This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52011PC0151
Proposal for a COUNCIL REGULATION imposing a definitive countervailing duty and collecting definitively the provisional duty imposed on imports of certain stainless steel bars originating in India
Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde roestvrijstalen staven van oorsprong uit India
Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde roestvrijstalen staven van oorsprong uit India
/* COM/2011/0151 def. - NLE 2011/0063 */
/* COM/2011/0151 def. - NLE 2011/0063 */ Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde roestvrijstalen staven van oorsprong uit India
[pic] | EUROPESE COMMISSIE | Brussel, 28.3.2011 COM(2011) 151 definitief 2011/0063 (NLE) Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde roestvrijstalen staven van oorsprong uit India TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL 2. Motivering en doel van het voorstel Dit voorstel betreft de toepassing van Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn ("de basisverordening") in het kader van de antisubsidieprocedure betreffende de invoer van bepaalde roestvrijstalen staven van oorsprong uit India. - Algemene context Dit voorstel past in het kader van de tenuitvoerlegging van de basisverordening en is het resultaat van een onderzoek dat is uitgevoerd overeenkomstig de materiële en formele eisen van de basisverordening. - Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied Verordening (EU) nr. 1261/2010 van de Commissie tot instelling van een voorlopig compenserend recht op bepaalde roestvrijstalen staven van oorsprong uit India - Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie Niet van toepassing. 3. RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING 4. Raadpleging van belanghebbende partijen Partijen die belang hebben bij de procedure werden overeenkomstig de bepalingen van de basisverordening in de loop van het onderzoek in de gelegenheid gesteld hun belangen te verdedigen. - Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid Er hoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid. - Effectbeoordeling Dit voorstel vloeit voort uit de tenuitvoerlegging van de basisverordening. De basisverordening voorziet niet in een algemene effectbeoordeling, maar bevat wel een uitputtende lijst van factoren die moeten worden beoordeeld. 5. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL 6. Samenvatting van de voorgestelde maatregel Bijgaand voorstel voor een verordening van de Raad is gebaseerd op de definitieve bevindingen inzake subsidiëring, schade, oorzakelijk verband en belang van de Unie. De Raad wordt derhalve voorgesteld zijn goedkeuring te hechten aan bijgaand voorstel voor een verordening, die uiterlijk op 29 april 2011 moet worden bekendgemaakt. - Rechtsgrondslag Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn. - Subsidiariteitsbeginsel Het voorstel betreft een gebied dat onder de exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie valt. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing. - Evenredigheidsbeginsel Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel: de vorm van de maatregel wordt voorgeschreven in de basisverordening en laat geen ruimte voor nationale besluitvorming. Beschrijving van de wijze waarop de financiële en administratieve lasten voor de Unie, de nationale, regionale en plaatselijke overheden, de bedrijven en de burgers zo veel mogelijk worden beperkt en hoe zij in verhouding staan tot het doel van het voorstel: niet van toepassing. - Keuze van instrumenten Voorgesteld instrument: verordening. Andere instrumenten zouden om de volgende reden ongeschikt zijn: andere instrumenten zouden ongeschikt zijn omdat de basisverordening niet in andere mogelijkheden voorziet. 7. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie. 2011/0063 (NLE) Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde roestvrijstalen staven van oorsprong uit India DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Gezien Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn[1] ("de basisverordening"), en met name artikel 15, Gezien het voorstel dat de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité heeft ingediend, Overwegende hetgeen volgt: 8. PROCEDURE 9. Voorlopige maatregelen 10. De Commissie heeft bij Verordening (EU) nr. 1261/2010[2] ("de voorlopige verordening") een voorlopig compenserend recht op bepaalde roestvrijstalen staven van oorsprong uit India ingesteld. 11. De procedure werd ingeleid na een klacht die op 15 februari 2010 werd ingediend door de European Federation of Iron and Steel Industries (Eurofer) ("de klager") namens producenten die goed zijn voor een groot deel, in dit geval meer dan 25%, van de totale productie van bepaalde roestvrijstalen staven in de Unie. 12. Zoals vermeld in overweging 23 van de voorlopige verordening, had het onderzoek naar subsidiëring en schade betrekking op de periode van 1 april 2009 tot en met 31 maart 2010 ("het onderzoektijdvak" of "OT"). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die van belang zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 2007 tot het einde van het onderzoektijdvak (de beoordelingsperiode). 13. Vervolg van de procedure 14. Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan werd besloten voorlopige compenserende maatregelen in te stellen ("mededeling van de voorlopige bevindingen") hebben verscheidene belanghebbenden schriftelijke opmerkingen over de voorlopige bevindingen gemaakt. De partijen die verzochten te worden gehoord, zagen hun verzoek ingewilligd. De Commissie heeft vervolgens alle informatie verzameld die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte. Met de mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden werd waar nodig rekening gehouden. 15. Alle partijen werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was de instelling van een definitief compenserend recht op bepaalde roestvrijstalen staven van oorsprong uit India alsmede de definitieve inning van de bedragen die voor het voorlopige recht als zekerheid waren gesteld, aan te bevelen. De belanghebbenden werd ook een periode toegestaan binnen welke zij op de mededeling van de definitieve bevindingen konden reageren. 16. Partijen bij de procedure 17. Aangezien geen opmerkingen over de bij de procedure betrokken partijen werden ontvangen, worden de overwegingen 5 tot en met 22 van de voorlopige verordening bevestigd. 18. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT 19. Betrokken product 20. Er zij op gewezen dat het, zoals aangegeven in overweging 24 van de voorlopige verordening, bij het betrokken product gaat om alleen door koud bewerken of koud nabewerken verkregen roestvrijstalen staven, met uitzondering van staven met een cirkelvormige dwarsdoorsnede met een diameter van 80 mm of meer, van oorsprong uit India ("het betrokken product"), momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7222 20 21, 7222 20 29, 7222 20 31, 7222 20 39, 7222 20 81 en 7222 20 89. 21. Een producent-exporteur in India voerde aan dat roestvrijstalen staven met een cirkelvormige dwarsdoorsnede van minder dan 80 mm maar buiten de toleranties H6 tot en met H11 van het onderzoek moesten worden uitgesloten omdat zij niet onder de definitie van het product vallen. 22. Dit argument werd afgewezen, aangezien de definitie van het product niet naar toleranties verwijst. Het productcontrolenummer (PCN) in de vragenlijst bevat weliswaar een veld voor tot H6 tot en met H11 beperkte toleranties, maar dit is alleen bedoeld voor vergelijkingsdoeleinden en heeft geen gevolgen voor het onderzochte product. Daarom wordt geconcludeerd dat producten buiten de toleranties H6 tot en met H11 niet mogen worden uitgesloten. 23. Er zij op gewezen dat voor de berekening van de voorlopige subsidie- en schademarges rekening werd gehouden met de producten buiten de toleranties H6 tot en met H11. 24. Soortgelijk product 25. Aangezien geen opmerkingen over het soortgelijke product werden ontvangen, wordt overweging 25 van de voorlopige verordening bevestigd. 26. SUBSIDIËRING 27. Inleiding 28. In overweging 26 van de voorlopige verordening werd verwezen naar de volgende regelingen, in het kader waarvan subsidies zouden zijn verstrekt: a) Duty Entitlement Passbook Scheme (kredietregeling voor invoerrechten); b) Advance Authorisation Scheme (regeling voorafgaande vergunningen); c) Export Promotion Capital Goods Scheme (regeling kapitaalgoederen voor exportbevordering); d) Export Oriented Units Scheme (regeling exportgerichte bedrijven); e) Export Credit Scheme (regeling exportkredieten). 29. De bedrijfstak van de Unie ging na of de Commissie had nagelaten rekening te houden met een aantal subsidieregelingen en meende als resultaat daarvan dat de subsidies die door de Indiase producenten waren ontvangen, onderschat waren. 30. In dit verband zij erop gewezen dat de klacht een groot aantal nationale en lokale subsidieregelingen bevatte, die in de vragenlijst voor de producenten-exporteurs in India waren opgenomen en door de Commissie waren onderzocht. De onderzochte producenten-exporteurs in de steekproef bleken echter alleen voor de in overweging 12 hierboven vermelde regelingen subsidies te hebben ontvangen. 31. De bedrijfstak van de Unie voerde ook aan dat de bevindingen van de Commissie in strijd zijn met een bevinding van US DOC (Department of Commerce – ministerie van Handel) in een recente compensatieprocedure betreffende de uitvoer van bepaalde staalproducten uit India, waarbij veel hogere subsidies werden geconstateerd. Er zij echter op gewezen dat deze bevinding betrekking heeft op een ander product en een ander onderzoektijdvak bestrijkt. Dit argument wordt bijgevolg afgewezen. 