This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52011DC0693
REPORT FROM THE COMMISSION 22ND ANNUAL REPORT ON IMPLEMENTATION OF THE STRUCTURAL FUNDS (2010)
VERSLAG VAN DE COMMISSIE 22e JAARVERSLAG OVER DE UITVOERINGVAN DE STRUCTUURFONDSEN (2010)SEC(2011) XXX
VERSLAG VAN DE COMMISSIE 22e JAARVERSLAG OVER DE UITVOERINGVAN DE STRUCTUURFONDSEN (2010)SEC(2011) XXX
/* COM/2011/0693 definitief */
/* COM/2011/0693 definitief */ VERSLAG VAN DE COMMISSIE 22e JAARVERSLAG OVER DE UITVOERINGVAN DE STRUCTUURFONDSEN (2010)SEC(2011) XXX
VERSLAG VAN DE COMMISSIE 22e JAARVERSLAG OVER DE UITVOERING VAN DE STRUCTUURFONDSEN (2010) SEC(2011) XXX Dit verslag wordt voorgelegd overeenkomstig artikel 45, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1260/99 houdende algemene bepalingen inzake de structuurfondsen. Het heeft betrekking op de activiteiten in verband met de bijstandsverlening uit de structuurfondsen 2000-2006 in 2010. De inhoud van het verslag wordt meer gedetailleerd gepresenteerd in het bij dit verslag gevoegde werkdocument van de diensten van de Commissie. 1. INLEIDING 2010 was het elfde jaar waarin structuurfondsprogramma’s en -projecten voor de programmeringsperiode 2000-2006 werden uitgevoerd. In totaal werden in 2010 718[1] operationele programma’s beheerd. In 2010 begon voor de meeste operationele programma’s voor de periode 2000-2006 de afsluitingsprocedure. De meeste afsluitingsdocumenten zijn door de lidstaten in september 2010 ingediend. Het algemene kader voor het afsluiten van de bijstandsverlening uit de structuurfondsen 2000-2006 is vastgesteld in Beschikking C(2006)3424 van de Commissie in 2006, gewijzigd bij de Beschikkingen C(2008)1362 en C(2009)960 van de Commissie. Het door de Commissie als reactie op de financiële crisis voorgestelde herstelpakket maakte een programmagewijze verlenging met zes (of twaalf) maanden mogelijk voor de lidstaten die daarvoor kozen. Dankzij deze flexibiliteit konden lidstaten en regio’s de uitgetrokken middelen volledig inzetten door het aanpakken van de onverwachte uitdagingen waarmee de programma’s werden geconfronteerd, zodat de doelstellingen van de programma’s konden worden verwezenlijkt. Naast de uitvoering van de structuurfondsprogramma’s en -projecten voor de periode 2000-2006 en de voorbereiding van de afsluiting ervan, was de Commissie in 2010 ook sterk betrokken bij de uitvoering van 434 programma’s (317 programma’s van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en 117 programma’s van het Europees Sociaal Fonds (ESF))[2] van de periode 2007-2013. Om de meerwaarde van het Europese cohesiebeleid aan te kunnen tonen, is de Commissie de ex-postevaluatie van de Doelstellingen 1 en 2 voor de periode 2000-2006 blijven uitvoeren. Het samenvattend verslag van de ex-postevaluatie werd in april 2010 gepubliceerd.[3] Bovendien zijn de ex-postevaluaties van de communautaire initiatieven Urban[4] en Interreg[5], die in 2008 zijn gestart, in juni 2010 gepubliceerd. De ex-postevaluatie van het communautair initiatief Equal is begin 2009 gestart en de voorlopige resultaten ervan zijn begin 2010 gepresenteerd. De ex-postevaluatie van het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV) is in 2009 uitgevoerd en in mei 2010 gepresenteerd[6]. In december 2010 heeft de Commissie ook de ex-postevaluatie gepresenteerd van Leader+[7], terwijl de evaluatie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Oriëntatie, nog loopt. De uitwisseling van ervaringen werd bevorderd, met name via interregionale en stedelijke netwerken en de conferentie "Regio’s voor economische verandering: opbouw van duurzame groei" op 20 en 21 mei, met 755 deelnemers uit alle 27 landen. De 8e editie van de OPEN DAGEN ‘de Europese week van regio’s en steden’, gezamenlijk georganiseerd door de Commissie en het Comité van de regio’s, vond plaats op 4-7 oktober 2010. Aanwezig waren 5 900 lokale, regionale, nationale en Europese beleidsmakers en deskundigen op het