Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010IG0624(01)

    Initiatief van het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Republiek Estland, het Koninkrijk Spanje, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Slovenië en het Koninkrijk Zweden voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van … betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken

    PB C 165 van 24.6.2010, p. 22–39 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    24.6.2010   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 165/22


    Initiatief van het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Republiek Estland, het Koninkrijk Spanje, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Slovenië en het Koninkrijk Zweden voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van … betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken

    2010/C 165/02

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 82, lid 1, onder a),

    Gezien het initiatief van het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Republiek Estland, het Koninkrijk Spanje, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Slovenië en het Koninkrijk Zweden,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te handhaven en te ontwikkelen.

    (2)

    Volgens artikel 82, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie berust de justitiële samenwerking in strafzaken in de Unie op het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken en beslissingen, dat sinds de Europese Raad van Tampere op 15 en 16 oktober 1999 algemeen beschouwd wordt als een hoeksteen van de samenwerking in strafzaken in de Unie.

    (3)

    Met Kaderbesluit 2003/577/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken (1) is tegemoetgekomen aan de noodzaak van een onmiddellijke wederzijdse erkenning van beslissingen ter voorkoming van de vernietiging, verwerking, verplaatsing, overdracht of vervreemding van bewijsstukken. Aangezien dat instrument evenwel beperkt is tot de bevriezingsfase, moet een beslissing tot bevriezing vergezeld gaan van een separaat verzoek tot overdracht van het bewijs naar de beslissingsstaat, in overeenstemming met de voorschriften die van toepassing zijn op de wederzijdse rechtshulp in strafzaken. Het resultaat is een procedure in twee fasen, die nadelig is vanuit het oogpunt van de efficiëntie. Bovendien bestaat deze regeling naast de traditionele samenwerkingsinstrumenten en wordt zij daarom in de praktijk zelden gebruikt door de bevoegde instanties.

    (4)

    Kaderbesluit 2008/978/JBZ van de Raad van 18 december 2008 betreffende het Europees bewijsverkrijgingsbevel ter verkrijging van voorwerpen, documenten en gegevens voor gebruik in strafprocedures (2) is vastgesteld om het beginsel van de wederzijdse erkenning in dergelijk verband toe te passen. Het Europees bewijsverkrijgingsbevel geldt evenwel alleen ten aanzien van reeds bestaand bewijsmateriaal en bestrijkt derhalve slechts een beperkt onderdeel van de justitiële samenwerking in strafzaken met betrekking tot bewijsmateriaal. Wegens de beperkte werkingssfeer staat het de bevoegde instanties vrij gebruik te maken van de nieuwe regeling, dan wel van procedures voor wederzijdse rechtshulp die in ieder geval van toepassing blijven op het bewijsmateriaal dat buiten de werkingssfeer van het Europees bewijsverkrijgingsbevel valt.

    (5)

    Na de vaststelling van Kaderbesluit 2003/577/JBZ en Kaderbesluit 2008/978/JBZ is duidelijk geworden dat het bestaande kader voor de bewijsvergaring te gefragmenteerd en te ingewikkeld is. Daarom is een nieuwe aanpak nodig.

    (6)

    In het op 11 december 2009 vastgestelde programma van Stockholm heeft de Europese Raad besloten dat moet worden doorgewerkt aan de totstandkoming van een op wederzijdse erkenning gebaseerd alomvattend systeem voor de bewijsverkrijging in zaken met een grensoverschrijdende dimensie. De Europese Raad heeft erop gewezen dat de bestaande instrumenten op dit gebied een versplinterd geheel vormen en dat een nieuwe aanpak nodig is, die stoelt op het beginsel van wederzijdse erkenning, maar waarbij ook aandacht wordt besteed aan de flexibiliteit van het klassieke stelsel van wederzijdse rechtshulp. Daarom wil de Europese Raad een alomvattend systeem, ter vervanging van alle bestaande instrumenten op dit gebied, waaronder het kaderbesluit betreffende het Europees bewijsverkrijgingsbevel, dat zoveel mogelijk betrekking heeft op alle soorten bewijsmiddelen, vergezeld gaat van tenuitvoerleggingstermijnen en zo weinig mogelijk weigeringsgronden bevat.

    (7)

    Deze nieuwe aanpak is gebaseerd op één enkel instrument, dat de naam Europees onderzoeksbevel (EOB) zal dragen. Een EOB wordt uitgevaardigd met het doel een of meer specifieke onderzoeksmaatregelen in de tenuitvoerleggingsstaat ten uitvoer te doen leggen met het oog op bewijsvergaring. Daarmee wordt ook het verkrijgen van bewijsmateriaal beoogd dat reeds in het bezit is van de tenuitvoerleggende autoriteit.

    (8)

    Het EOB heeft een horizontale werkingssfeer en is derhalve van toepassing op vrijwel alle onderzoeksmaatregelen. Bepaalde maatregelen vereisen evenwel specifieke voorschriften die beter apart kunnen worden vastgesteld, zoals het opzetten van een gemeenschappelijk onderzoeksteam en de bewijsvergaring door een dergelijk team, alsook bepaalde vormen van aftappen van telecommunicatie, bijvoorbeeld het aftappen met rechtstreekse doorgeleiding en het aftappen van telecommunicatie per satelliet. De bestaande instrumenten moeten op deze soorten maatregelen van toepassing blijven.

    (9)

    Deze richtlijn is niet van toepassing op grensoverschrijdende observaties in de zin van artikel 40 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst van 19 juni 1990 (3).

    (10)

    Het EOB moet gericht zijn op de onderzoeksmaatregel die ten uitvoer moet worden gelegd. De uitvaardigende autoriteit is de meest aangewezen instantie om op basis van haar kennis van de nadere gegevens betreffende het betrokken onderzoek te beslissen welke maatregel moet worden gekozen. De tenuitvoerleggende autoriteit moet evenwel de mogelijkheid hebben een ander soort maatregel te gebruiken, hetzij omdat de gevraagde maatregel niet bestaat of niet beschikbaar is in het nationale recht van de tenuitvoerleggingsstaat, hetzij omdat het andere soort maatregel met minder dwingende middelen tot hetzelfde resultaat zal leiden als de in het EOB opgenomen maatregel.

    (11)

    Bij de tenuitvoerlegging van een EOB worden de fundamentele rechtsbeginselen van de tenuitvoerleggingsstaat onverlet gelaten, en de tenuitvoerlegging dient zoveel mogelijk te geschieden in overeenstemming met de door de uitvaardigende staat uitdrukkelijk aangegeven vormvoorschriften en procedures. De uitvaardigende autoriteit kan verzoeken dat één of meer autoriteiten van de uitvaardigende staat ter ondersteuning van de bevoegde autoriteiten van de tenuitvoerleggingsstaat assistentie verlenen bij de tenuitvoerlegging van het EOB. Deze mogelijkheid houdt niet in dat de autoriteiten van de uitvaardigingsstaat op het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat rechtshandhavingsbevoegdheden wordt verleend.

    (12)

    Met het oog op de doeltreffendheid van de justitiële samenwerking in strafzaken dienen de mogelijkheid om te weigeren het EOB te erkennen of ten uitvoer te leggen, alsmede de redenen om de tenuitvoerlegging uit te stellen, te worden beperkt.

