This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52011PC0730
Proposal for a COUNCIL REGULATION Administrative Cooperation in the field of excise duties
Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD Administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen
Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD Administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen
/* COM/2011/0730 definitief - 2011/0330 (CNS) */
/* COM/2011/0730 definitief - 2011/0330 (CNS) */ Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD Administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL De bepalingen van Verordening (EG) nr. 2073/2004 creëren een juridisch kader voor de administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen. Zij moeten worden herzien om rekening te houden met de invoering van het geautomatiseerde systeem voor toezicht op het verkeer van accijnsgoederen (hierna "het EMCS" genoemd), dat is opgezet op basis van Beschikking nr. 1152/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2003 betreffende geautomatiseerde verwerking van gegevens inzake het verkeer van en de controle op accijnsgoederen. Het EMCS vormt de grondslag voor een sneller en sterker geïntegreerd optreden van de autoriteiten van de lidstaten bij de uitoefening van het toezicht op het verkeer van accijnsgoederen, uitgaande van geautomatiseerde risicoanalyses (zie derde overweging van Beschikking nr. 1152/2003/EG). De bestaande verordening van de Raad vormde een rechtsgrond voor een vroegere fase van het EMCS-project, ten behoeve van computerondersteunde manuele procedures (fase 0 van het EMCS), in afwachting van de automatisering van de ondersteuning van de administratieve samenwerking, die in fase 2 en fase 3 van het EMCS aan bod komt. Artikelen betreffende het gebruik van het registratiesysteem van marktdeelnemers SEED (systeem voor de uitwisseling van accijnsgegevens), het EWSE (vroegtijdig waarschuwingssysteem voor accijnzen) en het MVS (controlesysteem voor het accijnsgoederenverkeer) vormden een rechtsgrond voor het gebruik van deze instrumenten, samen met artikelen met een algemenere strekking, die betrekking hadden op verzoeken om inlichtingen, automatische uitwisseling en spontane uitwisseling. Deze waren afgeleid van vroegere wetgeving op het gebied van de administratieve samenwerking (Richtlijn 77/799/EEG van de Raad) en van een aantal bepalingen van Richtlijn 92/12/EEG van de Raad. Het EWSE en het MVS worden nu geleidelijk afgeschaft; fase 2 van het EMCS is in uitvoering en fase 3 gaat in 2012 van start. In fase 3 van het EMCS zullen elektronische berichten kunnen worden gegenereerd ter vervanging van het EWSE en – in eerste instantie gedeeltelijk maar uiteindelijk ook volledig – het MVS. De bestaande omschrijving van SEED in Verordening (EG) nr. 2073/2004 is achterhaald, aangezien zij op fase 0 van het systeem gebaseerd is, en moet dus worden bijgewerkt. Voorts moet er een duidelijke rechtsgrond worden gecreëerd voor de dienst die op het Europa-portaal wordt aangeboden (SEED-op-Europa) om de geldigheid van vergunningen van marktdeelnemers te controleren. Fase 3 zal voorzien in de mogelijkheid tot automatische uitwisseling van berichten tussen marktdeelnemers en nationale overheden om uitzonderlijke situaties te melden, zoals de bevindingen van wegcontroles, verslagen over afwijkingen die door marktdeelnemers zijn toegepast, en definitieve onderbrekingen van vervoer. Deze uitwisselingen worden momenteel manueel verwerkt naar best vermogen. De automatisering van deze berichtenstromen zal het toezicht en de administratieve samenwerking helpen te verbeteren. Als onderdeel van het EMCS moeten statistieken en rapporten worden opgesteld (CS/MISE – Centrale diensten / Managementinformatiesysteem accijnzen). Deze dienst moet de kwaliteit en de frequentie van de rapportage over het functioneren van het EMCS verbeteren. Voor de lidstaten en de Commissie betekent dit dat de noodzaak om manueel operationele statistieken te verzamelen, ten dele zal wegvallen. Er zal een rechtsgrond moeten worden gecreëerd om uit de records van afzonderlijke vervoersbewegingen gegevens te kunnen verzamelen. Krachtens Beschikking nr. 1152/2003/EG dienden de Commissie en de lidstaten de financiële middelen ter beschikking te stellen voor de ontwikkeling, het testen en de invoering van het EMCS. Nu het EMCS op de rails staat, wordt in de nieuwe verordening voorgesteld in een soortgelijke verplichting voor de lidstaten en de Commissie te voorzien ten behoeve van het onderhoud van het systeem en de bijbehorende diensten. Behalve deze specifieke wijzigingen worden andere wijzigingen in de inhoud van Verordening (EG) nr. 2073/2004 noodzakelijk geacht: - de in de verordening gebruikte formuleringen moeten worden aangepast om rekening te houden met nieuwe wetgevingsnormen; - de tekst moet in zijn geheel worden herzien, waarbij verouderde bepalingen worden geschrapt en een logischere structuur wordt opgezet; - er moet rekening worden gehouden met nieuwe procedures voor administratieve samenwerking op accijns- en andere gebieden om een regelgevingskader tot stand te brengen dat zowel voor de accijnsautoriteiten als de marktdeelnemers efficiënter en minder belastend is. Teneinde een rechtsgrond te creëren voor het gebruik van het EMCS ten behoeve van de administratieve samenwerking, en de tekst in het algemeen op te schonen alsook leesbaarder en consistenter te maken, wordt – mede gelet op de omvang van de wijzigingen – voorgesteld om de bestaande verordening in haar geheel te vervangen. 2. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING Benutten van deskundigheid Het voorstel is opgesteld in nauwe samenwerking met een deskundigenwerkgroep onder leiding van het (bij Richtlijn 2008/118/EG ingestelde) accijnscomité. De diensten van de Commissie hebben een reeks bilaterale en multilaterale gesprekken gevoerd met belangstellende lidstaten om het voorstel verder te bespreken. Beoordeling van het effect op diensten van de Commissie en van de lidstaten De wettelijke voorschriften ten behoeve van de toepassing van het EMCS vormen de kern van de nieuwe elementen in dit voorstel. Het effect dat zij sorteren, moet in wezen niet aan de voorliggende tekst worden toegeschreven, maar aan Beschikking nr. 1152/2003/EG waarbij het EMCS op de rails is gezet. Zoals hierboven werd uiteengezet, zorgt het nieuwe systeem met name voor een vereenvoudiging van de overbrenging van accijnsgoederen onder schorsing van accijns en voor een vergemakkelijking van passend toezicht door de lidstaten. Dit voorstel brengt voor de accijnsmarktdeelnemers geen nieuwe extra lasten mee ten opzichte van de bestaande situatie, aangezien het hoofdzakelijk beperkt blijft tot de modernisering van bestaande instrumenten en praktijken. De invoering van nieuwe functionaliteiten voor statistiek en rapportage zou de huidige administratieve lasten voor de nationale autoriteiten moeten verminderen en tegelijkertijd de kwaliteit van de rapportage ten goede moeten komen. Beoordeling van het effect op fundamentele rechten Het voorstel gaat uit van de veronderstelling dat de lidstaten een noodzakelijk en evenredig gebruik zullen maken van artikel 13 van Richtlijn 95/46/EG, op grond waarvan overheidsinstanties mogen worden ontheven van de verplichting om te handelen met inachtneming van alle rechten die een betrokkene heeft krachtens artikel 8 van het Handvest van de grondrechten. De verordening staat de lidstaten toe om gebruik te maken van de uitzonderingen van artikel 13 van Richtlijn 95/46/EG om inlichtingen op te slaan of uit te wisselen wanneer die beperking noodzakelijk is ter vrijwaring van belangrijke economische of financiële belangen van een lidstaat of van de Europese Unie, met inbegrip van monetaire, budgettaire en fiscale aangelegenheden. De precieze invulling die aan de uitzondering wordt gegeven, hangt af van de nationale wetgeving en administratieve praktijk en moet in overeenstemming zijn met de omzetting in nationaal recht van Richtlijn 95/46/EG, de algemene rechtsbeginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid van de genomen maatregelen alsook het voorzienbare belang van de verzamelde, opgeslagen of uitgewisselde inlichtingen. Op dit punt blijven de rechten en verplichtingen van de lidstaten ongewijzigd ten opzichte van de rechten en verplichtingen die zijn vastgesteld in de bestaande verordening betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen. De gegevensverwerking door de Commissie is beperkt tot de volgende gebieden: 1. Het voorzien in een veilig communicatiekanaal (CCN/CSI) tussen de nationale overheden. Via dit kanaal worden gestructureerde berichten verzonden ten behoeve van de uitwisseling van inlichtingen op verzoek, de automatische uitwisseling van inlichtingen en de spontane toezending van inlichtingen, hetgeen kan helpen bij de juiste toepassing van de accijnswetgeving. 2. Het voorzien in een mechanisme voor het kopiëren tussen lidstaten van registratiegegevens van accijnsmarktdeelnemers. 3. Het extraheren van gegevens voor statistische doeleinden. Gebied 1 (veilig communicatiekanaal) kan worden gebruikt voor het doorgeven van inlichtingen die zijn verkregen door lidstaten die gebruik hebben gemaakt van de uitzonderingen van artikel 13 van Richtlijn 95/46/EG, wanneer een lidstaat inlichtingen moet uitwisselen met een andere lidstaat om een volledig en exact beeld te kunnen krijgen van de naleving van de accijnswetgeving. De Commissie gaat ervan uit dat het gebruik van artikel 13 beperkt blijft tot de gevallen waarin redelijkerwijs kan worden verondersteld dat notificatie aan de betrokkene de beoordeling van de naleving van de accijnswetgeving door de lidstaten in kwestie zou belemmeren. De reikwijdte van de krachtens deze ontwerpverordening verrichte gegevensverwerking wordt geacht noodzakelijk te zijn om de juiste toepassing van de accijnswetgeving te garanderen (zie hieronder ontwerpartikel 1 en de toelichtingen op deze bepaling). De lidstaten zijn er uit hoofde van hun Verdragsverplichtingen en van nationale wetgeving die is afgeleid van Richtlijn 95/46/EG, alsook van de algemene rechtsbeginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid toe verplicht de rechten van de betrokkenen te respecteren op grond van artikel 8. In deze verordening zijn geen nationale regelingen nader genoemd, omdat een dergelijke specificering niet nodig is. De Commissie gaat er voorts vanuit dat de lidstaten bij de uitoefening van de krachtens deze verordening verleende bevoegdheden al hun andere Verdragsverplichtingen nakomen. De Commissie stelt alleen een communicatie-instrument ter beschikking voor de uitwisseling van inlichtingen die door de lidstaten zijn verzameld en opgeslagen; zij heeft geen actieve toegang tot de gegevens zelf, behalve voor het systeemonderhoud. Dit voorstel maakt de Commissie verantwoordelijk voor de vertrouwelijkheid en de juiste doorgifte van de gegevens die haar worden bezorgd. Wat gebied 2 betreft (spiegelbeeld van de nationale registratiegegevens van marktdeelnemers), hoeven de lidstaten geen beroep te doen op artikel 13, aangezien deze gegevens door de betrokkenen zelf zijn verstrekt. De lidstaten moeten de betrokkenen deze gegevens meedelen en de betrokkenen moeten fouten in deze gegevens kunnen rechtzetten. Ten behoeve van de eerbiediging van dit recht wordt in het voorstel herhaald dat de betrokkenen inzage moeten kunnen hebben in hun eigen gegevens op dit gebied alsook de mogelijkheid moeten hebben om fouten recht te zetten. De Commissie heeft evenwel geen actieve toegang tot deze gegevens en kan ze dus zelf ook niet wijzigen; daarvoor zou zij immers de zeggenschap moeten hebben over de nationale registers van marktdeelnemers, terwijl de hoofdtaak van Taxud erin bestaat de blijvende geheimhouding van de verwerkte gegevens te verzekeren. Voor de openbare dienst waarmee de geldigheid van vergunningen kan worden gecontroleerd, wordt gebruik gemaakt van een uittreksel uit de registratiegegevens van de accijnsmarktdeelnemers, waarop alleen een nummer van de accijnsvergunning is vermeld en geen informatie aan de hand waarvan de identiteit van de betrokkenen kan worden achterhaald, zoals een naam of adres. In verband met deze dienst stelt de Commissie een e-mailadres ter beschikking waarop contact met haar kan worden opgenomen. Wanneer een marktdeelnemer van mening is dat de verstrekte informatie niet juist is, kan hij van de Commissie de contactgegevens krijgen van de overheidsdienst van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de verwerking van zijn gegevens. Gebied 3 heeft uitsluitend betrekking op het extraheren van geanonimiseerde operationele gegevens, die worden gebruikt als input voor statistische rapporten. De geëxtraheerde gegevens bevatten geen identiteitsgegevens van marktdeelnemers die bij de overbrenging van accijnsgoederen betrokken zijn. 3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL Samenvatting van de voorgestelde maatregel De Commissie stelt de Raad voor om een nieuwe verordening betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen aan te nemen ter vervanging van de bestaande Raadsverordening op dit gebied. Het is de bedoeling om de mogelijkheden die door het opzetten van het EMCS zijn ontstaan, hun neerslag te laten vinden in de accijnswetgeving en hiervoor een duidelijker