gebied van regionale en lokale ontwikkeling. Daarnaast werden in 33 landen nog 263 lokale evenementen georganiseerd. Deze evenementen bieden mogelijkheden voor samenwerking en het opbouwen van netwerken en voor het uitwisselen van kennis en ervaringen, en bieden regio’s en steden de gelegenheid hun prestaties onder de aandacht te brengen. Daarnaast bieden zij ideale kansen om de synergieën tussen het cohesiebeleid en de andere beleidsmaatregelen van EU te belichten. Het Belgische voorzitterschap heeft een tweedaagse conferentie (18 en 19 november 2010) georganiseerd over "De rol van het ESF in de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting". Gedurende twee halve dagen zijn werksessies gehouden, waarbij de nadruk werd gelegd op de rol van het ESF als een beleidsinstrument in de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting. 2. ANALYSE VAN DE UITVOERING 2.1. Uitvoering van de begroting 2.1.1. EFRO Ondanks de financiële crisis was 2010 een excellent jaar wat de uitvoering van de begroting betreft. Het algehele absorptiepercentage bedroeg 100,0% ofwel 1 693 miljoen euro besteed aan operationele programma’s. Hoewel de uitvoering op grond van Doelstelling 2 hoger was dan de aanvankelijk goedgekeurde begroting (230 miljoen euro in plaats van 104 miljoen euro), waren de betalingen voor Doelstelling 1- en Interreg-programma’s lager dan oorspronkelijk gepland (voor Doelstelling 1 1 348 miljoen euro in plaats van 2 077 miljoen en voor Interreg 90 miljoen euro in plaats van 202 miljoen), voornamelijk als gevolg van een kredietoverschrijving tijdens de "algemene overdrachtsprocedure" ter versterking van de kredieten voor 2007-2013. Voor andere programma’s (Urban, Innovatieve acties) is 25 miljoen euro betaald. Voor de meeste operationele programma’s van het EFRO voor 2000-2006 is de afsluitingsprocedure in 2010 begonnen. Van de 379 programma’s hebben 281 programma’s (74%), die 90% van de EFRO-middelen vertegenwoordigen, ervoor gekozen de einddata voor de subsidiabiliteit te verlengen. Op 31 december 2010 waren voor 356 programma’s afsluitingsdocumenten ontvangen. De verantwoordelijke diensten zijn momenteel bezig met het analyseren van de afsluitingsverklaringen en de definitieve verslagen. Voor 25 programma’s is aan de lidstaten een voorstel tot afsluiting gezonden, terwijl de resterende 354 in 2011 en 2012 zullen worden afgesloten. Voor de gehele periode 2000-2006 is per 31 december 2010 een bedrag van 123 339 miljoen euro uitgekeerd aan de lidstaten. Dit vertegenwoordigt een gemiddeld absorptiepercentage voor alle lidstaten van 95,2% van de algehele toewijzing van 129 600 miljoen euro. De meeste resterende betalingen hebben betrekking op betalingen van de eindsaldi van programma’s. Eind 2010 bedroegen de nog betaalbaar te stellen vastleggingen (RAL) uit voorgaande jaren 6 719 miljoen euro voor het EFRO, vergeleken met 8 400 miljoen euro eind 2009. Dit vertegenwoordigt 5,2% van de totale vastleggingen voor het EFRO. Een verdere daling van de RAL wordt verwacht als gevolg van de betaling van de eindsaldi bij de afsluiting van de programma’s. In 2010 was, zoals in het voorgaande jaar, de zogenaamde "n+2"-regel niet van toepassing. In de regel zal de laatste vastleggingstranche (d.w.z. 2006) worden gebruikt voor de uitvoering van de eindbetalingen, zodra de afsluiting van het programma tussen de lidstaten en de diensten van de Commissie is overeengekomen. Bijgevolg zal het vrij te maken bedrag pas in de afsluitingsfase van het desbetreffende operationele programma worden berekend[8]. 