Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011IP0576

    Europees nabuurschapsbeleid Resolutie van het Europees Parlement van 14 december 2011 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid (2011/2157(INI))

    PB C 168E van 14.6.2013, p. 26–44 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    14.6.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    CE 168/26


    Woensdag 14 december 2011
    Europees nabuurschapsbeleid

    P7_TA(2011)0576

    Resolutie van het Europees Parlement van 14 december 2011 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid (2011/2157(INI))

    2013/C 168 E/05

    Het Europees Parlement,

    gezien de gezamenlijke mededelingen van de Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 25 mei 2011 over inspelen op de veranderingen in onze buurlanden (COM(2011)0303) en van 8 maart 2011 over een partnerschap voor democratie en gedeelde welvaart met het zuidelijke Middellandse Zeegebied (COM(2011)0200),

    gezien de mededelingen van de Commissie van 11 maart 2003 met als titel "De grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden" (COM(2003)0104), van 12 mei 2004 over het Europees nabuurschapsbeleid – strategiedocument (COM(2004)0373), van 4 december 2006 betreffende de versterking van het Europees nabuurschapsbeleid (COM(2006)0726), van 5 december 2007 over een sterk Europees nabuurschapsbeleid (COM(2007)0774), van 3 december 2008 over het Oostelijk Partnerschap (COM(2008)0823), van 20 mei 2008 met als titel "Het proces van Barcelona: Unie voor het Middellandse Zeegebied" (COM(2008)0319), van 12 mei 2010 met als titel "Het Europees nabuurschapsbeleid: een balans" (COM(2010)0207) en van 24 mei 2011 over een dialoog over migratie, mobiliteit en veiligheid met de landen van het zuidelijke Middellandse Zeegebied (COM(2011)0292),

    gezien de ontwikkeling van het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) sinds 2004, en met name de voortgangsverslagen van de Commissie over de tenuitvoerlegging daarvan,

    gezien de actieplannen die gezamenlijk zijn aangenomen met Egypte, Israël, Jordanië, Libanon, Marokko, de Palestijnse Autoriteit en Tunesië, alsmede met Armenië, Azerbeidzjan, Georgië en Moldavië, en de Associatieagenda EU-Oekraïne,

    gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken over het ENB van 26 juli 2010 en 20 juni 2011 en de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken/Handel van 26 september 2011,

    gezien de conclusies van de ministers van Buitenlandse Zaken over het Oostelijk Partnerschap op hun vergadering van 13 december 2010,

    gezien de gezamenlijke verklaringen van de topontmoeting van het Oostelijk Partnerschap op 7 mei 2009 in Praag en de topontmoeting van het Oostelijk Partnerschap op 29 en 30 september 2011 in Warschau,

    gezien de verklaring van Barcelona, aangenomen op de Euromediterrane conferentie van ministers van Buitenlandse Zaken van 27 en 28 november 1995 in Barcelona, waarbij een Euromediterraan partnerschap werd ingesteld,

    gezien de goedkeuring van "Het proces van Barcelona: Unie voor het Middellandse Zeegebied" door de Europese Raad van 13 en 14 maart 2008,

    gezien de verklaring van de top van Parijs voor het Middellandse Zeegebied op 13 juli 2008,

    gezien de conclusies van de Associatieraad EU-Marokko van 13 oktober 2008, waarin Marokko een geavanceerde positie krijgt toegekend,

    gezien de conclusies van de Associatieraad EU-Jordanië van 26 oktober 2010, waarin Jordanië een geavanceerde positie krijgt toegekend,

    gezien Verordening (EG) nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 houdende algemene bepalingen tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (ENPI) (1),

    gezien zijn verklaring van 27 september 2011 over het opzetten van Euromediterrane Erasmus- en Leonardo da Vinci-programma's (2),

    gezien speciaal verslag nr. 13/2010 van de Europese Rekenkamer, getiteld "Is het nieuwe Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument met succes van start gegaan en levert het resultaten op in de Zuid-Kaukasus (Armenië, Azerbeidzjan en Georgië)?",

    gezien Besluit 2011/424/GBVB van de Raad van 18 juli 2011 tot aanstelling van een speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor het zuidelijke Middellandse Zeegebied (3) en Besluit 2011/518/GBVB van de Raad van 25 augustus 2011 houdende benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de zuidelijke Kaukasus en de crisis in Georgië (4),

    gezien zijn resoluties van 7 april 2011 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid – de oostelijke dimensie (5), en over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid – de zuidelijke dimensie (6),

    gezien zijn eerdere resoluties van 19 januari 2006 over het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) (7), van 15 november 2007 over de versterking van het Europees nabuurschapsbeleid (8), van 6 juli 2006 over het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (9), van 5 juni 2008 over het jaarlijkse verslag van de Raad aan het Europees Parlement over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) (10), van 19 februari 2009 over de kritische evaluatie van het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (11), van 19 februari 2009 met als titel "Het proces van Barcelona: Unie voor het Middellandse Zeegebied (12), van 17 januari 2008 over een regionale beleidsaanpak voor het Zwarte-Zeegebied (13), van 20 januari 2011 over een EU-strategie voor het Zwarte-Zeegebied (14), van 20 mei 2010 over de Unie voor het Middellandse Zeegebied (15), van 20 mei 2010 inzake de noodzaak van een EU-strategie voor de zuidelijke Kaukasus (16), van 9 september 2010 over de toestand van de Jordaan, in het bijzonder de benedenloop (17), van 3 februari 2011 over de situatie in Tunesië (18), van 17 februari 2011 over de situatie in Egypte (19), van 10 maart 2011 over de zuidelijke nabuurschapslanden, in het bijzonder Libië, en onder meer de humanitaire aspecten (20), en van 7 juli 2011 over de toestand in Syrië, Jemen en Bahrein in de context van de gebeurtenissen in de Arabische wereld en Noord-Afrika, van 15 september 2011 en van 20 januari 2011 over de toestand in Belarus en al zijn eerdere resoluties over Belarus, en van 15 september 2011 over enerzijds de situatie in Libië (21) en anderzijds de situatie in Syrië (22),

    gezien de aanbevelingen die door de commissies van de Parlementaire Vergadering van de Unie voor het Middellandse Zeegebied zijn aangenomen tijdens de zevende plenaire zitting in Rome van 3 en 4 maart 2011,

    gezien het instellingsbesluit van de Parlementaire Vergadering voor het Oostelijk Nabuurschap (Euronest) van 3 mei 2011,

    gezien de conclusies van de oprichtingsvergadering van de Euromediterrane vergadering van lokale en regionale overheden (ARLEM) die op 21 januari 2010 in Barcelona gehouden werd,

    gezien zijn resolutie van 12 mei 2011 over de culturele dimensies van het externe optreden van de EU (23),

    gezien de Europese agenda voor cultuur in het licht van de mondialisering (COM(2007)0242),

    gezien de artikelen 8 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

    gezien artikel 48 van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Begrotingscommissie, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie constitutionele zaken (A7-0400/2011),

    A.

    overwegende dat de eerbiediging en de bevordering van democratie en mensenrechten, en specifiek de rechten van vrouwen, kinderen en minderheden, de rechtsstaat, de fundamentele vrijheden, met inbegrip van de vrije meningsuiting, de vrijheid van geweten, godsdienst en geloof, de vrijheid van seksuele geaardheid, de vrijheid van vereniging en mediavrijheid, met inbegrip van de onbeperkte toegang tot informatie, communicatie en internet, de versterking van het maatschappelijk middenveld, de veiligheid, met inbegrip van vreedzame oplossing van conflicten en goede betrekkingen met de buurlanden, democratische stabiliteit en welvaart, een eerlijke verdeling van inkomen, rijkdom en kansen in de samenleving, sociale samenhang, de bestrijding van corruptie en de bevordering van goed bestuur en duurzame ontwikkeling, fundamentele beginselen en doelstellingen van de EU zijn, die moeten gelden als gemeenschappelijke waarden die centraal staan bij de herziening van het ENB;

    B.

    overwegende dat het in het grootste belang van de EU is om ambitieus te zijn in haar economische samenwerking en een verantwoorde en flexibele strategie te hanteren die voor beide partijen winst oplevert en haar grondslag vindt in de steun aan democratische overgangsprocessen en de bescherming van de mensenrechten, waarbij geleerd wordt van de fouten en mislukkingen van het beleid van de EU en de lidstaten, in het bijzonder wat betreft de gemakzuchtige opstelling ten opzichte van de autoritaire regimes van de zuidelijke buurlanden, waaruit de les getrokken kon worden dat het totale ENB van de EU gebaseerd moet zijn op waarden;

    C.

    overwegende dat de betrekkingen met de bovengenoemde landen in dit nieuwe kader een nieuwe impuls moeten krijgen met het oog op een samenwerking waarbij democratie en welvaart aan beide zijden van de Middellandse Zee vooropgesteld worden, en niet enkel veiligheid en het beheersen van de migratiestromen;

    D.

    overwegende dat de Unie voor het Middellandse Zeegebied ontstaan is met de ambitieuze doelstelling als permanent instrument te dienen om de betrekkingen met de buurlanden rond de Middellandse Zee te intensiveren, ter vervanging van het voormalige proces van Barcelona, met de bedoeling om dat proces te versterken en meer zichtbaarheid te geven;

    E.

    overwegende dat de samenwerking in het kader van de parlementaire vergadering van EURONEST erop gericht is positieve gevolgen voort te brengen door te fungeren als platform voor het uitwisselen van visies, het bepalen van gemeenschappelijke standpunten over mondiale uitdagingen in onze tijd ten aanzien van democratie, politiek, economie, energiezekerheid en sociale zaken, en het versterken van de banden tussen de landen in de regio en met de EU;

    F.

    overwegende dat in artikel 49 van het VWEU is opgenomen dat elke Europese staat die de waarden eerbiedigt waarop de EU gebaseerd is, namelijk democratie, de rechtsstaat, respect voor mensenrechten en fundamentele vrijheden en zich ertoe verbindt deze uit te dragen, kan verzoeken lid te worden van de Unie;

    G.

    overwegende dat betere betrekkingen een heldere en bewezen betrokkenheid ten aanzien van hervorming vereisen, met als doel tastbare vooruitgang te boeken bij het verwezenlijken van vooraf gedefinieerde benchmarks;