afgebakende en alomvattende rechtsgrond vast te stellen, zodat bestaande manuele en semi-geautomatiseerde procedures kunnen worden vervangen. Een tweede doelstelling bestaat erin de rechten en verplichtingen van de lidstaten en de Commissie op dit gebied duidelijker te omschrijven, zowel in het specifieke kader van het EMCS als meer in het algemeen. Deze aanpak zal een sterkere samenwerking tussen de lidstaten mogelijk maken en bevorderen en de wetgeving op dit gebied nauwer laten aansluiten bij de onlangs aangenomen bepalingen betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de btw en de directe belastingen. Rechtsgrondslag Artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Subsidiariteitsbeginsel Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing voor zover het voorstel geen gebieden bestrijkt die onder de exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie vallen. De doelstellingen van het voorstel kunnen om de volgende reden niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt. Het voorstel strekt ertoe Verordening (EG) nr. 2073/2004 van de Raad te vervangen door bepalingen die dezelfde functie hebben, namelijk een gemeenschappelijk rechtskader voor de administratieve samenwerking op het specifieke gebied van accijnsgoederen te creëren en de faciliteiten van het EMCS ten volle te benutten. Deze doelstelling kan niet voldoende door individuele maatregelen van de lidstaten worden verwezenlijkt en kan beter op het niveau van de Europese Unie worden verwezenlijkt. Zonder dit voorstel en de bestaande verordening zou de uitwisseling van inlichtingen tussen lidstaten slechts mogelijk zijn via de sluiting van bilaterale overeenkomsten. Het is onwaarschijnlijk dat de betrokken lidstaten dergelijke bilaterale regelingen elektronisch zouden kunnen ondersteunen, omdat de kosten daarvoor veel te hoog zouden zijn. Bovendien zouden verschillen tussen de diverse bilaterale regelingen de goede werking van de interne markt kunnen belemmeren. Evenredigheidsbeginsel Het voorstel is om de volgende reden(en) in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. Het voorgestelde optreden voorziet uitsluitend in gemeenschappelijke procedurevoorschriften en instrumenten ter vergemakkelijking van de dagelijkse administratieve samenwerking tussen de lidstaten, die derhalve volledig vrij blijven om te bepalen hoe zij zich intern organiseren en welke middelen zij inzetten, welke gevallen onder de internationale administratieve samenwerking vallen, en welk gebruik er van de resultaten wordt gemaakt. Het voorgestelde optreden zal geen omvangrijke extra financiële of administratieve lasten veroorzaken voor de Unie, nationale regeringen, regionale en lokale overheden, bedrijven en burgers; integendeel, het zou de personele en financiële kosten moeten rationaliseren door de internationale administratieve samenwerking op gemeenschappelijke leest te schoeien. Keuze van instrumenten Voorgesteld instrument: verordening. De keuze van het instrument is volledig in overeenstemming met de rechtshandeling die thans van kracht is. Een verordening voorziet in een gemeenschappelijk kader voor optreden dat onmiddellijk bij de vervanging van de bestaande verordening kan worden toegepast. Het voorstel strekt ertoe de grondslag te leggen voor een modernisering van het bestaande gemeenschappelijke kader voor administratieve samenwerking tussen de lidstaten. De verordening heeft uitsluitend betrekking op administratieve samenwerking en bewerkstelligt geen onderlinge aanpassing van de nationale wetgevingen betreffende het beheer van het accijnsverkeer of de belastingheffing van accijnsgoederen, die allebei onder andere rechtshandelingen vallen. 4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING Alle financiële gevolgen in verband met de invoering van fase 3 van het EMCS zijn toe te rekenen aan Beschikking nr. 1152/2003/EG. De budgettaire gevolgen in verband met de ontwikkeling en de exploitatie van een nieuwe dienst voor de verzameling van statistische gegevens alsook met de verbintenis om het systeem in het algemeen verder te ontwikkelen, te onderhouden en te exploiteren, worden gedekt door de kredieten van het Fiscalis 2013-programma[1] en worden hier derhalve niet verder besproken. 5. AANVULLENDE INFORMATIE Intrekking van bestaande wetgeving Door de goedkeuring van het voorstel zal bestaande wetgeving, namelijk Verordening (EG) nr. 2073/2004, worden ingetrokken. Vereenvoudiging Het voorstel voorziet in vereenvoudiging van wetgeving, vereenvoudiging van administratieve procedures voor overheidsinstanties (EU of nationaal) en vereenvoudiging van administratieve procedures voor private partijen. De wetgeving leidt tot administratieve vereenvoudiging, omdat zij gemeenschappelijke maatregelen omvat die gemakkelijk te interpreteren en uit te voeren zijn en in die zin verder gaan dan de maatregelen in Verordening (EG) nr. 2073/2004. De autoriteiten zullen gebruik kunnen maken van gemeenschappelijke middelen en instrumenten in een vooraf gedefinieerd organisatorisch kader. Deze maatregelen zullen het eenvoudiger maken om een beroep te doen op grensoverschrijdende administratieve samenwerking op EU-niveau. Dankzij de uitbreiding van het toepassingsgebied van de EU-wetgeving zullen de autoriteiten niet langer moeten terugvallen op verschillende wetboeken, elk met hun specifieke voorschriften en voorwaarden, naargelang van het soort schuldvordering waarvoor zij om bijstand vragen. Nadere uitleg van het voorstel Hieronder volgt artikelgewijs een nadere uitleg van de bepalingen die nieuw zijn of ingrijpend worden gewijzigd ten opzichte van de overeenkomstige bepalingen van Verordening (EG) nr. 2073/2004. Aan de hand van de concordantietabel bij dit voorstel voor een nieuwe verordening kan het verband tussen de nieuwe bepalingen en de bestaande bepalingen van Verordening (EG) nr. 2073/2004 worden vastgesteld. Hoofdstuk I – Algemene bepalingen Artikel 1 – Onderwerp en toepassingsgebied Dit artikel maakt duidelijk dat het toepassingsgebied van de verordening wordt uitgebreid en dat de administratieve samenwerking niet langer beperkt blijft tot de juiste heffing van accijnzen maar zich ook uitstrekt tot de handhaving van de accijnswetgeving in haar geheel. Ook is hier het beginsel neergelegd dat de verordening de toepassing in de lidstaten van de voorschriften inzake de wederzijdse rechtshulp in strafzaken onverlet laat. De noodzakelijkheidstoets moet ervoor zorgen dat de inlichtingenuitwisseling in accijnszaken tegemoet komt aan de werkelijke behoeften van de belastingdiensten maar tegelijkertijd ook voldoet aan de criteria van het Handvest van de grondrechten van de EU, voor zover het om persoonsgegevens gaat (artikel 8 en artikel 52, lid 1). Concreet betekent dit dat een verzoek om inlichtingen als "noodzakelijk" kan worden aangemerkt wanneer het bijvoorbeeld dient om vermoedens te bevestigen dat marktdeelnemers betrokken zijn of geweest zijn bij onregelmatigheden op het gebied van de accijnzen. Anderzijds verduidelijkt het begrip "noodzakelijk" dat de lidstaten niet vrijelijk "fishing expeditions" mogen verrichten of om inlichtingen mogen verzoeken waarvan het niet waarschijnlijk is dat zij van belang zijn voor de accijnsaangelegenheden van een bepaalde persoon of een welomschreven groep of categorie van personen. Artikel 2 – Definities Om rekening te houden met de inwerkingtreding van fase 2 en fase 3 van het EMCS en de tekst in overeenstemming te brengen met Richtlijn 2008/118/EG van de Raad, is een aantal nieuwe definities, die nog niet waren opgenomen in Verordening (EG) nr. 2073/2004, ingevoegd. Het betreft hier "aan een voorval gerelateerde uitwisseling", "marktdeelnemer", "accijnsnummer", "elektronisch administratief document", "document voor wederzijdse administratieve bijstand" en "document voor administratieve bijstand in de noodprocedure". Andere definities zijn enigszins aangepast. Artikelen 3 tot en met 6 – Bevoegde autoriteiten, het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken (CELO), verbindingsdiensten Het voorstel handhaaft de bestaande regeling van Verordening (EG) nr. 2073/2004 waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de bevoegde autoriteit die de wettelijke verantwoordelijkheid voor de inlichtingenuitwisseling draagt en namens wie de uitwisseling wordt verricht, en rechtstreekse contacten tussen diensten en ambtenaren onder de gedelegeerde wettelijke bevoegdheid van een bevoegde autoriteit. Het toezicht op deze regeling wordt uitgeoefend door een centraal verbindingsbureau voor accijnszaken, dat ook optreedt als eerste aanspreekpunt. De reden hiervoor is dat het niet mogelijk is om in dit verband uniforme regels vast te stellen, gelet op het toepassingsgebied van de verordening en de onderlinge verschillen tussen de lidstaten op het gebied van organisatie en functioneren van overheidsdiensten en - in het algemeen - van de lidstaat zelf; in sommige lidstaten bijvoorbeeld zijn de bevoegde autoriteiten in de regel de accijnsautoriteiten of –diensten, terwijl in andere lidstaten andere instanties een aantal taken kunnen verrichten in verband met de administratieve bijstand op dit gebied. Iedere lidstaat kan vrijelijk beslissen om een andere bevoegde autoriteit aan te wijzen. In dat geval is hij wel verplicht de Commissie en de overige lidstaten daarvan in kennis te stellen. Bijgevolg leggen deze artikelen geen beperkingen op aan de wijze waarop de lidstaten zichzelf intern organiseren behalve dat zij een eerste aanspreekpunt moeten instellen. Het voorstel handhaaft derhalve een duidelijk rechtskader voor gedecentraliseerde samenwerking, het geeft de centrale verbindingsbureaus voor accijnszaken een sleutelrol, maar verduidelijkt ook de taken waarvoor zij primair verantwoordelijk zijn. Artikel 7 – Inlichtingen of documenten verkregen met toestemming of op verzoek van een rechterlijke instantie Wanneer de gevraagde inlichtingen betrekking hebben op inlichtingen die zijn verkregen namens of voor gerechtelijke instanties, worden zij soms niet of slechts met grote vertraging uitgewisseld. Dat kan tot gevolg hebben dat de administratieve autoriteit van de verzoekende lidstaat niet effectief en tijdig een administratieve of gerechtelijke procedure tegen criminelen kan inleiden. Daarom geeft artikel 7 een nadere omschrijving van de verplichting tot samenwerking voor de lidstaten in het geval van strafrechtelijke procedures, met inachtneming van de voorschriften inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken. Hoofdstuk II – Samenwerking op verzoek In het voorstel worden de rechten en verplichtingen van de lidstaten omschreven en een onderscheid gemaakt tussen verzoeken om inlichtingen en administratieve verzoeken, de aanwezigheid van ambtenaren in de administratiekantoren en hun deelname aan administratieve onderzoeken, het gebruik van gelijktijdige controles en verzoeken tot notificatie. In artikel 11 is een termijn van drie maanden vastgesteld voor de verstrekking van inlichtingen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van een verzoek (één maand wanneer de inlichtingen al beschikbaar zijn), maar in individuele gevallen zijn ook andere termijnen toegestaan. Artikel 8 – Algemene taken van de aangezochte autoriteit Artikel 8 is grotendeels ongewijzigd gebleven ten opzichte van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2073/2004. Artikel 8, lid 1, vormt de rechtsgrond voor alle verzoeken om inlichtingen die via het EMCS of langs andere weg worden gedaan. Krachtens lid 2 moet de aangezochte autoriteit administratieve onderzoeken verrichten indien deze noodzakelijk zijn om de verzochte inlichtingen te verkrijgen. Te dien einde is in lid 3 bepaald dat verzoeken om inlichtingen een met redenen omkleed verzoek om een administratief onderzoek kunnen omvatten. De aangezochte lidstaat kan evenwel beslissen dat een onderzoek niet nodig is, maar in dat geval moet hij de verzoekende lidstaat onverwijld in kennis stellen van de redenen waarop hij zich baseert om geen onderzoek te verrichten. Om te voorkomen dat verzoeken willekeurig worden geweigerd, is in artikel 25 een lijst van wettelijke weigeringsgronden opgenomen. Net zoals nu al het geval is, moet de aangezochte autoriteit te werk gaan als handelde zij te eigen behoeve of op verzoek van een andere autoriteit van haar eigen lidstaat. Artikelen 9 en 10 – Vorm van het verzoek en het antwoord en verstrekking van documenten Met artikel 9 wordt artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2073/2004 geactualiseerd; doel hiervan is dat het indienen van verzoeken en antwoorden krachtens artikel 8 via het EMCS de standaardprocedure wordt. De bijzonderheden in verband met de bedrijfsprocessen, inlichtingenuitwisselingen en noodprocedures zullen worden vastgesteld in een uitvoeringsbesluit voor deze verordening overeenkomstig artikel 35, lid 2, dat een rechtsgrond zal vormen voor de bedrijfsprocessen en berichtenspecificaties in deel IV van de Functional Excise System Specification (FESS). Het is evenwel niet doenbaar om van tevoren alle mogelijke vormen van verzoeken om inlichtingen en verzoeken om administratieve onderzoeken te voorspellen. Daarnaast bestaat er ook een behoefte aan uitwisseling van bewijsmateriaal en -stukken. Daarom is het zaak duidelijk te maken dat het toepassingsgebied van artikel 8 zich ook uitstrekt tot de