    (13)

    Om te zorgen voor een snelle, doeltreffende en consistente samenwerking in strafzaken tussen de lidstaten, moet worden voorzien in termijnen. De beslissing betreffende de erkenning of tenuitvoerlegging, alsmede de feitelijke tenuitvoerlegging van de onderzoeksmaatregel, moeten met dezelfde snelheid en prioriteit geschieden als in een vergelijkbare nationale zaak. Er moet worden voorzien in termijnen opdat binnen een redelijke termijn een beslissing wordt genomen of ten uitvoer wordt gelegd, of om te voldoen aan bepaalde procedurele regels in de uitvaardigende staat.

    (14)

    Het EOB voorziet in één enkele regeling voor bewijsverkrijging. Er zijn evenwel bijkomende voorschriften nodig voor bepaalde soorten onderzoeksmaatregelen die in het EOB moeten worden opgenomen, zoals de tijdelijke overbrenging van personen in hechtenis, verhoren via video- of teleconferentie, het verkrijgen van informatie betreffende bankrekeningen of bancaire verrichtingen of gecontroleerde afleveringen. Onderzoeksmaatregelen waarbij in real time, doorlopend en gedurende een bepaalde tijdspanne bewijsmateriaal wordt verzameld, vallen onder het EOB, maar de tenuitvoerleggende autoriteit moet voor deze maatregelen soepelheid worden geboden, gezien de verschillen tussen de nationale wetgevingen van de lidstaten.

    (15)

    Deze richtlijn vervangt Kaderbesluit 2003/577/JBZ en Kaderbesluit 2008/978/JBZ, alsmede de diverse instrumenten betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken, voor zover deze betrekking hebben op het verkrijgen van bewijs voor gebruik in strafprocedures.

    (16)

    Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de wederzijdse erkenning van tot het verkrijgen van bewijs strekkende beslissingen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en de gevolgen van de geplande maatregel beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

    (17)

    Deze richtlijn is in overeenstemming met de grondrechten en beginselen die bij artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie worden erkend en zijn weergegeven in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name in hoofdstuk VI daarvan. Niets in deze richtlijn belet dat de tenuitvoerlegging van een EOB wordt geweigerd, indien er objectieve redenen bestaan om aan te nemen dat het EOB is uitgevaardigd om de betrokkene te vervolgen of een straf op te leggen vanwege zijn of haar geslacht, ras, etnische afstamming, godsdienst, seksuele geaardheid, nationaliteit, taal of politieke overtuiging, of dat de positie van die persoon om een van deze redenen kan worden aangetast.

    (18)

    [Overeenkomstig artikel 3 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehechte Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, hebben het Verenigd Koninkrijk en Ierland kennis gegeven van hun wens deel nemen aan de vaststelling van deze richtlijn.]

    (19)

    Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehechte Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat,

    HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    HOOFDSTUK I

    HET EUROPEES ONDERZOEKSBEVEL

    Artikel 1

    Definitie van het Europees onderzoeksbevel en verplichting tot tenuitvoerlegging ervan

    1.   Het Europees onderzoeksbevel (EOB) is een door een bevoegde autoriteit van een lidstaat (de uitvaardigende staat) gegeven rechterlijke beslissing die ertoe strekt in een andere lidstaat (de tenuitvoerleggingsstaat) een of meer specifieke onderzoeksmaatregelen ten uitvoer te laten leggen met het oog op bewijsverkrijging in het kader van de in artikel 4 bedoelde procedure.

    2.   De lidstaten verbinden zich ertoe om, op grond van het beginsel van wederzijdse erkenning en overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn, elk Europees onderzoeksbevel ten uitvoer te leggen.

    3.   Deze richtlijn geldt onverminderd de verplichting tot eerbiediging van de grondrechten en de rechtsbeginselen, zoals die zijn neergelegd in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en laat alle verplichtingen die in dat verband op de rechterlijke autoriteiten rusten onverlet. Met deze richtlijn wordt van de lidstaten niet verlangd dat zij maatregelen nemen die in strijd zijn met hun grondwettelijke bepalingen betreffende de vrijheid van vereniging, de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting in andere media.

    Artikel 2

    Definities

    Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

    a)   „uitvaardigende autoriteit”:

    i)

    een in de betrokken zaak bevoegde rechter, rechterlijke instantie, onderzoeksmagistraat of officier van justitie; of

    ii)

    iedere andere rechterlijke autoriteit zoals aangeduid door de uitvaardigingsstaat, die in de specifieke zaak optreedt in de hoedanigheid van onderzoeksautoriteit in strafprocedures, en die ingevolge de nationale wetgeving bevoegd is opdracht te geven tot bewijsvergaring in de betrokken zaak;

    b)   „tenuitvoerleggende autoriteit”: de autoriteit die bevoegd is om een EOB in overeenstemming met deze richtlijn te erkennen of ten uitvoer te leggen. De tenuitvoerleggende autoriteit is een autoriteit die bevoegd is om in een vergelijkbare nationale zaak de in het EOB genoemde onderzoeksmaatregel te nemen.

    Artikel 3

    Toepassingsgebied van het EOB

    1.   Het EOB bestrijkt alle onderzoeksmaatregelen, uitgezonderd de in lid 2 genoemde.

    2.   De volgende maatregelen vallen niet onder het toepassingsgebied van het EOB:

    a)

    het instellen van een gemeenschappelijk onderzoeksteam en de bewijsvergaring in het kader van een dergelijk team als bepaald in artikel 13 van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (4) (de Overeenkomst) en in Kaderbesluit 2002/465/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake gemeenschappelijke onderzoeksteams (5);

    b)

    het aftappen en rechtstreeks doorgeleiden van telecommunicatie in de zin van artikel 18, lid 1, onder a), van de Overeenkomst; en

    c)

    het aftappen van telecommunicatie als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder b), van de Overeenkomst, voor zover dit geschiedt in verband met de in artikel 18, lid 2, onder a) en c), en artikel 20 van die overeenkomst bedoelde situaties.

    Artikel 4

    Soorten procedures waarvoor een EOB kan worden uitgevaardigd

    Een EOB kan worden uitgevaardigd:

    a)

    in verband met een strafprocedure die door een gerechtelijke autoriteit is ingesteld, of bij een dergelijke autoriteit kan worden ingesteld, wegens feiten die volgens het nationale recht van de uitvaardigingsstaat strafbaar zijn;

    b)

    in een procedure die door een bestuurlijke autoriteit is ingesteld vanwege feiten die volgens het nationale recht van de uitvaardigingsstaat strafbaar zijn wegens overtreding van de wet, mits tegen de beslissing beroep openstaat bij een met name in strafzaken bevoegde rechter;

    c)

    in een procedure die door een rechterlijke autoriteit is ingesteld vanwege feiten die volgens het nationale recht van de uitvaardigingsstaat strafbaar zijn wegens overtreding van de wet, mits tegen de beslissing beroep openstaat bij een met name in strafzaken bevoegde rechter; en

    d)

    in samenhang met de onder a), b) en c) bedoelde procedures die verband houden met een strafbaar feit of een wetsovertreding waarvoor in de uitvaardigingsstaat een rechtspersoon aansprakelijk gesteld of gestraft kan worden.

