Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011IP0404

Europese respons bij rampen: de rol van civiele bescherming en humanitaire hulp Resolutie van het Europees Parlement van 27 september 2011 "Naar een krachtigere Europese respons bij rampen: de rol van civiele bescherming en humanitaire hulp" (2011/2023(INI))

PB C 56E van 26.2.2013, p. 31–41 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

26.2.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 56/31


Dinsdag 27 september 2011
Europese respons bij rampen: de rol van civiele bescherming en humanitaire hulp

P7_TA(2011)0404

Resolutie van het Europees Parlement van 27 september 2011"Naar een krachtigere Europese respons bij rampen: de rol van civiele bescherming en humanitaire hulp" (2011/2023(INI))

2013/C 56 E/04

Het Europees Parlement,

gezien artikel 196 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin staat dat "de Unie de samenwerking tussen de lidstaten bevordert om zodoende te komen tot een grotere doeltreffendheid van de systemen ter voorkoming van en bescherming tegen natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen",

gezien artikel 122 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 222 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (solidariteitsclausule), dat het volgende bepaalt: "De Unie en de lidstaten treden uit solidariteit gezamenlijk op indien een lidstaat getroffen wordt door een terroristische aanval, een natuurramp of een door de mens veroorzaakte ramp",

gezien artikel 23 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de in 2001 herziene "Oslo-richtsnoeren" uit 1994 inzake het gebruik van militaire en civiele defensiemiddelen met betrekking tot hulpverlening bij internationale rampen,

gezien de Europese consensus betreffende humanitaire hulp, die op 18 december 2007 door de voorzitters van de Raad van de Europese Unie, het Europees Parlement en de Commissie is ondertekend,

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad d.d. 26 oktober 2010 getiteld “Naar een krachtigere Europese respons bij rampen: de rol van civiele bescherming en humanitaire hulp" (COM(2010)0600),

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad d.d. 5 maart 2008 over de versterking van het reactievermogen van de Unie bij rampen (COM(2008)0130),

gezien het in mei 2006 gepubliceerde verslag van Michel Barnier getiteld "Op weg naar een Europese civiele bescherming: Europe Aid",

gezien de conclusies van de Raad van 14 december 2010, waarin deze met voldoening kennis neemt van de in de mededeling van de Commissie van 26 oktober 2010 geformuleerde doelstellingen, die gericht zijn op een meer voorspelbare, effectieve, efficiënte, coherente en zichtbare Europese respons bij rampen,

gezien de conclusies van de Raad van december 2007, waarin de Commissie wordt verzocht om zo goed mogelijk gebruik te maken van het communautair mechanisme voor civiele bescherming en om de samenwerking tussen lidstaten te vergroten,

gezien Beschikking 2007/162/EG, Euratom van de Raad van 5 maart 2007 tot instelling van een financieringsinstrument voor civiele bescherming (1) en Beschikking 2007/779/EG, Euratom van de Raad van 8 november 2007 tot vaststelling van een communautair mechanisme voor civiele bescherming (2),

gezien zijn resoluties van 14 december 2010 betreffende de oprichting van een EU-structuur voor snelle respons (3), van 10 februari 2010 over de recente aardbeving in Haiti (4), van 16 september 2009 over de bosbranden in de zomer van 2009 (5), van 19 juni 2008 betreffende de versterking van het reactievermogen van de Europese Unie bij rampen (6) en van 4 september 2007 over de natuurrampen van deze zomer (7),

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie regionale ontwikkeling (A7-0283/2011),

A.

overwegende dat de Europese Unie en haar lidstaten geconfronteerd worden met tal van risico's, zoals aardbevingen en tsunami's, (bos)branden, overstromingen en aardverschuivingen, industriële en nucleaire ongevallen, terroristische aanvallen, natuurrampen en grote pandemieën; overwegende dat er sprake is van een dramatische toename van het aantal en de ernst van deze natuurlijke en door de mens veroorzaakte rampen die de Unie en haar burgers raken, evenals andere landen en regio's in de hele wereld, zoals op tragische wijze is gebleken bij de recente zware ramp in Japan, dat is getroffen door een combinatie van aardbevingen, tsunami's en een nucleaire ramp, met alle gevolgen van dien in termen van verlies van mensenlevens en van economische, maatschappelijke en ecologische ellende en van beschadiging van het cultureel erfgoed, en overwegende dat niet kan worden uitgesloten dat dergelijke geïsoleerde gebeurtenissen van niet te voorspellen omvang zich op enig moment voordoen, in welk geval een Europese rampenrespons zeer nuttig zou zijn omdat de nationale capaciteiten aan hun maximumlimiet zouden zitten,

B.

overwegende dat perioden van extreme droogte en bosbranden in Europa zowel in frequentie als in omvang zijn toegenomen, hetgeen betekent dat het desbetreffende wetenschappelijke onderzoek verder moet worden ontwikkeld met het oog op de verbetering van de instrumenten voor risicobeoordeling, de preventiesystemen en de middelen ter bestrijding van deze verschijnselen,

C.

overwegende dat het toenemende tempo van de klimaatverandering en de uitputting van natuurlijke hulpbronnen de kans op frequentere en zwaardere natuurrampen nog verder vergroten,

D.

overwegende dat de partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) in 2008 in het Actieplan van Bali erkend hebben dat er een verband bestaat tussen vermindering van het rampenrisico en klimaatverandering,

E.

