begroting die ongeveer een zesde beloopt
van die voor Een leven lang leren), namelijk: tussen de 3,66 % en de
12,62 %. Gezien deze verschillen pleit de Commissie er in haar voorstel
voor om per land één enkel nationaal agentschap aan te wijzen, teneinde de
kritische massa te verhogen en de beheerskosten terug te dringen. 4.
Gebreken bij specifieke doelgroepen Door
de voorgestelde vereenvoudigingen van het subsidiebeheer, met name de bredere
toepassing van forfaitaire bedragen en vaste subsidiebedragen, moet het
foutenpercentage ook worden verminderd met betrekking tot deelnemers met een
minder gedegen organisatie en beperktere financiële vermogens, in het bijzonder
deelnemers in de jeugdsector, maar ook in de volwasseneneducatie. De
Commissie beseft dat door deze vereenvoudigingen een restrisico overblijft, dat
onlosmakelijk is verbonden met het politieke besluit om met het oog op de
programmadoelstellingen steun van de Unie te verlenen aan dergelijke
deelnemers. 5.
Voorkoming van dubbele subsidies Zie
punt 2.3 hieronder. 2.3. Maatregelen ter voorkoming
van fraude en onregelmatigheden Vermeld de bestaande
en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen. Er
zij op gewezen dat zich in het kader van het programma over het algemeen
slechts een beperkt aantal gevallen van fraude heeft voorgedaan. Op grond
hiervan, en gezien de zeer lage foutenpercentages, moeten de maatregelen ter
voorkoming van fraude en onregelmatigheden evenredig en kosteneffectief zijn. Naar
aanleiding van een interne controleaanbeveling heeft de Commissie geanalyseerd
op welke gebieden potentieel sprake zou kunnen zijn van dubbele subsidies of
overlappingen tussen de programma's Een leven lang leren en Jeugd in actie.
Hoewel het verlenen van dubbele subsidies theoretisch niet kan worden uitgesloten,
wordt dit probleem reeds doeltreffend aangepakt door preventieve controles in
het aanvraagstadium, zowel door de nationale agentschappen als door het
uitvoerend agentschap. In
het licht van het bovenstaande zijn voor het nieuwe programma de volgende
maatregelen gepland om potentiële fraude en onregelmatigheden nog verder terug
te dringen: - Reeds
in de opzet van het programma wordt rekening gehouden met de voorkoming van
potentiële fraude en onregelmatigheden. In de lopende programma's zijn op grond
van de grote verscheidenheid van acties bepaalde overlappingen tussen
activiteiten en deelnemers mogelijk. In de toekomst dient dit echter te worden
uitgesloten door een opzet die in een duidelijke afbakening tussen de acties
voorziet en voorkomt dat dezelfde deelnemer in het kader van verschillende
acties identieke activiteiten kan ontplooien. - Er
wordt een één centraal register geïntroduceerd (mogelijk een bestaand
deelnemersportaal van de Commissie) waarin alle deelnemers worden opgenomen,
zodat vooraf kan worden gecontroleerd of een organisatie aan verschillende
acties van het programma of in verschillende landen deelneemt. Hierdoor wordt
voorkomen dat aanvragers gaan “subsidie-shoppen” in verschillende deelnemende
landen. - Voor
alle programma-acties (zowel gecentraliseerde als gedecentraliseerde) wordt een
gegevensopslagplaats opgezet, daar verder gebruik zal worden gemaakt van
verschillende IT-gesteunde beheerinstrumenten. - De
controle van de deelnemers op het gebied van leermobiliteit is mogelijk via de
IT-toepassing “Mobility Tool”, die het thans reeds mogelijk maakt om alle
deelnemers aan de Leonardo da Vinci-mobiliteitsprojecten van het programma een
Leven Lang Leren te registreren. - De
nationale agentschappen en het uitvoerend agentschap moeten potentiële fraude
en onregelmatigheden aan de Commissie melden, zowel ad hoc als in hun geregelde