uitwisseling van inlichtingen die thans niet onder het EMCS valt. Voor deze verzoeken moet er een rechtsgrond blijven bestaan en zij moeten zoveel mogelijk elektronisch worden verzonden om onnodige lasten voor de nationale overheden te vermijden. Een mogelijkheid is het gebruik van het beveiligde CCN-e-mailsysteem voor de uitwisseling van inlichtingen tussen centrale verbindingsbureaus voor accijnszaken. Artikel 10 staat toe dat gebruik wordt gemaakt van gewaarmerkte afschriften en uittreksels om doorgifte van originele documenten te vermijden, omdat de verwerking daarvan de administratieve lasten zou verhogen. Artikel 11 – Termijnen In artikel 11 stelt de Commissie als maximale standaardtermijn voor de verstrekking van inlichtingen drie maanden voor, zoals ook al het geval is in Verordening (EG) nr. 2073/2004. Wanneer de aangezochte lidstaat de gevraagde inlichtingen al in zijn bezit heeft, wordt deze standaardtermijn ingekort tot één maand. In bijzondere gevallen, bijvoorbeeld bij zeer ingewikkelde fraudezaken die in verschillende lidstaten spelen, kan in onderling overleg een andere termijn worden vastgesteld. Wanneer de aangezochte autoriteit niet binnen de gestelde termijn aan het verzoek kan voldoen, moet zij de verzoekende autoriteit onverwijld meedelen waarom zij de termijn niet kan nakomen en wanneer zij denkt aan het verzoek te kunnen voldoen. Artikel 12 – Deelname van ambtenaren van andere lidstaten aan administratieve onderzoeken Zoals in Verordening (EG) nr. 2073/2004 biedt dit hoofdstuk van het voorstel ook een rechtsgrond op basis waarvan accijnsambtenaren op het grondgebied van een andere lidstaat aanwezig mogen zijn om inlichtingen uit te wisselen en als waarnemer deel te nemen aan administratieve onderzoeken. De Commissie stelt een kleine wijziging van de formulering ten opzichte van de bestaande verordening voor om duidelijk te maken dat, mits er onderlinge overeenstemming daarover bestaat, ambtenaren van een andere lidstaat het recht hebben om overal aanwezig te zijn waar ambtenaren van de lidstaten aanwezig mogen zijn. Artikel 13 – Gelijktijdige controles De Commissie is nog altijd van mening dat gelijktijdige controles een positieve bijdrage leveren aan de administratieve samenwerking en dat zij een integrerend deel moeten uitmaken van de normale controleschema's van de lidstaten. Wanneer er vermoedens van onregelmatigheden of inbreuken op het gebied van de accijnswetgeving bestaan, kunnen gelijktijdige controles voor de nationale autoriteiten een zeer doeltreffend nalevings- en controle-instrument zijn. Een aantal multilaterale controles wordt gefinancierd uit het Fiscalis 2013-programma om lidstaten te stimuleren gelijktijdige controles op te nemen in hun controleschema's. De Commissie stelt slechts een kleine redactionele wijziging van de bestaande tekst in de verordening voor (vervanging van "centraal verbindingsbureau" door "centraal verbindingsbureau voor accijnszaken"). Artikel 14 – Verzoeken tot notificatie van administratieve beslissingen en maatregelen Op basis van dit artikel kunnen geadresseerden in kennis worden gesteld van beslissingen van de verzoekende autoriteit die op hen betrekking hebben, met uitzondering van notificaties van schuldvorderingen. In het voorstel wordt uitsluitend de verwijzing naar de invorderingsrichtlijn geactualiseerd, gelet op de vervanging van Richtlijn 76/308/EEG door Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen[2]. Hoofdstuk III – Uitwisseling van inlichtingen zonder voorafgaand verzoek Artikelen 15 tot en met 18 – Verplichte uitwisseling, facultatieve uitwisseling en follow-up De Commissie stelt een reeks wijzigingen in dit hoofdstuk voor om een logisch en begrijpelijk kader te creëren voor automatische en spontane uitwisseling, naast een flexibel kader waarin wettelijke rechten zijn vastgelegd voor de lidstaten die verder willen gaan dan de in afdeling 4 van de FESS gespecificeerde automatische uitwisseling. Het voorstel introduceert ook het concept van "follow-up", vergelijkbaar met het concept van "terugmelding" op het gebied van de btw en de directe belastingen. Het betreft hier een vrijwillige rapportage door een verzoekende of aangezochte lidstaat over het nut van ontvangen inlichtingen. Een dergelijke follow-up kan de kwaliteit van de uitgewisselde inlichtingen ten goede komen. Deze functionaliteit is momenteel niet opgenomen in het EMCS. De bestaande verordening bevat al artikelen die betrekking hebben op automatische of verplichte uitwisseling, en sommige lidstaten hebben gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheden om maandelijks rapporten uit te wisselen en inlichtingen door te zenden. De bestaande richtlijn ontbeert evenwel duidelijkheid in verband met de rechten en de verplichtingen die deze artikelen creëren, hetgeen nog wordt versterkt door het bestaan van een apart artikel dat betrekking heeft op het vroegtijdige waarschuwingssysteem voor accijnzen (EWSE) - dit systeem is in feite een specifieke vorm van spontane of facultatieve uitwisseling, in combinatie met een verplicht terugmeldingsmechanisme in het geval van waarschuwingsberichten. De EWSE-informatieberichten hebben met de komst van fase 2 van het EMCS hun belang verloren, doordat hun rol werd overgenomen door elektronische administratieve documenten (e-AD), die worden doorgestuurd door de lidstaat van verzending. De resterende EWSE-waarschuwingsberichten zijn achterhaald door de komst van fase 3 van het EMCS, die voorziet in ondersteuning van spontane uitwisseling, hetgeen in de plaats komt van deze functie. Krachtens artikel 15 van het voorstel moeten de lidstaten nog altijd inlichtingen aan andere lidstaten doorzenden wanneer er sprake kan zijn geweest van een inbreuk of onregelmatigheid, wanneer een inbreuk of onregelmatigheid gevolgen kan hebben in een andere lidstaat, of wanneer er gevaar voor fraude of derving van accijnzen bestaat. In dit artikel wordt ook het gebruik van EMCS-berichten voor deze inlichtingenuitwisseling verplicht gesteld als dergelijke berichten voor de verzending van de inlichtingen in kwestie bestaan. Verder stelt artikel 15 de uitwisseling van berichten verplicht waarin verslag wordt gedaan van uitzonderlijke omstandigheden die zich kunnen voordoen bij een overbrenging van accijnsgoederen, zoals bepaald in afdeling 4 van de FESS. Het is de bedoeling dat de uitwisseling van rapporten over dergelijke uitzonderlijke omstandigheden die zich kunnen voordoen tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder een schorsingsregeling, verplicht wordt. In een uitvoeringsbesluit zullen de verschillende categorieën van inlichtingen die automatisch kunnen worden uitgewisseld, zowel op verplichte als op facultatieve basis, worden vastgesteld. De lidstaten zullen kunnen kiezen of zij al dan niet deelnemen aan de automatische uitwisseling op basis van deze categorieën. De lijst van categorieën zal jaarlijks worden herzien. Artikel 16 van het voorstel maakt ook duidelijk dat het niet de bedoeling is beperkingen op te leggen aan bestaande regelingen inzake bilaterale of multilaterale uitwisseling van inlichtingen tussen lidstaten. Hieronder volgen enkele voorbeelden van situaties waarin gebruik kan worden gemaakt van de automatische uitwisseling: a) er wordt vermoed dat er in een andere lidstaat fraude wordt gepleegd. Voorbeeld: er is geen EMCS-ontvangstbevestiging teruggezonden noch een verklaring daarvoor gegeven, wat laat vermoeden dat de zending accijnsgoederen in de lidstaat van bestemming is afgeleid; b) het risico is groot dat er in een andere lidstaat fraude wordt gepleegd. Voorbeeld: de accijnzen zijn betaald in een lidstaat met een laag tarief en de goederen worden vervoerd onder de regeling voor accijnsgoederen die tot verbruik zijn uitgeslagen, maar ze bereiken nooit de geadresseerde en worden afgeleid naar de markt van een lidstaat met een hoog tarief; c) er is ontdekt dat er fraude is gepleegd op het grondgebied van een lidstaat met mogelijke vertakkingen in een andere lidstaat. Voorbeeld: een lidstaat ontdekt accijnsgoederen die zich op onregelmatige wijze op zijn grondgebied bevinden, en vermoedt dat er fraude is gepleegd in de lidstaat van vertrek in die zin dat er op het e-AD een te lage of onjuiste hoeveelheid accijnsgoederen is vermeld. Krachtens artikel 16 kunnen de lidstaten inlichtingen doorsturen die buiten de categorieën vallen op basis waarvan een lidstaat automatisch inlichtingen uitwisselt, wanneer zij bijvoorbeeld een ongewone maar economisch belangrijke onregelmatigheid ontdekken. Artikel 16 voorziet ook in de mogelijkheid om een follow-upprocedure op te zetten die de verzoekende autoriteit kan gebruiken om de aangezochte autoriteit te melden of de verstrekte inlichtingen van nut waren. Uit ervaringen op het gebied van de btw en de directe belastingen is gebleken dat een dergelijke wijze van terugmelding een ruimer gebruik van de spontane uitwisseling sterk in de hand werkt en de verzoekende autoriteit kan helpen om haar eigen inlichtingen over een zaak te vervolledigen. Kortom, het voorstel strekt ertoe een kader te scheppen dat zowel flexibel als effectief is voor deze vormen van inlichtingenuitwisseling tussen de lidstaten. Hoofdstuk IV – Opslag en uitwisseling van gegevens over marktdeelnemers en specifieke statistieken over transacties binnen de Unie De vier artikelen van dit hoofdstuk hebben hetzelfde toepassingsgebied als de hoofdstukken IV en V van Verordening (EG) nr. 2073/2004 samen. Met de vervanging van het EWSE en het MVS door de instrumenten waarin fase 3 van het EMCS voorziet, zijn ook de desbetreffende artikelen geschrapt. Het nieuwe toepassingsgebied van dit nieuwe hoofdstuk is duidelijker afgebakend tot de aspecten van de administratieve samenwerking waarvoor de diensten van de Commissie de lidstaten praktische steun verlenen en waarvoor zij een coördinerende en faciliërende rol vervullen. Artikel 19 – Opslag en uitwisseling van gegevens in elektronische databanken Dit artikel beschrijft de opzet van de gedistribueerde elektronische databank SEEDv.1, die op sommige punten verschilt van de eerdere regeling die in Verordening (EG) nr. 2073/2004 is beschreven. Krachtens dit artikel moeten de lidstaten en de centrale diensten van de Commissie er ook voor zorgen dat de gegevens in de registers actueel en accuraat zijn, zodat overbrengingen van accijnsgoederen onder schorsing van accijns onmiddellijk kunnen aanvangen terwijl overbrengingen naar niet-toegestane bestemmingen niet kunnen plaatsvinden. Tot slot biedt artikel 19 een duidelijke rechtsgrond voor de dienst SEED-op-Europa, die aan accijnsmarktdeelnemers de mogelijkheid geeft om de geldigheid van de vergunningen van hun handelspartners te controleren. Artikel 20 – Inzage in en correctie van gegevens Krachtens artikel 20 hebben marktdeelnemers het recht om de openbare gegevens op SEED-op-Europa met betrekking tot hun vergunning, te controleren, hetgeen zij kunnen doen door het nummer van hun accijnsvergunning in te geven. Zij hebben ook het recht om fouten in de openbare gegevens te laten corrigeren door de lidstaat die de vergunning afgeeft. De Commissie verbindt zich ertoe om correctieverzoeken door te geven aan de desbetreffende bevoegde autoriteit. Voor inzage in en correcties van niet-openbare gegevens over marktdeelnemers, waartoe de Commissie geen toegang heeft, moeten de betrokkenen zich als voorheen zelf tot de desbetreffende bevoegde autoriteit wenden. Artikel 21 – Bewaring van gegevens In dit artikel is bepaald dat alle gegevens die in het EMCS zijn opgeslagen, ten minste drie jaar lang beschikbaar moeten blijven, afhankelijk van het bewaarbeleid van de bevoegde autoriteit, en ook dat deze gegevens online beschikbaar moeten zijn voor de andere lidstaten. Dit moet voorkomen dat er te grote vertragingen ontstaan wanneer lidstaten risicoanalyses van historische gegevens verrichten. Krachtens gegevensbeschermingswetgeving moeten deze gegevens na afloop van de bewaartermijn worden geschrapt of worden gewijzigd om informatie aan de hand waarvan de identiteit van personen kan worden vastgesteld, te verwijderen. Artikel 22 – Uitvoeringsbepalingen voor opgeslagen gegevens Artikel 22 bevat uitvoeringsbepalingen voor de opslag en de correctie van gegevens. Hoofdstuk V – Gemeenschappelijke voorwaarden betreffende de bijstand In dit hoofdstuk is een reeks wederzijdse verplichtingen en beperkingen ten aanzien van de bijstandsverlening samengebracht. Artikel 23 – Taalregeling Dit artikel is in het voorstel herschreven ten behoeve van een grotere duidelijkheid. Dankzij een betere ondersteuning van meertalige interfaces in het EMCS zou er minder gebruik moeten worden gemaakt van vertalingen. Artikel 24 – Kwaliteit van de dienst Het voorstel bevat een nieuwe verplichting voor de Commissie en de lidstaten, te weten dat zij het geautomatiseerde systeem moeten onderhouden, zodat correcties en upgrades worden ontwikkeld en geïmplementeerd volgens een overeengekomen schema van ijkpunten. De nadere bijzonderheden van deze regeling zullen worden opgenomen in een servicelevelagreement waarin de wederzijdse verplichtingen van de Commissie en de lidstaten worden gespecificeerd. De Commissie en de lidstaten zullen ook een veiligheidsbeleid voor het geautomatiseerde systeem moeten uitvoeren. Artikel 25 – Algemene grenzen aan de taken van de aangezochte autoriteiten