2.1.2. ESF Voor de programmeringsperiode 2000-2006 bedroeg het verbruik van betalingskredieten gedurende 2010 319 miljoen euro. Dit komt overeen met 26,42 % van de jaarlijkse toewijzing van betalingskredieten. Dit is toe te schrijven aan het feit dat de meeste programma’s de drempel van 95% hebben bereikt en dat het resterende saldo alleen zal worden betaald in de context van de afsluiting van de programma’s die momenteel gaande is. Eind 2010 bedroegen de totale uitstaande vastleggingen (RAL) 3 004 miljoen euro (tegenover 4 700 miljoen euro in 2009). Dit vertegenwoordigt 4,38% van de totale vastleggingen voor de periode 2000-2006. De RAL is gebruikt voor tussentijdse betalingen en enkele saldobetalingen, en in het kader van de afsluitingsprocedure is voor een bedrag van 1 460 miljoen euro aan ongebruikte RAL ambtshalve doorgehaald. In 2010 was, zoals in het voorgaande jaar, de zogenaamde "n+2"-regel niet van toepassing en de betrokken RAL is bij de afsluiting van de operationele programma’s voor de programmeringsperiode 2000-2006 verminderd door annuleringen overeenkomstig de bepalingen van artikel 105, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1083/2006. Voor de gehele periode is er, eind 2010, 64 118 miljoen euro aan de lidstaten betaald. Het absorptiepercentage voor alle lidstaten bedraagt daarmee 93,47% van het totale toegewezen bedrag van 68 600 miljoen euro. In totaal zijn voor 229 programma’s die in 2010 moesten worden afgesloten alle afsluitingsdocumenten ingediend binnen de vereiste termijn, en 10 van de programma’s zijn reeds afgesloten. 2.1.3. EOGFL Het totale in 2010 betaalde bedrag bedroeg 168,3 miljoen euro of 30,7% van de beschikbare begroting aan het eind van het jaar (tijdens het jaar is een bedrag van 13,9 miljoen euro overgedragen naar andere begrotingsonderdelen buiten het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL)). Het uitvoeringspercentage bedroeg ten opzichte van de aanvankelijke begroting voor de betalingskredieten 29,9%. In absolute termen ligt het betaalde bedrag ver onder het in 2009 betaalde bedrag (300 miljoen euro minder). Deze verlaging heeft drie hoofdredenen: - De door het EOGFL-Oriëntatie gefinancierde programma’s voor plattelandsontwikkeling zijn de vorige jaren in een zeer hoog tempo uitgevoerd. Eind 2009 was reeds 94% van de voor de gehele periode geprogrammeerde bijdrage uit het Fonds betaald en een aanzienlijk aantal programma’s (112 van in totaal 152) had reeds de betalingslimiet van 95% voor tussentijdse betalingen bereikt. In deze gevallen waren in 2010 geen verdere betalingen tot de afsluiting mogelijk. - In 2010 is de afsluiting van de programma’s voor EOGFL-Oriëntatie voor 2000-2006 gestart en aan het eind van het jaar waren 19 programma’s (van in totaal 152 programma’s) afgesloten. - De lage uitgaven van EOGFL-Oriëntatie in 2010 zijn grotendeels gecompenseerd door de uitgaven ten belope van 11,12 miljard euro van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) in het kader van de programmering van de plattelandsontwikkeling voor de periode 2007-2013 (wat 2,91 miljard euro meer is dan in 2009). De eind 2010 uitstaande vastleggingen (RAL) voor EOGFL-Oriëntatie bedroegen 1 183,3 miljoen euro, overeenkomend met 5,3% van de gehele toewijzing voor de periode 2000-2006. Dit is 171,3 miljoen minder dan de RAL van 1 354,6 miljoen euro aan het eind van 2009. 2.1.4. FIOV Het totale absorptiepercentage van de betalingen bedroeg 100%; er is 10 miljoen euro aan de lidstaten betaald. Wat het uitvoeringsniveau van de betalingskredieten betreft, is 10 miljoen euro betaald voor Doelstelling 1-regio’s. Er zijn geen betalingen gedaan voor regio’s die buiten Doelstelling 1 vallen. De totale RAL voor het FIOV bedroegen eind 2010 296,44 miljoen euro (vergeleken met 306,41 miljoen euro in 2009). Dit vertegenwoordigt 7,5% van de totale vastleggingen voor de periode 2000-2006. Voor de gehele periode is, eind 2010, 3 639 miljoen euro aan de lidstaten betaald. Het absorptiepercentage voor alle lidstaten bedraagt daarmee 92,5% van het totale toegewezen bedrag van 3 935 miljoen euro. 2.2. Uitvoering van de programma’s 2.2.1. Doelstelling 1 De Doelstelling 1-programma’s waren gericht op basisinfrastructuurprojecten (40,2%), waarbij bijna de helft van alle investeringen in deze categorie werd gebruikt voor de vervoersinfrastructuur (49,9%). Meer dan een derde (34,9%) van de middelen voor Doelstelling 1 werd geïnvesteerd in de productieomgeving, waar de nadruk blijft liggen op het ondersteunen van het midden- en kleinbedrijf (MKB) en op de ambachtelijke sector (26,6%) waarin op menselijke hulpbronnen gerichte projecten goed zijn voor 22,5% van de middelen. 