rapportage. Zij moeten ook procedures instellen om verdwenen programmamiddelen,
ten onrechte uitbetaalde of door de begunstigden onjuist bestede middelen in te
vorderen. - Met
betrekking tot gevallen waarin een nationaal agentschap verantwoordelijk is
voor fraude, onregelmatigheden of nalatigheden die ertoe leiden dat middelen
van de Unie verloren gaan die niet meer kunnen worden teruggevorderd, is in het
voorstel – net als in de thans toepasselijke voorschriften – bepaald dat de
lidstaten voor dergelijke verliezen aansprakelijk zijn jegens de Commissie. 3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET
VOORSTEL/INITIATIEF 3.1. Rubriek(en) van het
meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor
uitgaven · Bestaande begrotingsonderdelen voor uitgaven[36] In volgorde van de
rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen. Rubriek van het meerjarige financiële kader || Begrotingsonderdeel || Soort uitgave || Bijdrage Aantal [Omschrijving]……………………...……….] || GK/NGK ([37]) || van EVA-landen[38] || van kandidaat-lidstaten[39] || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement 5 || 15.01 Administratieve uitgaven voor het beleidsterrein “Onderwijs en cultuur”, artikelen 1 t/m 3 || NGK || JA || JA || JA/ NEE || NEE · Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel
kader en de begrotingsonderdelen. Rubriek van het meerjarig financieel kader || Begrotingsonderdeel || Soort krediet || Bijdrage Aantal [Omschrijving]……………………...……….] || GK/ NGK || van EVA-landen || van kandidaat-lidstaten || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement 1 || 15.01.04.01 “Erasmus voor iedereen”– Uitgaven voor administratief beheer || NGK || JA || JA || JA/ NEE || NEE 4 || 15.01.04.02 “Erasmus voor iedereen” - internationaal – Uitgaven voor administratief beheer || NGK || JA || JA || JA/ NEE || NEE 1 || 15.02.01 “Erasmus voor iedereen” || GK || JA || JA || JA/ NEE || NEE 4 || 15.02.02 “Erasmus voor iedereen” – internationaal || GK || JA || JA || JA/ NEE || NEE 3.2. Geraamde gevolgen voor de
uitgaven 3.2.1. Samenvatting van de geraamde
gevolgen voor de uitgaven in miljoen euro (tot op 3 decimalen) - Lopende prijzen Rubriek van het meerjarige financiële kader: || 1 || Geïntegreerd programma Opleiding, Jeugd, Sport “Erasmus voor iedereen” DG: EAC || || || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Na 2020 || TOTAAL Beleidskredieten || || || || || || || || || 15.02.01 “Erasmus voor iedereen” || Vastleggingen || (1) || 1,467 || 1,763 || 2,072 || 2,390 || 2,722 || 3,065 || 3,421 || 0 || 16,899 Betalingen || (2) || 1,174 || 1,692 || 1,989 || 2,294 || 2,613 || 2,942 || 3,285 || 911 || 16,899 Uit de begroting van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten[40] || || || || || || || || || 15.01.04 “Erasmus voor iedereen”– Uitgaven voor administratief beheer[41] || || (3) || 43,118 || 48,218 || 51,247 || 56,904 || 61,481 || 67,313 || 71,595 || 0 || 400 TOTAAL kredieten voor DG EAC || Vastleggingen || =1+1a +3 || 1,510 || 1,811 || 2,123 || 2,447 || 2,783 || 3,132 || 3,493 || 0 || 17,299 Betalingen || =2+2a +3 || 1,217 || 1,740 || 2,040 || 2,351 || 2,674 || 3,009 || 3,356 || 911 || 17,299 DG: EAC || || || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Na 2020 || TOTAAL TOTAAL beleidskredieten H1 || Vastleggingen || (4) || 1,467 || 1,763 || 2,072 || 2,390 || 2,722 || 3,065 || 3,421 || 0 || 16,899 Betalingen || (5) || 1,174 || 1,692 || 1,989 || 2,294 || 2,613 || 2,942 || 3,285 || 911 || 16,899 TOTAAL uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten || (6) || 43,118 || 48,218 || 51,247 || 56,904 || 61,481 || 67,313 || 71,595 || 0 || 400 TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 1 van het meerjarige financiële kader || Vastleggingen || (7) =4+ 6 || 1,510 || 1,811 || 2,123 || 2,447 || 2,783 || 3,132 || 3,493 || 0 || 17,299 Betalingen || (8) =5+ 6 || 1,217 || 1,740 || 2,040 || 2,351 || 2,674 || 3,009 || 3,356 || 911 || 17,299 Wanneer het