overwegende dat in het UNFCCC-aanpassingsraamwerk dat in 2010 in Cancún is goedgekeurd, vermindering van het rampenrisico formeel is aangemerkt als een essentieel onderdeel van de aanpassing aan de klimaatverandering en de regeringen zijn aangemoedigd om na te denken over een koppeling van aanpassingsmaatregelen aan het Actieplan van Hyogo,

F.

overwegende dat de recente tragedies, met name de aardbeving in Haïti en de overstromingen in Pakistan, hebben aangetoond dat de voornaamste rampenbestrijdingsinstrumenten waarover de EU beschikt (in de vorm van humanitaire hulp en van het EU-mechanisme voor civiele bescherming) onder de gegeven omstandigheden goed bleken te voldoen aan het doel waarvoor zij waren ontworpen, maar dat de respons van de Europese Unie bij rampen, zowel binnen als buiten haar grenzen, nog strakker moet worden gecoördineerd, en dat er nog ruimte is voor verbetering in termen van doelmatigheid, efficiëntie, samenhang en zichtbaarheid van het EU-bijstandsinstrumentarium in zijn geheel,

G.

overigens overwegende dat bij een aantal crises, met name de tsunami van 26 december 2004, tal van problemen naar voren zijn gekomen omdat het op Europees niveau ontbreekt aan scenario's en protocollen voor systematisch optreden om te reageren op de bewuste risico's, en omdat het Europese optreden binnen de wereldwijde inspanningen te weinig zichtbaar is,

H.

overwegende dat er diverse systemen waarbij gebruik wordt gemaakt van vooraf bepaalde middelen van de lidstaten dan wel van middelen die door de EU worden gefinancierd met succes zijn getest aan de hand van door het Europees Parlement geïnitieerde proefprojecten (8),

I.

overwegende dat het Europees Parlement er bij de Commissie consistent op heeft aangedrongen met wetgevingsvoorstellen te komen voor de instelling van een EU-korps voor de bescherming van de bevolking, waarbij het subsidiariteitsbeginsel volledig in acht moet worden genomen en dat aldus een aanvulling vormt op in de lidstaten bestaande voorzieningen, conform het bepaalde in artikel 196 VWEU,

J.

overwegende dat de solidariteitsclausule in artikel 222 van het VWEU de lidstaten verplicht elkaar bij te staan in geval van een natuurramp of een door de mens veroorzaakte ramp op het grondgebied van de EU,

K.

overwegende dat directe coördinatie, onderlinge afstemming en communicatie binnen de EU en met internationale actoren van cruciaal belang is; overwegende dat de huidige Europese aanpak voor de coördinatie ter plekke van diverse teams met verschillende commandostructuren onvermijdelijk leidt tot dubbel werk en overlapping en hoge kosten met zich brengt in termen van personele middelen, coördinatie en doeltreffendheid; tenslotte overwegende dat de Europese Unie, gelet op de economische en financiële crisis, een beschermingssysteem moet ontwikkelen dat berust op wederzijds en rationeel gebruik van de bestaande middelen, zonder enige verhoging van de totale uitgaven,

L.

overwegende dat de Japanse regering de Europese Unie na de ramp in Japan heeft verzocht met het oog op de hulpverlening één compact team voor civiele bescherming samen te stellen dat wordt gecoördineerd door de Commissie, in plaats van meerdere civiele beschermingsteams uit verschillende lidstaten op verschillende momenten te sturen; overwegende dat dankzij de sterkere operationele coördinatie tijdens deze ramp de steunverlening van de EU in haar geheel kon worden verbeterd op het punt van de kosten/batenverhouding, de samenhang en de zichtbaarheid,

M.

overwegende dat de politieke cohesie op EU-niveau, gelet op de institutionele rolverdeling moet worden gegarandeerd zonder dat de rampenbestrijdingsoperaties worden belemmerd of vertraging oplopen, en dat daarbij moet worden uitgegaan van de bestaande mechanismen, zonder dat er nieuwe structuren hoeven te worden gecreëerd,

N.

overwegende dat in alle ontwikkelingsmaatregelen, -plannen en -programma's een cultuur van rampenpreventie en paraatheid moet worden bevorderd om een aantal onderliggende oorzaken van rampen te kunnen aanpakken,

O.

overwegende dat realtime-preventie in alle operationele stadia moet worden ontwikkeld: monitoring, ook via het gebruik van satellietgegevens, vroegtijdige waarschuwingen, alarmering en vervolgens respons en bijstandsverlening aan de bevolking die potentieel gevaar loopt,

P.

overwegende dat de EU de centrale rol van de Verenigde Naties, en met name van het VN-Bureau voor de coördinatie van humanitaire aangelegenheden, bij de coördinatie van internationale hulp in derde landen ondersteunt,

Q.

overwegende dat een geïntegreerde Europese aanpak die tot doel heeft op crises te reageren in alle fasen van hun bestaan en die alle risico's omvat, de meest effectieve strategie is om met rampen om te gaan; overwegende dat deze aanpak zich moet uitstrekken tot zowel rampenpreventie (inclusief risicoverlaging en -beperking) als paraatheid, respons en herstel, een en ander binnen een duurzame ontwikkelingscontext; overwegende dat het van belang is over operationele instrumenten te beschikken, zoals een operationeel risicopreventieplan (met referentieprocedures en planningsinstrumenten); overwegende dat het noodzakelijk is dat de EU daadwerkelijk investeert in risicopreventie en -prognose en dat de EU ten aanzien van rampenpreventie en paraatheid een even ambitieuze benadering dient te kiezen als ten aanzien van de respons bij rampen,