    H.

    overwegende dat de EU zichzelf moet voorzien van flexibele en voldoende gefinancierde instrumenten om aan haar ambities te kunnen voldoen en te kunnen inspelen op gebeurtenissen in de regio, waarbij zij bij voorkeur optimaal gebruik moet maken van de bestaande financiële instrumenten;

    I.

    overwegende dat de gevolgen van de economische en financiële crisis boven op de bestaande politieke en sociale uitdagingen in de partnerlanden zijn gekomen, met name met betrekking tot het probleem van werkloosheid; overwegende dat het in het gemeenschappelijk belang van deze landen en de EU is om de werkloosheidscijfers in de regio te verlagen en de bevolking, met name vrouwen, jongeren en de plattelandsbevolking, hoop voor de toekomst te bieden;

    J.

    overwegende dat het Europees Parlement via zijn verklaring van 27 september 2011 zijn steun heeft toegezegd aan het opzetten van Euromediterrane Erasmus- en Leonardo da Vinci-programma's;

    1.

    is verheugd over de gezamenlijke mededelingen van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, met als titels "Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden" en "Een partnerschap voor democratie en gedeelde welvaart voor het zuidelijke Middellandse Zeegebied" en de daarin verwoorde benadering, in het bijzonder ten aanzien van de beginselen van wederzijdse verantwoordingsplicht en een gemeenschappelijke inzet voor de universele waarden van mensenrechten, democratie en de rechtsstaat, alsmede ten aanzien van conditionaliteit en een toegespitste benadering voor de partnerlanden, de bevordering van multilaterale en subregionale samenwerking, en het beginsel van het verder betrekken van de samenlevingen binnen het ENB;

    2.

    erkent de Europese aspiraties en de Europese keuze voor bepaalde partners en hun inzet voor het opbouwen van echte en duurzame democratie en benadrukt de noodzaak van het tot stand brengen van nieuwe en onderscheidende betrekkingen tussen de EU en de landen van het Oostelijk Partnerschap, waardoor hun inspanningen voor het bestendigen van duurzame democratieën en markteconomieën ondersteund worden;

    3.

    dringt er echter op aan dat tastbare en geloofwaardige stimuleringsmaatregelen geboden moeten worden aan de buurlanden om hen te betrekken bij het gemeenschappelijke doel van het opbouwen van echte democratie en dat bij differentiatie op basis van de politieke, economische en sociale realiteit, de prestaties en de resultaten van ieder land wordt uitgegaan van helder gedefinieerde criteria en van meetbare en aan regelmatig toezicht onderworpen benchmarks voor ieder individueel partnerland; verzoekt de Commissie en de EDEO in dit opzicht de benchmarks in overweging te nemen die in de gezamenlijke mededeling zijn vastgesteld als te realiseren doelstellingen en dat, voor het beoordelen van de gemaakte vorderingen, deze doelstellingen specifiekere, beter meetbare en beter realiseerbare en meer tijdsgebonden benchmarks vereisen, waarbij het uitgangspunt voor het zuidelijke en het oostelijke nabuurschap verschillend is; is van mening dat er voor een resultaatgericht beleid een duidelijkere benchmarkmethodiek nodig is en benadrukt in dit verband het belang van het opzetten van de juiste vervolgmechanismen voor het beoordelen van de vorderingen van ENB-landen; onderstreept dat deze benadering haar weerslag moet vinden in de structuur van de ENB-actieplannen en in de desbetreffende jaarlijkse voortgangsverslagen;

    4.

    is van oordeel dat de herziening van het Europees Nabuurschapsbeleid de EU de gelegenheid biedt haar in de artikelen 2, 3, 6, 8 en 21 van het VEU genoemde doelstellingen en waarden daadwerkelijk te realiseren respectievelijk in ere te houden;

    5.

    onderstreept dat het EU-beleid inzake ontwikkelingssamenwerking weliswaar in de lijn ligt van de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie en dus in casu van het Europees nabuurschapsbeleid, maar dat de Unie krachtens artikel 208, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de EU de constitutionele verplichting heeft om bij de tenuitvoerlegging van de beleidslijnen die gevolgen kunnen hebben voor de ontwikkelingslanden rekening te houden met de doelstellingen van de ontwikkelingssamenwerking; spoort derhalve de Commissie en de EDEO ertoe aan deze doelstellingen, met name het terugdringen en op termijn uitroeien van de armoede, altijd voor ogen te houden bij de tenuitvoerlegging van het Europees nabuurschapsbeleid, zowel in de partnerlanden van het oosterse nabuurschap als in die van het zuidelijke nabuurschap;

    6.

    steunt de inbedding in het ENB van wat vroeger losse onderdelen van het buitenlands en het ontwikkelingsbeleid waren; wil komen tot een versterkt geheel van institutionele regelingen dat stabiel en kosteneffectief is en resoluut streeft naar meer economische integratie, politieke samenwerking tussen alle betrokkenen en de harmonisering van de waarden van de buurlanden met die van de Europese Unie in alle internationale fora, in het bijzonder binnen de Verenigde Naties;

    Duurzame democratie en partnerschap met samenlevingen

    7.

    benadrukt dat het ENB, al wil de EU geen model of kant-en-klaar plan voor politieke hervormingen opleggen, uitgaat van gedeelde waarden, gemeenschappelijke eigendom, wederzijdse verantwoordingsplicht en respect en een gehechtheid aan democratie, eerbiediging van de mensenrechten, de rechtsstaat, strijd tegen corruptie, markteconomie en goed bestuur;

    8.

    benadrukt het belang van actieve en zelfstandige organisaties uit het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van de sociale partners, voor de democratie; benadrukt het belang van dialoog met en adequate financiering vanuit het Europees Nabuurschapsinstrument voor de organisaties uit het maatschappelijk middenveld; benadrukt dat het partnerschap tussen de EU en de ENB-landen en het respectieve maatschappelijk middenveld versterkt moet worden om bij te dragen tot het opbouwen van functionerende democratieën, en om hervormingen en duurzame economische groei te bevorderen; benadrukt dat deze partnerschappen met het maatschappelijk middenveld inclusief moeten zijn, waarbij met name vertegenwoordigers van vrouwenorganisaties en minderheidsgroepen hierin begrepen moeten worden; dringt er bij de EDEO en de Commissie op aan parlementen, lokale en regionale autoriteiten en het maatschappelijk middenveld te ondersteunen bij hun pogingen de juiste rol te spelen bij het definiëren van ENB-strategieën, het ter verantwoording roepen van regeringen, het uitoefenen van toezicht op en beoordelen van prestaties uit het verleden en gerealiseerde resultaten;

    9.

    onderstreept het belang van het opbouwen van partnerschappen met het maatschappelijk middenveld als middel om veranderingen en democratisering te bevorderen; neemt in deze context kennis van de toewijzing van 22 miljoen euro aan de Faciliteit voor het maatschappelijk middenveld (CSF) voor de periode 2011-2013 en ziet ernaar uit dat de faciliteit in de volgende meerjarige financiële vooruitzichten substantiëler gefinancierd zal worden; roept de EDEO en de Commissie ertoe op een betere uitleg te geven van het toepassingsgebied en de doelstellingen van een eventuele CSF en verzoekt om meer duidelijkheid over de CSF in de zin van complementariteiten met het EIDHR en het ENPI; wijst erop dat er ook instrumenten aangewezen moeten worden om religieuze en etnische minderheden in de gebieden waarvoor het initiatief geldt concreet te ondersteunen; beveelt aan deze faciliteit te gebruiken voor het verbeteren van de werkzaamheden van het Forum van het maatschappelijk middenveld binnen het Oostelijk Partnerschap en eventueel ook voor de zuidelijke partners een dergelijk forum op te bouwen;

    10.

    verwelkomt het voorstel voor een European Endowment for Democracy (EED), dat een tijdig antwoord is op de roep om democratie onder de bevolkingen van onze buurlanden; benadrukt dat het een soepel, snel en doeltreffend steunmechanisme moet zijn en een aanvulling moet vormen op de reeds bestaande EU-instrumenten en het voorbeeldige werk van de gevestigde Europese politieke of niet-politieke instellingen en het maatschappelijk middenveld, waarbij met name tastbare resultaten een doelstelling van dit initiatief moeten zijn; dringt erop aan dat dit fonds niet in de weg staat aan of overlap oplevert met het werk dat reeds wordt verricht door deze instellingen of in het kader van bestaande Europese programma's, zoals het Europees instrument voor democratie en mensenrechten; beklemtoont dat het toepassingsbereik en de organisatorische structuur helder moeten worden gedefinieerd en dat de structuren en procedures eenvoudig en rechtlijnig moeten zijn; dringt er bij de EDEO, de Commissie en het Poolse Voorzitterschap op aan de taken van een toekomstige EED duidelijk te omlijnen met betrekking tot deze instrumenten en kaders; dringt erop aan dat het Europees Parlement recht op toezicht krijgt op en betrokken wordt bij de bestuursstructuur, om te helpen de jaarlijkse doelstellingen, prioriteiten, verwachte resultaten en financiële toewijzingen in brede zin te helpen vaststellen en deel te nemen aan het toezicht op de activiteiten; is enigszins bezorgd over het feit dat dit toekomstige fonds geheel of gedeeltelijk buiten de EU-begroting om zou kunnen worden gefinancierd en herbevestigt dat de begrotingsautoriteit het recht heeft om nauwgezet toezicht te houden op het gebruik van dit fonds; vraagt daarom dat de Commissie en de Raad deze kwestie ophelderen;

    11.