voorstel/initiatief gevolgen heeft voor meerdere rubrieken: Rubriek 4 || || || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Na 2020 || TOTAAL 15.02.02 “Erasmus voor iedereen” – internationaal TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || (1) || 215 || 227 || 236 || 247 || 257 || 272 || 285 || 0 || 1,739 Betalingen || (2) || 172 || 218 || 227 || 237 || 247 || 261 || 274 || 104 || 1,739 15.01.04.02 - TOTAAL uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten || (3) || 9 || 10 || 10 || 10 || 11 || 11 || 12 || 0 || 73 TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 4 van het meerjarige financiële kader || Vastleggingen || (7) =4+ 6 || 224 || 237 || 246 || 257 || 268 || 283 || 297 || 0 || 1,812 Betalingen || (8) =5+ 6 || 181 || 228 || 237 || 247 || 258 || 272 || 286 || 104 || 1 812 || || || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 20180 || 2019 || 2020 || Post 2020 || TOTAAL TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 4 van het meerjarige financiële kader (Referentiebedrag) || Vastleggingen || =7+9+11 || 1,734 || 2,048 || 2,369 || 2,704 || 3,051 || 3,415 || 3,790 || 0 || 19,111 Betalingen || =8+10+11 || 1,398 || 1,969 || 2,277 || 2,599 || 2,932 || 3,281 || 3,642 || 1,015 || 19,111 Rubriek van het meerjarige financiële kader: || 5 || “Administratieve uitgaven” in miljoen euro (tot op 3 decimalen) – prijzen van
2011 || || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || TOTAAL DG: EAC || Personele middelen[42] || 170 * 0,127 +0,064 * 16 + 0,073 * 18 =23,928 || 170 * 0,127 +0,064 * 16 + 0,073 * 18 =23,928 || 170 * 0,127 +0,064 * 16 + 0,073 * 18 =23,928 || 170 * 0,127 +0,064 * 16 + 0,073 * 18 =23,928 || 170 * 0,127 +0,064 * 16 + 0,073 * 18 =23,928 || 170 * 0,127 +0,064 * 16 + 0,073 * 18 =23,928 || 170 * 0,127 +0,064 * 16 + 0,073 * 18 =23,928 || 167,496 Andere administratieve uitgaven || 0,3834 || 0,3834 || 0,3834 || 0,3834 || 0,3834 || 0,3834 || 0,3834 || 2,684 TOTAAL DG EAC || Kredieten || 24,311 || 24,311 || 24,311 || 24,311 || 24,311 || 24,311 || 24,311 || 170,180 TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || (totaal vastleggingen = totaal betalingen) || 24,311 || 24,311 || 24,311 || 24,311 || 24,311 || 24,311 || 24,311 || 170,180 in miljoen euro (tot
op 3 decimalen) – Lopende prijzen || || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || Post - 2020 || TOTAAL TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 5 van het meerjarige financiële kader || Vastleggingen || 1,758 || 2,072 || 2,393 || 2,729 || 3,076 || 3,439 || 3,814 || 0 || 19,281 Betalingen || 1,407 || 1,990 || 2,298 || 2,619 || 2,952 || 3,301 || 3,662 || 1,053 || 19,281 3.2.2. Geraamde gevolgen voor de
beleidskredieten –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig –
x Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals
hieronder nader wordt beschreven: Vastleggingskredieten, in miljoen euro (tot op 3
decimalen) – Lopende prijzen Vermeld doelstellingen en outputs ò || Year ð || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || TOTAAL || || AANTAL Individuele leermobiliteit || Soort output[43] || Gemiddelde kosten van de output || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Totaal aantal outputs || Totale kosten Personeel (HO – BOO - Volwassenen - jongerenwerkers) || Individuele mobiliteit || 0,00157 || 80 000 || 117,073 || 103 847 || 155,029 || 125 229 || 190,665 || 146 498 || 227,510 || 170 723 || 270,426 || 194 152 || 313,734 || 221 851 || 365,617 || 1 042 300 || 1,640 Studenten (HO) || Individuele