Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011AR0215

Advies van het Comité van de Regio's over de agenda voor nieuwe vaardigheden en banen

PB C 259 van 2.9.2011, p. 34–39 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

2.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 259/34


Advies van het Comité van de Regio's over de agenda voor nieuwe vaardigheden en banen

2011/C 259/07

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

spoort alle lidstaten nadrukkelijk aan om kwantitatieve nationale streefcijfers vast te stellen voor alle kerndoelen van de Europa 2020-strategie, met name die kerndoelen die rechtstreeks verband houden met de Agenda voor nieuwe vaardigheden en banen, om te zorgen voor meer eigen verantwoordelijkheid voor de nationale hervormingsprogramma's, blijk te geven van politieke ambitie m.b.t. het gevoerde beleid en een transparante beoordeling van de doeltreffendheid van het beleid mogelijk te maken;

pleit voor een aanpak waarbij a) lokale en regionale partners zelf de maatregelen mogen uitwerken en zelf bepalen waar de middelen naartoe gaan, zodat ingespeeld kan worden op lokale en regionale behoeften en specifieke doelgroepen, en waarbij b) een kader wordt gecreëerd om diensten te kunnen bundelen en op maat gesneden oplossingen te kunnen uitwerken voor specifieke lokale of regionale problemen;

wijst op art. 174 VWEU m.b.t. de territoriale samenhang en dringt erop aan dat rekening wordt gehouden met de regionale differentiatie. Binnen de EU zijn er grote verschillen en de uitdagingen waarvoor de regio's staan om de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te halen variëren sterk. Deze uitdagingen zijn duidelijk uiteengezet in het vijfde verslag over de economische, sociale en territoriale samenhang (zie par. 6 op blz. 2-3);

pleit voor een zorgvuldigere reflectie over het tijdschema voor de geleidelijke stopzetting van de actuele crisismaatregelen voor de arbeidsmarkt en de gevolgen hiervan voor het marktvertrouwen, de overheidsfinanciën, de vooruitzichten op een baan voor kwetsbare werknemers en het niveau van de langdurige werkloosheid. Of de agenda voor nieuwe vaardigheden en banen op korte dan wel lange termijn succes zal boeken, hangt af van de doeltreffendheid en het duurzame effect van de crisismaatregelen die de arbeidsmarkt door de economische crisis moeten loodsen. Uitgangspunt blijft echter dat snel werk wordt gemaakt van een geleidelijke stopzetting van de crisismaatregelen.

Rapporteur

Henk KOOL (NL/PSE), wethouder van Den Haag

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s „Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen”

COM(2010) 682 definitief

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

1.

is ingenomen met „Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen”, een van de zeven vlaggenschipinitiatieven van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. De agenda, die door andere vlaggenschipinitiatieven wordt aangevuld, zal echter, zo wil het Comité benadrukken, alleen kunnen worden verwezenlijkt als er bij de uitvoering gewerkt wordt vanuit een coherente, geïntegreerde aanpak op meerdere niveaus.

2.

Het Comité spoort alle lidstaten nadrukkelijk aan om kwantitatieve nationale streefcijfers vast te stellen voor alle kerndoelen van de Europa 2020-strategie, met name die kerndoelen die rechtstreeks verband houden met de Agenda voor nieuwe vaardigheden en banen, om te zorgen voor meer eigen verantwoordelijkheid voor de nationale hervormingsprogramma's, blijk te geven van politieke ambitie m.b.t. het gevoerde beleid en een transparante beoordeling van de doeltreffendheid van het beleid mogelijk te maken.

3.

Een enkele keer wordt in het initiatief gewezen op het regionale aspect. De belangrijke rol die lokale en regionale overheden spelen als werkgever, dienstenaanbieder, regelgevende instantie, facilitator van groei en cohesie en als coördinator van strategische partnerschappen tussen onderwijsinstellingen, ondernemersbureaus en bedrijven in de regio zou echter veel sterker moeten worden benadrukt.