    roept de EDEO en de Commissie op om alle politieke hervormingen te blijven stimuleren, rekening houdend met de behoeften en het economische en sociale ontwikkelingspeil van elk partnerland, op grond van een op prestaties gebaseerde methode van "meer voor meer"; roept de EDEO en de Commissie op om te zorgen voor een heldere en passende methodiek en gedetailleerde benchmarks om de staat van dienst van de ENB-landen met betrekking tot respect voor en het bevorderen van democratie en mensenrechten (waaronder met name begrepen de vrijheid van geweten en godsdienst, de vrijheid van vereniging en mediavrijheid) te meten, en om periodiek voldoende gedetailleerde verslagen op te stellen, die de basis moeten vormen van het toekennen van fondsen op grond van een op prestaties gebaseerde methode van "meer voor meer"; vraagt of deze beoordelingen kunnen worden opgenomen in de voortgangsverslagen over het ENB en jaarlijks kunnen worden voorgelegd aan de Commissie buitenlandse zaken; hecht zeer aan het belang om bij alle fasen van het beoordelingsproces stelselmatig organisaties uit het maatschappelijk middenveld te betrekken; is van mening dat deze op prestaties gebaseerde benadering ook "minder voor minder" betekent en herhaalt zijn oproep voor doeltreffende tenuitvoerlegging van de clausule over mensenrechten en democratie in EU-overeenkomsten met derde landen;

    12.

    vraagt de EDEO en de Commissie meer informatie te verstrekken over de manier waarop het beginsel van wederzijdse verantwoordingsplicht wordt ingevoerd;

    13.

    is van oordeel dat mensenrechtensituaties voortdurend moeten worden bijgehouden – vooral met betrekking tot de rechten van kinderen, vrouwen en minderheden – en dat voortdurend mensenrechtendialogen moeten worden gehouden met alle partnerlanden, en dat een jaarlijkse beoordeling van de situatie evenals de resultaten van de dialogen moeten worden opgenomen in de bijlage bij het jaarlijkse voortgangsverslag van elk partnerland, waarbij een duidelijk mechanisme in het leven wordt geroepen om de bilaterale samenwerking te heroverwegen of progressief te beperken indien blijkt dat de mensenrechten worden geschonden; benadrukt dat de benadering tegenover diverse partnerlanden ten aanzien van de mensenrechtensituatie geloofwaardig moet zijn;

    14.

    roept de EU en haar lidstaten ertoe op hun samenwerking binnen het ENB te richten op het samenbrengen van democratische actoren in de EU zoals vakbonden, NGO's, relevante organisaties van werkgevers, landbouwers, vrouwen, deelnemers aan de religieuze dialoog, consumenten, jeugd, journalisten, leerkrachten, lokale overheidsinstanties, universiteiten, studenten, betrokkenen bij de klimaatverandering en hun opkomende tegenhangers in ENB-landen;

    15.

    benadrukt dat vrijheid van meningsuiting en onafhankelijke, pluralistische media de hoekstenen vormen van een solide en een duurzame democratie en van gemeenschappelijke waarden; benadrukt het belang van onafhankelijke en duurzame publieke mediadiensten, die rekenschap afleggen, voor het leveren van hoogwaardige, pluralistische en diverse content en herinnert eraan dat vrije en onafhankelijke publieke media altijd een cruciale rol spelen voor het versterken van democratie, voor het zo sterk mogelijk betrekken van het maatschappelijk middenveld bij overheidszaken en om burgers meer macht te geven op het pad naar de democratie;

    16.

    maakt zich sterk voor en roept op tot het bevorderen van een vrije informatiestroom, het waarborgen van omstandigheden waarin journalisten effectief en in alle vrijheid kunnen werken zonder politieke, economische of andere druk, en het aanleggen van infrastructuur die de ontwikkeling van moderne elektronische technologie mogelijk maakt; is verheugd over de verklaring van de VN van 6 juni 2011 over de toegang tot het internet als mensenrecht; dringt er in dit opzicht bij de EDEO en de Commissie op aan speciale instrumenten te ontwikkelen voor het bijstaan van organisaties uit het maatschappelijk middenveld en individuele personen in de ENB-landen om ongehinderd toegang te hebben tot het internet en tot andere vormen van elektronische communicatietechnologieën;

    17.

    benadrukt dat in de huidige processen van democratische overgang in de landen waar de Arabische lente heeft plaatsgevonden, de deelneming van vrouwen, jongeren en het maatschappelijk middenveld, en de werking van vrije en onafhankelijke media van cruciaal belang zullen zijn en dringt er bij de EU op aan de steun te verhogen voor het opleiden en organiseren van die belanghebbenden, onder andere door hen uit te nodigen verkiezingen en de werking van democratische instellingen binnen de EU te komen waarnemen;

    18.

    geeft steun aan de gedachte om de volledige en daadwerkelijke eerbiediging van het recht op vrijheid van godsdienst (op individueel, collectief, publiek, privaat en institutioneel vlak) als prioriteit aan te merken, met name voor alle religieuze minderheden die in de regio wonen, en steunt de daaruit voortvloeiende noodzaak om deze groepen concreet te ondersteunen;

    19.

    benadrukt met name het belang van het bevorderen van de rechten van het kind en het zeker stellen van kinderbescherming zoals is vastgelegd in het Verdrag van Lissabon;

    20.

    dringt aan op het ondersteunen van de ontwikkeling van democratisch georiënteerde politieke partijen in die buurlanden die nog altijd naar democratie streven en op het opzetten van NGO's en van organisaties uit het maatschappelijk middenveld;

    21.

    benadrukt het belang dat vrouwen goed vertegenwoordigd zijn in het parlement, in ministeries, in hoge posities in de regering, op besluitvormingsposities in het openbaar en lokaal bestuur en in het management van publieke bedrijven; moedigt de ENB-partnerlanden ertoe aan beleidsmaatregelen voor gendergelijkheid vast te stellen en te mainstreamen en actieplannen voor gendergelijkheid vast te stellen;

    22.

    is verheugd over het werk van de EU-adviesgroep op hoog niveau voor de Republiek Armenië en de start van een soortgelijke groep voor Moldavië; moedigt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie aan om de nodige assistentie aan alle oostelijke partners te bieden om zeker te stellen, zoals ook met Armenië het geval is, dat de parlementaire dimensie wordt afgedekt; verzoekt om de aanpassing van dit EU-instrument en doet de aanbeveling dat de EDEO direct verantwoordelijk is voor het werven en managen van adviseurs teneinde de meest adequate overdracht van EU-kennis op de landen van het Oostelijk Partnerschap zeker te stellen;

    23.

    roept de Commissie ertoe op de zichtbaarheid van de projecten ten aanzien van het Oostelijk Partnerschap en van de Unie voor het Middellandse Zeegebied in de partnerlanden te vergroten en deze begrijpelijker te maken voor de burgers van die landen zodat de meerwaarde van samenwerking met de EU wordt aangetoond;

    24.

    herinnert eraan dat de EU haar betrekkingen met de buurlanden moet laten afhangen van hun democratische vooruitgang en respect voor mensenrechten; verzoekt de internationale gemeenschap derhalve haar financiële steun evenals die van de internationale financiële instellingen waarbij haar leden zijn aangesloten aan het regime in Belarus te bevriezen totdat alle vastgehouden en aangehouden oppositieleiders, journalisten, presidentskandidaten en hun medestanders zijn vrijgelaten, de aanklachten tegen hen zijn ingetrokken en zij gerehabiliteerd zijn;

    25.

    onderschrijft de huidige officiële benadering van de EU om sancties op te leggen aan de autoriteiten van Belarus en tegelijkertijd te streven naar sterkere banden met het maatschappelijk middenveld en de mensen in Belarus; dringt er in dit opzicht bij de Europese Unie op aan zich te heroriënteren richting het maatschappelijk middenveld en de hulp aan Belarus op te voeren met het oog op de behoeften van de bevolking, de versterking van de financiële en technische ondersteuning aan de democratische oppositie, mensenrechtenverdedigers en organisaties uit het maatschappelijk middenveld waaronder niet-geregistreerde organisaties, evenals aan studenten en vrije media;

    Duurzame economische en sociale ontwikkeling

    26.

    benadrukt dat duurzame democratie, functionerende en niet-bureaucratische instellingen, de rechtstaat en hoogwaardig onderwijs niet alleen de politieke stabiliteit, het sociale welzijn en cohesie bevorderen, maar ook de economische groei stimuleren door de bedrijfsomgeving te verbeteren en investeringen aan te trekken, waardoor nieuwe kmo's kunnen ontstaan en handel, groene economie en toerisme worden bevorderd, hetgeen allemaal weer leidt tot nieuwe banen en nieuwe mogelijkheden; herinnert aan de behoefte om een gunstig kader te creëren voor investeringen, waarin stabiliteit, rechtszekerheid en de strijd tegen corruptie een belangrijke rol spelen; roept de Europese Unie in dat verband op om bij de begeleiding van democratische overgangsprocessen structurele economische, sociale en juridische hervormingen te stimuleren en wijst daarmee uitdrukkelijk op het feit dat democratische en sociaaleconomische ontwikkeling nauw met elkaar samenhangen; is verheugd over de vlaggenschipinitiatieven van de Commissie inzake kmo's en inzake regionale energiemarkten en efficiënt energiegebruik; is van mening dat deze pogingen hun weerslag moeten vinden in het meerjarig financieel kader;

    27.

    benadrukt dat directe maatregelen, zoals cofinanciering van reeds aangewezen vlaggenschip- en proefprojecten of overige concrete economische projecten van strategisch belang die in de praktijk snel en met onomstotelijke tastbare resultaten kunnen worden uitgevoerd, terstond moeten worden genomen ter verlichting van de situatie van landen die momenteel te kampen hebben met een hevige sociaaleconomische crisis, met name wat betreft partnerlanden waar de overgang naar een democratie de economische moeilijkheden verergert; onderstreept dat dergelijke door de EU gefinancierde maatregelen uitsluitend mogen worden genomen op voorwaarde dat alle betrokken partijen zich in ieder concreet geval verplichten tot een controleerbare naleving van internationaal en in de EU geldende sociale, ecologische en arbeidsrechtelijke normen, en dat deze maatregelen gericht zijn op een directe verbetering van de sociale situatie van de burgers in de ENB-landen;

    28.