32. Aangezien geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 26, 27 en 28 van de voorlopige verordening bevestigd. 33. Duty Entitlement Passbook Scheme (kredietregeling voor invoerrechten -"DEPBS") 34. Verscheidene partijen voerden aan dat de DEPB-regeling niet mocht worden beschouwd als een compenserende subsidie, aangezien de regeling bedoeld is om de douanerechten op de invoer te betalen. Zoals uiteengezet in overweging 38 van de voorlopige verordening, kan deze regeling niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor rechten of voor vervangende rechten in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) ii), van de basisverordening, aangezien zij niet voldoet aan de voorschriften van bijlage I, punt i), bijlage II (definitie en voorschriften voor terugbetaling van inputs) en bijlage III (definitie en voorschriften voor de terugbetaling van vervangende inputs) van de basisverordening. Een exporteur is met name niet verplicht de goederen die vrij van rechten werden ingevoerd, ook echt bij het productieproces te verbruiken en het kredietbedrag wordt niet berekend op basis van de werkelijk gebruikte inputs. Bovendien wordt geen regeling of procedure toegepast aan de hand waarvan kan worden nagegaan welke inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product werden verbruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III van de basisverordening. Ten slotte kan een exporteur voor de voordelen van de DEPB-regeling in aanmerking komen ook al voert hij geen inputs in. Om het voordeel te verkrijgen, is het voldoende dat de exporteur goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo komen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt aankopen en geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch voor de DEPB-regeling in aanmerking. Daarom worden deze argumenten afgewezen. 35. Een partij voerde aan dat bij verkoop van de DEPB-licentie de feitelijke verkoopprijs lager was de licentiewaarde en dat daarom het voordeel ook kleiner was. In dit verband zij erop gewezen dat het voordeel van deze regeling werd berekend op grond van het in de licentie toegekende kredietbedrag, ongeacht of de licentie werd gebruikt voor de betaling van douanerechten op de invoer dan wel daadwerkelijk was verkocht. Er werd geoordeeld dat de verkoop van een licentie tegen een prijs die lager is dan de nominale waarde een louter commerciële beslissing is die het bedrag van de in het kader van deze regeling ontvangen voordeel niet verandert. Dit argument wordt daarom afgewezen. 36. Een partij voerde verder aan dat, zelfs indien de DEPB-regeling als een compenserende regeling wordt beschouwd, het krachtens deze regeling ontvangen voordeel niet mag worden gebaseerd op de uitvoerwaarde maar op het feitelijke gebruik van de DEPB-licentie. In dit verband zij eraan herinnerd dat overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 5 van de basisverordening het bedrag van de compenserende subsidies berekend werd aan de hand van het voordeel dat voor de verkrijger in het onderzoektijdvak bestond. Het voordeel werd in dit verband geacht te zijn verkregen op het ogenblik waarop de uitvoertransactie in het kader van deze regeling plaatsvond. Op dat ogenblik is de Indiase overheid gehouden af te zien van de douanerechten, wat een financiële bijdrage is in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), i), van de basisverordening. Zodra de douane de ladingsbrief heeft afgegeven – waarin onder meer het DEPB-krediet is vermeld dat voor de exporttransactie wordt toegekend – heeft de Indiase overheid geen zeggenschap meer over het al dan niet verlenen van de subsidie. Doordat een onderneming weet dat zij een subsidie in het kader van de DEPB-regeling zal ontvangen, bevindt zij zich in een voordeligere positie, omdat zij dankzij de subsidie lagere prijzen kan berekenen. Het tijdstip waarop de uitvoer plaatsvindt, is doorslaggevend voor de verlening van een voordeel en niet het latere tijdstip waarop het voordeel wordt gebruikt, omdat een exporteur die een onvervreemdbaar recht heeft op dat voordeel, er financieel "beter aan toe" is. Dit argument werd derhalve afgewezen. 37. Aangezien geen opmerkingen over deze regeling werden ontvangen, worden de overwegingen 29 tot en met 41 van de voorlopige verordening bevestigd. 