R.

overwegende dat de verordening tot oprichting van het Solidariteitsfonds voorwaarden bevat die gebruikmaking van het fonds in bepaalde rampensituaties belemmeren en vertragen, met name ten aanzien van de hoogte van en de soorten voor subsidie in aanmerking komende uitgaven, alsook van de starheid van termijnen en procedures,

S.

overwegende dat het tijdens een crisis van het grootste belang is dat de reddingsploegen zeer snel over nauwkeurige informatie kunnen beschikken om eerste behoeften, apparatuur en kritieke hulpgoederen te kunnen distribueren, en dat telecommunicatie daarom de eerste schakel in de keten van het crisisbeheer is,

T.

overwegende dat in een crisissituatie de conventionele communicatieverbindingen en –middelen overbelast of vernietigd kunnen zijn,

U.

in overweging van de nuttige inbreng van het Europese ruimtevaartbeleid en van de positieve uitkomsten van het GMES-programma (wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid), dat door de Commissie is opgezet om satellietgegevens en -informatie te benutten, alsmede van de praktische toepassing daarvan in de sfeer van de civiele bescherming, ook via de Emergency Response Core Service, waarvan het nut al door de Commissie en de lidstaten is erkend,

1.

is ingenomen met de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad getiteld "Naar een krachtigere Europese respons bij rampen: de rol van civiele bescherming en humanitaire hulp" en de daarin vastgelegde doelstellingen; onderstreept dat nader moet worden bekeken hoe de in die mededeling vervatte voorstellen kunnen voldoen aan de verwachtingen omtrent een betere, gecoördineerde, consistente, effectieve, kostenefficiënte en zichtbaar coherente en integrale Europese respons;

2.

onderstreept de noodzaak de werking van het bestaande Europese rampenresponssysteem te rationaliseren en te vereenvoudigen en de ten algemenen nutte beschikbare middelen optimaal te benutten, en tegelijkertijd de lidstaten ertoe aan te moedigen daaraan een bijdrage te leveren en aldus de Europese solidariteit te waarborgen; is daarom van mening dat het rampenresponssysteem van de EU deel moet uitmaken van een geïntegreerde "multirisicoaanpak"; daarbij moeten de gedelegeerde middelen en het informatiebeheer volgens het "bottom-up-beginsel" worden georganiseerd, d.w.z. dat het initiatief daartoe zou kunnen uitgaan van de lidstaten, die vrijwillig middelen en expertise ter beschikking zouden stellen;

3.

verzoekt de Commissie om bij de uitwerking van de Europese rampenrespons rekening te houden met de solidariteitsclausule en de desbetreffende uitvoeringsregelingen, die zo spoedig mogelijk moeten worden aangenomen en die garant staan voor een effectievere en coherentere respons bij rampen binnen de EU en daarbuiten;

4.

wijst nogmaals op de noodzaak tot herziening van de Solidariteitsfondsverordening om de subsidiecriteria aan te passen aan de kenmerken van elke regio en elke ramp, waaronder ook rampen die zich langzaam ontwikkelen zoals droogte, en om gelden flexibeler en sneller te kunnen mobiliseren;

5.

wijst er eens te meer op dat voorbereidende acties, preventie en rampenrespons niet los van elkaar kunnen worden gezien en dat het daarom raadzaam is bij de aanpak van rampen voor een geïntegreerde strategie te kiezen;

6.

onderschrijft de noodzaak van een kwalitatieve verschuiving van het bestaande ad hoc coördinatiestelsel naar een voorspelbaar en vooraf gepland systeem binnen het mechanisme voor civiele bescherming van de EU op basis van de vooraf bepaalde middelen die beschikbaar zijn voor onmiddellijke inzet bij noodhulpoperaties van de EU, en van eventuele andere middelen en hulpbronnen die de lidstaten wellicht geschikt achten om te worden ingezet; onderstreept dat er een systeem moet worden ingevoerd voor monitoring, toezicht en ontwikkeling van EU-maatregelen bij hulpoperaties na rampen;

7.

dringt er bij de Commissie op aan zo spoedig mogelijk met voorstellen te komen voor de instelling conform het subsidiariteitsbeginsel van een EU-korps voor de bescherming van de bevolking op basis van het EU-mechanisme voor civiele bescherming, zodat de EU de nodige middelen kan bijeenbrengen voor civiele bescherming en onmiddellijke noodhulpverlening aan slachtoffers; is van mening dat de respons van de EU moet voortbouwen op bestaande functies en capaciteiten van de Europese korpsen voor civiele bescherming en ervoor moet zorgen dat de huidige lacunes en knelpunten worden aangepakt;

8.

onderschrijft het standpunt dat het Europese rampenresponsbeleid zowel moet berusten op een Europese noodhulpresponscapaciteit – die gestalte moet krijgen door versterking van het Europees mechanisme voor civiele bescherming op basis van de capaciteiten en de beschikbaarheid van vooraf vastgestelde en daardoor voorspelbare noodhulpvoorzieningen van de lidstaten – als op een Europees noodresponscentrum, welke samen de hoeksteen moeten vormen van de aldus te definiëren strategie, als bedoeld in de mededeling van de Commissie van 26 oktober 2010; onderstreept dat daartoe een alle risico's omvattende aanpak moet worden gevolgd, waarbij alle relevante spelers, met name maatschappelijke organisaties – waaronder ook niet-gouvernementele organisaties en vrijwilligers – gezamenlijk moeten optreden, en waarbij gebruik moet worden gemaakt van de synergieën tussen de respectieve bestaande hulpmiddelen en instrumenten;