    is voorstander van bevordering van subregionale samenwerking en grensoverschrijdende projecten en onderstreept het belang van de ontwikkeling van bilaterale en multilaterale complementaire economische samenwerking tussen de partners, hetgeen tastbare voordelen kan opleveren voor de burgers en het politieke klimaat in de regio kan verbeteren; benadrukt dat deze subregionale economische samenwerking in een breder integratieproject moet passen dat de ontwikkeling bevordert van subregionale projecten op het gebied van mobiliteit, sociale en milieubescherming, cultuur en onderwijs; benadrukt in het bijzonder dat het belangrijk is om de ontwikkeling van zuid-zuid- en oost-oosthandel en de economische integratie tussen de betrokken landen; is van mening dat verbeteringen in dergelijke samenwerking tussen de partners een signaal van betrokkenheid zouden zijn ten aanzien van de Europese waarden van goede betrekkingen tussen buurlanden en wederzijds nuttige partnerschappen;

    29.

    vraagt de Commissie met klem steun te geven voor het opbouwen van administratieve structuren op de gebieden werkgelegenheid en sociale zaken, met bijzondere aandacht voor het opbouwen van capaciteit op het gebied van juridische diensten, die hervormingen voorbereiden en ten uitvoer leggen;

    30.

    benadrukt het belang van vakbonden en sociale dialoog in het kader van de democratische ontwikkeling van de partnerlanden van het ENB; moedigt hen aan de arbeids- en vakbondsrechten te versterken; wijst op de belangrijke rol die sociale dialoog kan spelen met het oog op de sociaaleconomische uitdagingen in de regio's;

    31.

    herinnert eraan dat het noodzakelijk is ervoor te zorgen dat de nationale minimumlonen werknemers en hun families een adequate levensstandaard bieden, en dat inhoudingen op lonen werknemers en diegenen die van hen afhankelijk zijn niet van hun middelen van bestaan beroven;

    32.

    is van oordeel dat opzeggingstermijnen van arbeidscontracten voldoende lang moeten zijn, en dat rekening moet worden gehouden met het aantal dienstjaren van de betrokken werknemer;

    33.

    wijst erop dat de Unie bijzonder belang moet toekennen aan een gedecentraliseerde samenwerking op lokaal niveau, die bestaat uit kleine projecten die de levenskwaliteit van de burgers in de buurlanden op een rechtstreekse en tastbare manier verbeteren, om zo de democratische vooruitgang in al die landen te consolideren;

    34.

    verzoekt de Commissie de "Poverty Reduction Strategy Papers" te aanvaarden als hét richtinggevende beleidskader voor de middellange termijn voor economische groei en een billijke verdeling van de welvaart, in overeenstemming met de behoeften van de desbetreffende landen;

    Associatieovereenkomsten

    35.

    benadrukt de mogelijkheid die onderhandelingen over associatieovereenkomsten bieden om hervormingen een impuls te geven; wijst erop dat alle componenten moeten worden gekoppeld, wil de EU haar betrekkingen op een uitgebreide en coherente manier kunnen verdiepen; gelooft dat deze daarom concrete voorwaarden, tijdsschema's en prestatiebenchmarks moeten bevatten, die regelmatig tegen het licht worden gehouden; benadrukt de noodzaak in deze overeenkomsten echte en tastbare stimulansen voor de partners op te nemen om het hervormingspad aantrekkelijker te maken;

    36.

    stelt dat er differentiatie moet worden toegepast op de handel in goederen en diensten, roept de partnerlanden van het ENB op verder te gaan met het creëren van voorwaarden die de vestiging van diepe en brede vrijhandelsruimten mogelijk maken, en roept de EU op deze landen bij hun hervormingsinspanningen bij te staan haar interne markt dienovereenkomstig te openen, mits de veiligheids- en kwaliteitsvoorschriften naar Europees model worden geharmoniseerd, en samen met hen een proces op gang te brengen voor de geleidelijke en evenwichtige openstelling van de markt die beide partijen ten goede zal komen; benadrukt dat de EU in het licht van hun deelname aan toekomstige vrijhandelsruimten van elk land ook de politieke, sociale en ecologische omstandigheden moet beoordelen, en uiteindelijk geleidelijke stappen moet definiëren voor de tenuitvoerlegging van de vrijhandelsruimte en ervoor moet zorgen dat toezicht wordt uitgeoefend op internationale overeenkomsten over arbeidsrecht en kinderarbeid; benadrukt dat de handelsrelaties, met name in het kader van de diepe en brede vrijhandelsruimten, door hun vereisten, in het kader van het conditionaliteitsbeginsel gezien moeten worden als middel om de betrokkenheid van de ENB-landen ten aanzien van democratische waarden te verbeteren; ondersteunt parallel daaraan het volledig lidmaatschap van de WTO voor alle landen van het Oostelijk Partnerschap;

    37.

    wijst erop dat een Europees perspectief, met inbegrip van artikel 8 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de lidmaatschapsaspiraties van de landen van het Oostelijk Partnerschap krachtens artikel 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, een drijvende kracht kan zijn voor hervormingen in deze landen en hun betrokkenheid ten aanzien van gedeelde waarden en grondslagen zoals democratie, de rechtsstaat, respect voor mensenrechten en goed bestuur kan versterken; gelooft dat het sluiten van associatieovereenkomsten een belangrijke stap voorwaarts kan zijn naar verdere politieke betrokkenheid en nauwere banden met Europa door de uitwisseling van goede praktijken en geconsolideerde politieke en economische dialoog;

    38.

    bevestigt dat het doel voor het partnerschap met het zuidelijke nabuurschap erin bestaat de twee oevers van de Middellandse Zee dichter bij elkaar te brengen om een ruimte te creëren van vrede, democratie, veiligheid en welvaart voor de 800 miljoen inwoners en om de Europese Unie en haar partners een doeltreffend bilateraal en multilateraal kader te bieden om de democratische, sociale en economische uitdagingen aan te gaan, regionale integratie te bevorderen, in het bijzonder handelsintegratie, en een ontwikkeling te waarborgen waar iedereen wel bij vaart en om de partners bij te staan bij het opbouwen van democratische, pluralistische en seculiere staten, namelijk via programma's voor het opbouwen van institutionele capaciteit, evenals wederzijds nuttige, evenwichtige en ambitieuze overeenkomsten inzake handel in goederen en diensten, voorafgegaan door relevante effectbeoordelingen te ontwikkelen, die kunnen leiden tot diepe en brede vrijhandelsruimten, hetgeen zeker een eerste stap zal betekenen voor de vorming van een grote Euromediterrane economische ruimte en tevens kan bijdragen aan het afzwakken van de economische problemen van onze zuidelijke buurlanden en de zuid-zuidintegratie zal vergemakkelijken; verzoekt de Commissie en de Raad om de uitvoering te stimuleren van de zes maatregelenpakketten die vervat zijn in het document van de Commissie van 30 maart 2011 over de opvolging van initiatieven op het gebied van handel en investeringen ten behoeve van de partners ten zuiden van de Middellandse Zee;

    39.

    wenst dat er objectieve en bindende criteria worden gedefinieerd voor de toekenning van de "geavanceerde status"-regeling; benadrukt dat we moeten verduidelijken wat de uit deze bilaterale overeenkomst voortvloeiende rechten en plichten zijn voor de partnerlanden en voor de Europese Unie;

    40.

    benadrukt dat de contractuele betrekkingen met alle landen van het ENB bepalingen behelzen met betrekking tot een regelmatig overleg om de mensenrechtenkwesties aan te kaarten, in de vorm van een subcommissie voor mensenrechten; verzoekt de EDEO deze bepalingen optimaal te benutten en de bestaande subcommissies bij alle onderhandelingen te betrekken;

    Sectorale samenwerking

    41.

    benadrukt dat de EU de synergie tussen het buitenlandse en het binnenlandse beleid van de EU moet bevorderen, met name door harmonisatie van wetgeving die gericht is op het creëren van banen, armoedebestrijding, de modernisering van het werkgelegenheidsbeleid, energiezekerheid en -efficiëntie, de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen en een duurzaam milieubeleid, betere sociale bescherming, het scheppen van welvaart en rechtvaardigheid en vereenvoudiging van de handel op basis van het differentiatiebeginsel;

    42.

    is van mening dat het delen van een gemeenschappelijke ruimte een eerlijke verdeling van de verantwoordelijkheden inhoudt en roept op tot betere samenwerking, in het bijzonder op het gebied van beleidsmaatregelen en problemen met een grensoverschrijdende dimensie; roept in dat verband op om de regionale en grensoverschrijdende dimensies van sectorale samenwerking aan te scherpen;

    43.

    verwelkomt de toegenomen interactie van partnerlanden in EU-agentschappen op diverse gebieden; vraagt de Commissie een duidelijke en volledige lijst voor te leggen van relevante agentschappen en van programma's waaraan buurlanden zouden kunnen deelnemen, samen met een overzicht van de vorm, financiële bijdrage en methode van deze gedifferentieerde deelname;

    44.

    steunt verdere samenwerking op terreinen als industrie, kmo's, onderzoek, ontwikkeling en innovatie, ICT met inbegrip van de veiligheid van IT-systemen, ruimtevaart en toerisme, en wijst op de voordelen van initiatieven waarin de EU en haar buurlanden onderzoek gezamenlijk plannen; is verheugd over de voorstellen van de Commissie voor de ontwikkeling van een gemeenschappelijk kennis- en innovatieruimte en een op ICT gebaseerde digitale economie, en verzoekt de lidstaten en buurlanden te bevestigen dat zij zich ervoor willen inzetten in die richting vooruitgang te boeken; wijst opnieuw op het belang van doeltreffende mechanismen om de handel en investeringen tussen de EU en haar buurlanden te faciliteren, teneinde handelspartnerschappen te versterken en de marktdeelnemers, met name kmo's, toegang te geven tot adequate, betrouwbare informatie over de handels- en investeringsvoorwaarden in partnerlanden;

    45.

    is verheugd dat in het kader van het ENB de samenwerking op energiegebied wordt versterkt; onderstreept dat het van belang is de ervaringen in de EU met de hervormingen van de energiesector te delen met de buurlanden; acht het noodzakelijk de energie-efficiëntie en de bevordering van duurzame energie kracht bij te zetten; dringt aan op het veiligstellen van de energievoorziening door middel van diversifiëring van de energiebronnen en vraagbeheer, intensievere betrekkingen met de belangrijkste leveranciers en doorvoerlanden, alsook de coördinatie op het gebied van de nucleaire veiligheid, met name in gebieden met veel seismische activiteit, in combinatie met een grotere transparantie om ervoor te zorgen dat de volledige naleving van milieuconvenanten en internationale verdragen inzake de nucleaire veiligheid een prioriteit van het EU-energiebeleid blijft en dat de buurlanden in het oosten en in het zuiden een centrale plaats blijven innemen in het gecoördineerde externe energiebeleid van de EU; vraagt tevens om doeltreffende maatregelen om de toepassing van het solidariteitsbeginsel op energiegebied te waarborgen;

    46.

    is verheugd over het voorstel inzake de oprichting van een Europese Energiegemeenschap en is van mening dat dit een belangrijke stap kan vormen in de samenwerking met onze buurlanden; benadrukt dat de buurlanden rond de Middellandse Zee een belangrijke rol vervullen in de energievoorziening van verschillende lidstaten; wijst op de behoefte om de Euromediterrane onderlinge verbindingen in de aardgas- en de elektriciteitssector te bevorderen; benadrukt het strategisch belang van het Nabucco-project en van de snelle tenuitvoerlegging daarvan, evenals van het transport van vloeibaar aardgas uit hoofde van het AGRI-project; verzoekt de Commissie de aanleg, de verbetering en de ontwikkeling van slimme energienetwerken en infrastructuurknooppunten met de buurlanden van de EU te stimuleren, o.a. door middel van investeringen;

    47.