38. Advance Authorisation Scheme (regeling voorafgaande vergunningen - "AAS") 39. Een partij voerde aan dat de AAS-regeling moest worden beschouwd als een regeling voor de terugbetaling van rechten, omdat de ingevoerde materialen worden gebruikt voor de productie van uitgevoerde goederen. In reactie op dit argument werd in overweging 54 van de voorlopige verordening uiteengezet dat de subregeling waarvan in dit geval gebruik werd gemaakt, niet kan worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor rechten of voor vervangende rechten in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de voorschriften in bijlage I, punt i), bijlage II (definitie en voorschriften voor terugbetaling van inputs) en bijlage III (definitie en voorschriften voor terugbetaling van vervangende inputs) van de basisverordening. De Indiase overheid heeft niet daadwerkelijk een controleregeling of procedure toegepast om na te gaan of, en in welke mate, de inputs bij de vervaardiging van het exportproduct zijn verbruikt (bijlage II, punt II.4, van de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III, punt II.2, van de basisverordening). De SION’s voor het betrokken product waren niet nauwkeurig genoeg en kunnen niet als controleregeling voor het werkelijke verbruik worden gebruikt omdat de Indiase overheid aan de hand van deze normen niet met voldoende nauwkeurigheid kan vaststellen hoeveel inputs verbruikt zijn bij de vervaardiging van de exportproducten. De Indiase overheid verrichtte ook geen verder onderzoek naar de werkelijk verbruikte inputs, hoewel dit normaliter vereist is als er geen effectieve controleregeling bestaat (bijlage II, punt II.5, en bijlage III, punt II.3, van de basisverordening). De subregeling is daarom compenserend en het argument wordt afgewezen. 40. Wat de berekening van het subsidiebedrag betreft en in strijd met de opmerkingen van een partij moest het AAS-voordeel dat door andere producten dan het betrokken product werd gegenereerd in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van het bedrag van het compenserende voordeel. Overeenkomstig de AAS-regeling mag het gebruik van het voordeel niet worden beperkt tot de invoer van rechtenvrije inputs in verband met een specifiek product. Het betrokken product komt bijgevolg in aanmerking voor het gehele AAS-voordeel dat wordt gegenereerd. 41. Aangezien geen opmerkingen over deze regeling werden ontvangen, worden de overwegingen 42 tot en met 58 van de voorlopige verordening bevestigd. 42. Export Promotion Capital Goods Scheme (regeling kapitaalgoederen voor exportbevordering - "EPCGS") 43. Aangezien geen opmerkingen over deze regeling werden ontvangen, wordt overweging 59 van de voorlopige verordening bevestigd. 44. Export Oriented Units Scheme (regeling exportgerichte bedrijven – "EOUS") 45. Vóór de bespreking van een aantal opmerkingen van de onderneming in de steekproef die de status van een EOU had, zij erop gewezen dat een belangrijke verplichting voor exportgerichte bedrijven volgens de FT-policy 2004-2009 en de FT-policy 2009-2014 erin bestaat dat hun deviezenrekening een positief saldo moet vertonen, d.w.z. dat de totale waarde van hun uitvoer gedurende een referentieperiode van vijf jaar groter moet zijn dan de totale waarde van hun invoer. Alle ondernemingen die zich in principe ertoe verbinden hun gehele productie van goederen of diensten uit te voeren, komen voor de EOU-regeling in aanmerking. 46. Als tegenprestatie kunnen exportgerichte bedrijven aanspraak maken op een aantal concessies als vermeld in overweging 66 van de voorlopige verordening. Zij zijn rechtens afhankelijk van exportprestaties en daarom worden zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening. Om deze subsidies te krijgen, moet een EOU-bedrijf volgens hoofdstuk 6.1 van de FT-policy 2009-2014 exportgericht zijn. 47. De vrijstellingen die een EOU-bedrijf geniet, zijn alle rechtens afhankelijk van exportprestaties. De EOU-regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor rechten of voor vervangende rechten in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de stringente voorschriften van bijlage I (punten h) en i)), bijlage II (definitie en voorschriften voor terugbetaling van inputs) en bijlage III (definitie en voorschriften voor de terugbetaling van vervangende inputs) van de basisverordening. 48. Bovendien is niet bevestigd dat de Indiase overheid over een systeem of procedure beschikt om te controleren of, en in welke mate, de vrij van rechten en/of omzetbelasting aangekochte inputs bij de vervaardiging van het exportproduct zijn gebruikt (bijlage II, punt II.4, van de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III, punt II.2, van de basisverordening). Er wordt alleen gecontroleerd of de deviezenrekening een positief saldo vertoont, niet of de ingevoerde goederen worden gebruikt voor de productie van uitgevoerde goederen. 49. Naar de mening van de partij met de status van een EOU is het feit of een voordeel aanleiding geeft tot compenserende maatregelen afhankelijk van twee voorwaarden: i) er ontbreekt een controlesysteem; en ii) er is sprake van een te hoge kwijtschelding. In dit verband zij erop gewezen dat het van cruciaal belang is dat de Indiase overheid aantoont dat zij een deugdelijk controlesysteem heeft opgezet om te bepalen welke inputs in het productieproces zijn verbruikt en in welke hoeveelheden. Het ontbreken van een deugdelijk controlesysteem wordt hieronder verder besproken. De kwestie van de te hoge kwijtschelding is alleen relevant wanneer is bepaald dat een regeling, in dit geval de EOUS, een bona fide-terugbetalingsregeling is die voldoet aan de voorschriften van de bijlagen I, II en III van de basisverordening. Zoals reeds uiteengezet in overweging 27 hierboven, kan de EOU-regeling niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor rechten of voor vervangende rechten in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening. 