2.2.2. Doelstelling 2 In de Doelstelling 2-regio’s blijven de programma’s vooral gericht op de productieve investeringen; meer dan de helft (55,4%) van alle financiële middelen is voor deze categorie bestemd, voornamelijk gericht op het midden- en kleinbedrijf en de ambachtelijke sector. Het op één na meest gesteunde gebied is de basisinfrastructuur, met 29,2% van alle Doelstelling 2-middelen. In de categorie menselijke hulpbronnen, waaraan 10,5% van de middelen is toegekend, gingen de investeringen vooral naar projecten in verband met de flexibiliteit van werknemers, ondernemerschap, innovatie en informatie- en communicatietechnologieën. 2.2.3. Doelstelling 3 De uitvoering van de ESF-programma’s bleef ook in 2010 gericht op de Europese werkgelegenheidsstrategie, met name de maatregelen ter bevordering van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt (30,9 % van de gecertificeerde uitgaven), een leven lang leren (waarbij acties voor de ontwikkeling van onderwijs en beroepsopleiding 31,2 % van de gecertificeerde uitgaven uitmaakten), sociale inclusie (13,3 %), gelijke kansen (5,2%) en ondernemerschap, flexibiliteit van werknemers, innovatie en informatie- en communicatietechnologieën (19,05%). 2.2.4. Visserij buiten Doelstelling 1 De uitgaven van de FIOV-programma’s buiten Doelstelling 1 waren vooral gericht op de verwerking, marketing en promotie van visserijproducten (26,7%). De op één na belangrijkste maatregel was de aanpassing van de visserij-inspanning (17,8%), gevolgd door de vernieuwing en de modernisering van de visserijvloot (17,5%), vishavenfaciliteiten (16,9%) en acties door professionals (beroepsopleiding, kleine kustvisserij) (12,8%). 2.2.5. Communautaire initiatieven 2.2.5.1. Interreg Eind 2010 hadden de 81 Interreg III/nabuurschapsprogramma’s ongeveer 19 000 projecten en netwerken geselecteerd die gericht zijn op het verminderen van de effecten van landsgrenzen, taalbarrières en culturele verschillen en op het ontwikkelen van grensgebieden, het ondersteunen van de strategische ontwikkeling en de territoriale integratie over grotere gebieden van de EU en een betere integratie met haar buurlanden. De doelmatigheid van het beleid en de instrumenten voor regionale ontwikkeling is ook bevorderd door het uitwisselen van goede praktijken en ervaringen. Eind 2010 bedroeg het absorptiepercentage van de betalingen ongeveer 92%. Door de meer specifieke en ambitieuze aard van de samenwerkingsprogramma’s en -projecten konden annuleringen door toepassing van de "n+2"-regel niet worden vermeden voor sommige programma’s. In totaal 135 miljoen euro werd tijdens de programmeringsperiode vrijgemaakt op grond van de regel van de ambtshalve vrijmaking. In 2010 is de afsluitingsprocedure voor 81 Interreg III/nabuurschapsprogramma’s gestart en voor 3 programma’s is de afsluiting voltooid. 2.2.5.2. Equal De programma’s in het kader van het communautair initiatief Equal zijn in de meeste lidstaten in 2008 administratief afgesloten. Slechts voor enkele programma’s werd om verlenging van de einddatum voor de subsidiabiliteit tot in 2009 gevraagd, om een hoger absorptiepercentage te bereiken en het mainstreamen van de acties voort te zetten. In 2010 is de administratieve afsluitingsprocedure voortgezet en aan het eind van het jaar was de afsluiting van vier operationele Equal-programma’s voltooid. 