    Artikel 5

    Inhoud en vorm van het EOB

    1.   Het EOB, dat in het formulier in bijlage A staat, wordt ingevuld en ondertekend door de uitvaardigende autoriteit, die tevens verklaart dat de inhoud juist is.

    2.   Elke lidstaat doet opgave van de officiële taal of talen van de instellingen van de Unie, andere dan zijn eigen officiële taal of talen, waarin het EOB kan worden ingevuld of vertaald wanneer de staat in kwestie de tenuitvoerleggingsstaat is.

    HOOFDSTUK II

    PROCEDURES EN WAARBORGEN VOOR DE UITVAARDIGINGSSTAAT

    Artikel 6

    Toezending van het EOB

    1.   De uitvaardigende autoriteit doet het EOB toekomen aan de tenuitvoerleggende autoriteit, op zodanige wijze dat het schriftelijk kan worden vastgelegd en de tenuitvoerleggingsstaat de echtheid ervan kan vaststellen. Alle verdere officiële communicatie geschiedt rechtstreeks tussen de uitvaardigende autoriteit en de tenuitvoerleggende autoriteit.

    2.   Onverminderd artikel 2, onder b), kan iedere lidstaat één of, indien zijn rechtsorde daarin voorziet, meer centrale autoriteiten aanwijzen om de bevoegde rechterlijke autoriteiten bij te staan. Een lidstaat kan, indien zijn rechterlijke organisatie zulks vereist, één of meer centrale autoriteiten belasten met het administratief toezenden en in ontvangst nemen van het EOB en van de officiële correspondentie dienaangaande.

    3.   Indien de uitvaardigende autoriteit zulks wenst, kan de toezending plaatsvinden via het beveiligde telecommunicatiesysteem van het Europees justitieel netwerk.

    4.   Indien de tenuitvoerleggende autoriteit niet bekend is, wordt de tenuitvoerleggingsstaat door de uitvaardigende autoriteit langs alle mogelijke kanalen, waaronder de contactpunten van het Europees justitieel netwerk, om inlichtingen verzocht.

    5.   Indien de autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat die het EOB ontvangt, niet bevoegd is om het te erkennen of de nodige maatregelen te nemen om het ten uitvoer te leggen, zendt zij het EOB ambtshalve door aan de tenuitvoerleggende autoriteit en stelt zij de uitvaardigende autoriteit hiervan in kennis.

    6.   Moeilijkheden in verband met de toezending of de echtheid van een voor de tenuitvoerlegging van het EOB noodzakelijk document worden opgelost door middel van rechtstreeks contact tussen de uitvaardigende en de tenuitvoerleggende autoriteiten of, in voorkomend geval, door tussenkomst van de centrale autoriteiten van de betrokken lidstaten.

    Artikel 7

    Met een eerder EOB verband houdend EOB

    1.   De uitvaardigende autoriteit die een EOB uitvaardigt ter aanvulling van een eerder EOB, vermeldt zulks in het EOB overeenkomstig het formulier in bijlage A.

    2.   De uitvaardigende autoriteit die overeenkomstig artikel 8, lid 3, assistentie verleent bij de tenuitvoerlegging van het EOB in de tenuitvoerleggingsstaat, kan, onverminderd de kennisgevingen gedaan op grond van artikel 28, lid 1, onder c), ter aanvulling van dat eerdere EOB, een EOB rechtstreeks aan de tenuitvoerleggende autoriteit richten terwijl zij in die staat aanwezig is.

    HOOFDSTUK III

    PROCEDURES EN WAARBORGEN VOOR DE TENUITVOERLEGGINGSSTAAT

    Artikel 8

    Erkenning en tenuitvoerlegging

    1.   De tenuitvoerleggende autoriteit erkent het overeenkomstig artikel 6 toegezonden EOB zonder verdere formaliteiten en neemt onverwijld de maatregelen voor de tenuitvoerlegging ervan op dezelfde manier en volgens dezelfde modaliteiten als waren de betrokken onderzoeksmaatregelen bevolen door een autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat, tenzij die autoriteit beslist zich te beroepen op een van de in artikel 10 genoemde gronden om het bevel niet te erkennen of ten uitvoer te leggen, dan wel op een van de in artikel 14 genoemde gronden voor uitstel.

    2.   Tenzij in deze richtlijn anders is bepaald, neemt de tenuitvoerleggende autoriteit de door de uitvaardigende autoriteit uitdrukkelijk aangegeven vormvoorschriften en procedures in acht, mits deze niet strijdig zijn met de fundamentele rechtsbeginselen van de tenuitvoerleggingsstaat.

    3.   De uitvaardigende autoriteit kan verzoeken dat één of meer autoriteiten van de uitvaardigingsstaat ter ondersteuning van de bevoegde autoriteiten van de tenuitvoerleggingsstaat assistentie verlenen bij de tenuitvoerlegging van het EOB. De tenuitvoerleggende autoriteit geeft gevolg aan dat verzoek, mits het verlenen van assistentie bij deze tenuitvoerlegging niet strijdig is met de fundamentele rechtsbeginselen van de tenuitvoerleggingsstaat.

    4.   De uitvaardigende en de tenuitvoerleggende autoriteiten kunnen op elke gepaste wijze met elkaar in overleg treden, teneinde de efficiënte toepassing van dit artikel te vergemakkelijken.

    Artikel 9

    Toepassing van een ander type onderzoeksmaatregel

    1.   De tenuitvoerleggende autoriteit kan besluiten een andere onderzoeksmaatregel dan de in het EOB genoemde toe te passen wanneer:

    a)

    de in het EOB genoemde onderzoeksmaatregel niet bestaat in het recht van de tenuitvoerleggingsstaat;

    b)

    de in het EOB genoemde onderzoeksmaatregel in het recht van de tenuitvoerleggingsstaat bestaat, maar het gebruik ervan beperkt is tot een lijst of categorie strafbare feiten waartoe het strafbaar feit waarop het EOB betrekking heeft, niet behoort; of

    c)

    de door de tenuitvoerleggende autoriteit gekozen onderzoeksmaatregel met minder dwingende middelen tot hetzelfde resultaat zal leiden als de in het EOB gevraagde.

    2.   Wanneer de tenuitvoerleggende autoriteit besluit een beroep te doen op de in lid 1 genoemde mogelijkheid, meldt zij dit eerst aan de uitvaardigende autoriteit, die kan besluiten het EOB in te trekken.

    Artikel 10

    Gronden voor niet-erkenning of niet-tenuitvoerlegging

    1.   De erkenning of tenuitvoerlegging van het EOB kan in de tenuitvoerleggingsstaat in elk van de volgende gevallen worden geweigerd:

    a)

    indien het EOB naar het recht van de tenuitvoerleggingsstaat wegens een immuniteit of voorrecht niet ten uitvoer kan worden gelegd;

    b)

    indien in een bepaald geval tenuitvoerlegging de wezenlijke belangen van nationale veiligheid zou schaden, de bron van de informatie in gevaar zou brengen of het gebruik zou inhouden van gerubriceerde gegevens met betrekking tot specifieke inlichtingenactiviteiten;

    c)

    indien, in de in artikel 9, lid 1, onder a) en b), bedoelde gevallen, er geen andere onderzoeksmaatregel voorhanden is die tot een vergelijkbaar resultaat kan leiden; of

    d)

    indien het EOB is uitgevaardigd in procedures als bedoeld in artikel 4, onder b) en c), en de maatregel in een vergelijkbare nationale zaak niet zou worden toegestaan.