9.

is van mening dat de alle risico's omvattende aanpak hand in hand moet gaat met een flexibelere benadering van de verschillende risicocategorieën, die per geval moeten worden bekeken; dit houdt in dat er een gedecentraliseerde capaciteit moet worden ontwikkeld voor de risicoanalyse en de planning van de maatregelen die afhankelijk van de aard, waarschijnlijkheid en ernst van de risico's moeten worden genomen;

10.

roept er verder toe op om ten behoeve van de rampenresponscapaciteit van de EU gebruik te maken van de Europese ultraperifere regio's en overzeese gebiedsdelen, omdat deze kunnen dienen als logistieke steunpunten en opslagplaatsen voor hulpgoederen van de EU in alle oceanen;

11.

verzoekt de Commissie een overzicht op te stellen van de communautaire instrumenten voor de financiering van rampenpreventie en dit aan het Europees Parlement voor te leggen om na te gaan of rampenpreventieprogramma's nauwer kunnen worden geïntegreerd in de bestaande financieringsprogramma's van de EU, zoals de Raad heeft gevraagd in zijn ontwerpconclusies over een communautair kader voor rampenpreventie in de EU (document 15394/09 van 12 november 2009);

12.

onderstreept dat het Europese rampenresponssysteem aan het subsidiariteitsbeginsel moet voldoen, zowel jegens de lidstaten (die hun eigen middelen moeten kunnen inzetten, met name in geval van conflicterende nationale behoeftenen) als jegens de Verenigde Naties, d.w.z. dat het systeem enerzijds de nationale, regionale en lokale bevoegdheden van elke lidstaat moet respecteren – onder inachtneming van de cruciale rol die deze autoriteiten binnen de rampenbestrijdingscyclus vervullen, met name omdat de wetgevingsbevoegdheid in veel lidstaten op lokaal of regionaal niveau wordt uitgeoefend – en anderzijds ook de coördinerende rol die de Verenigde Naties spelen bij rampenbestrijdingsoperaties buiten de EU; wijst erop dat deze strategie complementair moet zijn aan het optreden van de Verenigde Naties, die een duidelijke meerwaarde zien in de totstandbrenging van een Europese pijler met eigen interventiemogelijkheden;

13.

wijst erop dat het grensoverschrijdende karakter van rampen met zich meebrengt dat de EU haar middelen moet coördineren en moet samenwerken met derde landen, waarbij vooral ook moet worden gedacht aan haar buurlanden die deel uitmaken van de Unie voor het Middellandse Zeegebied;

14.

steunt het voorstel van de Commissie om een Europese noodhulpresponscapaciteit op te zetten, die ook maatregelen moet omvatten om een beter voorspelbare beschikbaarheid van cruciale middelen van de lidstaten te garanderen, onder meer door een pool in te stellen van vooraf omschreven middelen die binnen een vooraf vastgestelde termijn beschikbaar zijn en worden ingezet op basis van een vrijwillige toezegging van de lidstaten om deze middelen op vrijwillige basis beschikbaar te stellen voor Europese noodhulpoperaties op nationaal, regionaal en lokaal niveau, zowel binnen de Unie als daarbuiten; is van mening dat op deze wijze en door hulp te verlenen aan mensen die te kampen hebben met natuurrampen, zoals grote branden, overstromingen, aardbevingen, vulkaanuitbarstingen, cyclonen en tsunami’s, maar ook met ongevallen op zee, olievlekken en nucleaire risico’s, de EU-interventies een aanzienlijk grotere Europese meerwaarde krijgen;

15.

wijst erop dat bepaalde gebieden, zoals kust-, eiland- en berggebieden, extreem kwetsbaar zijn vanwege hun geografische ligging, en roept ertoe op aan deze gebieden bijzondere aandacht te besteden;

16.

merkt op dat de Europese regio's aan de grenzen van de EU getroffen kunnen worden door rampen die zich voordoen in regio's van derde landen, waarbij interventie nog moeilijker is; stelt voor dat er specifieke steunmaatregelen worden ontwikkeld voor deze regio's, en dat er speciale aandacht wordt besteed aan rampen die worden veroorzaakt door mensen of door bedrijfsongevallen, omdat die vragen om verschillende strategieën;

17.

is van mening dat er bijzondere aandacht moet worden besteed aan branden, die tot gerichte strategieën en acties nopen;

18.

bevestigt dat moet worden vastgehouden aan het beginsel dat de vervuiler betaalt waar het gaat om aansprakelijkheid voor milieuschade en de terugvordering van de kosten van rampenbestrijding van particuliere entiteiten die voor de schade verantwoordelijk zijn;

Europese responscapaciteit in noodsituaties

19.

is van mening dat de collectieve pool van vooraf omschreven capaciteiten, voorzieningen en middelen die op vrijwillige basis beschikbaar worden gesteld voor hulp bij rampenbestrijdingsoperaties van de EU, zowel binnen de Unie als daarbuiten, de kern zal vormen van de interventiecapaciteit van de EU, en eventueel kan worden aangevuld met bijkomende occasionele aanbiedingen van de zijde van de lidstaten; pleit voor het opzetten van een duidelijke en gedetailleerde stimuleringsregeling om de lidstaten in staat te stellen voldoende capaciteit voor de vrijwillige pool opzij te zetten zonder dat de totale uitgaven van de lidstaten daarvoor hoeven te worden opgetrokken;

20.