2.2.5.3. Urban In 2010 is het Urbact I-programma afgesloten. Het Urbact-programma meldde totale subsidiabele kosten van 25 043 714 euro, waarvan een totaal bedrag van 15 386 591 euro (EFRO) is geclaimd. Dit vertegenwoordigt een EFRO-onderschrijding van 2 644 526 euro of 14,67%. Het Urbact II-programma, het netwerkprogramma voor stadsontwikkeling in het kader van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking", is een uitwisselings- en leerprogramma voor steden op basis van de goede ervaringen die zijn opgedaan met het Urbact I-programma. In 2010 zijn de werkzaamheden in verband met het beheer van het Urbact II-programma voortgezet in de vorm van monitoringcomités en rapportageprocedures. 2.2.5.4. Leader+ Het communautaire initiatief Leader+ omvatte drie acties: uitvoering van lokale ontwikkelingsstrategieën door publiek-private partnerschappen, samenwerking tussen plattelandsgebieden en netwerking. Voor de periode 2000-2006 zijn 73 Leader+-programma’s voor de EU-15 goedgekeurd. Lidstaten die na 1 mei 2004 zijn toegetreden, hadden de mogelijkheid om maatregelen van het type Leader+ te integreren in hun Doelstelling 1-programma’s van het EOGFL. Eind 2010 waren er 14 LEADER+-programma’s afgesloten en 8 aankondigingen van afsluiting aan lidstaten gezonden. 2.2.6. Innovatieve acties 2.2.6.1. EFRO Het directoraat-generaal Regionaal beleid heeft ook 181 regionale programma’s voor innovatieve acties beheerd (op 31 december 2010 waren er in totaal 171 afgesloten, waarvan 24 in 2010). Deze acties dragen bij tot de bevordering van strategische innovatie in de regio’s door te experimenteren met innovatieve methoden en praktijken die het innovatieniveau en de kwaliteit van de EU-bijstandsverlening rond drie thema’s beogen te verbeteren: kennis en technologische innovatie, informatiemaatschappij en duurzame ontwikkeling. 2.2.6.2. ESF In 2010 werden de resterende innovatieve acties voor projecten uit 2005 en 2006 volgens plan voltooid en afgesloten. 3. SAMENHANG EN COÖRDINATIE 3.1. Samenhang met andere communautaire beleidsgebieden In de vorige verslagen is gedetailleerde informatie verstrekt over relevante ontwikkelingen in verband met de samenhang tussen het cohesiebeleid en andere beleidsprioriteiten van de EU zoals concurrentiebeleid, interne markt, milieu, transport en gendergelijkheid. Er vonden tijdens de afsluitingsfase van de programma’s van de periode 2000-2006 geen specifieke veranderingen in de eisen of verwachtingen van de beheersautoriteiten plaats. 3.2. Coördinatie van instrumenten 3.2.1. De structuurfondsen en het Cohesiefonds In 2000-2006 ontvingen alle 25 lidstaten steun uit de structuurfondsen. Bovendien vielen 13 lidstaten ook onder het Cohesiefonds, dat de minder welvarende landen ondersteunt. De programmering en de uitvoering van de structuurfondsen zijn, ook ten aanzien van het Cohesiefonds (met name het EFRO), zorgvuldig gecoördineerd om te vermijden dat projecten ook uit andere programma’s worden gefinancierd. 3.2.2. De structuurfondsen en de EIB/het EIF In de gehele periode 2000-2006 hebben de Commissie, de EIB en het EIF hun samenwerking versterkt door het opzetten van drie initiatieven: Jaspers, Jeremie en Jessica. Gedetailleerde informatie over deze samenwerking is in eerdere verslagen verschaft. Aangezien de uitvoering van de projecten uit de periode 2000-2006 in 2010 in de afsluitingsfase is gekomen, valt er niets te melden. 4. EVALUATIES Ook in 2010 heeft de Commissie evaluaties uitgevoerd ter ondersteuning van de besluitvorming in het kader van het cohesiebeleid. EFRO In 2010 heeft de Commissie de ex-postevaluatie van EFRO-activiteiten in regio’s van Doelstelling 1 en 2 voltooid. Het syntheseverslag over al het uitgevoerde werk is in april 2010 gepubliceerd en aan het publiek gepresenteerd. De ex-postevaluaties van de communautaire initiatieven Urban en Interreg zijn eveneens voltooid in 2010. Verder heeft de Commissie in 2010 evaluaties uitgevoerd van het Cohesiebeleid ter ondersteuning van bedrijven en van innovatie en onderzoek. Daarnaast zijn nog drie thematische studies in verband met cohesiebeleid en lokale ontwikkeling, regio’s met specifieke geografische kenmerken en innoverende activiteiten gelanceerd. ESF De