mobiliteit || 0,00238 || 230 000 || 512,530 || 250 767 || 570,048 || 269 387 || 624,549 || 287 908 || 680,843 || 309 004 || 745,321 || 329 407 || 810,541 || 353 527 || 887,181 || 2 030 000 || 4,831 Leerlingen (BOO) || Individuele mobiliteit || 0,00216 || 70 000 || 141,131 || 82 114 || 168,886 || 92 976 || 195,026 || 103 780 || 222,044 || 116 086 || 253,333 || 127 987 || 284,934 || 142 058 || 322,543 || 735 000 || 1,588 Lerenden (jongeren) || Individuele mobiliteit || 0,00155 || 75 000 || 109,032 || 75 865 || 112,509 || 76 641 || 115,919 || 77 413 || 119,428 || 78 292 || 123,196 || 79 142 || 127,043 || 80 147 || 131,213 || 542 500 || 838 || || || || || || || || || || || || || || || || Intern. mobiliteit voor studenten en personeel H4[44] || Individuele mobiliteit || 0,00733 || 16 717 || 122 550 || 17 657 || 129 447 || 18 349 || 134 520 || 19 220 || 140 904 || 19 998 || 146 604 || 21 125 || 154 869 || 22 152 || 162 393 || 135 219 || 991 287 || || || || || || || || || || || || || || || || Gezamenlijke graden[45] || Individuele mobiliteit || 0,03411 || 2 198 || 98,686 || 2 937 || 120,416 || 3 752 || 140,865 || 4 732 || 162,002 || 6 031 || 186,520 || 6 759 || 211,275 || 7 619 || 240,791 || 34 028 || 1 161 Masters (leningsgaranties) || Individuele mobiliteit || 0,00266 || 11 966 || 31,834 || 24 413 || 64,949 || 41 497 || 110,400 || 55 026 || 146,392 || 64 759 || 172,286 || 66 064 || 175,758 || 67 377 || 179,251 || 331 100 || 881 Subtotaal voor Individuele leermobiliteit || 485 880 || 1 133 || 557 600 || 1 321 || 627 831 || 1 512 || 694 576 || 1 699 || 764 892 || 1 898 || 824 637 || 2 078 || 894 730 || 2 289 || 4 850 147 || 11 930 Samenwerking met het oog op innovatie en verspreiding van goede praktijken || Soort output || Gemiddelde kosten van de output || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Totaal aantal outputs || Totale kosten Strategische partnerschappen (klein) || Transnationale projecten || 0,11389 || 1 550 || 164,476 || 1 838 || 198,958 || 2 141 || 236,369 || 2 442 || 275,043 || 2 786 || 319,970 || 3 228 || 378,213 || 3 510 || 419,447 || 17 495 || 1 992,476 Strategische partnerschappen (middelgroot) || Transnationale projecten || 0,30928 || 325 || 93,115 || 500 || 146,085 || 657 || 195,714 || 813 || 247,037 || 990 || 307,046 || 1 193 || 377,379 || 1 365 || 440,419 || 5 842 || 1 806,795 Kennisallianties/ allianties voor bedrijfstakspecifieke vaardigheden || Transnationale projecten || 0,86238 || 14 || 11,142 || 29 || 23,632 || 43 || 35,319 || 56 || 47,407 || 71 || 61,575 || 86 || 75,861 || 104 || 93,097 || 404 || 348,033 Webplatforms || Webplatforms || 7,27300 || 3 || 22,284 || 3 || 22,732 || 3 || 23,184 || 3 || 23,648 || 3 || 24,120 || 3 || 24,606 || 3 || 26,604 || 3 || 167,179 Internationale capaciteitsopbouw in het HO || Transnationale projecten || 0,733 || 126 || 92,450 || 133 || 97,653 || 138 || 101,480 || 145 || 106,296 || 151 || 110,596 || 159 || 116,831 || 167 || 122,507 || 1 020 || 747,813 Subtotaal voor Samenwerking met het oog op innovatie en verspreiding van goede praktijken || 2 015 || 383,467 || 2 500 || 489,061 || 2 978 || 592,067 || 3 456 || 699,431 || 3 998 || 823,307 || 4 666 || 972,889 || 5 146 || 1 102 || 24 760 || 5 062,295 || || || || || || || || || || || || || || || || Ondersteuning van beleidshervormingen || Soort output || Gemiddelde kosten van de output || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Totaal aantal outputs || Totale kosten - Ondersteuning van beleidshervormingen || diverse || 102,332 || Ν/Α || 74,014 || Ν/Α || 78,537 || Ν/Α || 84,405 || Ν/Α || 104,727 || Ν/Α || 110,818 || Ν/Α || 123,212 || Ν/Α || 140,610 || Ν/Α || 716,323 || || || || || || || || || || || || || || || || Jean Monnet-activiteiten || Soort output || Gemiddelde kosten van de output || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Totaal aantal outputs || Totale kosten - Jean Monnet- activiteiten || diverse || 45,491 || Ν/Α || 36,834 || Ν/Α || 38,475 || Ν/Α || 42,120 || Ν/Α || 46,044 || Ν/Α || 48,943 || Ν/Α || 51,444 || Ν/Α || 54,575 || Ν/Α || 318,435 || || || || || || || || || || || || || || || || Sportactiviteiten || Soort output || Gemiddelde kosten van de output || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Totaal aantal outputs || Totale kosten Sportactiviteiten || Transnationale projecten || 34,118 || n.v.t. || 16,978 || n.v.t. || 23,815 || n.v.t. || 32,016 || n.v.t. || 36,035 || n.v.t. || 39,052 || n.v.t. || 44,525 || n.v.t. || 46,406 || n.v.t. || 238,827 || || || || || || || || || || || || || || || || Exploitatiesubsidie || Soort output || Gemiddelde kosten van de output || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Totaal aantal outputs || Totale kosten Exploitatiesubsidie || Programmabeheer || 63,189 || n.v.t. || 47,751 || n.v.t. || 48,712 || n.v.t. || 55,200 || n.v.t. || 61,935 || n.v.t. || 68,915 || n.v.t. || 76,162 || n.v.t. || 83,650 || n.v.t. || 442,325 TOTALE KOSTEN Post 1 en Post 2 || || 1 682 || || 1 990 || || 2 308 || || 2 637 || || 2 979 || || 3 336 || || 3 706 || || 18 638 3.2.3. Geraamde gevolgen voor de
administratieve kredieten 3.2.3.1. Samenvatting –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten
nodig –
x Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig,
zoals hieronder nader wordt beschreven: in miljoen euro (tot
op 3 decimalen) – prijzen van 2011 || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || || || || || || Personele middelen || 23,928 || 23,928 || 23,928 || 23,928 || 23,928 || 23,928 || 23,928 || 167,496 Andere administratieve uitgaven || 0,3834 || 0,3834 || 0,3834 || 0,3834 || 0,3834 || 0,3834 || 0,3834 || 2,684 Subtotaal RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || 24,311 || 24,311 || 24,311 || 24,311 || 24,311 || 24,311 || 24,311 || 170,180 Buiten RUBRIEK 5[46] van het meerjarige financiële kader || || || || || || Personele middelen || || || || || || || || Andere administratieve uitgaven[47] || 52,118 || 58,218 || 61,247 || 66,904 || 72,481 || 78,313 || 83,595 || 472,877 Subtotaal buiten RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || 52,118 || 58,218 || 61,247 || 66,904 || 72,481 || 78,313 || 83,595 || 472,877 TOTAAL || 76,430 || 82,530 || 85,559 || 91,216 || 96,792 || 102,625 || 107,906 || 643,057 3.2.3.2. Geraamde
personeelsbehoeften –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig –
x Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals
hieronder nader wordt beschreven: Raming in voltijdequivalenten || || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 Plaatsen volgens de formatie (ambtenaren en tijdelijke functionarissen) || || 15 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie) || 170 || 170 || 170 || 170 || 170 || 170 || 170 || XX 01 01 02 (delegaties) || || || || || || || || XX 01 05 01 (onderzoek door derden) || || || || || || || || 10 01 05 01 (direct onderzoek) || || || || || || || || Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE)[48] || || 15 01 02 01 (AC, END, INT van de “totale financiële middelen”) || 34 || 34 || 34 || 34 || 34 || 34 || 34 || XX 01 02 02 (AC, AL, END, INT en JED in de delegaties) || || || || || || || || XX 01 04 yy[49] || - zetel[50] || || || || || || || || - delegaties || || || || || || || || XX 01 05 02 (CA, INT, SNE - indirect onderzoek) || || || || || || || || 10 01 05 02 (CA, INT, SNE - direct onderzoek) || || || || || || || || Andere begrotingsonderdelen (te vermelden) || || || || || || || || TOTAAL || 204 || 204 || 204 || 204 || 204 || 204 || 204 XX is het beleidsterrein of de begrotingstitel. De benodigde personele