wenst dat binnen het toekomstige EU-korps voor de bescherming van de bevolking speciale mechanismen worden opgezet die de EU in staat stellen om te gaan met grootschalige vervuiling die wordt veroorzaakt door offshore-olie- en –gasinstallaties;

21.

wijst nogmaals op de centrale rol van de Verenigde Naties bij de coördinatie van de inspanningen op het gebied van rampenrespons van de internationale gemeenschap;

22.

onderstreept dat een groter reactievermogen van de EU bij rampen zal leiden tot een coherente bijdrage van de EU aan de globale hulpverleningsinspanningen en -coördinatie onder leiding van de VN;

23.

onderschrijft het standpunt dat er ter verdere aanvulling van de door de lidstaten voor noodhulpoperaties beschikbaar gestelde middelen ook door de EU gefinancierde en door de lidstaten beheerde middelen moeten worden uitgetrokken; merkt op dat daarbij gebruik moet worden gemaakt van via voorbereidende acties ontwikkelde modellen die met succes zijn getest bij recente noodsituaties, zowel binnen als buiten Europa, zoals de multinationale eenheid van de Oostzeelanden die bij overstromingen in actie komt, en de aanvullende tactische reserve voor brandbestrijding vanuit de lucht;

24.

dringt er bij de Commissie op aan de nog bestaande capaciteitslacunes in samenwerking met de lidstaten op te sporen; er moet worden nagedacht over het creëren van middelen op EU-niveau, waarbij elke vorm van concurrentie en/of overlapping met nationale middelen moet worden vermeden, ter opvulling van nog bestaande capaciteitslacunes die de EU als geheel aanzienlijke besparingen zouden kunnen opleveren ofwel om middelen te kunnen mobiliseren die voor individueel opererende lidstaten niet beschikbaar zijn, hetgeen een adequaat model voor lastenverdeling zou kunnen opleveren;

25.

acht het ook belangrijk om tekortkomingen bij de middelen te identificeren en duidelijk te krijgen hoe de EU precies zou kunnen bijdragen aan de inspanningen van de lidstaten om hun paraatheid te verbeteren; is van mening dat door een effectievere benutting van de bestaande middelen extra financiële lasten en administratieve bureaucratie zullen worden vermeden, met name in de context van het regionaal en plaatselijk bestuur;

26.

verzoekt de Commissie erop aan te sturen dat de EU betrokken wordt bij de beschikbaarstelling van middelen, capaciteiten en coördinatiemechanismen in geval van rampen die binnen de EU plaatsvinden en die rechtstreeks van invloed zijn op haar burgers;

27.

is van mening dat de nadruk vooral moet liggen op volledige en tijdige aanwending van de beschikbare financiële middelen en tevens op de vereenvoudiging van alle administratieve procedures voor de beschikbaarstelling daarvan; is van mening dat er ook maatregelen nodig zijn om te waarborgen dat de humanitaire noodhulp snel aankomt bij de mensen die door een ramp zijn getroffen;

28.

beschouwt het ontwikkelen van referentiescenario's voor de voorplanning en voorbereiding van operaties waarbij de middelen in kaart worden gebracht die de lidstaten zo nodig kunnen inzetten voor noodhulpoperaties in EU-verband en het opmaken van rampenplannen als cruciale elementen ter verbetering van de rampenresponscapaciteit van de EU en als essentieel om snel te kunnen ingrijpen en onmiddellijk adequaat te kunnen reageren bij iedere noodsituatie; roept de Commissie en de lidstaten ertoe op deze maatregelen onverwijld en zonder afbreuk te doen aan andere acties uit te voeren; verzoekt de Commissie ten slotte een haalbaarheidsstudie uit te voeren waarin wordt bekeken of het nuttig is met het oog op de bestrijding van bioterrorisme en de identificatie van slachtoffers Europese referentielaboratoria op te zetten, deze uit de Europese researchbegroting te financieren en van een keurmerk te voorzien;

29.

verzoekt met name om een adequate planning voor specifieke noodgevallen in verband met door de mens veroorzaakte rampen, zoals olievervuiling, nucleaire installaties of gevaarlijke stoffen, zowel te land als ter zee;

Europees Noodresponscentrum

30.

is ingenomen met het Commissiebesluit om de humanitaire crisiscentra van het MIC (Waarnemings- en Informatiecentrum) en van ECHO samen te voegen tot een echt responscentrum voor noodsituaties dat continu 24 uur per dag operationeel is en optreedt als een planning- en operationeel coördinatieplatform, en beschouwt dit als een stap in de goede richting; wenst dat dit zich ook vertaalt in een realtime-samenwerking tussen de lidstaten, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, op het gebied van monitoring, vroegtijdige waarschuwing en alarmering; dringt bij de Commissie aan op uitbreiding van het centrum, zodat het kan fungeren als centraal knooppunt voor het snel en doeltreffend coördineren van alle materiële Europese hulpoperaties en van de verleende financiële en humanitaire hulpbijdragen; het centrum moet fungeren als het centrale registratiepunt voor verzoeken om bijstand voor alle soorten van natuurlijke en door de mens veroorzaakte rampen, zodat de EU daarop consistent kan reageren;

31.

dringt aan op effectieve samenvoeging van het crisiscentrum van ECHO en dat van het Waarnemings- en Informatiecentrum (MIC), waarbij een adequate financiering gegarandeerd moet worden;

32.

verzoekt de Commissie het nieuwe Europese Noodresponscentrum actief te betrekken bij de twee communautaire instrumenten voor de bescherming van bossen tegen bosbranden, EFFIS en EFFICS;