ex-postevaluatie van de ESF-activiteiten voor de periode 2000-2006 is in 2010 voltooid. Deze bestaat uit één voorbereidende studie, twee thematische studies ("ESF-steun voor de open coördinatiemethode op het gebied van sociale bescherming en integratie" en "Het effect van het ESF op de werking van de arbeidsmarkt en op de investeringen in de infrastructuur van menselijk kapitaal via de ondersteuning van systemen en structuren") en twee overkoepelende evaluaties van het ESF en Equal. Alle evaluatieverslagen zijn gepubliceerd. Verder zijn in 2010 nog vijf evaluaties en studies voltooid, terwijl drie andere in dat jaar zijn gelanceerd. EOGFL De ex-postevaluatie van Leader+ is in 2010 voltooid. Deze evaluatie omvat de Leader+-programma’s, zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1260/99 van de Raad, en de maatregelen van het Leader+-type in de overgangsprogramma’s voor plattelandsontwikkeling voor de periode 2004-2006 (EU-10). In de evaluatie werd geconcludeerd dat Leader+ een belangrijke aanvulling vormt op het algemene beleid en heeft bijgedragen tot economische diversificatie, levenskwaliteit en verbetering van het natuurlijke en door de mens gecreëerde omgeving van plattelandsgebieden. In 2010 is de Commissie begonnen met de ex-postevaluatie van de plattelandsontwikkelingsprogramma’s voor de periode 2000-2006. In deze evaluatie zullen de relevantie, samenhang, doeltreffendheid en doelmatigheid van de verschillende maatregelen en programma’s worden beoordeeld. De evaluatie zal in 2011 worden voltooid. 5. CONTROLES Gedetailleerde informatie over de resultaten van de controles is beschikbaar in de jaarlijkse activiteitenverslagen van de respectieve directoraten-generaal[9]. 5.1. EFRO De doeltreffende werking van de beheers- en controlesystemen van de lidstaten is al sinds 2004 onderwerp van uitgebreide audits, waarbij essentiële elementen van beheer en controle aan de orde komen. De aan een audit onderworpen programma’s vertegenwoordigen 43% van het aantal mainstreamprogramma’s en 76% van de EFRO-bijdrage. Wat Interreg betreft, werd in 2010 een afzonderlijk auditonderzoek, dat in 2006 was gestart, afgerond voor de 23 onderzochte programma’s (28% van alle programma’s), die 54% van het vastgelegde bedrag vertegenwoordigen. Tussen 2007 en 2010 is een uitgebreid vooronderzoek gedaan naar de afsluitingsorganen om te controleren in hoeverre vertrouwen kan worden gesteld in hun afsluitingswerkzaamheden tot onderbouwing van de afsluitingsverklaringen, om de voorbereidingen van afsluitingen door de lidstaten te controleren en om daarmee samenhangende risico’s vast te stellen en te beperken. De 42 audits die in het kader van dit onderzoek zijn uitgevoerd, tezamen met auditmissies met betrekking tot het afsluitingsorgaan als onderdeel van reguliere systeemaudits die in 2004 zijn gestart, hebben geresulteerd in een dekking van afsluitingsorganen van ongeveer 85% van het vastgestelde bedrag voor de programma’s voor de periode 2000-2006. Verder zijn in 2010 vier auditmissies uitgevoerd in aansluiting op eerdere EFRO-systeemaudits (voornamelijk uitvoering van plannen voor corrigerende maatregelen na constatering van systematische tekortkomingen) in drie landen: namelijk Spanje (1), Duitsland (1) en Italië (2). Andere auditwerkzaamheden die in 2010 zijn uitgevoerd voor de programmeringsperiode 2000-2006 omvatten het onderzoek van de 86 verslagen over systeemaudits die van nationale auditors zijn ontvangen en 11 jaarlijkse controleverslagen die zijn ontvangen op grond van artikel 13 van Verordening (EG) nr. 438/2001 (2009 was het laatste jaar waarin indiening van jaarlijkse controleverslagen met samenvattingen van alle in dat jaar uitgevoerde auditwerkzaamheden verplicht was, vóór indiening van de afsluitingsdocumenten door lidstaten voor de meeste programma’s in 2010). Naar alle lidstaten zijn beoordelingen gestuurd met opmerkingen en, waar nodig, verzoeken om aanvullende informatie om zo zeker mogelijk te zijn van de betrouwbaarheid van de resultaten van nationale auditwerkzaamheden. 