middelen zullen worden gefinancierd uit de middelen die reeds voor het beheer
van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel
aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure
met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen
worden toegewezen. . De bedragen en toerekeningen zullen worden aangepast,
afhankelijk van de resultaten van het beoogde externalisatieproces. Beschrijving van de
uit te voeren taken: Ambtenaren en tijdelijke functionarissen || Programmabeheer Extern personeel || Programmabeheer 3.2.4. Verenigbaarheid met het
huidige meerjarige financiële kader –
x Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het meerjarige financiële
kader 2014-2020, als voorgesteld door de Commissie in haar Mededeling COM(2011)
500. –
¨ Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken
rubriek van het meerjarige financiële kader. Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder
vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen. […] –
¨ Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument
of herziening van het meerjarige financiële kader[51]. Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de
betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen. […] 3.2.5. Bijdragen van derden aan de
financiering –
Het voorstel/initiatief voorziet niet in
medefinanciering door derden –
Het voorstel/initiatief voorziet in
medefinanciering, zoals hieronder wordt geraamd: Kredieten in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen) || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || Totaal Medefinancieringsbron || || || || || || || || Het voorstel voorziet in medefinanciering door
de EVA-landen, Zwitserland, Turkije en de toetredingslanden,
kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten die onder een
pretoetredingsstrategie vallen. 3.3. Geraamde gevolgen voor de
ontvangsten –
x Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de
ontvangsten. –
¨ Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële
gevolgen: ¨ voor de eigen middelen ¨ voor de diverse ontvangsten in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen) Begrotingsonderdeel voor ontvangsten: || Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten || Gevolgen van het voorstel[52] 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 Artikel …………. || || || || || || || || Vermeld voor de diverse
ontvangsten die worden "toegewezen", het (de)
betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven. […] Vermeld de wijze van
berekening van de gevolgen voor de ontvangsten. […] [1] COM(2010)2020 definitief van 3.3.2010. [2] COM(2011)500 definitief van 29.6.2011. [3] PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1. [4] PB C van, blz. . [5] PB C van, blz. . [6] COM(2011) 500 definitief van 29.6.2011. [7] PB L 327 van 24.11.2006, blz. 45. [8] PB L 327 van 24.11.2006, blz. 30. [9] PB L 340 van 19.1.2008, blz. 83. [10] PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41. [11] COM(2010) 2020 van 3.3.2010. [12] COM(2010)477 definitief van 15.9.2010. [13] COM(2010)682 definitief van 26.11.2010. [14] PB C 311 van 19.12.2009, blz. 1 Resolutie van de Raad van
27 november 2009 over een nieuw kader voor Europese samenwerking in
jeugdzaken (2010-2018). [15] PB L 375 van 23.12.2004, blz. 12. [16] COM(2008)425 definitief van 3.7.2008. [17] PB C 319 van 13.12.2008, blz. 20 Conclusies van de Raad
over scholen voor de 21e eeuw. [18] PB C 119 van 28.5.2009, blz. 2. Conclusies van de Raad
over ET 2020. [19] PB C 300 van 12.12.2007, blz. 6. Conclusies van de Raad
over het verbeteren van de kwaliteit van de lerarenopleiding.