33.

dringt bij de Commissie aan op coördinatie van in noodsituaties te treffen maatregelen door de bestaande universele dienst en het alarmnummer 112 te stroomlijnen en te optimaliseren;

34.

dringt er voorts op aan dat het Noodresponscentrum in overleg met de lidstaten op korte termijn beslissingen neemt over de inzet van middelen uit de collectieve pool, zodat slachtoffers kunnen rekenen op voorspelbare, onmiddellijke en effectieve bijstand, en vertragingen, doublures en overlappingen kunnen worden vermeden;

35.

is van mening dat de cruciale middelen moeten worden vastgesteld en in kaart gebracht die door de lidstaten beschikbaar zouden kunnen worden gesteld ten behoeve van de noodrespons van de EU in het kader van deze scenario's;

36.

dringt aan op duidelijkheid en samenhang in het EU-optreden in het licht van de respectieve institutionele rol van de Europese Commissie en de hoge vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), die zich bewust moeten zijn van hun respectieve bevoegdheden en de grenzen van elkaars mandaat moeten respecteren; dringt er derhalve bij de Commissie en de EDEO op aan passende werkafspraken te maken en transparante regels vast te stellen om waar mogelijk nauwe samenwerking en de coördinatie van zaken die verband houden met de respons van de EU in noodsituaties te kunnen garanderen, waarbij moet worden uitgegaan van de bestaande mechanismen, zonder dat hulpoperaties daardoor vertraging oplopen; onderstreept dat de coördinatie van de verschillende diensten soepel, eenvoudig en snel moet verlopen, en dat daarbij uitsluitend de verantwoordelijke diensten moeten worden betrokken, die binnen een heel kort tijdsbestek moeten reageren, zonder dat er bureaucratische rompslomp aan te pas komt; wijst erop dat de humanitaire hulp van de EU los moet staan van alle politieke overwegingen en conform moet zijn aan de internationaal overeengekomen humanitaire beginselen;

37.

onderstreept dat het risico van rampen als gevolg van bosbranden is toegenomen, vooral doordat de klimaatverandering de uitbraak van grote bosbranden in de hand werkt; roept de Commissie ertoe op binnen het Europees Noodresponscentrum een speciale eenheid voor de aanpak van dit risico op te zetten;

38.

benadrukt dat het gebruik van militaire instrumenten onder civiel toezicht, bij wijze van laatste redmiddel en onder inachtneming van de Oslo-richtsnoeren vaak een belangrijke inbreng levert in de rampenrespons, waarbij vooral moet worden gedacht aan gespecialiseerde voorzieningen, strategische luchttransporten en zware machinerie; onderstreept dat de coördinatie van het gebruik van alle beschikbare – civiele én militaire – capaciteiten en van het crisisbeheersingsinstrumentarium van de lidstaten moet worden verbeterd om kostbare overlapping te vermijden;

Logistiek, transport en telecommunicatie

39.

erkent dat de inzet van militaire middelen – in de sfeer van transport, logistiek en veiligheid – ter ondersteuning van humanitaire operaties van essentieel belang kan zijn, met name bij grootschalige natuurrampen; herinnert eraan dat militaire middelen alleen in zeer specifieke omstandigheden en bij wijze van laatste redmiddel mogen worden ingezet, conform de aanbevelingen van de Verenigde Naties;

40.

roept op tot het treffen van gezamenlijke, effectieve logistieke regelingen, ook met betrekking tot de door de EU gefinancierde, universeel inzetbare Technische bijstands- en ondersteuningsteams (TAST), die kunnen worden ingeschakeld voor de assistentie van eventueel door de EU of de lidstaten ter plaatse ingezette functionarissen en teams, met name wanneer de lokale infrastructuur het heeft begeven;

41.

wenst dat in geval van rampen ploegen voor technische bijstand en ondersteuning worden gemobiliseerd en dat aanbevelingen worden gedaan over de wijze waarop die ploegen de slachtoffers van rampen doeltreffender kunnen ondersteunen;

42.

stelt voor om ter wille van de optimale efficiency en het correcte gebruik van de bestaande capaciteiten na te denken over samenvoeging van de consulaire faciliteiten van de lidstaten om wereldwijd sneller en beter te kunnen reageren, door optimaal gebruik te maken van de reeds beschikbare middelen; pleit in dat verband voor het opmaken van een evaluatie van de consulaire capaciteiten van de respectieve lidstaten met het oog op de inventarisering van de middelen waarover de Europese Unie momenteel op mondiaal niveau beschikt;

43.

dringt, mede gelet op de bestaande, door de Verenigde Naties gecoördineerde hulpsystemen, aan op het verschaffen van betere, solidere, kosteneffectievere en optimaal gecoördineerde transportvoorzieningen voor alle materiële hulpoperaties op ramplocaties, met name door gebruikmaking van gestroomlijnde, vereenvoudigde procedures, door aan te sturen op hogere cofinancieringspercentages en door de introductie van nieuwe gebruiksmogelijkheden voor extra transportfaciliteiten, eventueel middels raamcontracten;

44.