    Wijst daarbij ook op de ondersteunende rol die de EU zou kunnen spelen bij het aanpakken van milieuproblemen in onze buurlanden, in het bijzonder bij het opruimen van grote voorraden „obsolete pesticides”, die tot chemische verontreiniging op grote schaal kunnen leiden;

    48.

    ondersteunt verdere samenwerking in de vervoerssector, onder andere door de infrastructuurnetwerken van de EU en van partnerlanden nauwer met elkaar te verbinden om de uitwisseling van mensen en goederen te vereenvoudigen, wat gerealiseerd kan worden door een sterkere marktintegratie en verbeterde infrastructuurkoppelingen;

    49.

    is van mening dat de internationale, regionale en interregionale culturele samenwerking, die gebaseerd is op een daadwerkelijke dialoog tussen de culturen en waar alle sectoren van de samenleving bij worden betrokken (overheden, instellingen organisaties en verenigingen in de culturele sector), van essentieel belang is; roept de EDEO en de Commissie ertoe op de strategische inzet van culturele aspecten van het extern beleid te coördineren en aansluiting te zoeken bij het extern cultuurbeleid van de lidstaten;

    50.

    onderstreept met klem het verband tussen enerzijds de uitwisseling en samenwerking op het gebied van cultuur, onderwijs en sport tussen de Europese Unie en de partnerlanden van het Europees nabuurschapsbeleid, en anderzijds de ontwikkeling en versterking van een open maatschappelijk middenveld, de democratie en de rechtsstaat, alsook de verspreiding van de fundamentele vrijheden en de mensenrechten; wijst erop dat samenwerking op deze vlakken meerwaarde heeft, zowel voor de Unie als voor de landen van het Europees nabuurschapsbeleid;

    51.

    meent dat het stimuleren van deelname aan culturele programma's van de EU gunstig is voor de materiële en immateriële ontwikkeling in de ENB-landen en onderstreept daarom het belang van programma's als Media Mundus, van de projecten onder auspiciën van de Unie voor het Middellandse Zeegebied en van het cultureel programma van het oostelijk partnerschap; is van mening dat de culturele en mobiliteitsprogramma's ook gericht moeten zijn op de mobiliteit van kunstenaars en kunststudenten; pleit voor de invoering van een cultureel visum voor kunstenaars en andere beroepsbeoefenaars uit de culturele sector van de ENB-landen; verzoekt de Commissie tevens een initiatief op het gebied van visa voor kort verblijf voor te stellen, teneinde de hinderpalen voor mobiliteit in de culturele sector weg te nemen;

    52.

    acht het, gezien de educatieve waarde van sport, van belang dat de samenwerking op sportief gebied met de partnerlanden van het Europees nabuurschapsbeleid wordt versterkt; verzoekt de EU-instellingen en de lidstaten zich in te zetten voor vrij verkeer van atleten overal ter wereld, om te beginnen met de atleten uit de partnerlanden van het Europees nabuurschapsbeleid;

    53.

    dringt aan op een evaluatie van de bestaande programma's met het oog op waarborging van efficiënt gebruik van middelen, zodat de doelstellingen van de EU worden gehaald; dringt aan op het stroomlijnen van de interne operaties binnen de Commissie die betrekking hebben op het functioneren van de diverse bestaande programma's en projecten voor onderwijs en cultuur;

    54.

    onderstreept dat het Tempus IV-programma meerwaarde heeft voor de bevordering van de samenwerking en voor de inspanningen met het oog op de modernisering van de onderwijsstelsels van de buurlanden van de Unie en verzoekt de Commissie het programma in kwestie in het volgende meerjarig financieel kader te steunen;

    55.

    wenst dat de partnerlanden meer betrokken worden bij de werkzaamheden van de Europese Stichting voor opleiding en van het Uitvoerend Agentschap Onderwijs, audiovisuele media en cultuur;

    56.

    merkt op dat het versterken van de jeugddimensie van het Oostelijk Partnerschap en de Unie voor het Middellandse Zeegebied een belangrijke investering is in de toekomst van de betrekkingen tussen de EU en het ENB en de komende jaren veel potentieel biedt en een belangrijke investering is in de democratisering van die partners en de harmonisatie van hun wetgeving met Europese normen; herhaalt dat aanvullende toewijzing van financiering aan Erasmus Mundus en Jeugd in Actie voor 2012 binnen de EU-begroting voor 2012 samenwerking moet bevorderen tussen instellingen voor hoger onderwijs, de uitwisseling van universitaire medewerkers en studenten moet verbeteren, en tot de opbouw van netwerken moet leiden waardoor de capaciteit van NGO's op het gebied van jongeren in Europa en landen die onder het Europees Nabuurschapsbeleid vallen verbetert;

    57.

    is van mening dat de Euromediterrane universiteit (EMUNI) een uniek platform en een unieke mogelijkheid biedt voor het versterken van samenwerking op het gebied van hoger onderwijs en de mobiliteit van studenten met onze zuidelijke buren, op een tijdstip waarop het van zeer groot belang is dat de betrekkingen met de landen van het Zuidelijk Partnerschap verdiept worden, en dan met name met de jongere generaties in die landen; benadrukt in dit opzicht dat het potentieel van de Euromediterrane universiteit zo veel mogelijk ontwikkeld moet worden;

    58.

    roept de Europese Commissie op om het voorstel over te nemen dat het Europees Parlement na het uitbreken de Arabische lente heeft ingediend om een Euromediterraan Erasmusprogramma in het leven te roepen en om dit initiatief, in geval van succes, tot het hele nabuurschap uit te breiden; betreurt in dit stadium het zwaktebod van de Europese Commissie die, ondanks haar aankondigingen van 27 september 2011, eigenlijk maar een erg kleine toename van het aantal Erasmus Mundus-beurzen heeft gepland;

    59.

    roept de Europese Commissie op om het voorstel over te nemen dat het Europees Parlement na het uitbreken van de Arabische lente heeft ingediend om een Euromediterraan Leonardo da Vinci-programma in het leven te roepen, teneinde de mobiliteit te bevorderen van jonge stagiairs die een beroepsopleiding in het buitenland wensen te volgen, en dit om bij te dragen aan de strijd tegen de jeugdwerkeloosheid, wat ten zuiden van de Middellandse Zee een endemisch fenomeen is;

    60.

    herhaalt groot voorstander te zijn van het door de EU gefinancierde project van ENB-studiebeurzen voor de houders van een universitair diploma van het ENB en de EU aan het Europees College; is van mening dat dit het mogelijk zal maken met het oog op EU-ENB-gerelateerde functies toekomstige gesprekspartners voor Europa en de buurlanden voor te bereiden die volledig en beroepsmatig op de hoogte zijn van de inhoud en de geest van EU-beleid, -wetgeving en -instellingen; dringt erop aan dat partnerlanden waarvan burgers een dergelijke beurs hebben gekregen hun kennis en ervaring gebruiken door ze in te zetten in het nationaal bestuur en hun toereikende arbeidsomstandigheden aan te bieden;

    61.

    onderstreept de belangrijke rol die lokale autoriteiten spelen bij de democratische ontwikkeling van onze partnerlanden roept de Commissie daarom op de rol van TAIEX (EU-instrument voor technische bijstand en uitwisseling van informatie - Technical Assistance and Information Exchange) en programma's voor twinning tussen lokale overheden in de EU en de partnerlanden te intensiveren en uit te breiden;

    Mobiliteit

    62.

    brengt in herinnering dat de EU het beheer van migratie moet verbeteren en de wederzijdse voordelen van migratie voor ontwikkeling moet maximaliseren, onder meer door te zorgen voor betere voorwaarden voor de vestiging van legale migranten in de EU en de hoofdoorzaken van illegale migratie in de partnerlanden aan te pakken; is van mening dat de EU legale arbeidsmigratie moet bevorderen door mobiliteitspartnerschappen te sluiten rekening houdend met het demografisch, sociologisch en professioneel evenwicht aan weerszijden, en door het stimuleren van uitwisselingen van specialisten tussen de EU en derde landen; verzoekt de lidstaten het mobiliteitsdebat te zien als belangrijk element van het nabuurschapsbeleid dat niet primair om veiligheidsoverwegingen draait; benadrukt dat het belangrijk is om illegale immigratie te voorkomen en de organisaties die verantwoordelijk zijn voor de smokkel van illegale immigranten te vervolgen;

    63.

    gelooft dat de EU haar werkzaamheden met het oog op het sluiten van zowel visumversoepelingsovereenkomsten als terugnameovereenkomsten tegelijkertijd en in volstrekte transparantie moet versnellen, zulks met het oog op het geleidelijk instellen van een visumvrije regeling die geval per geval bekeken zal worden zodra aan alle voorwaarden wordt voldaan; vraagt ook om materiële voorwaarden voor visumverlening en -verlenging vast te stellen waarbij de rechten van de persoon meer in acht worden genomen; benadrukt in dit opzicht dat er prioriteit moet worden gegeven aan de mobiliteit van jeugd en studenten; benadrukt eveneens dat de landen van het Oostelijk Partnerschap in termen van tijdsplanning en inhoud van een bevoorrecht aanbod van de EU voor versoepeling van de visumregeling moeten profiteren; benadrukt dat de asielbepalingen volledig moeten overeenstemmen met internationale verplichtingen en verbintenissen, alsmede met EU-normen, met name op het vlak van mensenrechten;