50. De partij onderstreepte verder het standaardkarakter van de EOU-regeling als een regeling die de rechtenvrije invoer van grondstoffen voor de uitvoer van eindproducten mogelijk maakt. De partij voerde aan dat de EOU-regeling kan worden gelijkgesteld met de speciale douaneprocedure van de regeling actieve veredeling en niet met de terugbetaling van rechten. Zij stelde dat hoewel de uitkomst van deze twee regelingen theoretisch dezelfde is (uitvoer van goederen die bestaan uit grondstoffen waarvoor de rechten bij invoer worden gederfd) er wezenlijke verschillen tussen deze regelingen bestaan. Ter staving van het argument voerde de partij aan dat bij een regeling voor de terugbetaling van rechten de exporteur het recht heeft de terugbetaling te vragen van de rechten voor grondstoffen die in de eindproducten zijn verwerkt. Bij de regeling actieve veredeling wordt de exporteur vrijgesteld van alle invoerrechten maar heeft hij de wettelijke verplichting om rechten te betalen op alle eindproducten die op de binnenlandse markt worden verkocht. De partij gaf te kennen dat bij laatstgenoemde regeling geen sprake kan zijn van een te hoge kwijtschelding. 51. In dit verband zij er eerst op gewezen dat alleen kan worden bepaald of een te hoge betaling heeft plaatsgevonden in gevallen waarin een controlesysteem bestaat voor het monitoren van het verbruik van ingevoerde goederen in relatie tot de productie van uitgevoerde goederen. In verband met het argument van de partij dat de EOU-regeling geen regeling voor de terugbetaling van rechten is, zij erop gewezen dat in voetnoot 2 van bijlage I bij de basisverordening duidelijk wordt bepaald dat voor de uitvoering van deze verordening "kwijtschelding of terugbetaling van rechten" de volledige of gedeeltelijke vrijstelling of uitstel van betaling van invoerrechten omvat. Het is duidelijk dat het basisconcept dat geldt voor de regelingen voor de terugbetaling of vrijstelling van rechten hetzelfde is, d.w.z. dat invoerrechten op de invoer van grondstoffen niet hoeven te worden betaald of worden terugbetaald op voorwaarde dat deze grondstoffen worden gebruikt voor de vervaardiging van producten die daarna worden uitgevoerd. Ten slotte is het duidelijk dat om te kunnen bepalen of een EOU-regeling als een bona fide-regeling voor de terugbetaling van rechten kan worden beschouwd, zij moet voldoen aan de voorschriften van de bijlagen I, II en III van de basisverordening. 52. De partij voerde verder aan dat een EOU-regeling wordt onderworpen aan een deugdelijk controlesysteem en aan verdere controles in verband met de uitvoer en de verkoop op de binnenlandse markt. Zij stelde dat niet alleen de Foreign Trade Policy ("FTP") en het Handbook of Procedure ("HOP"), dat de wetgeving en de procedures voor de EOU-regeling vaststelt, relevant waren. Er moest ook worden onderzocht of er andere Indiase wetten en regelingen bestaan waarbij een redelijk en doeltreffend controlesysteem is opgezet. Ter staving van haar argument stelde de partij dat overeenkomstig sectie 6.10.1 van het HOP de wettelijke verplichting bestaat om deugdelijke rekeningen bij te houden en digitaal ondertekende driemaandelijkse en jaarlijkse vooruitgangsrapporten betreffende invoer, aankopen op de binnenlandse markt, uitvoer en verkoop op de binnenlandse markt over te leggen. De partij voerde verder aan dat het overeenkomstig de Central Excise Act, 1944, bij verkoop op de binnenlandse markt wettelijk verplicht is om een factuur af te geven waarop bijvoorbeeld de te betalen belastingen duidelijk worden aangegeven. De Central Excise Act stelt ook maandelijkse voorschriften vast volgens welke de partij aan de autoriteiten volledige bijzonderheden over haar verkoop op de binnenlandse markt moet verstrekken. Krachtens de Companies Act, 1956 en de toepasselijke boekhoudnormen is de partij wettelijk verplicht om gedetailleerde informatie over de invoer en de aankopen op de binnenlandse markt alsook over de uitvoer en de verkoop op de binnenlandse markt in haar gecontroleerde financiële rekeningen te verstrekken. 53. In dit verband wordt niet betwist dat de Companies Act het kader voor de boekhoudnormen in India kan vormen. Bij de beoordeling of de EOU-regeling aanleiding kan geven tot het nemen van compenserende maatregelen is de relevante kwestie echter of de overheid een systeem heeft opgezet dat kan bevestigen of en in welke mate rechten- of belastingvrije inputs bij de productie van de uitgevoerde goederen zijn verbruikt. 