Krachtens dit artikel heeft de aangezochte autoriteit het recht om te weigeren onderzoeken uit te voeren of inlichtingen te verstrekken wanneer de verzoekende autoriteit niet eerst een beroep heeft gedaan op alle gebruikelijke informatiebronnen, wanneer de wetgeving of administratieve praktijk van de lidstaat die de inlichtingen moet verstrekken, zijn belastingautoriteiten niet toestaan dergelijke onderzoeken in te stellen of zodanige inlichtingen in te winnen of te gebruiken voor hun eigen doeleinden, of wanneer de doorgifte van dergelijke inlichtingen in strijd zou zijn met de openbare orde of zou leiden tot de onthulling van een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of van een fabrieks- of handelswerkwijze. Dit artikel is bijgewerkt om te verduidelijken dat deze uitzondering niet geldt voor inlichtingen waarvan de verstrekking wordt geweigerd op grond van het enkele feit dat zij worden gehouden door een financiële instelling. In artikel 25, lid 5, van het voorstel is bepaald dat de aangezochte autoriteit de verzoekende autoriteit en de Commissie in kennis moet stellen van de redenen voor de afwijzing van een verzoek om wederzijdse bijstand. Artikel 26 – Kosten De formulering van dit artikel is gewijzigd ten opzichte van het overeenkomstige artikel in Verordening (EG) nr. 2073/2004. Het feit dat de aangezochte autoriteit ook andere kosten dan die van externe deskundigen in rekening kan brengen, staat op gespannen voet met de algemene verplichting dat de aangezochte autoriteit verzoeken om administratieve samenwerking afhandelt alsof zij het gevraagde onderzoek te eigen behoeve zou verrichten. Artikel 27 – Minimumbedrag Dit artikel geeft het accijnscomité de bevoegdheid om een ondergrens vast te stellen voor de verschuldigde accijnsrechten, teneinde onevenredig gebruik van de verordening te voorkomen. Artikel 28 – Geheimhoudingsplicht, gegevensbescherming en gebruik van de krachtens deze verordening verstrekte inlichtingen Dit artikel verduidelijkt voor welke doeleinden de verzamelde gegevens mogen worden gebruikt. De gegevensbescherming wordt uitgebreid tot de bescherming van informatie die niet noodzakelijk verband houdt met de verrichte werkzaamheden maar waartoe een ambtenaar tijdens de uitoefening van zijn ambt toegang heeft gehad. Voor het overige is de bestaande bepaling niet ingrijpend gewijzigd, behalve dat de verwijzingen naar andere wetgeving zijn bijgewerkt. De verstrekte inlichtingen vallen onder de geheimhoudingsplicht en mogen slechts voor welomschreven doeleinden bekend worden gemaakt. Dit omvat gerechtelijke of administratieve procedures die wegens inbreuken op de belastingwetgeving worden ingesteld en met een sanctie worden bestraft. De inlichtingen mogen ook worden gebruikt voor de vaststelling van de belastbare grondslag, de inning en de controle van de accijnzen en het toezicht op het verkeer van accijnsgoederen. Zij mogen eveneens worden gebruikt voor de vaststelling van andere rechten of belastingen die onder Richtlijn 2010/24/EU van 16 maart 2010 vallen. Voorts biedt dit artikel een rechtsgrond voor de inlichtingenuitwisseling tussen de accijnsautoriteiten en andere belastingautoriteiten in dezelfde lidstaat. Zoals in de bestaande verordening dienen de lidstaten de reikwijdte van de in artikel 10, artikel 11, lid 1, en de artikelen 12 en 21 van Richtlijn 95/46/EG omschreven verplichtingen en taken te beperken indien dit noodzakelijk is om de in artikel 13 van die richtlijn bedoelde financiële belangen van de lidstaten en de Europese Unie te vrijwaren. Deze uitzonderingen staan toe dat geen mededeling wordt gedaan van het onderzoek en dat accijnsgegevens die rechtstreeks zijn verkregen bij de marktdeelnemer of andere partijen, voor andere doeleinden worden hergebruikt. Artikel 29 – Gegevenstoegang van door de Commissie gemachtigde personen Krachtens dit artikel hebben door de Commissie gemachtigde personen slechts toegang tot de gegevens voor zover dat minimaal nodig is voor het onderhoud en de exploitatie van het systeem. Artikel 30 – Bewijskracht van de verkregen inlichtingen De tekst van dit artikel is gelijk aan die van artikel 32 in de bestaande verordening, waarin is bepaald dat inlichtingen die zijn verkregen via inlichtingenuitwisseling dezelfde bewijskracht hebben als bewijsmateriaal dat is verkregen door andere autoriteiten in dezelfde lidstaat. Artikel 31 – Verplichting tot samenwerking De tekst van dit artikel is gelijk aan die van artikel 33 in de bestaande verordening. Deze bepaling moet zorgen voor een effectieve coördinatie op nationaal en EU-niveau door de lidstaten te verplichten te dien einde alle nodige maatregelen te nemen. Artikel 32 – Betrekkingen met derde landen Dit artikel staat een lidstaat toe inlichtingen van een derde land door te geven aan andere lidstaten als deze inlichtingen nuttig zijn, alsook inlichtingen door te geven aan derde landen als het derde land een overeenkomst heeft om deze inlichtingen te behandelen overeenkomstig het beginsel van Richtlijn 95/46/EG. Artikel 33 – Bijstand aan marktdeelnemers Dit artikel heeft betrekking op de dienst waarin artikel 24, lid 3, van de bestaande verordening voorziet en waarbij een lidstaat een andere lidstaat kan vragen een administratief onderzoek te verrichten om ontbrekende stukken na te speuren. Hoofdstuk VI – Evaluatie en overgangs- en slotbepalingen Artikel 34 – Evaluatie van de regeling, verzameling van operationele statistieken en rapportage Zoals de bestaande verordening beoogt dit voorstel een doeltreffend systeem van wederzijdse bijstand en inlichtingenuitwisseling tot stand te brengen, dat fraude bij de overbrenging van accijnsgoederen binnen de Unie moet voorkomen. De Commissie krijgt hierbij een toezichthoudende rol ten aanzien van het goede functioneren van de administratieve samenwerking. Zij krijgt in geen geval een uitvoerende rol bij de opsporing en de bestrijding van belastingfraude. Gelet evenwel op de EU-dimensie van de accijnsfraude is het van essentieel belang dat het probleem op het niveau van de Unie wordt aangepakt door een gemeenschappelijk optreden van de lidstaten en de Commissie. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de maatregelen die vereist zijn om fraude bij de overbrenging van accijnsgoederen binnen de Unie te voorkomen, maar de Commissie speelt een coördinerende en faciliërende rol op dit gebied. Daarom dienen de lidstaten alle statistische gegevens te verstrekken die voor de wederzijdse evaluatie van de doeltreffendheid van de administratieve samenwerking noodzakelijk zijn. De gegevens die moeten worden verzameld en de wijze waarop de evaluatie via rapportage dient te verlopen nu het EMCS op de rails staat, zullen in een uitvoeringsbesluit worden vastgesteld zodra de gesprekken met de lidstaten hierover zijn afgesloten. Dit artikel zal ook de rechtsgrond vormen voor de rechtstreekse verzameling van vervoersgegevens met het oog op de opstelling van statistische rapporten met behulp van de CS/MISE-applicatie, waardoor voor de lidstaten ten dele de noodzaak zal wegvallen om deze cijfers manueel te verzamelen, hetgeen de nauwkeurigheid en de tijdigheid van de rapportage ten goede zal komen. De lidstaten dienen eveneens alle inlichtingen te verstrekken over methoden en praktijken die daadwerkelijk of vermoedelijk werden gebruikt om de accijnswetgeving te overtreden. De Commissie zal over alle dergelijke inlichtingen verslag uitbrengen bij de andere lidstaten zodat de regeling voor administratieve samenwerking in het kader van deze verordening of andere accijnswetgeving permanent kan worden verbeterd en zodat de lidstaten en de Commissie de administratieve samenwerking kunnen bijsturen om eventuele nieuwe uitdagingen het hoofd te bieden. Artikel 35 – Accijnscomité Artikel 35 van het nieuwe voorstel is een actualisering van artikel 34 van de bestaande verordening in die zin dat rekening wordt gehouden met nieuwe bepalingen betreffende uitvoeringshandelingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad. Artikel 36 – Intrekking van Verordening (EG) nr. 2073/2004 In dit artikel wordt de bestaande verordening uitdrukkelijk ingetrokken en bepaald dat alle bestaande verwijzingen moeten worden gelezen als verwijzingen naar de nieuwe verordening. Artikel 37 – Verslag aan het Europees Parlement en de Raad Voor artikel 37 over rapportage is de tekst overgenomen van artikel 35 van de bestaande Verordening (EG) nr. 2073/2004. Artikel 38 – Bilaterale regelingen Krachtens dit artikel moeten de lidstaten de Commissie in kennis stellen van alle aanvullende bilaterale regelingen die mogelijkerwijs bestaan. De Commissie zal dan de andere lidstaten daarvan in kennis stellen. Artikel 39 – Inwerkingtreding Dit artikel specificeert de datum waarop de verordening in werking treedt en de datum vanaf wanneer zij van toepassing is, namelijk 1 januari 2012. 2011/0330 (CNS) Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD Administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 113, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming[3], Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Parlement[4], Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[5], Gezien het advies van het Comité van de Regio′s[6], Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: 4. Verordening (EG) nr. 2073/2004 van de Raad van 16 november 2004 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen[7] voorziet in een gemeenschappelijke regeling in het kader waarvan de lidstaten elkaar bijstand verlenen en samenwerken met de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de accijnswetgeving en, in tegenovergestelde zin, de bestrijding van de ontduiking van accijnsrechten en de daaruit voortvloeiende verstoringen van de interne markt. Deze verordening moet op een aantal punten worden gewijzigd in het licht van de opgedane ervaringen en recente ontwikkelingen. Gelet op het aantal wijzigingen dat moet worden doorgevoerd, is het omwille van de duidelijkheid dienstig de verordening in haar geheel te vervangen. 5. Voor de voltooiing van de interne markt blijft een regeling voor administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen een noodzaak. 6. Om redenen van effectiviteit, snelheid en kosten is het van wezenlijk belang dat elektronische middelen bij de inlichtingenuitwisseling een grotere rol krijgen. Gelet op het repetitieve karakter van bepaalde verzoeken en de taalkundige verscheidenheid in de Unie is het belangrijk ervoor te zorgen dat bij de inlichtingenuitwisseling op grotere schaal gebruik wordt gemaakt van standaardformats, zodat verzoeken om inlichtingen sneller kunnen worden behandeld. Dit kan het beste worden bereikt door systematischer gebruik te maken van het geautomatiseerde systeem dat is opgezet bij Beschikking nr. 1152/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2003 betreffende geautomatiseerde verwerking van gegevens inzake het verkeer van en de controle op accijnsgoederen[8]. Dit systeem biedt thans grotere mogelijkheden dan bij de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 2073/2004 en zal nog verder worden ontwikkeld. Het is derhalve dienstig dat de lidstaten er zoveel mogelijk gebruik van maken. 7. Om een getrouw beeld te krijgen van de accijnsaangelegenheden van sommige personen is een verreikende uitwisseling van inlichtingen op dat gebied noodzakelijk, maar de lidstaten mogen ook niet vrijelijk "fishing expeditions" verrichten of om inlichtingen verzoeken waarvan het niet waarschijnlijk is dat zij van belang zijn voor de accijnsaangelegenheden van een bepaalde persoon of een welomschreven groep of categorie van personen. 8. Ten behoeve van een degelijke coördinatie van de informatiestromen dienen de bepalingen van Verordening (EG) nr. 2073/2004 die voorzien in één aanspreekpunt in iedere lidstaat, te worden gehandhaafd. Aangezien er om redenen van efficiency rechtstreeksere contacten tussen autoriteiten en ambtenaren vereist kunnen zijn, dienen ook de bepalingen betreffende delegatie en de aanwijzing van bevoegde ambtenaren te worden gehandhaafd. 9. Opdat de noodzakelijke inlichtingen tijdig beschikbaar zouden zijn, dienen de bepalingen van Verordening (EG) nr. 2073/2004 volgens welke de aangezochte autoriteit zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen een bepaalde termijn moet handelen, te worden gehandhaafd. De termijn voor de verstrekking van inlichtingen waarover de aangezochte lidstaat al beschikt, moet evenwel korter zijn dan de standaardtermijn. 10. Ten behoeve van een efficiënt toezicht op de accijnsprocedures bij grensoverschrijdend vervoer dient zoals voorheen in de mogelijkheid van gelijktijdige controles door de lidstaten alsook in de aanwezigheid van ambtenaren van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat te worden voorzien, in het kader van de administratieve samenwerking. 11. Om moeilijkheden met de notificatie van administratieve beslissingen en maatregelen in het buitenland aan te pakken, moeten de desbetreffende bepalingen van Verordening (EG) nr. 2073/2004 eveneens worden gehandhaafd. 12. Met het oog op een doeltreffende fraudebestrijding dienen de bepalingen betreffende de uitwisseling van inlichtingen zonder voorafgaand verzoek te worden gehandhaafd. Ter vergemakkelijking van deze uitwisseling dient te worden gespecificeerd voor welke categorieën van inlichtingen in een verplichte uitwisseling moet worden voorzien. 