5.2. ESF Tijdens de programmeringsperiode 2000-2006 omvatten de door het auditdirectoraat uitgevoerde werkzaamheden de beoordeling van de beschrijvingen van de beheers- en controlesystemen, de analyse van nationale systeemauditverslagen en jaarlijkse controleverslagen in de context van jaarlijkse bilaterale coördinatievergaderingen, en drie belangrijke auditonderzoeken. Rekening houdend met de uitvoeringsfase van de operationele programma’s van de programmeringsperiode 2000-2006 zijn in 2010 geen verdere audits van beheers- en controlesystemen georganiseerd. De auditwerkzaamheden waren primair gericht op de follow-up van de onregelmatigheden en de gemaakte voorbehouden in het jaarlijkse activiteitenverslag voor 2009 en op de analyse van de afsluitingsverklaringen. 5.3. EOGFL Eind 2010 waren 103 van de 152 programma’s aan een audit onderworpen (67,8%); het ging hierbij om 21,7 miljard euro (96,4%) van de totale vastleggingskredieten. Het totale aantal programma’s die aan een follow-upaudit zijn onderworpen bedroeg 44. In 2010 zijn al deze audits afgesloten. Op 31 december 2010 was het onderzoek naar de afsluitingsverklaringen die door de lidstaten waren ingediend, afgerond voor 78 programma’s (51,3% van het totale aantal programma’s). 5.4. FIOV Sinds het begin van de programmeringsperiode 2000-2006 heeft DG MARE in totaal 58 audits uitgevoerd die betrekking hadden op alle uit één fonds gefinancierde programma’s (18 programma’s met een aanvankelijke begrotingsbijdrage van 3 608,73 miljoen euro – 87,4% van de totale begroting voor de periode 2000-2006) alsook op 18 uit verscheidene fondsen gefinancierde programma’s voor een totale bijdrage van 374,58 miljoen euro – 9,2% van de totale aanvankelijke begroting voor de periode 2000-2006. De systeemcontroles van het DG MARE hadden betrekking op programma’s die 96,6% van alle oorspronkelijke FIOV-bijdragen voor 2000-2006 vertegenwoordigen. Voor de andere programma’s werd de nodige zekerheid verkregen door de auditwerkzaamheden van andere structuurfonds-DG’s en/of nationale audits. Eind 2010 waren 17 afsluitingsverklaringen geanalyseerd: 9 verklaringen werden geaccepteerd, voor 8 werd de analyse onderbroken en om aanvullende informatie verzocht en voor de resterende 43 liep de analyse nog. Van de 9 verklaringen die waren geaccepteerd was het advies voor 8 "zonder voorbehoud" en voor 1 "met voorbehoud" (hiervoor zal een financiële correctie worden voorgesteld). 5.5. OLAF In 2010 heeft OLAF in de lidstaten 53 audits uitgevoerd in verband met uit de structuurfondsen medegefinancierde maatregelen. Gedurende deze missies zijn controles ter plekke[10] uitgevoerd bij 52 economische subjecten en er zijn 6 andere typen missies uitgevoerd om informatie te verzamelen of om bijstand te verlenen aan nationale overheidsinstanties of gerechtelijke autoriteiten. Evenals in vorige jaren waren typische problemen die in 2010 door OLAF werden geconstateerd (onder andere) valse verklaringen, valse facturering, niet-naleving van de voorschriften voor overheidsopdrachten en specifieke gevallen van belangenconflicten bij bepaalde inschrijvingsprocedures. In 2010 hebben de lidstaten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1681/94[11] ,als gewijzigd[12] en Verordening (EG) nr. 1828/2006[13] als gewijzigd[14], 6 910[15] gevallen van onregelmatigheden gemeld, waarmee een bedrag van 1 546 miljoen euro gemoeid was. Deze onregelmatigheden hadden betrekking op medegefinancierde maatregelen uit de programmeringsperioden 1994-99, 2000-2006 en 2007-2013. 