PB C 302 van 12.12.2009, blz. 6. Conclusies van de Raad over de professionele
ontwikkeling van leerkrachten en schoolleiders. [20] PB C 301 van 11.12.2009, blz. 5. Conclusies van de Raad
over het onderwijs aan kinderen met een migrantenachtergrond, PB C 135 van
26.5.2010, blz. 2. Conclusies van de Raad over de sociale dimensie van
onderwijs en opleiding. [21] PB C van, blz. . [22] COM(2011) 12 definitief van 18.11.2011. [23] PB L 390 van 31.12.2004, blz. 6. [24] PB C 111 van 6.5.2008, blz. 1. [25] PB C 155 van 8.7.2009, blz. 11. [26] COM(2001) 303 definitief van 25.5.2011. [27] PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13. [28] PB L [...] van [...], blz. [...]. [29] Dit bedrag is afkomstig van het uitgavenniveau van de
periode 2007-2013, verhoogd met een evaluatiefactor die het stijgingspercentage
van de instrumenten van post 4 weergeeft. [30] PB L [...] van [...], blz. [...]. [31] ABM: activiteitsgebaseerd beheer (Activity-Based
Management) – ABB: activiteitsgebaseerde begroting (Activity-Based Budgeting). [32] In de zin van artikel 49, lid 6, onder a)
of b), van het Financieel Reglement. [33] Socrates, Leonardo da Vinci en eLearning. [34] Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar
het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html [35] In de zin van artikel 185 van het Financieel
Reglement. [36] Het begrotingsonderdeel/de begrotingsonderdelen voor het
uitvoerend agentschap worden vastgesteld wanneer de uitgaven zich hebben
gestabiliseerd. [37] GK = gesplitste kredieten / NGK = niet-gesplitste
kredieten: [38] EVA: Europese Vrijhandelsassociatie. [39] Kandidaat-lidstaten en, indien van toepassing, potentiële
kandidaat-lidstaten uit de Westelijke Balkan. [40] Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter
ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU
(vroegere “BA”-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek. [41] De Commissie kan overwegen de uitvoering van het programma
Erasmus voor iedereen (deels) te externaliseren naar een uitvoerend agentschap.
De bedragen en de opsplitsing van de geraamde kosten moeten misschien worden
aangepast aan de uiteindelijk overeengekomen externalisatiegraad. Dit omvat de
administratieve uitgaven van het uitvoerend agentschap dat kan worden belast
met de uitvoering van een deel van het programma (omvangrijke “backloading”).
De administratieve uitgaven zouden voortdurend over tijd zijn. [42] Het total van 204 VTE omvat: beheer van nationale
agentschappen, rechtstreeks beheer door de Commissie, supervisie en coördinatie
met het uitvoerend agentschap alsmede alle personeel voor ondersteuning en
coördinatie in verband met het programma. [43] Outputs zijn de te verstrekken producten en diensten (bv.
aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen,
enz.). [44] Inclusief organisatie van mobiliteitsvergoedingen. [45] Gemeenschappelijke master- en doctorsgraden, geselecteerd voor vijf
edities in het kader van actie 1 van het Erasmus Mundus-programma in 2009-13
zullen gefinancierd blijven in het kader van “Erasmus voor iedereen” voor de
resterende edities die zijn onderworpen aan een jaarlijkse
vernieuwingsprocedure op basis van voortgangsrapportage en beschikbaarheid van
middelen. [46] Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter
ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU
(vroegere “BA”-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek. [47] Omvat H1 en H4. DG EAC overweegt de uitvoering van het
programma te externaliseren naar het uitvoerend agentschap EACEA en naar
nationale agentschappen. Bovengenoemde cijfers en begrotingsonderdelen zullen
zo nodig worden aangepast overeenkomstig het beoogde externalisatieproces. [48] AC= Agent Contractuel (arbeidscontractant); INT =
uitzendkrachten (“Intérimaire”); JED= jonge deskundige in delegaties (Jeune
Expert en Délégation); LA= plaatselijk personeelslid; END= Expert National
Détaché (gedetacheerd nationaal deskundige). [49] Submaximum voor extern personeel uit beleidskredieten
(vroegere “BA”-onderdelen). [50] Vooral voor structuurfondsen, Europees Landbouwfonds voor
Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en Europees Visserijfonds (EVF). [51] Zie de punten 19 en 24 van het Interinstitutioneel
Akkoord. [52] Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en
suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 25%
aan inningskosten.