    64.

    herinnert er in dit verband aan dat de lidstaten het beginsel van non-refoulement moeten naleven en er alles aan moeten doen om een toegankelijk, rechtvaardig en bescherming biedend Europees asielsysteem op te zetten;

    65.

    verzoekt de lidstaten en de EU het Protocol te ratificeren tegen de smokkel van migranten over land, over zee en door de lucht, gehecht aan het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit; meent dat de herziening van het ENB gelegenheid biedt voor het nemen van specifieke maatregelen op deze gebieden; stemt in met hetgeen de Commissie constateert omtrent migratie om familiegerelateerde redenen en ziet belangstellend uit naar het komende groenboek hierover;

    66.

    benadrukt de noodzaak om speciale aandacht te besteden aan de jongeren en onderstreept dat uitgebreidere synergieën tussen "Jeugd in beweging" en het Europees nabuurschapsbeleid noodzakelijk zijn; beklemtoont dat de EU de samenwerking op het vlak van hoger onderwijs en beroepsopleiding moet vergroten en per direct moet zorgen voor verdieping en uitbreiding van studiebeursregelingen en voor een grotere mobiliteit van studenten, afgestudeerden, leerkrachten en academici, door uitwisselingen tussen instellingen voor hoger onderwijs en beroepsopleiding, alsook publiek-private partnerschappen op het gebied van onderzoek en ondernemingen te bevorderen; acht het noodzakelijk om de procedures voor de verlening van een visum aan de begunstigden van deze programma's te versoepelen en te versnellen; wijst erop dat het belangrijk is het werk aan wederzijdse erkenning van kwalificaties en onderwijssystemen met ENB-partnerlanden te versnellen en in het bijzonder op het vlak van de aanpassing van hogeronderwijsdiploma's en normen aan de Europese ruimte voor hoger onderwijs; onderstreept het grote belang van een structureel voorlichtingsbeleid ten opzichte van burgers van de partnerlanden van het ENB met betrekking tot de mogelijkheid van deelname aan de EU-programma's;

    67.

    verzoekt de Raad en de Commissie een gestructureerde dialoog met de autoriteiten van derde landen te organiseren om tot een win-winbenadering voor mobiliteit te komen, de visumformaliteiten te versoepelen, de mogelijkheden van de EU-visumcode beter te benutten en tegelijkertijd de toepassing ervan te verbeteren en te harmoniseren teneinde gelijke en eerlijke voorwaarden te garanderen voor aanvragers in alle lidstaten, en daarbij in het bijzonder te letten op de effecten van de interdependentie tussen ontwikkelingshulp, veiligheid, en reguliere en irreguliere migratie, zoals omschreven in de Globale aanpak van migratie; dringt erop aan speciaal erop toe te zien dat de partnerlanden niet te lijden krijgen onder brain drain;

    68.

    verzoekt de Commissie de EU-subsidiëring van projecten gericht op voorlichting aan migranten over hun rechten en plichten, en op bescherming van hun rechten, te verhogen en te kanaliseren, met bijzondere aandacht voor de rechten van onbegeleide minderjarigen, vrouwen en andere kwetsbare groepen; vraagt de Commissie daarom aan het Parlement gedetailleerd verslag uit te brengen over de aanwending van voor de nabuurlanden gereserveerde EU-gelden, waaronder ook de middelen uit hoofde van het thematisch programma van de Commissie voor samenwerking met derde landen op het terrein van migratie en asiel;

    De regionale dimensie

    69.

    herhaalt ervan overtuigd te zijn dat het Europees nabuurschapsbeleid slechts ten volle doeltreffend zal zijn als er een synergie is tussen de bilaterale en de multilaterale dimensie; vindt het dan ook noodzakelijk om de multilaterale dimensie van het ENB te versterken en om er aanzienlijk meer middelen uit het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument aan toe te kennen;

    70.

    verwelkomt het voorstel om het multilaterale kader strategischer in te zetten ter bevordering van bilaterale betrekkingen tussen de partners, en verwacht concrete maatregelen om dit voorstel in de praktijk te brengen; kijkt in dit opzicht met veel interesse uit naar het door de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie voor het eind van het jaar aangekondigde stappenplan met doelstellingen, instrumenten en maatregelen;

    71.

    gelooft dat de multilaterale dimensie van het Oostelijk Partnerschap verder moet worden aangescherpt en ontwikkeld, met inbegrip van het Forum van het maatschappelijk middenveld; wijst op het belang van het tot stand brengen van een constructieve dialoog met Turkije en Rusland over regionale kwesties die van gemeenschappelijk belang zijn en met name voor zover het veiligheidskwesties betreft;

    72.

    wijst erop dat regio's een cruciale rol spelen voor het succes van sociale en economische hervormingen op de lange termijn en voor stabiele groei; onderstreept dat het Europees nabuurschapsbeleid ruim moet worden opgevat, om de economische ontwikkeling van de aangrenzende gebieden te bevorderen; is van mening dat de principes inzake territoriale samenwerking ook gelden voor de buitengrenzen en een belangrijk instrument zijn om de economische ontwikkeling van de EU te bevorderen, alsmede om de algemene politieke doelstellingen van het Europees nabuurschapsbeleid te ondersteunen; stelt zich op het standpunt dat de nieuwe ENB-benadering ertoe moet leiden dat de macroregionale strategieën van de EU en het potentieel van de Europese macroregio's, waartoe ook buurlanden van de EU behoren, volledig worden benut met het oog op een betere coördinatie van prioriteiten en projecten van gemeenschappelijk belang voor de EU-lidstaten en de ENB-landen, teneinde resultaten te kunnen bereiken die voor beide zijden voordelen opleveren en een optimaal gebruik van geïnvesteerde middelen te waarborgen;

    73.

    benadrukt het feit dat de Euregio's een belangrijke rol spelen voor het halen van de doelstellingen van het cohesiebeleid en moedigt de Commissie ertoe aan de ontwikkeling ervan te ondersteunen en te bevorderen, met name in grensregio's, om te bewerkstelligen dat de Euregio's een belangrijkere rol binnen het Europees nabuurschapsbeleid spelen;

    74.

    benadrukt het grote potentieel van Europese groeperingen voor territoriale samenwerking (EGTS) waarbij regio's buiten de buitengrenzen zijn betrokken; moedigt ertoe aan om met buurlanden van de Unie specifieke overeenkomsten te sluiten betreffende de invoering van nationale wetgeving die het mogelijk maakt dat lokale en regionale overheden, in overeenstemming met hun nationaal recht en bilaterale overeenkomsten, aan EGTS deelnemen;

    75.

    is van oordeel dat het toekomstige ENB oog moet hebben voor de rol van de ultraperifere regio's in het EU-beleid op het gebied van de externe betrekkingen; wijst erop dat de ultraperifere regio's het externe beleid van de EU daadwerkelijk kunnen beïnvloeden aangezien zij de EU enerzijds in de gelegenheid stellen nauwere betrekkingen te onderhouden met een groot aantal derde landen en anderzijds complexe kwesties aan te pakken, zoals illegale migratie; roept de Commissie op voor grotere flexibiliteit te zorgen bij de mogelijkheden voor innoverende financiering van cohesiebeleidprojecten, teneinde deze mogelijk te maken in en van nut te laten zijn voor zowel Europese regio's, als regio's in derde landen;

    76.

    benadrukt het belang van een bredere geografische en strategische benadering bij het vanuit een toekomstperspectief bekijken van het ENB, en herinnert eraan dat de EU, na de resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2006 over het ENB, in november 2007 specifiek beleid heeft vastgesteld over eilandstaten in de Atlantische regio die grenzen aan de ultraperifere gebieden van de EU in de nabijheid van het Europese vasteland, waar speciale vragen over geografische nabijheid, culturele en historische affiniteit en wederzijdse veiligheid relevant bleken te zijn; is verheugd over het hoge niveau van de bereikte resultaten en de dynamiek van het al ten uitvoer gelegde specifieke beleid, namelijk het speciaal partnerschap tussen de Europese Unie en Kaapverdië; en roept de EU ertoe op de dialoog en onderlinge afstemming van beleid met deze landen verder te versterken en hen te ondersteunen bij hun inspanningen om politieke, sociale en economische hervormingen te bestendigen;

    77.

    begrijpt dat het DG Regionale ontwikkeling van de Commissie ruime ervaring heeft met het beheer van het EFRO en is ervan overtuigd dat de doelstellingen van het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument ermee gediend zouden zijn, als met betrekking tot middelenbeheer het advies van het DG Regionale ontwikkeling zou worden ingewonnen; is daarom van mening dat het beheer van de financiële instrumenten in kwestie, wat programma's op het gebied van grensoverschrijdende samenwerking betreft, moet worden teruggegeven aan het DG Regionale ontwikkeling, dat hiervoor in het verleden verantwoordelijk was;

    78.

    verwelkomt de gezamenlijke verklaring van de topontmoeting van het Oostelijk Partnerschap op 30 september 2011 in Warschau evenals de verklaring over de toestand in Belarus, met name wat betreft de beginselen van democratie, mensenrechten en de rechtsstaat, de inzet voor diepere bilaterale betrokkenheid, zowel economisch als politiek, waaronder begrepen de bereidheid vooruitgang te realiseren in de onderhandelingen over associatieovereenkomsten, het versterken van de multilaterale samenwerking tussen partners en het bevorderen van mobiliteit en de verbintenis om de tenuitvoerlegging van het partnerschap te versnellen, met duidelijke voordelen voor de samenlevingen van partnerlanden;

    79.

    is van mening dat de versterking van het Oostelijk Partnerschap van centraal belang zal zijn voor de ontwikkeling van de grensregio's van de EU; benadrukt dat het Oostelijk Partnerschap en regionale ontwikkeling hand in hand moeten gaan en bi- en multilaterale samenwerking, zoals vrijhandelsakkoorden, en naar behoren gefinancierde gezamenlijke projecten, zoals uitwisselingen op cultureel gebied of tussen maatschappelijke organisaties, dienen aan te moedigen;