4.

Het Comité pleit voor een aanpak waarbij a) lokale en regionale partners zelf de maatregelen mogen uitwerken en zelf bepalen waar de middelen naartoe gaan, zodat ingespeeld kan worden op lokale en regionale behoeften en specifieke doelgroepen, en waarbij b) een kader wordt gecreëerd om diensten te kunnen bundelen en op maat gesneden oplossingen te kunnen uitwerken voor specifieke lokale of regionale problemen.

5.

Het Comité meent voorts dat sommige in het vlaggenschipinitiatief voorgestelde acties gebaat zouden zijn bij een sterkere lokale/regionale dimensie. Het dringt er bij de Europese instellingen en lidstaten op aan om ondersteuning te bieden aan de volgende maatregelen: lokale strategieën op het gebied van vaardigheden, een subnationale dimensie van het „EU skills panorama”, lokale maatregelen ten behoeve van de integratie van personen die moeilijk aan werk geraken, zoals migranten, op de arbeidsmarkt, lokale actie tegen voortijdig schoolverlaten, strategieën inzake taal- en rekenvaardigheden van volwassenen en levenslang leren, bevordering van gunstige voorwaarden voor het scheppen van banen, de sociale dialoog op lokaal/regionaal niveau m.b.t. het arbeids- en werkgelegenheidsbeleid, regionale topcentra voor de banen van de toekomst, en maatregelen t.b.v. het toekomstige aanbod van werknemers in sleutelsectoren, zoals de gezondheidszorg.

6.

Gewezen zij op art. 174 VWEU m.b.t. de territoriale samenhang. Het Comité dringt er ten zeerste op aan dat rekening wordt gehouden met de regionale differentiatie. Binnen de EU zijn er grote verschillen en de uitdagingen waarvoor de regio's staan om de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te halen variëren sterk. Deze uitdagingen zijn duidelijk uiteengezet in het vijfde verslag over de economische, sociale en territoriale samenhang (1). De belangrijkste zijn:

(a)

nog niet een op de drie regio's heeft de arbeidsparticipatie van 75 % bereikt, en in bijna een op de vijf regio's ligt de participatie onder de 65 %;

(b)

in meer dan 20 % van de regio's heeft minstens 40 % van de bevolking een laag opleidingsniveau;

(c)

nog niet een op de zes regio's heeft het streefcijfer voor het aandeel hoger opgeleide mensen bereikt;

(d)

de deelname aan levenslang leren varieert aanzienlijk: in meer dan 22 % van de regio's ligt deze deelname op een zeer laag niveau, 5 % of minder;

(e)

het proces van vergrijzing voltrekt zich snel en de verhouding tussen actieven en niet-productieven in de samenleving wordt scheefgetrokken.

7.

Het Comité wijst op de negatieve gevolgen die sommige regio's kunnen ondervinden bij beleid dat gericht is op verbeteringen in de hele EU of op de verwezenlijking van nationale doelstellingen, met weinig of geen aandacht voor de territoriale dimensie, en dringt erop aan dat de Europese Commissie en de lidstaten stilstaan bij de implicaties van een dergelijke aanpak voor met name structureel zwakke regio's.

8.

Er bestaan op regionaal niveau in de Europese Unie grote verschillen wat betreft de deelname aan levenslang leren en opleiding. Het Comité stelt tot zijn bezorgdheid vast dat het ondanks de talloze streefcijfers die jarenlang zijn vastgesteld, bij lange na nog niet gelukt is om de achterblijvende lidstaten en regio's op het EU-gemiddelde te brengen.

9.

Het is jammer dat de presentatie van het vlaggenschipinitiatief „Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen” niet gepaard is gegaan met een beoordeling van de budgettaire impact van de voorgestelde maatregelen.

10.