    2.   In de in lid 1, onder b) en c), bedoelde gevallen overlegt de tenuitvoerleggende autoriteit, alvorens te besluiten een EOB, geheel of gedeeltelijk, niet te erkennen of niet ten uitvoer te leggen, op enige gepaste wijze met de uitvaardigende autoriteit, indien nodig met het verzoek onverwijld alle benodigde gegevens te verstrekken.

    Artikel 11

    Termijnen voor erkenning of tenuitvoerlegging

    1.   De beslissing betreffende de erkenning of tenuitvoerlegging, alsmede de feitelijke tenuitvoerlegging van de onderzoeksmaatregel moet met dezelfde snelheid en prioriteit geschieden als in een vergelijkbare nationale zaak, en in ieder geval binnen de in dit artikel bepaalde termijnen.

    2.   Wanneer de uitvaardigende autoriteit in het EOB heeft aangegeven dat, wegens proceduretermijnen, de ernst van het strafbaar feit of andere bijzonder dringende omstandigheden, kortere termijnen nodig zijn dan die welke in dit artikel zijn vastgesteld, of wanneer de uitvaardigende autoriteit in het EOB heeft verklaard dat de onderzoeksmaatregel op een welbepaalde datum ten uitvoer dient te worden gelegd, houdt de tenuitvoerleggende autoriteit daarmee zoveel mogelijk rekening.

    3.   De beslissing tot erkenning of tenuitvoerlegging wordt zo spoedig mogelijk en, onverminderd lid 5, uiterlijk 30 dagen na de ontvangst van het EOB, door de bevoegde tenuitvoerleggende autoriteit genomen.

    4.   Tenzij er op grond van artikel 14 redenen tot uitstel bestaan dan wel de tenuitvoerleggingsstaat het bewijsmateriaal genoemd in de in het EOB vervatte onderzoeksmaatregel reeds in zijn bezit heeft, voert de tenuitvoerleggende autoriteit onverwijld en, onverminderd lid 5, uiterlijk 90 dagen nadat de in lid 3 bedoelde beslissing is genomen, de onderzoeksmaatregel uit.

    5.   In gevallen waarin het de bevoegde tenuitvoerleggende autoriteit onmogelijk is de in lid 3 genoemde termijn na te leven, stelt zij de bevoegde autoriteit van de uitvaardigingsstaat onverwijld en op ongeacht welke wijze daarvan in kennis, met opgave van de redenen voor de vertraging en een raming van de tijd die nodig is voor het nemen van een beslissing. In dat geval kan de in lid 3 bedoelde termijn worden verlengd met ten hoogste 30 dagen.

    6.   In gevallen waarin het de bevoegde tenuitvoerleggende autoriteit onmogelijk is de in lid 4 genoemde termijn na te leven, stelt zij de bevoegde autoriteit van de uitvaardigingsstaat onverwijld en op ongeacht welke wijze in kennis, met opgave van de redenen voor de vertraging, en treedt zij in overleg met de uitvaardigende autoriteit over een passend tijdschema voor de tenuitvoerlegging van de maatregel.

    Artikel 12

    Overdracht van bewijsmateriaal

    1.   De tenuitvoerleggende autoriteit draagt het door de tenuitvoerlegging van het EOB verkregen bewijsmateriaal zonder onnodige vertraging over aan de uitvaardigingsstaat. Wanneer zulks in het EOB wordt gevraagd en indien het nationale recht van de tenuitvoerleggingsstaat in die mogelijkheid voorziet, wordt het bewijsmateriaal onmiddellijk overgedragen aan de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigingsstaat, die overeenkomstig artikel 8, lid 3, assistentie verlenen bij de tenuitvoerlegging van het EOB.

    2.   Bij de overdracht van het verkregen bewijsmateriaal deelt de tenuitvoerleggende autoriteit mee of zij verlangt dat het materiaal aan de tenuitvoerleggingsstaat worden teruggegeven zodra de uitvaardigende staat het niet meer nodig heeft.

    Artikel 13

    Rechtsmiddelen

    De betrokken partijen staan rechtsmiddelen ter beschikking overeenkomstig het nationale recht. De materiële gronden voor het uitvaardigen van het EOB kunnen alleen voor een rechter in de uitvaardigingsstaat worden aangevochten.

    Artikel 14

    Gronden voor uitstel van de erkenning of tenuitvoerlegging

    1.   De erkenning of tenuitvoerlegging van het EOB in de tenuitvoerleggingsstaat kan in de volgende gevallen worden uitgesteld:

    a)

    wanneer deze een lopend strafrechtelijk onderzoek of een ingestelde strafvervolging kan schaden; erkenning of tenuitvoerlegging wordt dan uitgesteld zolang de tenuitvoerleggingsstaat zulks redelijk acht; of

    b)

    wanneer de betrokken voorwerpen, documenten of gegevens reeds in een andere procedure worden gebruikt; erkenning of tenuitvoerlegging wordt dan uitgesteld zolang zij daarvoor benodigd zijn.

    2.   Zodra de reden voor het uitstel komt te vervallen, neemt de tenuitvoerleggende autoriteit onmiddellijk de nodige maatregelen voor de tenuitvoerlegging van het EOB en stelt zij de uitvaardigende autoriteit daarvan in kennis op zodanige wijze dat deze beslissing schriftelijk kan worden vastgelegd.

    Artikel 15

    Informatieplicht

    1.   De bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat die het EOB ontvangt, doet onverwijld en in ieder geval binnen een week na de ontvangst van het EOB, een bericht van ontvangst toekomen door het formulier in bijlage B in te vullen en toe te zenden. Wanneer een centrale autoriteit is aangewezen overeenkomstig artikel 6, lid 2, geldt deze verplichting voor zowel de centrale autoriteit als voor de tenuitvoerleggende autoriteit die het EOB via de centrale autoriteit ontvangt. In de in artikel 6, lid 5, bedoelde gevallen geldt deze verplichting voor zowel de bevoegde autoriteit die het EOB in eerste instantie heeft ontvangen als voor de tenuitvoerleggende autoriteit waar het EOB uiteindelijk terechtkomt.

    2.   Onverminderd artikel 9, lid 2, geeft de tenuitvoerleggende autoriteit bericht aan de uitvaardigende autoriteit:

    a)

    onmiddellijk, op ongeacht welke wijze:

    i)

    indien de tenuitvoerleggende autoriteit onmogelijk een beslissing kan nemen over de erkenning of tenuitvoerlegging omdat het in de bijlage vervatte formulier onvolledig is of kennelijk onjuist is ingevuld;

    ii)

    indien de tenuitvoerleggende autoriteit het tijdens de tenuitvoerlegging van het EOB zonder verder onderzoek passend acht onderzoeksmaatregelen te nemen waarin oorspronkelijk niet was voorzien - of die op het ogenblik waarop het EOB werd uitgevaardigd niet konden worden gespecificeerd - opdat de uitvaardigende autoriteit ter zake verdere maatregelen kan nemen;

    iii)

    indien de tenuitvoerleggende autoriteit vaststelt dat zij ter zake de vormvoorschriften en procedures die de uitvaardigende autoriteit overeenkomstig artikel 8 uitdrukkelijk heeft aangegeven, niet in acht kan nemen.