    80.

    benadrukt het belang van het verder bevorderen van regionale samenwerking in de regio rond de Zwarte Zee en het verder uitbreiden van de EU-strategie voor de Zwarte Zee; benadrukt hoe EU-beleid voor de Zwarte Zee en het Oostelijk Partnerschap complementair zijn aan elkaar; verzoekt de Commissie en de EDEO positief gebruik te maken van de verschillende benaderingen van de twee initiatieven en op alle niveaus duidelijk te maken hoe deze aanzienlijke mate van complementariteit goed benut wordt;

    81.

    benadrukt het belang van de Unie voor het Middellandse Zeegebied als permanent forum voor dialoog en samenwerking en als instrument om de democratie te bevorderen; dringt er bij het komende covoorzitterschap van de Unie voor het Middellandse-Zeegebied op aan zich te blijven inzetten voor de ambitieuze doelstellingen die hij haar oprichting zijn geformuleerd en bij te dragen tot de doeltreffende ontwikkeling van de mediterrane pijler van het Europees nabuurschapsbeleid; is van mening dat de Unie voor het Middellandse Zeegebied een gezonde economische, sociale en democratische ontwikkeling moet bevorderen en een stevige gemeenschappelijke basis moet creëren voor nauwe regionale samenwerking tussen de EU en haar zuidelijke buurlanden; verwelkomt de door de Unie voor het Middellandse Zeegebied geboden kans om de complementariteit tussen bilaterale en regionale beleidsmaatregelen te vergroten, teneinde op basis van wederzijdse erkenning van gemeenschappelijke waarden de doelstellingen van de Euromediterrane samenwerking doeltreffender te verwezenlijken en een ruimte van vrede, veiligheid en welvaart te creëren; verwelkomt met name de toezegging van de nieuwe secretaris-generaal van de Unie voor het Middellandse Zeegebied om te gaan werken aan projecten van de Unie voor het Middellandse Zeegebied op het gebied van democratie en het maatschappelijk middenveld en dergelijke projecten naar voren te brengen; verwelkomt in dat opzicht alvast de verhoging van de enveloppe van de nabuurschapsinvesteringsfaciliteit;

    82.

    herinnert aan het belang van de multilaterale dimensie van het ENB voor de ondersteuning van een snelle en doeltreffende tenuitvoerlegging van tastbare projecten van de Unie voor het Middellandse Zeegebied die bedoeld zijn om een gedeeld ontwikkelings- en integratieproces mogelijk te maken, in het bijzonder door de cofinanciering van haalbaarheidsstudies en steun voor de uitbreiding van concessieleningen;

    83.

    verzoekt de Commissie en de EDEO de mogelijkheden te verkennen van een institutionele onderlinge verbinding tussen het ENB en het nabuurschapsbeleid van belangrijke regionale spelers, met name Turkije; roept de ambitie van Ankara in herinnering om aan te zetten tot en bijstand te verlenen bij de overgang naar democratie en sociaaleconomische hervormingen in de zuidelijke buurlanden; merkt op dat deelneming van Turkse instellingen en niet-gouvernementele organisaties in ENB-instrumenten unieke synergie-effecten zou genereren, met name op gebieden als het opbouwen van instellingen en het ontwikkelen van het maatschappelijk middenveld; is de mening toegedaan dat praktische samenwerking moet worden aangevuld door een gestructureerde dialoog tussen de EU en Turkije teneinde het nabuurschapsbeleid van de EU en Turkije op elkaar af te stemmen; doet de aanbeveling dat een soortgelijk aanbod tot samenwerking in het ENB-kader in beginsel zou moeten worden gedaan aan Rusland en andere belanghebbenden;

    De EU en het oplossen van conflicten

    84.

    wijst erop dat vreedzame oplossing van regionale militaire conflicten, waaronder begrepen „bevroren” conflicten, de essentiële voorwaarde is voor bestendiging van democratie, eerbiediging van mensenrechten, welvaart en economische groei en derhalve van het hoogste belang moet zijn voor de EU;

    85.

    herinnert eraan dat de EU meer betrokken moet zijn en een actievere, meer coherente en constructievere rol moet spelen bij het oplossen van regionale conflicten, onder andere via de EDEO, door meer vertrouwenwekkende maatregelen, verzoening en bemiddeling te ontwikkelen, nieuwe pragmatische en innovatieve benaderingen te overwegen, zoals het lanceren van publieke communicatiestrategieën in partnerlanden, een Europees civiel vredeskorps en lokale bemiddelingsacties te bevorderen, de burgercultuur - in het bijzonder opleiding, onderzoek en participatie van kinderen en jongeren - en de dialoog tussen en binnen de gemeenschappen te ondersteunen, organisaties uit het maatschappelijk middenveld te betrekken, grensoverschrijdende projecten te ontwikkelen en te werken aan goede betrekkingen met de buurlanden; herinnert eraan dat het strategisch gezien belangrijk is om de politieke samenwerking op het gebied van veiligheid en bestrijding van terrorisme en extremisme te versterken;

    86.

    gelooft dat interculturele en interreligieuze dialoog van essentieel belang is voor het verbeteren van wederzijds begrip, respect, solidariteit en tolerantie voor en tussen de partnerlanden voor nabuurschap; verzoekt om in de voorgestelde nieuw ENB-instrumenten specifiek aandacht te besteden aan het bevorderen daarvan;

    87.

    onderstreept, in de context van de nasleep van de revoluties in het noorden van Afrika, het belang van het verlenen van steun aan de transitionele rechtsstaat en dringt er bij alle partnerlanden op aan samen te werken met de internationale justitie, te weten het Internationaal Strafhof;

    88.

    benadrukt het belang om vast te houden aan een regionale aanpak en verwelkomt het besluit om een SVEU voor zowel de zuidelijk Kaukasus als het zuidelijke Middellandse Zeegebied te benoemen, alsmede een taakgroep voor het zuidelijke Middellandse Zeegebied in te stellen; is van mening dat moet worden overwogen een soortgelijke taakgroep op te zetten voor de zuidelijke Kaukasus; benadrukt de noodzaak om te zorgen dat de proactieve rol van de EU in de 5+2 gesprekken over Transnistrië met voldoende middelen wordt ondersteund, met name gezien de beëindiging van het mandaat van de speciale EU-vertegenwoordiger;

    89.

    benadrukt dat we regionale conflicten niet kunnen begrijpen zonder rekening te houden met de culturele context; roept op tot de uitvoering van een coherente strategie, zoals die van Blue Shield, waarin cultuur een rol speelt op het gebied van conflictpreventie en herstel van de vrede;

    90.

    verwelkomt de werkzaamheden die internationale organisaties, met name de OVSE en VN-agentschappen, ter plaatse in conflict- en postconflictsituaties verrichten en daarnaast ontplooien ten aanzien van de bevordering van duurzame ontwikkeling door middel van nabuurschap, met name de langlopende inspanningen van de UNRWA ten behoeve van Palestijnse vluchtelingen;

    91.

    ondersteunt de humanitaire acties en de maatregelen ter bevordering van de ontwikkeling en de vrede die de Unie ontplooit in de oostelijke buurlanden, meer bepaald de belangrijke bijdrage van de Unie tot het werk van de UNRWA; betreurt echter dat deze acties nog steeds niet gepaard gaan met een versterking van het politieke leiderschap van de Unie in het Midden-Oosten; dringt er bij de EDEO en de Commissie op aan niets onverlet te laten om de aanwezigheid en het optreden van de Unie in de regio een politiek gewicht te verlenen dat overeenstemt met haar doorslaggevend engagement op het vlak van humanitaire hulp en ontwikkelingshulp;

    Parlementaire dimensie

    92.

    benadrukt dat het EP middels zijn parlementaire delegatie en zijn delegaties aan parlementaire vergaderingen een belangrijke rol speelt bij het aanscherpen van de politieke dialoog en het bevorderen van volledig ontwikkelde vrijheid, democratische hervormingen en de rechtstaat in de partnerlanden van het ENB, en onderstreept dat deze contacten ook een manier kunnen zijn om de verwezenlijking van toekomstige criteria te beoordelen en de bilaterale en multilaterale samenwerking aan te passen in het licht van nieuwe feiten en geboekte vooruitgang;

    93.

    bevestigt nogmaals dat de multilaterale parlementaire vergaderingen, zoals Euronest en de Parlementaire Vergadering van de Unie voor het Middellandse Zeegebied, cruciale middelen zijn bij het bouwen aan vertrouwen en coherentie tussen de EU en de partnerlanden en tussen de partnerlanden zelf, en derhalve een grote bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het Oostelijk Partnerschap en de Unie voor het Middellandse Zeegebied; roept de EDEO en de Commissie ertoe op de leden van Euronest zoveel mogelijk te betrekken bij de multilaterale structuren en platforms van het Oostelijk Partnerschap; wijst op het belang om de Parlementaire Vergadering van de Unie voor het Middellandse Zeegebied te erkennen als legitieme parlementaire instelling van genoemde Unie; benadrukt dat een volledig uitgerust secretariaat zal zorgen voor grotere coherentie van de werkzaamheden van Euronest en de Parlementaire Vergadering van de Unie voor het Middellandse-Zeegebied en voor consistentie met de ENB-programma's die gepland staan voor de oostelijke en zuidelijke regionale dimensie;

    94.

    roept de Commissie ertoe op verbeterde financiële, technische en deskundigheidsondersteuning te verlenen aan het bestuur van de nationale parlementen van de landen van het Oostelijk Partnerschap binnen het alomvattend programma voor institutionele opbouw teneinde hun efficiëntie, transparantie en rekenschap te versterken, hetgeen van cruciaal belang is om de parlementen de juiste rol in de democratische besluitvormingsprocessen te laten spelen;

    95.

    bevestigt ervoor open te staan vertegenwoordigers van het parlement van Belarus te verwelkomen in Euronest, zodra parlementaire verkiezingen in Belarus door de internationale gemeenschap, waaronder begrepen de OVSE, als democratisch worden aangemerkt;