Een zorgvuldigere reflectie over het tijdschema voor de geleidelijke stopzetting van de actuele crisismaatregelen voor de arbeidsmarkt en de gevolgen hiervan voor het marktvertrouwen, de overheidsfinanciën, de vooruitzichten op een baan voor kwetsbare werknemers en het niveau van de langdurige werkloosheid is aangewezen. Of de agenda voor nieuwe vaardigheden en banen op korte dan wel lange termijn succes zal boeken, hangt af van de doeltreffendheid en het duurzame effect van de crisismaatregelen die de arbeidsmarkt door de economische crisis moeten loodsen. Uitgangspunt blijft echter dat snel werk wordt gemaakt van een geleidelijke stopzetting van de crisismaatregelen.

11.

Het Comité pleit voor invoering op zowel EU- als lidstaatniveau van mechanismen om de inspanningen ter verwezenlijking van de doelstellingen van de Agenda voor nieuwe vaardigheden en banen en van de andere vlaggenschipinitiatieven, met name „Jeugd in beweging” en het „Platform tegen armoede” te coördineren.

Naar een nieuw momentum voor flexizekerheid

12.

Het Comité is het eens met de Europese Commissie dat op een ruime arbeidsmarkt, met een hoge structurele werkloosheid, maatregelen ter bevordering van het arbeidsaanbod alléén niet volstaan om het werkloosheidsprobleem aan te pakken; deze moeten worden aangevuld met maatregelen die gericht zijn op het aanmoedigen van de vraag naar arbeid. Het pleit evenwel voor een betere balans tussen beide beleidsaanzetten.

13.

De nationale flexizekerheidsregelingen dienen te worden versterkt en aangepast aan de nieuwe sociaaleconomische context. Het Comité is verheugd dat de Raad bij zijn werkzaamheden rekening houdt met de flexizekerheidsrichtsnoeren, en herinnert de Europese Commissie eraan om de sociale partners altijd te betrekken wanneer zij wijzigingen overweegt die gevolgen kunnen hebben voor de arbeidsmarkt. Het Comité verzoekt de Europese Commissie om duidelijker uiteen te zetten wat de voorgestelde omschakeling naar arbeidscontracten voor onbepaalde duur betekent voor werkzekerheid, vigerende arbeidsrechten, arbeidstijden en vormen van arbeidsorganisatie.

14.

Richtlijnen van de EU hebben in het verleden de aanzet gegeven tot progressieve veranderingen in het nationale arbeidsrecht van de lidstaten. Het is belangrijk dat er aan de bestaande normen wordt vastgehouden, maar aanhoudende inspanningen en aanmoedigingen blijven nodig om structurele veranderingen te bewerkstelligen die tot meer sociale stabiliteit leiden.

15.

Het Comité onderschrijft de nadruk die de Europese Commissie legt op de cruciale rol van het mkb voor het economisch concurrentievermogen en het creëren van nieuwe banen. Het verwijst hierbij naar de aanbevelingen die het gedaan heeft in zijn advies over de Small Business Act  (2), vooral wat betreft de toegang tot financiering en de toepassing van het think small first-principe.

16.

De omzetting van enkele actuele EU-werkgelegenheidsrichtlijnen verloopt niet in alle lidstaten in hetzelfde tempo en ook de interpretatie varieert. Er is dus geen sprake van één Europese arbeidsmarkt met gelijke voorwaarden voor alle spelers, maar doordat de lidstaten de Commissie moeten doorgeven hoe zij de EU-wetgeving ten uitvoer leggen blijven de nationale verschillen binnen een aanvaardbare marge. Om een overzicht van de mogelijke omvang van de verschillen te krijgen zou een vergelijkende studie uitgevoerd kunnen worden naar de manier waarop bepaalde richtlijnen in de lidstaten ten uitvoer worden gelegd.

Mensen uitrusten met de juiste vaardigheden om werk te vinden

17.