13. De lidstaten moeten de mogelijkheid blijven hebben om facultatief inlichtingen uit te wisselen die noodzakelijk zijn voor de juiste toepassing van de accijnswetgeving, in het geval dat deze inlichtingen buiten de categorieën van inlichtingen vallen die automatisch worden uitgewisseld. 14. Terugmelding is een geschikte manier om te verzekeren dat de kwaliteit van de uitgewisselde inlichtingen constant verbetert. Daarom dient een kader voor terugmelding te worden opgezet. 15. Voor de goede werking van het accijnsstelsel en de fraudebestrijding is het absoluut noodzakelijk dat de lidstaten bepaalde gespecificeerde gegevens over vergunningen betreffende marktdeelnemers en entrepots in elektronische vorm opslaan. Zo worden een snelle uitwisseling van deze inlichtingen tussen de lidstaten en een geautomatiseerde toegang ertoe mogelijk. Dit kan worden gerealiseerd door gebruik te maken van de gegevens die al zijn opgenomen in de nationale geautomatiseerde accijnssystemen, door de ontwikkeling van risicoanalyse waarbij de nationale gegevens over accijnsmarktdeelnemers en het door hen verrichte vervoer van accijnsgoederen binnen de Unie beter worden benut, alsook door het opnemen van een reeks gegevens van belastingplichtigen en de door hen verrichte handelingen. 16. Teneinde te garanderen dat de in de elektronische databanken opgeslagen gegevens betrouwbaar zijn, dient te worden bepaald dat zij regelmatig moeten worden geactualiseerd. 17. Marktdeelnemers moeten de controles die noodzakelijk zijn om accijnsgoederen te kunnen overbrengen, snel kunnen uitvoeren. Zij moeten de mogelijkheid krijgen om de geldigheid van accijnsnummers elektronisch te laten bevestigen via een centraal register dat door de Commissie wordt geëxploiteerd en teruggrijpt op de gegevens in de nationale databanken. 18. Nationale voorschriften betreffende het bankgeheim kunnen de efficiency van de mechanismen waarin deze verordening voorziet, belemmeren. Daarom mogen de lidstaten niet het recht hebben om de verstrekking van inlichtingen te weigeren op de enkele grond van dergelijke voorschriften. 19. Deze verordening mag geen afbreuk doen aan andere op EU-niveau vastgestelde maatregelen ter bestrijding van onregelmatigheden en fraude op het gebied van accijnzen, maar dient deze aan te vullen. 20. Het is gebleken dat de bepalingen betreffende de uitwisseling van inlichtingen met derde landen, onder bepaalde voorwaarden, met name wat gegevensbescherming betreft, bevorderlijk zijn geweest voor de juiste toepassing van de accijnswetgeving en zij moeten daarom worden gehandhaafd. 21. Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens[9] is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de lidstaten in het kader van deze verordening. Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens[10] is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de Commissie in het kader van deze verordening. 22. Ten behoeve van een effectieve toepassing van deze verordening kan het noodzakelijk zijn de reikwijdte te beperken van bepaalde rechten en verplichtingen die zijn vastgesteld in Richtlijn 95/46/EG, in het bijzonder de in artikel 10, artikel 11, lid 1, en de artikelen 12 en 21 omschreven rechten, ter vrijwaring van de in artikel 13, lid 1, onder e), van die richtlijn bedoelde belangen, rekening houdende met de potentiële inkomstenderving voor de lidstaten en het cruciale belang van de onder deze verordening vallende gegevens voor een efficiënte fraudebestrijding. De lidstaten moeten de verplichting hebben deze beperkingen toe te passen voor zover zij noodzakelijk en evenredig zijn. 23. Teneinde uniforme voorwaarden voor de uitvoering van de artikelen 8, 16, 19, 20, 21 en 34 van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en van de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren[11]. 24. De onderzoeksprocedure moet worden gebruikt voor de vaststelling van die uitvoeringshandelingen, aangezien het gaat om maatregelen van algemene strekking in de zin van artikel 2, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 182/2011. 25. Er moet worden voorzien in de follow-up en de evaluatie van de werking van deze verordening. Daarom wordt bepaald dat de lidstaten statistieken en andere gegevens moeten verzamelen en dat de Commissie periodieke rapporten moet opstellen. 26. Verordening (EG) nr. 2073/2004 van de Raad van 16 november 2004 moet worden ingetrokken. 27. Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de vereenvoudiging en versterking van de administratieve samenwerking tussen de lidstaten, die een geharmoniseerde aanpak vereist, niet voldoende door de lidstaten alleen kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de gewenste eenvormigheid en doeltreffendheid beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. 28. Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, met name het recht op bescherming van persoonsgegevens (artikel 8). Gelet op de in deze verordening vastgestelde grenzen gaat de verwerking van dergelijke gegevens in het kader van deze verordening niet verder dan nodig en evenredig is voor de bescherming van de legitieme fiscale belangen van de lidstaten, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: Hoofdstuk I Algemene bepalingen Artikel 1 Onderwerp en toepassingsgebied 29. Bij deze verordening worden de voorwaarden vastgesteld waaronder de bevoegde autoriteiten die in de lidstaten met de toepassing van de accijnswetgeving belast zijn, onderling en met de Commissie samenwerken om de naleving van die wetgeving te waarborgen. Daartoe worden bij deze verordening regels en procedures vastgesteld, die de bevoegde autoriteiten in de lidstaten in staat stellen samen te werken alsmede inlichtingen uit te wisselen, langs elektronische weg of anderszins, die nodig zijn voor de handhaving van de accijnswetgeving. 30. Deze verordening laat de toepassing in de lidstaten van de voorschriften inzake de wederzijdse rechtshulp in strafzaken onverlet. Zij laat de vervulling van eventuele verplichtingen inzake wederzijdse bijstand die voortvloeien uit andere rechtsinstrumenten, inclusief bilaterale of multilaterale overeenkomsten, onverlet. Artikel 2 Definities Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: 1) "bevoegde autoriteit": de overeenkomstig artikel 3, lid 1, aangewezen autoriteit; 2) "verzoekende autoriteit": het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken van een lidstaat of iedere verbindingsdienst of bevoegde ambtenaar van die lidstaat die namens de bevoegde autoriteit om bijstand verzoekt; 3) "aangezochte autoriteit": het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken van een lidstaat of iedere verbindingsdienst of bevoegde ambtenaar van die lidstaat die namens de bevoegde autoriteit om bijstand wordt verzocht; 4) "accijnsbureau": ieder bureau waar bepaalde door de accijnsvoorschriften opgelegde formaliteiten vervuld kunnen worden; 5) "aan een voorval gerelateerde automatische uitwisseling": het systematisch en zonder voorafgaand verzoek verstrekken van inlichtingen over een belangwekkend voorval volgens een vooraf bepaalde structuur aan een andere lidstaat, indien en wanneer deze inlichtingen beschikbaar worden, met uitzondering van de uitwisseling van inlichtingen als bedoeld in artikel 21 van Richtlijn 2008/118/EG; 6) "regelmatige automatische uitwisseling": het systematisch en zonder voorafgaand verzoek verstrekken van inlichtingen volgens een vooraf bepaalde structuur aan een andere lidstaat, met regelmatige, vooraf vastgestelde tussenpozen; 7) "spontane uitwisseling": het zonder voorafgaand verzoek verstrekken van inlichtingen aan een andere lidstaat, niet bedoeld onder punten 5) en 6); 8) "geautomatiseerd systeem": het bij Beschikking nr. 1152/2003/EG vastgestelde geautomatiseerde systeem voor het verkeer van en de controle op accijnsgoederen; 9) "persoon": een natuurlijk persoon, een rechtspersoon en iedere vereniging van personen die geen rechtspersoonlijkheid bezit maar krachtens het Unierecht of het nationale recht wel bevoegd is rechtshandelingen te verrichten; 10) "marktdeelnemer": een persoon die zich in het kader van zijn bedrijf bezighoudt met activiteiten die onder de accijnswetgeving vallen, ongeacht of hij daarvoor een vergunning heeft of niet; 11) "langs elektronische weg": iedere vorm van elektronische apparatuur die gegevens kan verwerken (daaronder begrepen verzenden en comprimeren) en opslaan, met inbegrip van het in punt 8 gedefinieerde geautomatiseerde systeem; 12) "accijnsnummer": het identificatienummer dat door een lidstaat voor accijnsdoeleinden is toegewezen aan de records van de in artikel 19, lid 1, onder a) en b), bedoelde marktdeelnemers en plaatsen; 13) "overbrenging van accijnsgoederen binnen de Unie": vervoer van accijnsgoederen tussen twee of meer lidstaten onder schorsing van accijns in de zin van hoofdstuk IV van Richtlijn 2008/118/EG of van tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen in de zin van hoofdstuk V, afdeling 2, van Richtlijn 2008/118/EG; 14) "administratief onderzoek": alle door ambtenaren of bevoegde autoriteiten bij de uitoefening van hun taken verrichte controles, onderzoeken en andere acties gericht op het waarborgen van de juiste toepassing van de accijnswetgeving; 15) "CCN/CSI-netwerk": het op het gemeenschappelijk communicatienetwerk (CCN) met gemeenschappelijke systeeminterface (CSI) gebaseerde gemeenschappelijk platform dat de Unie ontwikkeld heeft voor het elektronische berichtenverkeer tussen de autoriteiten die bevoegd zijn op het gebied van douane en belastingen; 16) "accijnzen": de rechten als bedoeld in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/118/EG; 17) "document voor wederzijdse administratieve bijstand": een document dat is opgesteld in het geautomatiseerde systeem en wordt gebruikt voor de uitwisseling van inlichtingen overeenkomstig artikel 8, artikel 15 of artikel 16 alsook voor de follow-up overeenkomstig artikel 8 of artikel 16; 18) "document voor wederzijdse administratieve bijstand in de noodprocedure": een papieren document dat wordt gebruikt voor de uitwisseling van inlichtingen overeenkomstig artikel 8 of artikel 15, wanneer het geautomatiseerde systeem niet beschikbaar is; 19) "gelijktijdige controle": de gecoördineerde controle, met betrekking tot de accijnswetgeving, van de aangelegenheden van een marktdeelnemer of van onderling verbonden personen door ten minste twee deelnemende lidstaten die daarbij gemeenschappelijke of complementaire belangen hebben. Artikel 3 Bevoegde autoriteiten 1. Elke lidstaat wijst de bevoegde autoriteit aan namens welke deze verordening wordt toegepast. Hij stelt de Commissie onverwijld in kennis van die aanwijzing alsook van iedere latere wijziging dienaangaande. 2. De Commissie stelt een lijst van alle bevoegde autoriteiten ter beschikking en maakt deze informatie bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie. Artikel 4 Centrale verbindingsbureaus voor accijnszaken en verbindingsdiensten 1. Elke lidstaat wijst een centraal verbindingsbureau voor accijnszaken aan dat bij delegatie de primaire verantwoordelijkheid draagt voor de contacten met de andere lidstaten op het gebied van de administratieve samenwerking. Hij stelt de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten hiervan in kennis. Het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken kan ook worden aangewezen als het bureau dat verantwoordelijk is voor de contacten met de Commissie. 2. De bevoegde autoriteit van elke lidstaat kan, naast het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken, verbindingsdiensten met een specifieke territoriale of een gespecialiseerde functionele bevoegdheid aanwijzen die op grond van deze verordening zijn gemachtigd rechtstreeks inlichtingen uit te wisselen. Het is de taak van het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken om een actuele lijst van deze diensten bij te houden en deze lijst aan de centrale verbindingsbureaus voor accijnszaken van de andere betrokken lidstaten beschikbaar te stellen. Artikel 5 Bevoegde ambtenaren 1. De bevoegde autoriteit van elke lidstaat kan, onder de door de lidstaat vastgestelde voorwaarden, bevoegde ambtenaren aanwijzen die op grond van deze verordening rechtstreeks inlichtingen kunnen uitwisselen. De bevoegde autoriteit kan de reikwijdte van die delegatie beperken. Het is de taak van het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken om een actuele lijst van deze ambtenaren bij te houden en deze lijst aan de centrale verbindingsbureaus voor accijnszaken van de andere betrokken lidstaten beschikbaar te stellen. 2. Ambtenaren die uit hoofde van de artikelen 12 en 13 inlichtingen uitwisselen, worden geacht over de vereiste bevoegdheid voor de toepassing van die artikelen te beschikken, overeenkomstig de door de bevoegde autoriteiten bepaalde voorwaarden. Artikel 6 Verplichtingen van het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken, verbindingsdiensten en bevoegde ambtenaren 1. Het centrale verbindingsbureau draagt de primaire verantwoordelijkheid voor de uitwisseling van inlichtingen over het accijnsgoederenverkeer en draagt in het bijzonder de primaire verantwoordelijkheid voor: a) de uitwisseling van inlichtingen overeenkomstig artikel 8; b) de doorgifte van notificaties van administratieve beslissingen en maatregelen op verzoek van lidstaten overeenkomstig artikel 14; c) verplichte uitwisselingen van inlichtingen overeenkomstig artikel 15; d) facultatieve spontane uitwisselingen van inlichtingen overeenkomstig artikel 16; e) de voorlegging van rapporten over de follow-upmaatregelen overeenkomstig artikel 8, lid 5, en artikel 16, lid 2; f) de uitwisseling van gegevens die in de in artikel 19 bedoelde elektronische databank zijn opgeslagen; g) de verstrekking van statistische en andere gegevens overeenkomstig artikel 34. 