54. De voorschriften van de Central Excise Act dienen een volledig ander doel, namelijk ervoor zorgen dat de toepasselijke belastingen worden betaald bij verkoop op de binnenlandse markt in India. Er wordt geen controle uitgevoerd op de rechtenvrij ingevoerde materialen en het verband tussen de rechtenvrije inputs en de daarmee geproduceerde exportproducten om een en ander als regeling voor de terugbetaling van rechten te kunnen aanmerken. 55. Wat de verdere vastgestelde controlestappen betreft, zij eraan herinnerd, zoals vermeld in overweging 69 van de voorlopige verordening, dat de wet van een exportgericht bedrijf niet verlangt dat het iedere invoer in verband brengt met de bestemming van het overeenkomstige daarmee vervaardigde product. Alleen dergelijke controles van de zendingen zouden de Indiase autoriteiten echter voldoende informatie verstrekken over de uiteindelijke bestemming van inputs om te kunnen controleren of de vrijstelling van omzetbelasting/invoerrechten niet hoger is dan die op inputs bestemd voor de productie van exportproducten. 56. Ondanks een zorgvuldig onderzoek van de opmerkingen van deze partij werd bijgevolg bevestigd dat de Indiase overheid niet over een systeem of procedure beschikt om daadwerkelijk te controleren of, en in welke mate, de vrij van rechten en omzetbelasting aangekochte inputs bij de vervaardiging van het exportproduct werden gebruikt (bijlage II, punt II.4, van de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III, punt II.2, van de basisverordening). De Indiase overheid verrichte ook geen verder onderzoek naar de werkelijk verbruikte inputs, hoewel dit normaliter vereist is als er geen doeltreffende controleregeling bestaat (bijlage II, punt II.5, en bijlage III, punt II.3, van de basisverordening). Bovendien werd door de Indiase overheid geen bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat geen te hoge kwijtschelding plaatsvond. 57. De partij voerde aan dat de Commissie voor de subsidieberekening rekening had moeten houden met de betaalde douanerechten op de binnenlandse verkoop van eindproducten. In verband met dit argument zij erop gewezen dat, hoewel een exportgericht bedrijf wordt opgericht om een positief saldo op de deviezenrekening te verkrijgen, het exportgericht bedrijf ook de mogelijkheid heeft om een deel van zijn productie op de binnenlandse markt te verkopen. In het kader van de EOU-regeling zullen de goederen worden behandeld als ingevoerde goederen, hoewel slechts een concessierecht van 50% moet worden betaald. Als zodanig verkeert een exportgericht bedrijf niet in een andere situatie dan andere bedrijven op de binnenlandse markt, dat wil zeggen dat over de aangekochte goederen de toepasselijke rechten/belastingen moeten worden betaald. In deze context is het duidelijk dat een besluit van de overheid om belasting te heffen op goederen die op de binnenlandse markt worden verbruikt, niet betekent dat de vrijstelling van een exportgericht bedrijf van invoerrechten en de terugbetaling van de omzetbelasting geen voordeel zijn ten opzichte van de uitvoer van het betrokken product. Bovendien is de verkoop op de binnenlandse markt niet van invloed op de algemenere beoordeling van de kwestie of er een toereikend controlesysteem bestaat. 58. De partij stelde ook dat de Commissie de verkeerde noemer gebruikt bij de berekening van het subsidiebedrag. Zij voerde aan dat de juiste noemer de volledige verkoopomzet en niet de omzet aan verkoop voor de uitvoer is. Dit argument moet worden afgewezen. Overeenkomstig artikel 7, lid 2 van de basisverordening wordt het in het kader van de regeling berekende subsidiebedrag (teller) overgeslagen over de totale uitvoeromzet tijdens het OT als passende noemer, omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties. De mogelijkheid dat een EOU een deel van zijn productie op de binnenlandse markt verkoopt, verandert het feit niet dat de EOU-regeling een duidelijke uitvoerdoelstelling heeft. 59. Ten slotte voerde de partij aan dat het aan het bedrijf verleende voordeel gelijk moet zijn aan de door de Indiase overheid gederfde kredietkosten tussen het tijdstip waarop de grondstoffen worden ingevoerd en dat waarop de roestvrijstalen staven uit India worden uitgevoerd. Ter staving van dit argument verwees de partij naar een recente voorlopige bevinding van het US Department of Commerce (DOC) in een antisubsidieonderzoek met betrekking tot een nieuwe verlader, waarbij onbetaalde rechten werden beschouwd als een rentevrije lening die aan de onderneming op het tijdstip van de invoer werd toegekend. In verband hiermee zij erop gewezen dat de Commissie niet gebonden is door een door het DOC toegepaste berekeningsmethodologie maar door de bepalingen van de basisverordening. In dit geval wordt de gebruikte berekeningsmethodologie toegelicht in de overwegingen 75 en 76 van de voorlopige verordening. In elk geval gaat dit argument alleen op als de rechten gewoon worden uitgesteld (voetnoot 3 van bijlage I bij de basisverordening) in plaats van vrijgesteld, zoals hier het geval is. 60. Gezien het bovenstaande worden de overwegingen 60 tot en met 77 van de voorlopige verordening bevestigd. 