Het Comité neemt kennis van de uitdagingen waarvoor de arbeidsmarkt in de EU staat volgens de beknopte analyse van de Europese Commissie. Het is het ermee eens dat er in de toekomst een tekort zal ontstaan aan de juiste vaardigheden om in de behoeften van de arbeidsmarkt te voorzien, dat er onvoldoende vraag is naar en onvoldoende aanbod is van opleidingsmogelijkheden op bepaalde vaardigheidsniveaus en dat er gezorgd moet worden voor een betere afstemming en benutting van de vaardigheden en ervaring van migranten op de arbeidsmarkt.

18.

Zijns inziens ziet de Europese Commissie het probleem van de vaardigheden echter te eng en onderschat zij de uitdaging om de verschuivingen tussen de sectoren van de economie en de daaruit voortvloeiende implicaties voor leeftijd, geslacht en personen met een handicap in goede banen te leiden, om regelingen uit te werken voor de erkenning van werkervaring, om de vaardigheden vast te leggen die vereist zijn voor cruciale sectoren als de paramedische sector, die een steeds groter aantal mensen werk verschaffen, om het groeiende aandeel oudere werknemers te erkennen en daaraan gerelateerde zaken als „levenslang leren”, om greep te houden op een werkloosheidscijfer dat voor onderdanen uit landen buiten de EU twee keer zo hoog ligt als voor onderdanen van EU-lidstaten en om te erkennen dat gerichte maatregelen nodig zijn om een groeiend aantal jongeren te helpen dat niet naar school gaat en evenmin werk heeft.

19.

De Europese Commissie zou veel meer aandacht moeten hebben voor de noodzaak om de dienstverlening en strategische planning in de zin van arbeidsmarktprofilering, prognoses en de uitwerking van een industrieel beleid sterker toe te snijden op de lokale behoeften en meer te werken vanuit een persoonsgerichte aanpak bij het concipiëren en plannen van rechtstreekse maatregelen in samenspraak met lokale werkgevers, sociale partners en arbeidsbureaus, zoals het verlenen van bedrijfssteun en mechanismen om vroegtijdig en proactief de opleidingsbehoeften in kaart te brengen van werknemers van ondernemingen die met sluiting bedreigd worden.

20.

Het Comité kan zich vinden in de idee van een „EU Skills Panorama” om de transparantie voor werkzoekenden, werkenden, ondernemingen en/of overheidsinstellingen te verbeteren, maar is van mening dat er behoefte is aan een meer lokale versie van dit instrument ter aanvulling van de informatie die op nationaal niveau verzameld is, met name in lidstaten met een sterk gecentraliseerd bestuur. Het subnationale niveau beschikt over de meest accurate en actuele informatie over de regionale arbeidsmarkt. Lokale en regionale overheden kunnen tevens een belangrijke rol spelen bij het in kaart brengen van hiaten in het aanbod van vaardigheden, het aanbieden van geschikte programma's voor omscholing en beroepsopleiding en het bevorderen van investeringen waarmee lokale behoeften worden vervuld.

21.

Het Comité steunt de ontwikkeling van nauwere betrekkingen tussen bedrijven en universiteiten. Zo zouden alle studieprogramma's de mogelijkheid moeten bieden om stage bij een bedrijf te lopen – en daarvoor studiepunten te krijgen – zodat studenten hun vakbekwaamheid, ondernemersvaardigheden en persoonlijke vaardigheden op een hoger peil kunnen brengen en betere kansen op de moderne arbeidsmarkt krijgen.

22.

Digitale geletterdheid en digitale vaardigheden moeten een centrale plaats innemen waar het gaat om het anticiperen op en in kaart brengen van toekomstige vaardigheden. Investeringen in ICT-infrastructuur dienen geflankeerd te worden door adequate maatregelen om de digitale vaardigheden van de beroepsbevolking, vooral van laaggeschoolde werknemers, kwetsbare groepen en werklozen, te verbeteren.

23.