    Op verzoek van de uitvaardigende autoriteit wordt het bericht onverwijld bevestigd op zodanige wijze dat het schriftelijk kan worden vastgelegd;

    b)

    onverwijld, op zodanige wijze dat schriftelijke vastlegging mogelijk is van:

    i)

    alle overeenkomstig artikel 10, lid 1, genomen besluiten;

    ii)

    het uitstel van de tenuitvoerlegging of de erkenning van het EOB, de redenen voor het uitstel en, indien mogelijk, de verwachte duur van het uitstel.

    Artikel 16

    Strafrechtelijke aansprakelijkheid van ambtenaren

    Wanneer ambtenaren van de uitvaardigingsstaat in het kader van de toepassing van deze richtlijn aanwezig zijn op het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat, worden zij met betrekking tot tegen of door hen gepleegde misdrijven beschouwd als ambtenaren van de tenuitvoerleggingsstaat.

    Artikel 17

    Burgerrechtelijke aansprakelijkheid van ambtenaren

    1.   Wanneer in het kader van de toepassing van deze richtlijn ambtenaren van de uitvaardigingsstaat aanwezig zijn op het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat, is de uitvaardigingsstaat aansprakelijk voor alle schade die zij tijdens hun werkzaamheden zouden hebben aangericht, zulks overeenkomstig het recht van de tenuitvoerleggingsstaat.

    2.   De lidstaat op het grondgebied waarvan de in lid 1 bedoelde schade wordt veroorzaakt, vergoedt deze schade op dezelfde wijze als schade die door zijn eigen ambtenaren wordt toegebracht.

    3.   De lidstaat waarvan de ambtenaren op het grondgebied van een andere lidstaat enige schade hebben veroorzaakt, betaalt deze laatste het volledige bedrag terug dat hij aan de slachtoffers of hun rechthebbenden heeft uitgekeerd.

    4.   Onder voorbehoud van de uitoefening van zijn rechten tegenover derden en met uitzondering van het bepaalde in lid 3, ziet elke lidstaat, in het geval bedoeld in lid 1, ervan af het bedrag van de door hem geleden schade op een andere lidstaat te verhalen.

    Artikel 18

    Vertrouwelijkheid

    1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de uitvaardigende autoriteiten en de tenuitvoerleggende autoriteiten bij de tenuitvoerlegging van een EOB naar behoren rekening houden met het vertrouwelijk karakter van het onderzoek.

    2.   De tenuitvoerleggende autoriteit garandeert overeenkomstig het nationale recht van haar lidstaat het vertrouwelijk karakter van de feiten en de inhoud van het EOB, behalve voor zover deze gegevens moeten worden vrijgegeven om de onderzoeksmaatregelen ten uitvoer te leggen. Indien de tenuitvoerleggende autoriteit niet in staat is te voldoen aan de vertrouwelijkheidsverplichting, stelt zij de uitvaardigende autoriteit daarvan onverwijld in kennis.

    3.   De uitvaardigende autoriteit bewaart, overeenkomstig het nationale recht en tenzij anders bepaald door de tenuitvoerleggende autoriteit, het vertrouwelijke karakter van alle door de tenuitvoerleggende autoriteit verstrekte bewijsmateriaal of gegevens, behalve voor zover vrijgave nodig is voor het verrichten van de in het EOB omschreven onderzoeken of procedures.

    4.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat banken niet aan de betrokken klanten van de bank of andere derden meedelen dat overeenkomstig de artikelen 23, 24 of 25 gegevens aan de uitvaardigingsstaat zijn doorgegeven of dat een onderzoek lopende is.

    HOOFDSTUK IV

    SPECIFIEKE BEPALINGEN VOOR BEPAALDE ONDERZOEKSMAATREGELEN

    Artikel 19

    Tijdelijke overbrenging van personen in hechtenis naar de uitvaardigingsstaat ten behoeve van een onderzoek

    1.   Een EOB kan worden uitgevaardigd met het oog op de tijdelijke overbrenging van een persoon in hechtenis in de tenuitvoerleggingsstaat, met het oog op de tenuitvoerlegging van een onderzoeksmaatregel waarvoor diens aanwezigheid op het grondgebied van de uitvaardigingsstaat vereist is, mits die persoon binnen de door de tenuitvoerleggingsstaat bepaalde periode wordt teruggezonden.

    2.   Behalve op basis van de in artikel 10, lid 1, genoemde weigeringsgronden kan de tenuitvoerlegging van het EOB ook worden geweigerd indien:

    a)

    de persoon in hechtenis geen instemming verleent;

    b)

    de overdracht zijn detentie kan verlengen.

    3.   In gevallen die onder de toepassing van lid 1 vallen, wordt de doorreis van een persoon in hechtenis over het grondgebied van een derde lidstaat op verzoek toegestaan, mits alle benodigde documenten worden overgelegd.

    4.   De praktische regelingen voor de tijdelijke overdracht van de betrokkene en de datum vóór dewelke hij op het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat teruggekeerd moet zijn, worden overeengekomen door de betrokken lidstaten.

    5.   De overgedragen persoon blijft in hechtenis op het grondgebied van de uitvaardigingsstaat en, indien van toepassing, op het grondgebied van de lidstaat door welke doorreis vereist is, tenzij de tenuitvoerleggingsstaat om zijn vrijlating verzoekt.

    6.   De hechtenis op het grondgebied van de uitvaardigingsstaat wordt in mindering gebracht op de duur van de vrijheidsbeneming die de betrokkene op het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat moet of zal moeten ondergaan.

    7.   Een overgedragen persoon zal niet worden vervolgd of in hechtenis worden genomen of anderszins aan een beperking van zijn persoonlijke vrijheid worden onderworpen wegens handelingen of veroordelingen die dateren van vóór zijn vertrek uit het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat en die niet in het EOB gepreciseerd zijn.

    8.   De onschendbaarheid bedoeld in lid 7 neemt een einde wanneer de overgedragen persoon, na een periode van 15 opeenvolgende dagen vanaf de datum waarop zijn aanwezigheid niet langer door de justitiële autoriteiten vereist was, de gelegenheid heeft gehad het grondgebied te verlaten, maar niettemin op het grondgebied van de betrokken lidstaat is gebleven of er, na het te hebben verlaten, is teruggekeerd.

    9.   De met de overdracht gepaard gaande kosten worden gedragen door de uitvaardigingsstaat.

    Artikel 20

    Tijdelijke overbrenging van personen in hechtenis naar de tenuitvoerleggingsstaat ten behoeve van een onderzoek

    1.   Een EOB kan worden uitgevaardigd met het oog op de tijdelijke overbrenging van een persoon die in de uitvaardigingsstaat in hechtenis is, met het oog op de tenuitvoerlegging van een onderzoeksmaatregel waarvoor diens aanwezigheid op het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat vereist is.