61. Export Credit Scheme (regeling exportkredieten - "ECS") 62. Een partij erkende dat zij een preferentieel krediet voor haar uitvoer had ontvangen maar voerde aan dat dit tarief aanzienlijk hoger was dan de meest voorkomende krediettarieven in de EU en daarom niet als een voordeel mocht worden beschouwd. 63. In dit verband zij erop gewezen dat het subsidiebedrag werd berekend op basis van het verschil tussen de voor exportkredieten betaalde rente en het bedrag dat had moeten worden betaald voor gewone commerciële kredieten die door de betrokken onderneming in India zouden zijn gebruikt. In dit geval werd een binnenlandse benchmark gebruikt voor de berekening van het subsidiebedrag. Dit argument wordt daarom afgewezen. 64. Aangezien geen opmerkingen over deze regeling werden ontvangen, worden de overwegingen 78 tot en met 86 van de voorlopige verordening bevestigd. 3.4. Hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies 65. De ad-valoremmarge van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies overeenkomstig de bepalingen van de basisverordening varieert van 3,3% tot 4,3%. Aangezien deze percentages overeenkomen met die in overweging 87 van de voorlopige verordening, wordt die overweging bevestigd. REGELING | DEPBS(*) | AAS(*) | EOU(*) | ECS(*) | Totaal | ONDERNEMING | Chandan Steel Ltd. | 1,5% | 1,5% | 0,4% | 3,4% | Venus-groep | 2,6% tot 3,4% | 0 tot 0,8% | 3,3%(**) | Viraj Profiles Vpl. Ltd. | 4,3% | 4,3% | (*) De met een asterisk aangemerkte subsidies zijn exportsubsidies (**) Gewogen gemiddelde voor de groep 66. De methodologie voor de vaststelling van de subsidiemarge voor de niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen is uiteengezet in overweging 88 van de voorlopige verordening. In lijn met artikel 15, lid 3, van de basisverordening is de subsidiemarge voor de niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen, berekend op grond van de gewogen gemiddelde subsidiemarge voor de in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen, 4,0%. Overweging 88 van de voorlopige verordening wordt derhalve bevestigd. 67. De basis voor de vaststelling van de voor het gehele land geldende subsidiemarge is beschreven in overweging 89 van de voorlopige verordening. Aangezien geen andere opmerkingen hierover werden ontvangen, wordt overweging 89 van de voorlopige verordening bevestigd. 68. BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE 69. Aangezien geen opmerkingen over de bedrijfstak van de Unie werden ontvangen, worden de overwegingen 90 tot en met 93 van de voorlopige verordening bevestigd. 70. SCHADE 71. Aangezien geen opmerkingen over de schade werden ontvangen, worden de overwegingen 94 tot en met 122 van de voorlopige verordening bevestigd. 72. OORZAKELIJK VERBAND 73. Aangezien geen opmerkingen over het oorzakelijke verband werden ontvangen, worden de overwegingen 123 tot en met 136 van de voorlopige verordening bevestigd. 74. BELANG VAN DE UNIE 75. Aangezien geen opmerkingen over het belang van de Unie werden ontvangen, worden de overwegingen 137 tot en met 148 van de voorlopige verordening bevestigd. 76. DEFINITIEVE COMPENSERENDE MAATREGELEN 77. Schademarge 78. Een partij voerde aan dat de gemiddelde winstmarge vóór belastingen van 9,5%, die was gebaseerd op de situatie in 2007 en die werd gebruikt voor de berekening van de geen schade veroorzakende prijs voor de vaststelling van de schademarge, niet representatief was voor de winstmarge van de bedrijfstak vóór belastingen op de lange termijn. Er werd gesteld dat het jaar waarop deze winst was gebaseerd, gold als een uitzonderlijk jaar en dat de jaren 2005-2006 meer representatief waren, aangezien dit normale bedrijfsjaren waren met winstmarges variërend van 4 tot 6%. 79. De in het voorlopige stadium gebruikte streefwinstmarge was gebaseerd op de gewogen gemiddelde winstmarge van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in 2007. Dit jaar werd beschouwd als het meest recente representatieve jaar waarin de producenten in de Unie niet leden onder schade veroorzakende subsidiëring. De opmerking wordt daarom afgewezen en de in het voorlopige stadium gebruikte winstmarge wordt bevestigd. 80. Aangezien geen andere opmerkingen over de schademarge werden ontvangen, worden de overwegingen 149 tot en met 153 van de voorlopige verordening bevestigd. 81. Conclusie over de schademarge 82. De in de voorlopige verordening gebruikte schademarge wordt bevestigd. 