Gezien het feit dat 2011 is uitgeroepen tot het Europese Jaar van het vrijwilligerswerk, zou bij de Agenda voor nieuwe vaardigheden en banen ook gekeken moeten worden naar de waarde van vrijwilligerswerk voor het verruimen van de vaardigheden van mensen. Het Comité dringt er voorts op aan dat bestaande certificeringsregelingen voor de erkenning van de via vrijwilligerswerk opgedane vaardigheden, kennis en ervaring gekoppeld worden aan de Europass CV-regeling, om de erkenning van relevante ervaringen met vrijwilligerswerk en de inzetbaarheid binnen de EU te vergemakkelijken.

24.

De diensten die veel lokale en regionale overheden het bedrijfsleven, met name het mkb, nu al bieden, van mentoring en advies tot stimulerende maatregelen en steun, dienen expliciet te worden erkend. Daarnaast dient er meer aandacht en steun te komen voor de rol van lokale en regionale overheden als co-investeerder en facilitator van partnerschappen tussen universiteiten en bedrijfsleven.

De EU-agenda voor de bevordering van de arbeidsmobiliteit

25.

Het Comité wijst erop dat grensoverschrijdend verkeer tussen EU-lidstaten slechts 15 % van de arbeidsmobiliteit beslaat en dat het aandeel migranten van de arbeidsgeschikte leeftijd uit derde landen twee keer zo groot is als voor migranten uit andere EU-lidstaten. Het voorstel van de Europese Commissie om het vaardighedenprofiel van onderdanen uit derde landen in kaart te brengen is toe te juichen; in dit verband moet aandacht uitgaan naar sociale en economische integratie, waarbij zowel de nationale als de lokale en regionale overheden betrokken dienen te worden. Bij het opstellen van een dergelijk vaardighedenprofiel is echter grote voorzichtigheid geboden en mag de persoonlijke integriteit niet in gevaar worden gebracht.

26.

De Europese Commissie gebruikt het bevorderen van de arbeidsmobiliteit als aanpassingsmechanisme om onevenwichtigheden in de interregionale marktverhoudingen te herstellen. Dit heeft echter gevolgen voor het principe van territoriale samenhang. Het Comité benadrukt dat meer aandacht moet worden besteed aan braindraineffecten en de uiteenlopende gevolgen van de arbeidsmobiliteit voor de „thuis-” en „gastregio's”, aangezien een dergelijke benadering op korte termijn misschien wel tot meer werkgelegenheid in de hele EU leidt, maar sommige perifere regio's op lange termijn hiervan de kosten dreigen te moeten dragen. Tot slot roept het Comité op tot een uitvoerig debat tussen lidstaten en hun regio's over de ervaringen met migratie en de implicaties voor de regionale groeimogelijkheden op lange termijn.

Verbetering van de kwaliteit van werk en van arbeidsomstandigheden

27.

Een grondige evaluatie van het wetgevende „acquis” m.b.t. de kwaliteit van werk en arbeidsomstandigheden is een lovenswaardig idee, maar dan moet de Europese Commissie wel de tot op heden ongelijke tenuitvoerlegging van de EU-richtlijnen in de lidstaten mee in beschouwing nemen.

28.

In verscheidene EU-lidstaten hebben de regio's en gemeenten aanzienlijke rationaliserings- en bezuinigingsprogramma's lopen. Het zou wel eens moeilijk kunnen worden voor de overheden om dit in goede banen te leiden en tegelijkertijd een progressief programma voor de behandeling van haar werknemers te verwezenlijken. De zorg bestaat dat de lokale en regionale overheden niet kunnen voldoen aan de arbeidstijdenrichtlijn in hun poging het niveau van de basisdiensten te handhaven met minder middelen en personeel. Een hogere productiviteit lijkt niet afdoende om de verschillende dienstverleningsdoelstellingen te halen. De druk op het ingekrompen personeel om langere uren te maken zal onvermijdelijk toenemen. Zijn realistische verbeteringen van de productiviteit eenmaal bereikt, dan zal een afweging moeten worden gemaakt tussen het aantal personeelsleden waarover men beschikt en het aantal diensten dat men kan verstrekken. De lokale en regionale overheden moeten worden ondersteund om het goede voorbeeld te geven in het naleven van de arbeidswetgeving en worden aangespoord om realistische doelstellingen vast te leggen voor hun dienstverlening.