    2.   Behalve op basis van de in artikel 10, lid 1, genoemde weigeringsgronden kan de tenuitvoerlegging van het EOB ook worden geweigerd indien:

    a)

    de instemming van de betrokkene met de overdracht vereist is en niet is verkregen; of

    b)

    de uitvaardigende en de tenuitvoerleggende autoriteit geen overeenstemming kunnen bereiken over de regelingen voor de tijdelijke overdracht.

    3.   Indien de instemming van de betrokkene met zijn overbrenging vereist is, wordt aan de tenuitvoerleggende autoriteit onverwijld een verklaring van instemming of een afschrift daarvan verstrekt.

    4.   Elke lidstaat kan meedelen dat, alvorens het EOB ten uitvoer wordt gelegd, de in lid 3 bedoelde instemming is vereist onder bepaalde in de kennisgeving opgenomen voorwaarden.

    5.   De leden 3 tot en met 8 van artikel 19 zijn van overeenkomstige toepassing op de tijdelijke overbrenging onder dit artikel.

    6.   De met de overdracht gepaard gaande kosten worden gedragen door de uitvaardigingsstaat. De kosten van de hechtenis van de betrokkene in de tenuitvoerleggingsstaat zijn daarin niet inbegrepen.

    Artikel 21

    Hoorzitting per videoconferentie

    1.   Indien een persoon die zich op het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat bevindt, door de gerechtelijke autoriteiten van de uitvaardigingsstaat als getuige of deskundige moet worden gehoord, kan de uitvaardigende autoriteit, indien het niet wenselijk of mogelijk is dat de te horen persoon in persoon op zijn grondgebied verschijnt, een EOB uitvaardigen om het verhoor overeenkomstig de leden 2 tot en met 9 per videoconferentie af te nemen.

    2.   Behalve op basis van de in artikel 10, lid 1, genoemde weigeringsgronden kan de tenuitvoerlegging van het EOB ook worden geweigerd indien:

    a)

    het gebruik van videoconferentie strijdig is met de fundamentele rechtsbeginselen van de tenuitvoerleggingsstaat;

    b)

    de tenuitvoerleggingsstaat niet over de technische middelen beschikt voor een videoconferentie.

    3.   Indien de tenuitvoerleggingsstaat geen toegang heeft tot de technische middelen voor een videoconferentie, kunnen deze door de uitvaardigingsstaat in onderlinge overeenstemming ter beschikking worden gesteld.

    4.   Artikel 10, lid 2, is van overeenkomstige toepassing op de in lid 2, onder b), bedoelde gevallen.

    5.   Het EOB dat met het oog op een hoorzitting per videoconferentie is uitgevaardigd, bevat ook de reden waarom het niet wenselijk of mogelijk is dat de getuige of deskundige in persoon verschijnt, de naam van de gerechtelijke autoriteit en die van de personen die het verhoor zullen afnemen.

    6.   Met betrekking tot een hoorzitting per videoconferentie gelden de volgende regels:

    a)

    een gerechtelijke autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat is aanwezig bij de hoorzitting, indien nodig bijgestaan door een tolk, en is belast met de identificatie van de te horen persoon en de inachtneming van de fundamentele beginselen van het recht van de tenuitvoerleggingsstaat. Indien de tenuitvoerleggende autoriteit van oordeel is dat de fundamentele beginselen van het recht van de tenuitvoerleggingsstaat tijdens het verhoor worden geschonden, treft zij onverwijld de nodige maatregelen opdat het verhoor met inachtneming van deze beginselen wordt voortgezet;

    b)

    de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigingsstaat en die van de tenuitvoerleggingsstaat komen zonodig maatregelen ter bescherming van de te horen persoon overeen;

    c)

    het verhoor wordt rechtstreeks door of onder leiding van de uitvaardigende autoriteit afgenomen, overeenkomstig het nationale recht van die staat;

    d)

    op verzoek van de uitvaardigingsstaat of van de te horen persoon draagt de tenuitvoerleggingsstaat er zorg voor dat de persoon die gehoord wordt, zonodig wordt bijgestaan door een tolk;

    e)

    de te horen persoon kan zich conform het recht van de tenuitvoerleggingsstaat of de uitvaardigingsstaat beroepen op het verschoningsrecht.

    7.   Onverminderd de maatregelen die zijn overeengekomen ter bescherming van personen, stelt de tenuitvoerleggende autoriteit na afloop van het verhoor een proces-verbaal van de hoorzitting op, waarin de datum en de plaats van het verhoor, de identiteit van de gehoorde persoon, de identiteit en de hoedanigheid van alle andere personen die in de tenuitvoerleggingsstaat aan het verhoor hebben deelgenomen, eventuele eedafleggingen alsmede de technische omstandigheden waaronder het verhoor heeft plaatsgevonden, worden vermeld. Het document wordt door de tenuitvoerleggende autoriteit toegezonden aan de uitvaardigende autoriteit.

    8.   De kosten van het tot stand brengen van de videoverbinding, de kosten van het functioneren van de verbinding in de tenuitvoerleggingsstaat, de betaling van de door die lidstaat ter beschikking gestelde tolken en de vergoeding van de getuigen en deskundigen, alsmede hun reiskosten in de tenuitvoerleggingsstaat, worden door de uitvaardigingsstaat aan de tenuitvoerleggingsstaat terugbetaald, tenzij die laatste afstand doet van de terugbetaling van al deze kosten, dan wel van een gedeelte daarvan.

    9.   Elke lidstaat treft de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat ten aanzien van getuigen en deskundigen die overeenkomstig dit artikel op zijn grondgebied worden gehoord en die weigeren een verklaring af te leggen terwijl zij daartoe verplicht zijn of die niet naar waarheid antwoorden, zijn nationale wetgeving van toepassing is alsof het een verhoor in een nationale procedure betreft.

    10.   Een EOB kan ook worden uitgevaardigd voor verhoor van een verdachte per videoconferentie. De leden 1 tot en met 9 zijn van overeenkomstige toepassing. Behalve op basis van de in artikel 10, lid 1, genoemde weigeringsgronden kan de tenuitvoerlegging van het EOB ook worden geweigerd indien:

    a)

    de verdachte zijn instemming niet verleent;

    b)

    de tenuitvoerlegging van een dergelijke maatregel strijdig zou zijn met het recht van de tenuitvoerleggingsstaat.

    Artikel 22

    Hoorzitting per telefoonconferentie

    1.   Indien een persoon die zich op het grondgebied van een lidstaat bevindt, door een gerechtelijke autoriteit van een andere lidstaat als getuige of deskundige moet worden gehoord, kan laatstgenoemde lidstaat een EOB uitvaardigen om het verhoor overeenkomstig het bepaalde in de leden 2 tot en met 4, per telefoonconferentie af te nemen.