2. Wanneer een verbindingsdienst of een bevoegde ambtenaar een verzoek of een antwoord op een verzoek om bijstand verzendt of ontvangt, stelt hij het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken van zijn eigen lidstaat hiervan overeenkomstig de bepalingen van deze lidstaat in kennis. 3. Wanneer een verbindingsdienst of een bevoegde ambtenaar een verzoek om bijstand ontvangt dat een optreden buiten zijn territoriale bevoegdheid of ambtsgebied vereist, geeft hij het verzoek onmiddellijk door aan het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken van zijn eigen lidstaat en de bevoegde ambtenaar van de verantwoordelijke verbindingsdienst, en stelt hij de verzoekende autoriteit hiervan in kennis. In dat geval vangen de in artikel 11 bedoelde termijnen aan op de dag nadat het verzoek om bijstand aan het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken en de bevoegde ambtenaar van de verantwoordelijke verbindingsdienst is doorgezonden, doch uiterlijk een week na de ontvangst van het verzoek als bedoeld in de eerste zin van dit lid. Artikel 7 Inlichtingen of documenten verkregen met toestemming of op verzoek van een rechterlijke instantie 1. De verstrekking van inlichtingen of documenten die de aangezochte autoriteit heeft verkregen in het kader van door haar verrichte handelingen met toestemming of op verzoek van een rechterlijke instantie, is niet uitgesloten van de verplichting tot het verlenen van bijstand. 2. Voor de verstrekking van deze inlichtingen aan de verzoekende autoriteit moet de voorafgaande toestemming van de rechterlijke instantie worden verkregen indien die toestemming krachtens de nationale wetgeving vereist is. Hoofdstuk IISamenwerking op verzoek Artikel 8 Algemene taken van de aangezochte autoriteit 1. Op verzoek van de verzoekende autoriteit verstrekt de aangezochte autoriteit de voor de handhaving van de accijnswetgeving vereiste inlichtingen, ook wanneer het verzoek een welbepaald geval of verscheidene welbepaalde gevallen betreft, in het bijzonder aangaande overbrengingen van accijnsgoederen binnen de Unie. 2. Met het oog op de in lid 1 bedoelde verstrekking van inlichtingen laat de aangezochte autoriteit de vereiste administratieve onderzoeken uitvoeren om deze inlichtingen te verkrijgen. 3. Het in lid 1 bedoelde verzoek kan een met redenen omkleed verzoek om een specifiek administratief onderzoek omvatten. Indien de aangezochte autoriteit van oordeel is dat geen administratief onderzoek nodig is, stelt zij de verzoekende autoriteit onverwijld in kennis van de redenen waarop zij haar oordeel baseert. 4. Voor het verkrijgen van de gevraagde inlichtingen of het verrichten van het gevraagde administratieve onderzoek gaat de aangezochte autoriteit, of een andere administratieve autoriteit waartoe zij zich heeft gericht, te werk als handelde zij te eigen behoeve of op verzoek van een andere autoriteit van haar eigen lidstaat. 5. De aangezochte autoriteit kan de verzoekende autoriteit vragen om een rapport over de follow-upmaatregelen die de verzoekende lidstaat heeft genomen op basis van de verstrekte inlichtingen. Indien een dergelijk verzoek is gedaan, zendt de verzoekende autoriteit, zonder afbreuk te doen aan de in haar lidstaat geldende voorschriften inzake geheimhouding en gegevensbescherming, en mits dit geen onevenredige lasten veroorzaakt, zo spoedig mogelijk een dergelijk rapport. Artikel 9 Vorm van het verzoek en het antwoord 1. Verzoeken om inlichtingen en om administratieve onderzoeken overeenkomstig artikel 8 en antwoorden op dergelijke verzoeken worden uitgewisseld met behulp van een document voor wederzijdse administratieve bijstand, behoudens lid 4 van dit artikel. Wanneer het geautomatiseerde systeem niet beschikbaar is, wordt gebruik gemaakt van het document voor wederzijdse administratieve bijstand in de noodprocedure in plaats van het document voor wederzijdse administratieve bijstand. 2. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast betreffende a) de structuur en de inhoud van de documenten voor wederzijdse administratieve bijstand; b) de voorschriften en procedures voor de uitwisseling van documenten voor wederzijdse administratieve bijstand; c) het model en de inhoud van de documenten voor wederzijdse administratieve bijstand in de noodprocedure; d) de voorschriften en procedures voor het gebruik van het document voor wederzijdse administratieve bijstand. De Commissie kan ook uitvoeringshandelingen vaststellen om de structuur en de inhoud van het in artikel 8, lid 5, bedoelde rapport te bepalen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 35, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. 3. Elke lidstaat bepaalt in welke situaties het geautomatiseerd systeem als niet beschikbaar is te beschouwen. 4. Wanneer het ondoenlijk is om gebruik te maken van het document voor wederzijdse administratieve bijstand, kan de uitwisseling van berichten geheel of gedeeltelijk via andere middelen geschieden. In dergelijke uitzonderlijke gevallen dient het bericht vergezeld te gaan van een verklaring waarom het ondoenlijk was om gebruik te maken van het document voor wederzijdse administratieve bijstand. Artikel 10 Verstrekking van documenten 1. Overeenkomstig artikel 8 te verstrekken documenten worden, ongeacht de inhoud ervan, bij het in artikel 9, lid 1, bedoelde document voor wederzijdse bijstand gevoegd. Wanneer dit evenwel onmogelijk of ondoenlijk is, worden de documenten langs elektronische of andere weg verstrekt. 2. De aangezochte autoriteit is er alleen toe gehouden originele documenten te verstrekken wanneer die documenten voor de doeleinden van de verzoekende autoriteit vereist zijn en de geldende bepalingen van de lidstaat waar de autoriteit is gevestigd, zich daar niet tegen verzetten. Artikel 11 Termijnen 1. De aangezochte autoriteit gaat zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk drie maanden na de datum van ontvangst van het verzoek, over tot het verstrekken van de in artikel 8 bedoelde inlichtingen. Ingeval deze inlichtingen de aangezochte autoriteit echter reeds ter beschikking staan, wordt deze termijn ingekort tot één maand. 2. Voor bijzondere categorieën gevallen kunnen de aangezochte en de verzoekende autoriteit andere dan de in lid 1 vastgestelde termijnen overeenkomen. 31. Wanneer de aangezochte autoriteit niet binnen de in lid 1 vastgestelde termijn aan het verzoek kan voldoen, deelt zij de verzoekende autoriteit met behulp van een document voor wederzijdse administratieve bijstand binnen één maand mee waarom zij de termijn niet kan nakomen en wanneer zij denkt aan het verzoek te kunnen voldoen. Artikel 12 Deelname van ambtenaren van andere lidstaten aan administratieve onderzoeken 1. De verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit kunnen overeenkomen dat, met het oog op de uitwisseling van de voor de handhaving van de accijnswetgeving vereiste inlichtingen, door de verzoekende autoriteit gemachtigde ambtenaren, onder de door de aangezochte autoriteit vastgestelde voorwaarden, aanwezig mogen zijn in de kantoren waar de administratieve autoriteiten van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit gevestigd is, hun taken vervullen, of op iedere andere plaats waar die autoriteiten hun taken vervullen. Indien de verlangde inlichtingen in bescheiden staan waartoe de ambtenaren van de aangezochte autoriteit toegang hebben, ontvangen de ambtenaren van de verzoekende autoriteit afschriften daarvan. 2. De verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit kunnen overeenkomen dat, met het oog op de uitwisseling van de voor de handhaving van de accijnswetgeving vereiste inlichtingen, door de verzoekende autoriteit aangewezen ambtenaren, onder de door de aangezochte autoriteit vastgestelde voorwaarden, aanwezig mogen zijn bij de administratieve onderzoeken die op het grondgebied van de aangezochte lidstaat worden uitgevoerd. Wanneer zulks is overeengekomen, kunnen de ambtenaren van de verzoekende autoriteit toegang krijgen tot dezelfde plaatsen en bescheiden als de ambtenaren van de aangezochte autoriteit, door tussenkomst van deze ambtenaren en alleen met het oog op de uitvoering van het administratieve onderzoek. De ambtenaren van de verzoekende autoriteit mogen in geen geval de aan de ambtenaren van de aangezochte autoriteit verleende controlebevoegdheden uitoefenen. 3. De ambtenaren van de verzoekende autoriteit die uit hoofde van de leden 1 en 2 in een andere lidstaat aanwezig zijn, dienen te allen tijde een schriftelijke opdracht te kunnen voorleggen waarin hun identiteit en hun officiële hoedanigheid zijn vermeld. Artikel 13 Gelijktijdige controles 1. Met het oog op de uitwisseling van de voor de handhaving van de accijnswetgeving vereiste inlichtingen kunnen twee of meer lidstaten, op basis van een risicoanalyse, overeenkomen om ieder op zijn eigen grondgebied over te gaan tot gelijktijdige controles van de aangelegenheden, wat de accijnzen betreft, van een of meer marktdeelnemers of andere personen die voor die lidstaten een gemeenschappelijk of complementair belang vertegenwoordigen, wanneer dergelijke controles efficiënter lijken dan door slechts één lidstaat uitgevoerde controles. 2. Teneinde een overeenkomst als bedoeld in lid 1 tot stand te brengen, dient de bevoegde autoriteit van een lidstaat een daartoe strekkend voorstel in bij de bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaten. In dit voorstel: a) worden de dossiers waarvoor een gelijktijdige controle wordt voorgesteld, gespecificeerd; b) wordt de identiteit van iedere individuele persoon ter zake waarvan een dergelijke controle moet worden verricht, vermeld; c) worden de argumenten ter onderbouwing van de noodzaak van een gemeenschappelijke controle, vermeld; d) wordt het tijdsbestek waarbinnen een dergelijke controle moet plaatsvinden, gespecificeerd. 3. Bij ontvangst van het in lid 2 bedoelde voorstel beslissen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten of zij aan de gelijktijdige controle willen deelnemen en zij delen de bevoegde autoriteit die het voorstel heeft gedaan, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk een maand na ontvangst van het voorstel, hun beslissing mee. Als wordt beslist niet deel te nemen aan een gelijktijdige controle, wordt deze beslissing met redenen omkleed. 4. Wanneer een overeenkomst als bedoeld in lid 1 tot stand is gekomen, wijst iedere bevoegde autoriteit die bij die overeenkomst is betrokken, een vertegenwoordiger aan die belast wordt met het toezicht op en de coördinatie van de gelijktijdige controle. 5. Na afloop van een gelijktijdige controle stellen de bevoegde autoriteiten de centrale verbindingsbureaus voor accijnszaken van de andere lidstaten onverwijld in kennis van alle gedurende de gelijktijdige controle geconstateerde methoden en praktijken die daadwerkelijk of vermoedelijk werden gebruikt voor het overtreden van de accijnswetgeving, wanneer deze informatie voor andere lidstaten van bijzonder belang geacht kan worden te zijn. Artikel 14 Verzoek tot notificatie van administratieve beslissingen en maatregelen 1. Op verzoek van de verzoekende autoriteit gaat de aangezochte autoriteit, overeenkomstig de in haar lidstaat geldende voorschriften betreffende soortgelijke notificaties, over tot notificatie aan de geadresseerde van alle door de administratieve autoriteiten van de verzoekende lidstaat genomen beslissingen en maatregelen die betrekking hebben op de toepassing van de accijnswetgeving. De eerste alinea van dit lid en de leden 2, 3 en 4 van dit artikel zijn niet van toepassing op documenten als bedoeld in artikel 8 van Richtlijn 2010/24/EU. 2. In het in lid 1 bedoelde verzoek tot notificatie worden het voorwerp van de beslissing of de maatregel waarvan kennis moet worden gegeven, alsook de naam, het adres en alle overige gegevens die nodig zijn voor de identificatie van de geadresseerde, vermeld. 3. De aangezochte autoriteit stelt de verzoekende autoriteit onverwijld in kennis van het gevolg dat zij aan het in lid 1 bedoelde verzoek tot notificatie heeft gegeven en van de datum waarop de notificatie van de beslissing of maatregel aan de geadresseerde heeft plaatsgevonden. 