29.

De verantwoordelijkheid voor het toezicht op de naleving van dergelijke beschermende wetgeving ligt bij de lidstaten, maar de EU zou een instrument kunnen invoeren voor het verzamelen en verspreiden van informatie, met name aangaande de toepassing van gezondheids- en veiligheidsnormen. Met zo'n gezondheids- en veiligheidsmonitor zou het mogelijk zijn om informatie uit te wisselen over haperingen bij de tenuitvoerlegging in de lidstaten.

30.

In de Agenda voor nieuwe vaardigheden en banen wordt weliswaar verwezen naar het verschijnsel van armoede onder werkenden, maar worden helaas geen concrete voorstellen geformuleerd op het vlak van kwalitatief goede banen, blijvende werkgelegenheid en een toereikend inkomen om dit hardnekkige probleem rechtstreeks aan te pakken.

Ondersteuning van het creëren van nieuwe banen

31.

Het Comité deelt het standpunt dat het mkb de drijvende kracht zal zijn achter de groei van de werkgelegenheid in de toekomst en dat het niveau van de ondernemersactiviteiten in alle sectoren van de Europese economie omhoog moet om een groeiende beroepsbevolking op te vangen en in bepaalde regio's minder afhankelijk te worden van rechtstreekse buitenlandse investeringen. Het zou evenwel graag zien dat het onderricht in ondernemerschap breder wordt benaderd en dat rekening wordt gehouden met de nieuwe sectorale opbouw van de economie. Ondernemerschap moet een grotere plaats krijgen in het onderwijsstelsel, maar het moet ook zijn plek krijgen in de opleiding en omscholing van oudere werknemers, zowel in de overheids- als de particuliere sector, teneinde innovatie op bestaande werkplekken te stimuleren.

32.

Het is verheugend dat de nadruk wordt gelegd op het think small first-principe. Dit dient in alle pijlers van het vlaggenschipinitiatief het uitgangspunt te zijn. Het Comité benadrukt voorts dat niet alleen startende ondernemingen, nieuwe kleine of middelgrote ondernemingen en hightechbedrijven, maar ook ondernemingen die in een ontwikkelings- of herstructureringsproces verkeren, ondersteuning moeten kunnen krijgen, om ervoor te zorgen dat alle bedrijven zich op lange termijn kunnen redden.

33.

Het Comité is het eens met de Europese Commissie dat inspanningen nodig zijn om banen over te brengen van de informele naar de reguliere economie. Dit betekent in de eerste plaats regulering van bepaalde huishoudelijke en zorgactiviteiten. Het Comité verzoekt de Commissie om zo snel mogelijk met een voorstel te komen dat nadere informatie bevat over de aard van de prikkels om op dit vlak verder te komen.

34.

Overheden kunnen via de uitvoering van hun overheidsopdrachten ook bijdragen aan de inzet van langdurig werklozen, gehandicapten en stagiaires. Zo kunnen overheden in hun aanbestedingsdocumenten opnemen dat het winnende bedrijf een bepaald percentage van de waarde van de opdracht moet gebruiken voor de inzet van deze doelgroepen. De mogelijkheden die er zijn worden op dit moment niet volledig benut. Het Comité beveelt daarom, conform haar advies over modernisering van het EU-beleid inzake overheidsopdrachten, aan om in EU-verband meer aandacht te vragen voor sociaal aanbesteden en de inzet van langdurig werklozen, gehandicapten en stagiaires bij de uitvoering van de overheidsopdrachten te bevorderen.