6. COMITÉS DIE DE COMMISSIE BIJSTAAN 6.1. Coördinatiecomité van de Fondsen (COCOF) De enige activiteit van het Cocof in 2010 met betrekking tot de uitvoering van de periode 2000-2006 was de bestudering van twee besluiten van de Commissie: - Ontwerp-BESLUIT van de Commissie tot vrijstelling van bepaalde gevallen van onregelmatigheden, begaan bij door de structuurfondsen en het Cohesiefonds voor de programmeringsperiode 2000-2006 medegefinancierde activiteiten, van de speciale kennisgevingsvoorschriften, vastgesteld in artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1681/94 en artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1831/94, en - Ontwerp-BESLUIT van de Commissie inzake de financiële consequenties voor de begroting van de Unie als gevolg van vrijstelling van bepaalde gevallen van onregelmatigheden, begaan bij door de structuurfondsen en het Cohesiefonds voor de programmeringsperiode 2000-2006 medegefinancierde activiteiten, van de speciale kennisgevingsvoorschriften, vastgesteld in artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1681/94 en artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1831/94. Het comité heeft voor beide voorstellen een positief advies uitgebracht. 6.2. ESF-comité In 2010 vonden drie plenaire vergaderingen en zes vergaderingen van de technische werkgroep plaats, maar deze hebben zich niet beziggehouden met kwesties die betrekking hadden op de uitvoering in de periode 2000-2006. 6.3. Comité voor de landbouwstructuur en de plattelandsontwikkeling (STAR) Het STAR-comité is in 2010 zes keer bijeengekomen en heeft één gunstig advies uitgebracht over twee besluiten: - Ontwerp-BESLUIT van de Commissie tot vrijstelling van bepaalde gevallen van onregelmatigheden, begaan bij door de structuurfondsen en het Cohesiefonds voor de programmeringsperiode 2000-2006 medegefinancierde activiteiten, van de speciale kennisgevingsvoorschriften, vastgesteld in artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1681/94 en artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1831/94, en - Ontwerp-BESLUIT van de Commissie inzake de financiële consequenties voor de begroting van de Unie als gevolg van vrijstelling van bepaalde gevallen van onregelmatigheden, begaan bij door de structuurfondsen en het Cohesiefonds voor de programmeringsperiode 2000-2006 medegefinancierde activiteiten, van de speciale kennisgevingsvoorschriften, vastgesteld in artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1681/94 en artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1831/94. 6.4. Comité voor de structuur van de visserij en de aquacultuur (CSVA) Het Comité voor de structuur van de visserij en de aquacultuur (CSVA) is in 2010 twee keer bijeengekomen. De voornaamste tijdens de vergaderingen besproken punten waren de ex-postevaluatie en de afsluiting van het FIOV. [1] 226 Doelstelling 1- en Doelstelling 2-programma’s, 47 Doelstelling 3-programma’s, 12 FIOV-programma’s (buiten Doelstelling 1), 81 Interreg-, 71 Urban-, 27 Equal-, 73 Leader+-programma’s en 181 programma’s voor innovatieve acties. [2] Zie de mededeling over de resultaten van de onderhandelingen over de strategieën en programma’s voor de programmeringsperiode 2007-2013. [3] Gepubliceerd op: http://ec.europa.eu/regional_policy/sources/docgener/evaluation/expost_reaction_en.htm [4] Gepubliceerd op: http://ec.europa.eu/regional_policy/sources/docgener/evaluation/expost2006/urban_ii_en.htm [5] Gepubliceerd op: http://ec.europa.eu/regional_policy/sources/docgener/evaluation/expost2006/interreg_en.htm [6] Gepubliceerd op: http://ec.europa.eu/fisheries/documentation/studies/fifg_evaluation/index_en.htm [7] Gepubliceerd op: http://ec.europa.eu/agriculture/eval/reports/leaderplus-expost/index_en.htm [8] Artikel 105, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1083/2006. [9] Gepubliceerd op http://ec.europa.eu/atwork/synthesis/aar/index_en.htm [10] Verordening (EG) nr. 2185/1996, PB L 292 van 15.10.1996, blz. 2. [11] PB L 178 van 12.07.1994, blz. 43. [12] Verordening (EG) nr. 2035/2005, PB L 328 van 15.12.2005, blz. 8. [13] PB L 371 van 27.12.2006, blz. 1. [14] Verordening (EG) nr. 846/2009, PB L 250 van 23.9.2009, blz. 1. [15] 2009: Aantal gemelde gevallen: 4 858. Totale bedrag van de gemelde gevallen: 1 161 865 730 euro.