4. Wanneer de aangezochte autoriteit geen gevolg kan geven aan het in lid 1 bedoelde verzoek tot notificatie, stelt zij de verzoekende autoriteit daarvan schriftelijk in kennis binnen één maand na ontvangst van het verzoek. De aangezochte autoriteit mag niet weigeren om gevolg te geven aan een dergelijk verzoek op grond van de inhoud van de te notificeren beslissing of maatregel. Hoofdstuk IIIUitwisseling van inlichtingen zonder voorafgaand verzoek Artikel 15 Verplichte uitwisseling van inlichtingen 1. De bevoegde autoriteit van iedere lidstaat verstrekt, zonder voorafgaand verzoek, bij wijze van regelmatige automatische uitwisseling of aan een voorval gerelateerde automatische uitwisseling, de bevoegde autoriteit van alle andere betrokken lidstaten de voor de handhaving van de accijnswetgeving vereiste inlichtingen in de volgende gevallen: a) wanneer er in een andere lidstaat vermoedelijk of daadwerkelijk een onregelmatigheid of een inbreuk op het gebied van de accijnswetgeving heeft plaatsgevonden; b) wanneer een onregelmatigheid of een inbreuk op het gebied van de accijnswetgeving die vermoedelijk of daadwerkelijk op het grondgebied van een lidstaat heeft plaatsgevonden, vertakkingen in een andere lidstaat zou kunnen hebben; c) wanneer er in een andere lidstaat gevaar voor fraude of accijnsderving bestaat; d) wanneer er zich tijdens een overbrenging van accijnsgoederen binnen de Unie een buitengewoon voorval heeft voorgedaan, dat niet is gedefinieerd in Richtlijn 2008/118/EG en gevolgen kan hebben voor de berekening van de accijnsschuld van een marktdeelnemer. 2. Wanneer de in lid 1 bedoelde inlichtingen betrekking hebben op een overbrenging van accijnsgoederen binnen de Unie, worden de inlichtingen verstrekt met behulp van een document voor wederzijdse administratieve bijstand, behoudens het bepaalde in lid 3. Wanneer het evenwel ondoenlijk is om gebruik te maken van dat document, kan de uitwisseling van berichten uitzonderlijk geheel of gedeeltelijk via andere middelen geschieden. In dergelijke gevallen dient het bericht vergezeld te gaan van een verklaring waarom het ondoenlijk was om gebruik te maken van het document voor wederzijdse administratieve bijstand. 3. Wanneer het geautomatiseerde systeem niet beschikbaar is, wordt gebruik gemaakt van het document voor wederzijdse administratieve bijstand in de noodprocedure in plaats van het in lid 2 bedoelde document. 4. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast betreffende: a) de exacte categorieën inlichtingen die moeten worden uitgewisseld overeenkomstig artikel 15, lid 1; b) de frequentie van de regelmatige uitwisseling van elke categorie inlichtingen; c) de structuur en de inhoud van de documenten voor wederzijdse administratieve bijstand; d) de vorm en de inhoud van het document voor wederzijdse administratieve bijstand in de noodprocedure; e) de voorschriften en procedures voor de uitwisseling van de onder c) en d) bedoelde documenten. Voor de toepassing van lid 3 van dit artikel kan de Commissie ook uitvoeringshandelingen vaststellen om te bepalen in welke situaties de bevoegde autoriteiten het geautomatiseerde systeem als niet beschikbaar kunnen beschouwen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 35, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Artikel 16 Facultatieve uitwisseling van inlichtingen 1. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten kunnen elkaar in ieder geval zonder voorafgaand verzoek door middel van spontane uitwisseling alle voor de handhaving van de accijnswetgeving vereiste inlichtingen doorgeven waarvan zij kennis hebben en die niet onder artikel 15 vallen. Zij kunnen daarvoor gebruik maken van het geautomatiseerde systeem waar dat systeem dergelijke inlichtingen kan verwerken. 2. De autoriteit die overeenkomstig lid 1 inlichtingen aan een andere autoriteit heeft doorgegeven, kan die andere autoriteit vragen om een rapport over de follow-upmaatregelen die de verzoekende lidstaat heeft genomen op basis van de verstrekte inlichtingen. Indien een dergelijk verzoek is gedaan, zendt de andere autoriteit, zonder afbreuk te doen aan de in haar lidstaat geldende voorschriften inzake geheimhouding en gegevensbescherming, en mits dit geen onevenredige administratieve lasten veroorzaakt, zo spoedig mogelijk een dergelijk rapport. 3. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast betreffende: a) de structuur en de inhoud van de documenten voor wederzijdse administratieve bijstand om de meest gangbare vormen van inlichtingen als bedoeld in lid 1 hierin te kunnen opnemen; b) de voorschriften en procedures voor de uitwisseling van het document voor wederzijdse administratieve bijstand. De Commissie kan ook uitvoeringshandelingen vaststellen om de structuur en de inhoud van het in lid 2 bedoelde rapport te bepalen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 35, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Artikel 17 Verplichting van de lidstaten tot vergemakkelijking van de inlichtingenuitwisseling zonder voorafgaand verzoek De lidstaten nemen de nodige administratieve en organisatorische maatregelen om de uitwisseling van inlichtingen uit hoofde van dit hoofdstuk te vergemakkelijken. Artikel 18 Begrenzing van verplichtingen Lidstaten kunnen er niet toe verplicht worden om voor de toepassing van dit hoofdstuk aan marktdeelnemers nieuwe verplichtingen in verband met het vergaren van inlichtingen op te leggen, noch om onevenredige administratieve lasten te dragen. Hoofdstuk IVOpslag en uitwisseling van elektronische gegevens over marktdeelnemers Artikel 19 Opslag en uitwisseling van gegevens over vergunningen betreffende marktdeelnemers en entrepots 1. De bevoegde autoriteit van iedere lidstaat houdt een elektronische databank bij met de volgende registers: a) een register van marktdeelnemers die tot een van de volgende categorieën behoren: i) erkende entrepothouders in de zin van artikel 4, punt 1, van Richtlijn 2008/118/EG; ii) geregistreerde geadresseerden in de zin van artikel 4, punt 9, van Richtlijn 2008/118/EG; iii) geregistreerde afzenders in de zin van artikel 4, punt 10, van Richtlijn 2008/118/EG; b) een register van als belastingentrepot erkende plaatsen in de zin van artikel 4, punt 11, van Richtlijn 2008/118/EG. 2. De in lid 1 bedoelde registers bevatten de volgende gegevens: a) het door de bevoegde autoriteit verstrekte unieke accijnsnummer voor een marktdeelnemer of een plaats; b) de naam en het adres van de marktdeelnemer of de plaats; c) de categorie accijnsgoed (CAT) en/of de code accijnsgoed (EPC) als bedoeld in bijlage II, codelijst 11, van Verordening (EG) nr. 684/2009 van de producten waarop de vergunning betrekking heeft; d) de identificatie van het centraal verbindingsbureau voor accijnszaken of het accijnsbureau waarbij verdere inlichtingen kunnen worden verkregen; e) de datum met ingang waarvan de vergunning geldig is, gewijzigd werd en in voorkomend geval haar geldigheid verliest; f) voor een erkende entrepothouder, het belastingentrepot of de lijst van belastingentrepots waarvoor zijn vergunning geldt en, indien zulks is voorzien bij nationale wetgeving, een vermelding dat het hem is toegestaan een overbrenging in deeltransporten te splitsen overeenkomstig artikel 23 van Richtlijn 2008/118/EG of dat het hem is toegestaan accijnsgoederen te laten overbrengen naar een plaats van rechtstreekse aflevering overeenkomstig artikel 17, lid 2, van die richtlijn; g) voor een geregistreerde geadresseerde, indien zulks is voorzien bij nationale wetgeving, een vermelding dat het hem is toegestaan accijnsgoederen te laten overbrengen naar een plaats van rechtstreekse aflevering overeenkomstig artikel 17, lid 2, van Richtlijn 2008/118/EG; h) voor een geregistreerde geadresseerde als bedoeld in artikel 19, lid 3, van Richtlijn 2008/118/EG, de inhoud van de machtiging wat betreft de hoeveelheid accijnsgoederen, de identiteit van de afzender in de lidstaat van verzending en het tijdvak waarvoor de machtiging geldt; i) niettegenstaande punt h) wordt, voor een geregistreerde geadresseerde als bedoeld in artikel 19, lid 3, van Richtlijn 2008/118/EG, die gemachtigd is om wijn te ontvangen van afzenders die in aanmerking komen voor de ontheffing van artikel 40 van Richtlijn 2008/118/EG, de identiteit van de afzender in de lidstaat van verzending weggelaten. In de record wordt een vermelding van de ontheffing krachtens artikel 40 van Richtlijn 2008/118/EG gemaakt; j) voor belastingentrepots, de erkende entrepothouder of de lijst van erkende entrepothouders die voor het belastingentrepot een vergunning hebben. 3. Het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken of een verbindingsdienst van iedere lidstaat zien erop toe dat de gegevens in de nationale registers volledig, accuraat en actueel zijn. 4. De in lid 2 bedoelde gegevens in de respectieve nationale registers worden automatisch uitgewisseld via een centraal register. De Commissie exploiteert het register als een onderdeel van het geautomatiseerde systeem op zodanige wijze dat te allen tijde een correcte en actuele weergave van de door alle lidstaten in de nationale registers opgenomen gegevens is gegarandeerd. De centrale verbindingsbureaus voor accijnszaken of de verbindingsdiensten van de lidstaten stellen de Commissie tijdig in kennis van de inhoud van het nationale register alsook van alle wijzigingen daarin. Artikel 20 Inzage in en correctie van gegevens 1. De Commissie draagt er zorg voor dat personen die betrokken zijn bij de overbrenging van accijnsgoederen binnen de Unie, langs elektronische weg een bevestiging kunnen krijgen van de geldigheid van accijnsnummers die in het in artikel 19, lid 4, bedoelde centrale register zijn opgenomen. De Commissie zendt verzoeken van marktdeelnemers om correctie van deze gegevens door aan het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken of de verbindingsdienst die verantwoordelijk is voor de vergunning van die marktdeelnemer. 2. De centrale verbindingsbureaus voor accijnszaken of de verbindingsdiensten van de lidstaten dragen er zorg voor dat marktdeelnemers een bevestiging kunnen krijgen van de in artikel 19, lid 2, bedoelde gegevens die op hen betrekking hebben, alsook eventuele onjuistheden kunnen corrigeren. Artikel 21 Bewaring van gegevens 1. De bevoegde autoriteit van iedere lidstaat draagt er zorg voor dat de gegevens over het accijnsgoederenverkeer in de Unie worden bijgehouden en dat de records in de in artikel 19 gedefinieerde nationale databanken gedurende ten minste drie jaar worden bewaard, te rekenen vanaf het einde van het kalenderjaar waarin een overbrenging aanving, zodat deze gegevens in het kader van de bij deze verordening ingestelde procedures kunnen worden gebruikt. Gegevens die zijn verzameld via het geautomatiseerde systeem, worden op zodanige wijze in dat systeem opgeslagen dat zij binnen dat systeem kunnen worden opgevraagd en verder verwerkt naar aanleiding van een verzoek om inlichtingen als bedoeld in artikel 8. 2 Bij afloop van de toepasselijke bewaartermijn dienen de lidstaten de inhoud van de bewaarde records te schrappen of deze te archiveren in een vorm waarbij de identiteit van de betrokken marktdeelnemer(s) niet kan worden achterhaald. Artikel 22 Tenuitvoerlegging De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast betreffende: a) de technische details inzake de geautomatiseerde bijwerking van de in artikel 19, lid 1, bedoelde databanken en het in artikel 19, lid 4, bedoelde centrale register; b) de regels en procedures inzake de inzage in en de correctie van gegevens overeenkomstig artikel 20, lid 1. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 35, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Hoofdstuk VGemeenschappelijke voorwaarden betreffende de bijstand Artikel 23 Taalregeling De verzoeken om bijstand, waaronder de verzoeken tot notificatie, en de bijgevoegde stukken mogen gesteld zijn in een door de aangezochte en de verzoekende autoriteit overeengekomen taal. Deze verzoeken dienen slechts vergezeld te gaan van een vertaling in de officiële taal of één van de officiële talen van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd wanneer deze autoriteit de behoefte aan een vertaling heeft gemotiveerd. Artikel 24 Kwaliteit van de dienst 1 De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat de onderdelen van het geautomatiseerde systeem die voor de in deze verordening beschreven inlichtingenuitwisseling noodzakelijk zijn, operationeel zijn, naar behoren worden onderhouden en verder worden ontwikkeld. 2 De Commissie en de lidstaten sluiten een servicelevelagreement en stellen een veiligheidsbeleid voor het geautomatiseerde systeem vast. In het servicelevelagreement worden de technische kwaliteit en de kwantiteit van de door de Commissie en de lidstaten te verlenen diensten bepaald teneinde een veilige werking van alle onderdelen van het geautomatiseerde systeem en van de elektronische communicatie te garanderen alsook de verantwoordelijkheden voor de verdere ontwikkeling van het systeem te verdelen. Artikel 25 Algemene grenzen aan de taken van de aangezochte autoriteit 1. De aangezochte autoriteit van een lidstaat verstrekt de krachtens deze verordening gevraagde inlichtingen aan de verzoekende autoriteit van een andere lidstaat op voorwaarde dat de verzoekende autoriteit voor het verkrijgen van de inlichtingen eerst een beroep heeft gedaan op alle gebruikelijke bronnen die zij in de gegeven omstandigheden had kunnen benutten zonder het verkrijgen van het beoogde resultaat in gevaar te brengen. 2. Deze verordening legt de bevoegde autoriteiten van een lidstaat niet de verplichting op onderzoeken in te stellen of inlichtingen te verstrekken wanneer de wetgeving of de administratieve praktijk van die lidstaat de autoriteiten niet toestaat dergelijke onderzoeken in te stellen of zodanige inlichtingen in te winnen of te gebruiken voor de eigen doeleinden van die lidstaat. 