    Financiering

    96.

    verwelkomt het voorstel voor het nieuwe Europees nabuurschapsinstrument en de verhoging van de financiering voor het ENB, zoals gevraagd in eerdere resoluties van het EP; is van oordeel dat de verdeling van fondsen flexibel en voor beide regio's adequaat moet zijn, waarbij het regionaal evenwicht gewaarborgd is en waarbij een aanpak wordt gehanteerd die uitgaat van prestaties, verbintenissen en vooruitgang van de hervormingen in de partnerlanden, maar ook van hun behoeften en van hun capaciteiten; merkt op dat grotere flexibiliteit en vereenvoudiging niet ten koste mogen gaan van democratisch toezicht en tevens vergezeld moeten gaan van meer toezicht op de uitgaven;

    97.

    vindt dat het belangrijk is een weldoordacht evenwicht te handhaven tussen het oosten en het zuiden, in het bijzonder aangezien de oostelijke buurlanden van de EU bezig zijn de programma's en hervormingen die verband houden met het oostelijke partnerschap uit te voeren en op lange termijn het vooruitzicht hebben tot de EU toe te treden; meent niettemin dat dit evenwicht niet als een permanent vastgelegd gegeven mag worden beschouwd; steunt ten volle het beginsel van gedifferentieerde en flexibele, resultaatgerichte financiële steun die uitgaat van echte behoeften, benuttingsmogelijkheden en bereikte doelstellingen;

    98.

    is van mening dat de herziening van het ENI coherent moet zijn met en moet worden uitgevoerd in het kader van de huidige evaluatie van het MFK 2007-2013 en de onderhandelingen over de periode vanaf 2013, zodat in 2012 en 2013 geen nieuwe onderhandelingen moeten worden geopend over de financiering van het nabuurschapsbeleid;

    99.

    eist een aanzienlijke verhoging van het maximum van rubriek 4 van de EU-begroting voor het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument, gezien het feit dat er de afgelopen jaren, ondanks enige vooruitgang bij het bevorderen van betere samenwerking en progressieve economische integratie tussen de Europese Unie en de partnerlanden, meer moet worden gedaan naarmate nieuwe uitdagingen en gebieden waarop kan worden samengewerkt naar voren komen;

    100.

    benadrukt dat de herschikking van kredieten die nodig zijn voor de toegenomen financiering voor het ENB gebaseerd moet worden op duidelijke prioriteiten en dat het enige instrument waarover de Unie beschikt om te reageren op een crisis en om vrede op te bouwen, het stabiliteitsinstrument, zoals voorgesteld door de Commissie, daaronder niet mag lijden; benadrukt dat de financiering van het ENB niet te lijden mag hebben van de huidige staatsschuldencrisis;

    101.

    betreurt dat een groot percentage van de beschikbare ENB-fondsen wordt besteed aan adviesdiensten en niet naar projecten en programma's gaat en verzoekt in dit opzicht om snel het evenwicht in het gebruik ervan in het kader van het nieuwe instrument te herstellen;

    102.

    acht het van groot belang dat in gevallen waar de EU humanitaire hulp heeft verleend, wordt gezorgd voor een passende overgang tussen herstel, wederopbouw en ontwikkeling, om de door de revoluties veroorzaakte schade aan te pakken;

    103.

    is van mening dat de CSF kan worden beschouwd als integraal onderdeel van het ENI; stelt voor om de gedachte te overwegen het beheer van de fondsen voor het ENI te herbestemmen, indien staten door ontoereikende prestaties niet aan de voorwaarden voor financiering weten te voldoen;

    104.

    benadrukt de cruciale rol van het ENI bij de ondersteuning van de macroregionale strategieën van de EU, zoals de EU-strategie voor het Oostzeegebied en de EU-strategie voor het Donaugebied, door middel van de verstrekking van middelen voor de buitenlandse dimensie van deze strategieën, vooral activiteiten waarbij EU-buurlanden betrokken zijn;

    105.

    benadrukt dat de verdeling van middelen in overeenstemming met de partnerlanden moet uitgaan van een beperkt aantal helder gedefinieerde prioriteiten en meetbare doelstellingen, die rekening houden met hun behoeften en uitdrukkelijk gebaseerd zijn op conditionaliteit en reeds behaalde vooruitgang; onderstreept dat budgettaire steun alleen moet worden aangewend als er garanties zijn voor gezond budgettair beheer, en dat het volledige bereik aan beschikbare middelen moet worden ingezet om beter aan de prioriteiten te voldoen; schetst, in deze context, de behoefte aan verbeterde wetgeving op openbare aanbestedingen en beter beheer van overheidsfinanciën voor de ENB-landen;

    106.

    benadrukt het belang van een consistente benadering voor de steun die in het kader van het ENB door elke individuele EU-lidstaat en de EU wordt verleend aan de buurlanden; is voorstander van elk mechanisme dat kan bijdragen aan het coördineren en stroomlijnen van de acties van verschillende EU-donoren in de ENB-landen, zonder dat er onnodige bureaucratische lagen worden toegevoegd;

    107.

    wijst erop dat, hoewel steun een hefboomwerking kan hebben voor ENB-landen, dit niet voldoende is om duurzame en blijvende ontwikkeling te garanderen; roept de ENB-landen er daarom toe op hun binnenlandse middelen te versterken en te mobiliseren, transparante belastingstelsels op te zetten, de private sector, lokale overheden en het maatschappelijk middenveld effectief te betrekken bij de ENB-agenda hetgeen tevens tot gevolg heeft dat zij zich meer verantwoordelijk voelen voor ENB-projecten;

    108.

    verwelkomt de beslissing van de G8-landen om de leningsfaciliteiten uit te breiden voor landen van het zuidelijk partnerschap die een begin hebben gemaakt met democratisering; is van oordeel dat de verbintenissen die op 27 mei 2011 zijn aangegaan in het kader van het „Parterschap van Deauville” een stimulans kunnen zijn om financiële middelen in te zetten ten gunste van democratie en ontwikkeling in de partnerlanden van de Europese Unie;

    109.

    vraagt in de context van de Arabische lente en de achteruitgang van de democratie in een aantal oostelijke partnerschapslanden om een kritische beoordeling van de financiële instrumenten die in het verleden binnen het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument gebruikt zijn, en met name van hun functioneren op het vlak van democratie, mensenrechten, bestuur, corruptiebestrijding, institutionele opbouw en steun aan het maatschappelijk middenveld; is van mening dat de EU een modernere benadering moet hanteren die de samenwerking op het vlak van conflictpreventie stimuleert;

    110.

    is er vast van overtuigd dat ook de financiële steun aan de Palestijnse Autoriteit en de UNWRA in het kader van deze herziening moet worden geëvalueerd en als een integrerend onderdeel van het nabuurschapsbeleid moet worden onderworpen aan langetermijnprogrammering; gaat niet akkoord met het argument dat de politieke instabiliteit in de regio en de specifieke eigenheden van het vredesproces alleen voorlopige programmering en eenmalige verhogingen toelaten;

    111.

    vraagt, gezien de huidige dringende noden, in het bijzonder in de zuidelijke nabuurschapslanden, dat het Europees Parlement en de Raad snel overeenstemming bereiken over het voorstel om het nabuurschapsinstrument voor 2012 en 2013 te versterken; roept de lidstaten er voorts toe op hun bilaterale verbintenissen jegens de landen in het zuidelijke Middellandse Zeegebied en van het oostelijke partnerschap zonder dralen na te komen;

    112.

    dringt bij de Raad aan op onverwijlde goedkeuring van het wetgevingsvoorstel tot wijziging van artikel 23 van de ENPI-verordening dat in mei 2008 door de Commissie werd ingediend en op 8 juli 2008 door het Parlement werd aangenomen, aangezien het hierdoor mogelijk wordt dat middelen die terugvloeien uit eerdere activiteiten, opnieuw worden geïnvesteerd; herinnert eraan dat deze maatregel reeds wordt beschouwd als een gegeven en zijn weerslag vindt in het voorstel voor financiering van de herziening van het ENB in de begroting voor de periode 2011-2013; roept de Commissie ertoe op na te denken over alternatieve manieren om te zorgen voor aanvullende risicokapitaalfondsen die onmiddellijk beschikbaar gesteld worden via de EIB voor zowel de zuidelijke als de oostelijke dimensies;

    113.

    verwelkomt de werkzaamheden van de Europese Investeringsbank, met name via de Europees-mediterrane investerings- en partnerschapsfaciliteit (FEMIP), en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO) en onderstreept het belang van en de behoefte aan meer synergie met overige nationale en internationale financiële instellingen die eveneens in deze landen actief zijn; ondersteunt de wijziging van de statuten van de EBWO met als doel dat de zuidelijke partnerlanden ook in aanmerking komen voor steun, en er tegelijkertijd op wordt toegezien dat de EIB en de EBWO, die beide voornamelijk Europees kapitaal beheren, vruchtbare betrekkingen onderhouden die in het teken staan van samenwerking en niet van wedijver;

    *

    * *

    114.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid/ vicevoorzitter van de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de ENB-landen, en de secretaris-generaal van de Unie voor het Middellandse Zeegebied.


    (1)  PB L 310 van 9.11.2006, blz. 1.

    (2)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0413.

    (3)  PB L 188 van 19.7.2011, blz. 24.

    (4)  PB L 221 van 27.8.2011, blz. 5.

    (5)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0153.

    (6)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0154.

    (7)  PB C 287 E van 24.11.2006, blz. 312.

    (8)  PB C 282 E van 6.11.2008, blz. 443.

    (9)  PB C 303 E van 13.12.2006, blz. 760.

    (10)  PB C 285 E van 26.11.2009, blz. 11.

    (11)  PB C 76 E van 25.3.2010, blz. 83.

    (12)  PB C 76 E van 25.3.2010, blz. 76.

    (13)  PB C 41 E van 19.2.2009, blz. 64.

    (14)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0025.

    (15)  PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 126.

    (16)  PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 136.

    (17)  PB C 308 E van 20.10.2011, blz. 81.

    (18)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0038.

    (19)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0064.

    (20)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0095.

    (21)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0386.

    (22)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0387.

    (23)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0239.


    Top