    2.   Behalve op basis van de in artikel 10, lid 1, genoemde weigeringsgronden kan de tenuitvoerlegging van het EOB ook worden geweigerd indien:

    a)

    het gebruik van telefoonconferentie strijdig is met de fundamentele rechtsbeginselen van de tenuitvoerleggingsstaat;

    b)

    de getuige of deskundige er niet mee instemt dat het verhoor volgens die methode plaatsvindt.

    3.   Het EOB dat met het oog op een hoorzitting per teleconferentie is uitgevaardigd, bevat de naam van de gerechtelijke autoriteit en die van de personen die het verhoor zullen afnemen en een vermelding dat de getuige of deskundige bereid is deel te nemen aan een verhoor per telefoonconferentie.

    4.   De praktische regelingen betreffende het verhoor worden overeengekomen tussen de uitvaardigende autoriteit en de tenuitvoerleggende autoriteit. Bij dergelijke regelingen verbindt de tenuitvoerleggende autoriteit zich ertoe:

    a)

    de betrokken getuige of deskundige in kennis te stellen van plaats en tijdstip van het verhoor;

    b)

    te zorgen voor de identificatie van de getuige of deskundige;

    c)

    na te gaan of de getuige of deskundige instemt met telefonisch verhoor.

    De tenuitvoerleggingsstaat kan zijn instemming geheel of gedeeltelijk afhankelijk stellen van de nakoming van de betreffende bepalingen van artikel 21, leden 6 en 9. Tenzij anders overeengekomen, is het bepaalde in artikel 21, lid 8, van overeenkomstige toepassing.

    Artikel 23

    Inlichtingen over bankrekeningen

    1.   Een EOB kan worden uitgevaardigd om te kunnen vaststellen of een natuurlijke of rechtspersoon tegen wie een strafrechtelijke procedure is ingesteld, een of meer rekeningen van om het even welke aard, bezit of controleert bij een bank op het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat.

    2.   Iedere lidstaat neemt, volgens de in het artikel uiteengezette voorwaarden, de nodige maatregelen om de in lid 1 bedoelde gegevens te kunnen verstrekken.

    3.   De in lid 1 bedoelde gegevens kunnen ook, indien deze in het EOB worden gevraagd en voor zover deze binnen een redelijke termijn kunnen worden verstrekt, betrekking hebben op rekeningen waarvoor de persoon tegen wie een procedure lopende is, een volmacht heeft.

    4.   De in dit artikel neergelegde verplichting is alleen van toepassing voor zover de gegevens in het bezit zijn van de bank die de rekening onder zich heeft.

    5.   Behalve op basis van de in artikel 10, lid 1, genoemde weigeringsgronden kan de tenuitvoerlegging van het EOB ook worden geweigerd indien het strafbaar feit:

    a)

    niet een strafbaar feit is dat strafbaar is gesteld met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximum van ten minste vier jaar in de uitvaardigingsstaat en ten minste twee jaar in de tenuitvoerleggingsstaat;

    b)

    niet een in artikel 4 van het Besluit van de Raad van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol) (6) (het Europolbesluit) bedoeld strafbaar feit is; of

    c)

    voor zover het niet onder het Europolbesluit valt, niet een strafbaar feit is als bedoeld in de Overeenkomst van 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (7), het bijbehorende protocol van 1996 (8) of het bijbehorende tweede protocol van 1997 (9).

    6.   De uitvaardigende autoriteit deelt in het EOB de redenen mee waarom zij van mening is dat de gevraagde inlichtingen vermoedelijk van wezenlijk belang zijn voor het onderzoek betreffende het strafbaar feit en de gronden waarop zij veronderstelt dat banken in de tenuitvoerleggingsstaat de rekening onder zich hebben en, voor zover hierover gegevens beschikbaar zijn, om welke banken het zou kunnen gaan. Het EOB bevat ook elke beschikbare informatie die de tenuitvoerlegging ervan kan vergemakkelijken.

    Artikel 24

    Gegevens over banktransacties

    1.   Een EOB kan worden uitgevaardigd met het oog op het verkrijgen van de bijzonderheden betreffende gespecificeerde bankrekeningen en betreffende banktransacties die in een bepaald tijdvak zijn verricht via een of meer in het EOB genoemde bankrekeningen, met inbegrip van de bijzonderheden betreffende enige rekening van herkomst of bestemming.

    2.   Iedere lidstaat neemt, volgens de in dit artikel uiteengezette voorwaarden, de nodige maatregelen om de in lid 1 bedoelde gegevens te kunnen verstrekken.

    3.   De in dit artikel neergelegde verplichting is alleen van toepassing voor zover de gegevens in het bezit zijn van de bank die de rekening onder zich heeft.

    4.   De uitvaardigingsstaat deelt in het EOB mee waarom hij van mening is dat de gevraagde inlichtingen relevant zijn voor het onderzoek betreffende het strafbaar feit.

    Artikel 25

    Toezicht op banktransacties

    1.   Een EOB kan worden uitgevaardigd met het oog op het uitoefenen van toezicht, tijdens een bepaald tijdvak, op bankverrichtingen die uitgevoerd worden op een of meer in het EOB genoemde bankrekeningen.

    2.   Iedere lidstaat neemt, volgens de in dit artikel uiteengezette voorwaarden, de nodige maatregelen om de in lid 1 bedoelde gegevens te kunnen verstrekken.

    3.   De uitvaardigingsstaat zal in het EOB mededelen waarom hij van mening is dat de gevraagde inlichtingen relevant zijn voor het onderzoek betreffende het strafbaar feit.

    4.   De praktische regelingen betreffende het toezicht worden overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigingsstaat en de tenuitvoerleggende staat.

    Artikel 26

    Gecontroleerde afleveringen

    1.   Er kan een EOB worden uitgevaardigd met het oog op het verrichten van een gecontroleerde aflevering op het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat.

    2.   Het recht om op te treden en operaties die verband houden met de tenuitvoerlegging van een EOB als in lid 1 bedoeld, te leiden en te controleren, berust bij de bevoegde autoriteiten van de tenuitvoerleggingsstaat.

    Artikel 27

    Onderzoeksmaatregelen waarbij in real time, doorlopend en gedurende een bepaalde tijdspanne bewijsmateriaal wordt verzameld

    1.   Wanneer het EOB wordt uitgevaardigd ter uitvoering van een maatregel, inclusief deze bedoeld in de artikelen 25 en 26, waarbij in real time, doorlopend en gedurende een bepaalde tijdspanne bewijsmateriaal wordt verzameld, kan de tenuitvoerlegging ervan, behalve op de in artikel 10, lid 1, genoemde weigeringsgronden, ook worden geweigerd indien de betrokken maatregel in een vergelijkbare nationale zaak niet zou zijn toegestaan.

    2.   Artikel 10, lid 2, is van overeenkomstige toepassing op de in lid 1 bedoelde gevallen.

    3.   De tenuitvoerleggingsautoriteit kan de tenuitvoerlegging van een EOB als bedoeld in lid 1 afhankelijk maken van een overeenkomst betreffende de verdeling van de kosten.