3. De bevoegde autoriteit van een lidstaat kan weigeren inlichtingen te verstrekken indien de verzoekende lidstaat op wettelijke gronden niet in staat is gelijksoortige inlichtingen te verstrekken. 4. Het verstrekken van inlichtingen kan worden geweigerd indien dit zou leiden tot de onthulling van een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of van een fabrieks- of handelswerkwijze of indien de onthulling ervan in strijd zou zijn met de openbare orde. Lidstaten mogen niet weigeren inlichtingen over een marktdeelnemer te verstrekken uitsluitend omdat deze inlichtingen bij een bank, een andere financiële instelling of een als vertegenwoordiger, agent of trustee optredende persoon berusten, of omdat zij betrekking hebben op eigendomsbelangen in een rechtspersoon. 5. De aangezochte autoriteit stelt de verzoekende autoriteit in kennis van de redenen voor de afwijzing van een verzoek om bijstand. Daarnaast stellen zij de Commissie op jaarlijkse basis voor statistische doeleinden in kennis van de categorieën van redenen voor dergelijke afwijzingen. Artikel 26 Onkosten De lidstaten zien wederzijds af van iedere eis tot terugbetaling van uit de toepassing van deze verordening voortvloeiende onkosten, behalve voor eisen betreffende aan deskundigen uitbetaalde vergoedingen. Artikel 27 Minimumbedrag 1. De mogelijkheid om krachtens deze verordening om bijstand te verzoeken, kan worden onderworpen aan een drempel van een minimumbedrag dat verschuldigd is met betrekking tot accijnzen. 2. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen om de in lid 1 van dit artikel bedoelde drempel te bepalen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 35, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Artikel 28 Geheimhoudingsplicht, gegevensbescherming en gebruik van de krachtens deze verordening verstrekte inlichtingen 1. De uit hoofde van deze verordening door een lidstaat verstrekte of verzamelde inlichtingen of enige andere informatie waartoe een ambtenaar of andere werknemer dan wel een contractant toegang heeft gehad bij de uitoefening van zijn taken, vallen onder de geheimhoudingsplicht en genieten de bescherming waarin voor soortgelijke inlichtingen wordt voorzien bij de nationale wetgeving van de ontvangende lidstaat. 2. De in lid 1 bedoelde inlichtingen mogen voor de volgende doeleinden worden gebruikt: a) vaststelling van de belastbare grondslag voor de accijnzen; b) de inning of de administratieve controle van de accijnzen; c) het toezicht op het verkeer van accijnsgoederen; d) risicoanalyse op het gebied van de accijnzen; e) onderzoeken op het gebied van de accijnzen; f) de vaststelling van andere belastingen, rechten en heffingen die onder artikel 2 van Richtlijn 2010/24/EU vallen. De bevoegde autoriteit van de lidstaat die de inlichtingen verstrekt, staat evenwel toe dat deze inlichtingen in de lidstaat van de verzoekende autoriteit ook voor andere doeleinden worden gebruikt, indien de wetgeving van de lidstaat van de aangezochte autoriteit het gebruik van de inlichtingen voor soortgelijke doeleinden in die lidstaat toestaat. De in lid 1 bedoelde inlichtingen kunnen, binnen de grenzen van de nationale wetgeving, worden gebruikt in gerechtelijke of administratieve procedures die worden ingesteld wegens inbreuken op de belastingwetgeving en tot boetes kunnen leiden, onverminderd de voorschriften betreffende de rechten van de gedaagden en getuigen in deze procedures. 3. Wanneer de verzoekende autoriteit van mening is dat inlichtingen die zij van de aangezochte autoriteit heeft ontvangen, van nut kunnen zijn voor de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat, kan zij de inlichtingen aan deze autoriteit doorgeven. Zij stelt de aangezochte autoriteit daarvan in kennis. De aangezochte autoriteit kan het doorgeven van de inlichtingen aan een andere lidstaat afhankelijk maken van haar voorafgaande toestemming. 4. Op de in deze verordening bedoelde opslag of uitwisseling van inlichtingen zijn de nationale bepalingen tot uitvoering van Richtlijn 95/46/EG van toepassing. Voor de juiste toepassing van deze verordening beperken de lidstaten evenwel de reikwijdte van de verplichtingen en rechten neergelegd in artikel 10, artikel 11, lid 1, en de artikelen 12 en 21 van Richtlijn 95/46/EG, voor zover dit noodzakelijk is om de in artikel 13, lid 1, onder e), van die richtlijn bedoelde belangen te vrijwaren. Deze beperkingen dienen in verhouding te staan tot het belang in kwestie. Artikel 29 Gegevenstoegang van door de Commissie gemachtigde personen Aan personen die daartoe door de Commissie zijn gemachtigd, kan toegang worden verleend tot de in artikel 28, lid 4, bedoelde gegevens, doch uitsluitend voor zover dat nodig is voor het beheer, het onderhoud en de ontwikkeling van het CCN/CSI-netwerk en de exploitatie van het centrale register. Deze personen zijn onderworpen aan de geheimhoudingsplicht. De ingeziene gegevens worden beschermd als persoonsgegevens krachtens Verordening (EG) nr. 45/2001. Artikel 30 Bewijswaarde van de verkregen inlichtingen De verslagen, verklaringen en overige bescheiden of de voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of uittreksels daarvan, die door de ambtenaren van de aangezochte autoriteit zijn verkregen en aan de verzoekende autoriteit zijn doorgegeven overeenkomstig deze verordening, kunnen door de bevoegde instanties van de lidstaat van de verzoekende autoriteit als bewijs worden gebruikt op dezelfde voet als soortgelijke bescheiden die door een andere instantie van die lidstaat worden doorgegeven. Artikel 31 Verplichting tot samenwerking 1. Voor de toepassing van deze verordening nemen de lidstaten alle nodige maatregelen teneinde: a) een effectieve interne coördinatie tussen de in artikel 3 bedoelde bevoegde autoriteiten te verzekeren; b) te zorgen voor rechtstreekse samenwerking tussen de instanties die tot de onder a) bedoelde coördinatie zijn gemachtigd; c) de goede werking van de bij deze verordening ingestelde regeling voor de uitwisseling van inlichtingen te verzekeren. 2. De Commissie deelt alle voor de handhaving van de accijnswetgeving vereiste inlichtingen die zij ontvangt en die zij kan verstrekken, onverwijld aan de bevoegde autoriteit van elke lidstaat mee. Artikel 32 Betrekkingen met derde landen 1. Wanneer door een derde land aan de bevoegde autoriteit van een lidstaat inlichtingen zijn meegedeeld, kan laatstgenoemde deze doorgeven aan de bevoegde autoriteiten van elke andere lidstaat die in deze inlichtingen geïnteresseerd zouden kunnen zijn en in elk geval aan alle autoriteiten die erom verzoeken, mits de bijstandsregeling met het derde land in kwestie dat toestaat. Dergelijke inlichtingen kunnen ook aan de Commissie worden meegedeeld wanneer zij in het belang van de Unie zijn en dezelfde doeleinden als deze verordening hebben. 2. Mits een derde land er zich juridisch toe verbonden heeft de bijstand te verlenen die nodig is om bewijsmateriaal bijeen te brengen omtrent het onregelmatige karakter van verrichtingen die strijdig lijken met de accijnswetgeving, kunnen krachtens deze verordening verkregen inlichtingen aan dat derde land worden meegedeeld, met de toestemming van de bevoegde autoriteiten die deze hebben verstrekt, in overeenstemming met hun nationale wetgeving, voor dezelfde doeleinden als waarvoor deze inlichtingen zijn verstrekt en met inachtneming van Richtlijn 95/46/EG, met name de bepalingen betreffende de doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen, en de nationale wettelijke maatregelen tot uitvoering van de richtlijn. Artikel 33 Bijstand aan marktdeelnemers 1. De bevoegde autoriteiten van een lidstaat waarin een afzender van accijnsgoederen is gevestigd, kunnen aan deze afzender bijstand verlenen wanneer hij geen bericht van ontvangst als bedoeld in artikel 24, lid 4, van Richtlijn 2008/118/EG of, in de in artikel 33, lid 1, van die richtlijn bedoelde situaties, geen exemplaar van het in artikel 34 van die richtlijn bedoelde geleidedocument heeft ontvangen. Deze bijstandsverlening laat de fiscale verplichtingen van de afzender in kwestie onverlet. 2. Wanneer een lidstaat bijstand verleent overeenkomstig lid 1 en het nodig acht inlichtingen in te winnen bij een andere lidstaat, vraagt hij deze inlichtingen in overeenstemming met artikel 8. Deze andere lidstaat kan weigeren de gevraagde inlichtingen te verzamelen wanneer de afzender niet alle hem beschikbare middelen heeft aangewend om het bewijs te verkrijgen dat de overbrenging van de accijnsgoederen is geëindigd. Hoofdstuk VIEvaluatie en overgangs- en slotbepalingen Artikel 34 Evaluatie van de regeling, verzameling van operationele statistieken en rapportage 1. De lidstaten en de Commissie onderzoeken en evalueren de toepassing van deze verordening. Te dien einde stelt de Commissie regelmatig een bondig overzicht van de ervaringen van de lidstaten op, teneinde de bij deze verordening ingestelde regeling beter te laten functioneren. 2. De lidstaten verstrekken de Commissie de volgende gegevens: a) alle beschikbare informatie over hun ervaringen met de toepassing van deze verordening, met inbegrip van de statistische gegevens die nodig zijn voor de evaluatie ervan; b) alle beschikbare informatie over daadwerkelijke of vermoedelijke methoden of praktijken die worden gebruikt om de accijnswetgeving te overtreden, wanneer deze methoden of praktijken tekortkomingen of leemten in de werking van de in deze verordening vastgestelde procedures aan het licht brengen. Teneinde de doeltreffendheid van deze regeling voor administratieve samenwerking bij de handhaving van de accijnswetgeving en de bestrijding van accijnsontduiking en -fraude te beoordelen, kunnen de lidstaten de Commissie ook andere dan de in de eerste alinea bedoelde beschikbare inlichtingen verstrekken. De Commissie doet de door de lidstaten verstrekte inlichtingen toekomen aan de andere betrokken lidstaten. De verplichting tot verstrekking van inlichtingen en statistische gegevens mag geen onredelijke verhoging van de administratieve lasten meebrengen. 3. De Commissie mag voor operationele en statistische doeleinden rechtstreeks gegevens uit door het geautomatiseerde systeem gegenereerde berichten extraheren, behoudens artikel 28. 4. De door de lidstaten voor de toepassing van de leden 1 en 2 verstrekte informatie bevat geen individuele of persoonsgegevens. 5. Met het oog op de tenuitvoerlegging van dit artikel stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast om de door de lidstaten te verstrekken relevante statistische gegevens, de door de Commissie te extraheren gegevens en de door de Commissie en de lidstaten op te stellen statistische rapporten te specificeren. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 35, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Artikel 35 Accijnscomité 1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 43, lid 1, van Richtlijn 2008/118/EG ingestelde accijnscomité. Het betreft een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. 2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Artikel 36 Intrekking van Verordening (EG) nr. 2073/2004 Verordening (EG) nr. 2073/2004 wordt ingetrokken. Verwijzingen naar de ingetrokken verordening worden gelezen als verwijzingen naar de onderhavige verordening overeenkomstig de concordantietabel in de bijlage. Artikel 37 Verslag aan het Europees Parlement en de Raad Om de vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening, dient de Commissie, met name op basis van de door de lidstaten verstrekte inlichtingen, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van deze verordening. Artikel 38 Bilaterale regelingen 1. Deze verordening laat verdergaande verplichtingen inzake wederzijdse bijstand die voortvloeien uit andere rechtshandelingen, met inbegrip van eventuele bilaterale of multilaterale overeenkomsten, onverlet. 2. Wanneer de bevoegde autoriteiten als bedoeld in artikel 3, lid 1, regelingen treffen voor onder deze verordening vallende bilaterale aangelegenheden, behalve voor het afwikkelen van op zichzelf staande gevallen, stellen zij de Commissie daarvan onverwijld in kennis. De Commissie stelt op haar beurt de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten daarvan in kennis. Artikel 39 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie . Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2012. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, Voor de Raad De voorzitter BIJLAGE Concordantietabel 1: Verordening (EG) nr. 2073/2004 > nieuwe verordening | Artikel 2073/2004 | Nieuw artikel | Artikel 2073/2004 | Nieuw artikel | 1 | 1 | 20 | 17 | 2 | 2 | 21 | 18 | 3 | 3, 4, 5, 6 | 22 | 19, 20 | 4 | 7 | 23 | - | 5 | 8 | 24 | 33 | 6 | 9 | 25 | 21 | 7 | 7, 10 | 26 | 34 | 8 | 11 | 27 | 32 | 9 | 11 | 28 | 9, 15, 16, 22 | 10 | 11 | 29 | 23 | 11 | 12 | 30 | 25, 27, 28, | 12 | 13 | 31 | 28, 29, 32 | 13 | 13 | 32 | 30 | 14 | 14 | 33 | 31 | 15 | 14 | 34 | 35 | 16 | 14 | 35 | 37 | 17 | 15 | 36 | 38 | 18 | 15 | 37 | 39 | 19 | 16 | [pic][pic][pic] [1] PB L 330 van 15.12.2007, blz. 1. [2] PB L 4 van 31.3.2010, blz. 1. [3] [4] PB C [...] van [...], blz. [...]. [5] PB C [...] van [...], blz. [...]. [6] PB C [...] van [...], blz. [...]. [7] PB L 359 van 4.12.2004, blz. 1. [8] PB L 162 van 1.7.2003, blz. 5. [9] PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31. [10] PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1. [11] PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.