wijst nogmaals op de bestaande monitoring- en preventie-instrumenten (met name apparatuur voor observatie ter plaatse), bijvoorbeeld die welke beschikbaar zijn in het kader van het programma van de Europese Unie voor de wereldwijde monitoring van milieu en veiligheid (GMES), dan wel in het kader van de programma's INSPIRE en GALILEO om toezicht te kunnen houden op gebieden die potentieel gevaar lopen, en zo beter voorbereid te zijn op de verlening van noodhulp aan de slachtoffers; verzoekt de Commissie na te gaan of het mogelijk is de EU uit te rusten met een specifieke beveiligde telecommunicatiecapaciteit en haar te voorzien van geïntegreerde systemen voor crisisbeheersing, variërend van preventie tot herstel; verzoekt de Commissie optimaal gebruik te maken van de bestaande en toekomstige systemen en capaciteiten die worden geboden door telecommunicatiesatellieten, om de ontwikkeling van diensten voor de burger op het gebied van openbare veiligheid en noodhulp te vergemakkelijken, een en ander in samenwerking met het Europees Ruimteagentschap, de lidstaten en de belanghebbenden (particuliere exploitanten en bedrijven uit de sector);

45.

dringt er bij de Commissie op aan een communicatie- en informatienetwerk te ontwikkelen en daarbij vooral na te gaan in hoeverre gebruik kan worden gemaakt van de bestaande telecommunicatiecapaciteit, inclusief via satellieten, zodat reddingsploegen snel toegang kunnen krijgen tot precieze informatie om een efficiënte distributie mogelijk te maken van de essentiële hulpgoederen en apparatuur die noodzakelijk zijn voor het reorganiseren van de samenleving na rampen;

Communicatie, zichtbaarheid, opleiding en onderzoek

46.

dringt aan op een coherente communicatiestrategie ter vergroting van de algehele zichtbaarheid van EU-activiteiten, waarbij alle EU-instellingen en lidstaten, de sociale partners en het maatschappelijk middenveld moeten worden betrokken, terwijl erop moet worden toegezien dat de verlening van noodhulp bij rampen nooit ondergeschikt wordt gemaakt aan commerciële, politieke of strategische overwegingen; is van mening dat deze strategie erop gericht moet zijn de communicatiemethoden en –middelen te vereenvoudigen en te uniformiseren; stelt daarom voor dat voor alle daarbij betrokken Europese personeelsleden bijvoorbeeld uniforme kledingvoorschriften en een logo, in combinatie met een nationale badge, worden ingevoerd en dat er één woordvoerder wordt benoemd die de communicatie over de noodhulpoperatie verzorgt; wijst er nadrukkelijk op dat bij het gevoerde communicatiebeleid – hoe dat er ook moge uitzien – een duidelijk onderscheid dient te worden gemaakt tussen humanitaire hulp en militaire activiteiten;

47.

beklemtoont dat informatieverstrekking een andere cruciale component is van een effectief rampenpreventie- en responsbeleid op alle niveaus en dat het wisselende risicoscenario noopt tot een voortdurende actualisering van kennis en tot beschikbaarstelling van betrouwbare en vergelijkbare informatie over de frequentie, de risico's en de bijbehorende gevolgen van rampen en de daarbij in te zetten analytische instrumenten; dringt daarom aan op een gecoördineerd optreden, op betere beschikbaarheid en systematische verspreiding van technische en wetenschappelijke informatie en expertise en uitwisseling van optimale praktijken en studieresultaten, en op het in praktijk brengen van de lering die bijvoorbeeld is getrokken uit ervaringen die zijn opgedaan middels projecten welke in het verleden zijn uitgevoerd in het kader van het INTERREG-initiatief van de Gemeenschap;

48.

wijst erop dat ruimere bekendheid moet worden gegeven aan de procedures die in rampensituaties moeten worden gevolgd, met bijzondere aandacht voor het instrueren van jongeren vanaf de schoolgaande leeftijd; dringt er bij de Commissie op aan een cultuur van planning, preventie en veerkracht aan te kweken die een voorwaarde vormt voor optimalisering van de activiteiten op het gebied van civiele bescherming, en waarbij ook scholen en specifieke vrijwilligersorganisaties moeten worden betrokken;

49.

wijst op de beslissende rol van de regionale en plaatselijke autoriteiten, die immers in de frontlijn staan als rampen – en dan vooral grensoverschrijdende rampen – zich voordoen, en wier betrokkenheid daarbij de zichtbaarheid van de EU voor haar burgers kan vergroten; verzoekt de Commissie daarom erop toe te zien dat de lidstaten hun regionale en plaatselijke autoriteiten in een vroeg stadium betrekken bij de respons op rampen, waarbij moet worden voortgebouwd op het meerlagig bestuursmodel dat is toegepast in het kader van het cohesiebeleid, een en ander onder gebruikmaking van een win-wincommunicatiestrategie voor alle actoren die zijn betrokken bij het responsmechanisme;

50.

verzoekt de Commissie en de lidstaten een helder voorlichtings- en preventiesysteem te ontwikkelen voor alle Europese burgers die op reis gaan, zowel binnen de EU als buiten de lidstaten; stelt in dit verband voor in Europese paspoorten het Europese alarmnummer 112 te vermelden en daarbij duidelijk aan te geven dat dit in de gehele EU kan worden gebeld, zodat het door reizigers binnen de EU kan worden gebruikt, en daarbij ook te verwijzen naar artikel 23 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, waarin is bepaald dat "iedere burger van de Unie op het grondgebied van derde landen waar de lidstaat waarvan hij onderdaan is, niet vertegenwoordigd is, de bescherming geniet van de diplomatieke en consulaire instanties van iedere andere lidstaat (…)", een bepaling waarop reizigers die zich naar niet-lidstaten begeven zich kunnen beroepen;

51.