EU-financieringsinstrumenten voor nieuwe vaardigheden en banen

35.

Het Comité zou graag meer duidelijkheid willen over de manier waarop de relevante EU-programma's zich tijdens de lopende programmeringsperiode zullen richten op de doelstellingen van het vlaggenschipinitiatief „Een nieuwe agenda voor vaardigheden en banen”. Daarbij wijst het er wel op dat radicale wijzigingen in de operationele programma's in dit stadium van het implementatieproces uit den boze zijn.

36.

Het Comité steunt het pleidooi voor een beter gebruik van en een grotere synergie tussen de EU-fondsen, overeenkomstig de voorstellen in de evaluatie van de EU-begroting (3), om de doelstellingen van de agenda voor nieuwe vaardigheden en banen te ondersteunen. Volgens het Comité kan dit het beste worden bereikt op basis van:

op lokale leest geschoeide benaderingen– betere coördinatie tussen sectorgericht en lokaal/regionaal beleid door een meerfondsenaanpak (gemeenschappelijk strategisch kader) en met name door een sterkere territoriale dimensie van het ESF (dat in sommige lidstaten alleen via breed opgezette nationale programma's wordt omgezet). Lidstaten en regio's moeten voldoende ruimte krijgen om zelf hun prioriteiten te bepalen en een beleidsmix te kiezen die het beste past bij hun specifieke nationale/regionale omstandigheden;

een multi level governance-benadering– met behulp van partnerschapscontracten voor ontwikkeling en investeringen moet worden bewerkstelligd dat de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en het cohesiebeleid beter op elkaar aansluiten. Deze partnerschappen zouden met deelname van alle overheidsniveaus ontwikkeld moeten worden om ervoor te zorgen dat de regionale programma's niet slechts een door nationale prioriteiten bepaald instrument worden;

een resultaatgerichte benadering– monitoring van vooruitgang aan de hand van kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren ter ondersteuning van de beleidsevaluatie en -vorming. Op deze manier kunnen maatregelen sterker worden gericht op prioriteiten en gekoppeld aan lidstaatspecifieke aanbevelingen in het kader van Europa 2020 (art. 148 VWEU). Hiervoor moet een gemeenschappelijk impactbeoordelingskader op EU-niveau worden ontwikkeld.

37.

Het Comité zou graag zien dat wordt overwogen een sterkere koppeling te leggen tussen de rapportageverplichtingen in het kader van de Europa 2020-strategie en de nationale hervormingsprogramma's en de rapportageverplichtingen in het kader van het cohesiebeleid, teneinde dubbel werk te voorkomen en betere resultaten te behalen.

38.

Buiten kijf staat dat de EU-fondsen beter moeten worden benut om hervormingen op het gebied van werkgelegenheid, onderwijs en opleiding te kunnen verwezenlijken. Het Comité wijst echter elk voorstel om financiële steun te koppelen aan bindende voorwaarden van de hand. Het mag niet zo zijn dat de aanspraak van een regio op steun uit de fondsen van het cohesiebeleid afhankelijk wordt gesteld van de doeltreffendheid van de instellingen en het macro-economische beleid van de lidstaten.

39.

Gezien de ervaringen met de uitvoering van sommige fondsen, zoals het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG), is het absoluut wenselijk dat de activiteiten van de EU-fondsen die gericht zijn op vaardigheden en banen, beter worden gecoördineerd.

40.

Het Comité wenst de Europese Commissie via zijn Europa 2020-monitoringplatform bij te staan bij het toezicht op de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie en de vlaggenschipinitiatieven door de lokale en regionale overheden.

Brussel, 1 juli 2011

De voorzitster van het Comité van de Regio's

Mercedes BRESSO


(1)  COM(2010) 642 van 9.11.2010.

(2)  CdR 246/2008 fin.

(3)  COM(2010) 700 van 19.10.2010.


Top