83. Hoogte van de rechten 84. Gelet op het voorgaande moet overeenkomstig artikel 15, lid 1, van de basisverordening een definitief compenserend recht worden ingesteld dat hoog genoeg is om een eind te maken aan de door de invoer met subsidiëring veroorzaakte schade, maar dat het niveau van de vastgestelde subsidiemarge niet mag overschrijden. 85. Op grond van het voorgaande werden de compenserende rechten vastgesteld door de schademarges en de subsidiemarges met elkaar te vergelijken. Daarom worden de volgende compenserende rechten voorgesteld: Onderneming | Subsidiemarge | Schademarge | Compenserend recht | Chandan Steel Ltd. | 3,4% | 28,6% | 3,4% | Venus group | 3,3% | 45,9% | 3,3% | Viraj Profiles Vpl. Ltd. | 4,3% | 51,5% | 4,3% | Niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen | 4,0% | 44,4% | 4,0% | Alle andere ondernemingen | 4,3% | 51,5% | 4,3% | 86. De bij deze verordening vastgestelde individuele compenserende rechten voor bepaalde ondernemingen zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dit onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten gelden dus (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op "alle andere ondernemingen") uitsluitend voor de invoer van producten van oorsprong uit India die vervaardigd zijn door de vermelde specifieke juridische entiteiten. Deze rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor "alle andere ondernemingen". 87. Verzoeken in verband met de toepassing van individuele compenserende rechten voor bepaalde ondernemingen (bv. na een naamswijziging van de entiteit of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen onverwijld aan de Commissie[3] te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien de naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van de productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen. 88. Definitieve inning van de voorlopige rechten 89. Gezien de hoogte van de geconstateerde subsidiemarges en gelet op het niveau van de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, wordt het nodig geacht de bedragen die uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht als zekerheid zijn gesteld, definitief te innen. HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: Artikel 1 90. Er wordt een definitief compenserend recht ingesteld op alleen door koud bewerken of koud nabewerken verkregen roestvrijstalen staven, met uitzondering van staven met een cirkelvormige dwarsdoorsnede met een diameter van 80 mm of meer, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7222 20 21, 7222 20 29, 7222 20 31, 7222 20 39, 7222 20 81 en 7222 20 89, van oorsprong uit India. 91. Het definitieve compenserende recht, dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, voor het in lid 1 omschreven product dat door onderstaande ondernemingen is geproduceerd, is als volgt: Onderneming | Recht (%) | Aanvullende Taric-code | Chandan Steel Ltd., Mumbai | 3,4 | B002 | Venus Wire Industries Pvt. Ltd, Mumbai; Precision Metals, Mumbai; Hindustan Inox Ltd., Mumbai; Sieves Manufacturer India Pvt. Ltd., Mumbai | 3,3 | B003 | Viraj Profiles Vpl. Ltd., Thane | 4,3 | B004 | In de bijlage opgenomen ondernemingen | 4,0 | B005 | Alle andere ondernemingen | 4,3 | B999 | 92. Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing. Artikel 2 93. De bedragen die als zekerheid zijn gesteld door middel van een voorlopig compenserend recht overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1261/2010 op alleen door koud bewerken of koud nabewerken verkregen roestvrijstalen staven, met uitzondering van staven met een cirkelvormige dwarsdoorsnede met een diameter van 80 mm of meer, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7222 20 21, 7222 20 29, 7222 20 31, 7222 20 39, 7222 20 81 en 7222 20 89 en van oorsprong uit India, worden definitief geïnd. Artikel 3 Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie . Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, Voor de Raad De voorzitter BIJLAGE: Niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs in India Aanvullende Taric-code B005 Naam van de onderneming | Stad | Ambica Steel Ltd. | New-Delhi | Bhansali Bright Bars Pvt. Ltd. | Navi-Mumbai | Chase Bright Steel Ltd. | Navi-Mumbai | D.H. Exports Pvt. Ltd. | Mumbai | Facor Steels Ltd. | Nagpur | Global smelters Ltd. | Kanpur | Indian Steel Works Ltd. | Navi-Mumbai | Jyoti Steel Industries Ltd. | Mumbai | Laxcon Steels Ltd. | Ahmedabad | Meltroll Engineering Pvt. Ltd. | Mumbai | Mukand Ltd. | Thane | Nevatia Steel & Alloys Pvt. Ltd. | Mumbai | Panchmahal Steel Ltd. | Kalol | Raajratna Metal Industries Ltd. | Ahmedabad | Rimjhim Ispat Ltd. | Kanpur | Sindia Steels Ltd. | Mumbai | SKM Steels Ltd. | Mumbai | Parekh Bright Bars Pvt. Ltd. | Thane | Shah Alloys Ltd. | Gandhinagar | [pic][pic][pic] [1] PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93. [2] PB L 343 van 29.12.2010, blz. 57. [3] Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, 1049 Brussel, België.