    HOOFDSTUK V

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 28

    Kennisgevingen

    1.   Uiterlijk op … (10) verstrekt elke lidstaat de Commissie de volgende gegevens:

    a)

    de autoriteit of de autoriteiten die, overeenkomstig de interne rechtsorde, volgens artikel 2, onder a) en b), bevoegd zijn wanneer deze lidstaat de uitvaardigingsstaat of de tenuitvoerleggingsstaat is;

    b)

    de talen waarin het EOB kan worden opgesteld, zoals bepaald in artikel 5, lid 2;

    c)

    de gegevens betreffende de aangewezen centrale autoriteit of autoriteiten indien de lidstaat gebruik wenst te maken van de door artikel 6, lid 2, geboden mogelijkheid. Deze gegevens zijn bindend voor de autoriteiten van de uitvaardigingsstaat;

    d)

    de vereiste instemming van de betrokkene met de overbrenging ingeval de lidstaat gebruik wenst te maken van de door artikel 20, lid 4, geboden mogelijkheid.

    2.   De lidstaten delen de Commissie alle wijzigingen van de in lid 1 bedoelde gegevens mee.

    3.   De Commissie stelt de op grond van de toepassing van dit artikel ontvangen gegevens beschikbaar voor alle lidstaten en het Europees justitieel netwerk (EJN). Het EJN maakt de gegevens beschikbaar op de website bedoeld in artikel 9 van Besluit 2008/976/JBZ van de Raad van 16 december 2008 betreffende het Europees justitieel netwerk (11).

    Artikel 29

    Verhouding tot andere overeenkomsten en regelingen

    1.   Onverminderd de toepassing ervan tussen de lidstaten en derde landen en de voorlopige toepassing ervan overeenkomstig artikel 30, vervangt deze richtlijn met ingang van … (10) de overeenkomstige bepalingen van de volgende verdragen die in de betrekkingen tussen de door deze richtlijn gebonden lidstaten van toepassing zijn:

    het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van 20 april 1959, alsmede de twee Aanvullende Protocollen van 17 maart 1978 en 8 november 2001 en de overeenkomstig artikel 26 van dat Verdrag gesloten bilaterale overeenkomsten;

    de Overeenkomst van 19 juni 1990 ter uitvoering van het Akkoord van Schengen van 14 juni 1985;

    de Overeenkomst van 29 mei 2000 betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie en het bijbehorende Protocol van 16 oktober 2001.

    2.   Kaderbesluit 2008/978/JBZ wordt ingetrokken. Deze richtlijn is tussen de lidstaten van toepassing op de bevriezing van bewijselementen, zulks ter vervanging van de overeenkomstige bepalingen van Kaderbesluit 2003/577/JBZ.

    3.   De lidstaten mogen de bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen die na … (10) van kracht zijn, blijven toepassen voor zover deze het mogelijk maken verder te gaan dan de doelstellingen van deze richtlijn en ertoe bijdragen de procedures voor het verkrijgen van bewijsmateriaal te vereenvoudigen of verdergaand te vergemakkelijken.

    4.   De lidstaten mogen na … (12) bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen sluiten, voor zover deze het mogelijk maken de bepalingen van deze richtlijn verder uit te werken of uit te breiden en ertoe bijdragen de procedures voor het verkrijgen van bewijsmateriaal te vereenvoudigen of verdergaand te vergemakkelijken.

    5.   De lidstaten delen Commissie uiterlijk op … (13) mee welke van de in lid 3 bedoelde overeenkomsten en regelingen zij willen blijven toepassen. De lidstaten geven de Commissie ook kennis van nieuwe overeenkomsten of regelingen in de zin van lid 4, binnen drie maanden na de ondertekening daarvan.

    6.   Indien de Commissie van mening is dat een bilaterale of multilaterale overeenkomst of regeling die haar is gemeld niet voldoet aan de voorwaarden van de leden 3 en 4, verzoekt zij de betrokken lidstaten de overeenkomst of regeling in kwestie stop te zetten of te wijzigen of van de sluiting ervan af te zien.

    Artikel 30

    Overgangsregelingen

    1.   Vóór … (14) ontvangen verzoeken om wederzijdse rechtshulp blijven vallen onder de bestaande instrumenten betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken. Vóór … (14) ontvangen beslissingen tot het bevriezen van bewijsmateriaal overeenkomstig Kaderbesluit 2003/577/JBZ vallen ook onder dit laatste.

    2.   Artikel 7, lid 1, is van overeenkomstige toepassing op het EOB in het verlengde van een bevriezingsbeslissing overeenkomstig Kaderbesluit 2003/577/JBZ.

    Artikel 31

    Omzetting

    1.   De lidstaten treffen de nodige maatregelen om uiterlijk op … (14) aan deze richtlijn te voldoen.

    2.   Wanneer de lidstaten die maatregelen vaststellen, wordt in de maatregelen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    3.   Uiterlijk op … (14) delen de lidstaten het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie de tekst mee van de bepalingen waarmee zij hun verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn in hun nationale recht omzetten.

    4.   De Commissie dient uiterlijk op … (15) een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad, waarin wordt beoordeeld in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben genomen om aan deze richtlijn te voldoen; indien nodig gaat het verslag vergezeld van wetgevingsvoorstellen.

    Artikel 32

    Verslag over de toepassing

    Uiterlijk vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn overhandigt de Commissie een verslag over de toepassing van deze richtlijn dat op zowel kwalitatieve als kwantitatieve informatie is gebaseerd, aan het Europees Parlement en de Raad. Dit verslag gaat indien nodig vergezeld van voorstellen tot wijziging van deze richtlijn.

    Artikel 33

    Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 34

    Adressaten

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

    Gedaan te …

    Voor het Europees Parlement

    De voorzitter

    Voor de Raad

    De voorzitter


    (1)  PB L 196 van 2.8.2003, blz. 45.

    (2)  PB L 350 van 30.12.2008, blz. 72.

    (3)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19.

    (4)  PB C 197 van 12.7.2000, blz. 3.

    (5)  PB L 162 van 20.6.2002, blz. 1.

    (6)  PB L 121 van 15.5.2009, blz. 37.

    (7)  PB C 316 van 27.11.1995, blz. 49.

    (8)  PB C 313 van 23.10.1996, blz. 2.

    (9)  PB C 221 van 19.7.1997, blz. 12.

    (10)  Gelieve de datum twee jaar vanaf de inwerkingtreding van deze richtlijn te willen inlassen.

    (11)  PB L 348 van 24.12.2008, blz. 130.

    (12)  Gelieve de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn te willen inlassen.

    (13)  Gelieve de datum drie maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn te willen inlassen.

    (14)  Gelieve de datum twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn te willen inlassen.

    (15)  Gelieve de datum drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn te willen inlassen.


    BIJLAGE A

    EUROPEES ONDERZOEKSBEVEL (EOB)

    Dit EOB is uitgevaardigd door een bevoegde gerechtelijke autoriteit. Hierbij verzoek ik om tenuitvoerlegging van de volgende onderzoeksmaatregel(en) en om toezending van het bewijsmateriaal dat als resultaat van de tenuitvoerlegging van het EOB is verkregen.

    Image

    Image

    Image

    Image


    BIJLAGE B

    BERICHT VAN ONTVANGST VAN EEN EOB

    Dit formulier moet worden ingevuld door de autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat die het hieronder bedoelde EOB heeft ontvangen.

    Image

    Image


    Top