wenst dat het pan-Europese alarmnummer 112 effectiever onder de aandacht wordt gebracht van de Europese burgers en van in de EU verblijvende burgers van derde landen, met name via de geschreven pers of de audiovisuele media dan wel door middel van openbare kennisgevingen, zodat iedereen automatisch van dit nummer gebruik kan maken om een ramp op het grondgebied van de EU te melden;

52.

is van mening dat de organisatie van een specifieke opleiding op het gebied van rampenrespons voor Europees personeel en Europese deskundigen de mogelijkheid zou bieden om op basis van een gemeenschappelijke kernopleiding en specialisatiemodules ruimere bekendheid te geven aan de voor heel Europa gangbare werkmethoden en interventieprocedures; pleit in dit verband voor het opzetten van gezamenlijke rampenbestrijdingstrainingen voor zowel civiele als militaire logistieke eenheden;

Respons bij rampen, paraatheid en preventie

53.

merkt op dat het voorkomen van rampen vaak goedkoper is dan het bestrijden ervan; onderstreept derhalve dat het absoluut noodzakelijk is de capaciteit van de EU om op noodsituaties te reageren, aan te vullen met beleidsmaatregelen tot verbetering van het potentieel voor risicoprognose en –preventie van de EU en de lidstaten, en spoort de Commissie ertoe aan een coherente en innovatiegerichte EU-strategie voor risicobeperking bij rampen uit te werken; dringt erop aan dat er voldoende middelen worden uitgetrokken voor de vroegtijdige opsporing van potentiële rampen en verzoekt de Commissie te bewerkstelligen dat de herziening van de structuurfondsen en het Solidariteitsfonds wordt aangegrepen om de ontwikkeling van beleidsmaatregelen en investeringen op deze gebieden te stimuleren; dringt voorts aan op betere educatie op het gebeid van rampenpreventie, investeringen in de preventie van rampen en klimaatverandering, adequate wetgeving met betrekking tot waterbeheer en efficiënt risicobeheer en nauwgezet toezicht op de implementatie van de Overstromingenrichtlijn op regionaal en lokaal niveau; wijst er in dat verband op dat regionale en plaatselijke autoriteiten bij de preventie van rampen een uiterst belangrijke rol spelen middels de risicopreventiestrategieën die zij op territoriaal niveau toepassen, o.a. bij gezamenlijke interventies met ploegen uit verschillende landen;

54.

stelt zich eens te meer op het standpunt dat de Commissie, gelet op de wisselwerking tussen fenomenen zoals droogte, bosbranden en woestijnvorming, naar analogie van de Overstromingenrichtlijn met een voorstel moet komen tot vaststelling van een communautair beleid inzake waterschaarste, droogte en aanpassing aan de klimaatverandering; wijst in dit verband nogmaals op de noodzaak tot oprichting van een Europees Waarnemingscentrum voor droogte, dat belast moet worden met de bestudering, beperking en monitoring van de gevolgen van droogte;

55.

herhaalt tevens zijn verzoek aan de Commissie om met een richtlijn inzake de preventie en het beheer van branden te komen waarin het volgende wordt geregeld: de periodieke verzameling van gegevens, het opmaken van kaarten en de aanwijzing van risicogebieden, de formulering van brandrisicobeheersplannen, de inventarisatie door de lidstaten van alle toegekende middelen en beschikbare voorzieningen, de coördinatie van de bevoegde diensten, de definitie van minimumvereisten voor opleidingsteams en de vaststelling van de verantwoordelijkheid voor milieuzaken en bijbehorende sancties;

56.

is van mening dat een intensievere benutting van de mogelijkheden die worden geboden in de context van de zgn. ‧Europese territoriale doelstelling‧ van essentieel belang is; is er in dit verband van overtuigd dat de Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTC) een belangrijk instrument kan zijn voor de verdere versterking van de transnationale, grensoverschrijdende en interregionale samenwerking, zelfs met landen die geen lid van de EU zijn; ziet de ontwikkeling van de interregionale samenwerking over nationale grenzen heen als bewijs van de bijzonder belangrijke bijdrage die de regio's leveren als het gaat om snelle hulpverlening op het gebied van civiele bescherming; merkt op dat deze vruchtbare samenwerking ook heeft geleid tot de gemeenschappelijke doelstelling om de risico’s in kaart te brengen en de mogelijke bedreigingen te beoordelen, en dat de EU hier een waardevolle en zichtbare bijdrage kan leveren aan een nog doeltreffendere en efficiëntere samenwerking, met name door de coördinatie te verbeteren;

57.

wijst erop dat het in het Europees Jaar van het vrijwilligerswerk van symbolische waarde en opportuun zou zijn om de landen die dergelijke activiteiten en organisaties willen promoten daadwerkelijk te ondersteunen;

58.

verzoekt de Commissie daartoe zo spoedig mogelijk – en uiterlijk tegen eind 2011 – met ambitieuze wetgevingsvoorstellen te komen;

*

* *

59.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB L 71 van 10.3.2007, blz. 9.

(2)  PB L 314 van 1.12.2007, blz. 9.

(3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0465.

(4)  PB C 341 E van 16.12.2010, blz. 5.

(5)  PB C 224 E van 19.8.2010, blz. 1.

(6)  PB C 286 E van 27.11.2009, blz. 15.

(7)  PB C 187 E van 24.7.2008, blz. 55.

(8)  Met name het proefproject ter versterking van de samenwerking tussen de lidstaten bij de bestrijding van bosbranden (2008) en de voorbereidende actie met het oog op een EU-structuur voor snelle respons (2008-2010).


Top