Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010IE0102

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Kinderopvang en voorschools onderwijs” (initiatiefadvies)

    PB C 339 van 14.12.2010, p. 1–6 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    14.12.2010   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 339/1


    459e PLENAIRE ZITTING OP 20 EN 21 JANUARI 2010

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Kinderopvang en voorschools onderwijs”

    (initiatiefadvies)

    (2010/C 339/01)

    Rapporteur: mevrouw HERCZOG

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 14 juli 2009 besloten overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over

    Kinderopvang en voorschools onderwijs.

    De gespecialiseerde afdeling Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 4 december goedgekeurd.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 20 en 21 januari 2010 gehouden 459e zitting (vergadering van 20 januari) onderstaand advies uitgebracht, dat met 194 stemmen vóór, bij 3 onthoudingen, werd goedgekeurd.

    Inleiding

    De lidstaten moeten er zelf voor zorgen dat alle kinderen in hun land onderwijs krijgen en gebruik kunnen maken van opvang. Er bestaan verschillende vormen van onderwijs en opvang en de benamingen, inhoud en doelstellingen zijn gedurende de laatste vijftien jaar gewijzigd. Ook de definities en terminologie m.b.t. tot kinderopvang zijn veranderd. Kinderopvang en onderwijs houden niet alleen in dat een veilige omgeving wordt geboden, maar ook dat kinderen op emotioneel, fysiek, sociaal en cognitief vlak alle nodige steun krijgen om zich te ontwikkelen en hun talenten te ontplooien. Met kinderopvang en voorschools onderwijs verwijzen we naar een hele waaier van diensten voor de allerkleinsten, van pasgeborenen tot kleuters. Met naschoolse opvang bedoelen we de opvang van schoolgaande kinderen buiten de schooluren, d.w.z. na school, tijdens het weekeinde en tijdens schoolvakanties.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1   Het Comité steunt de inspanningen van de Commissie en de lidstaten om de regelingen voor degelijke, betaalbare en toegankelijke zorg voor kinderen, inclusief voorschools onderwijs en opvang, uit te breiden en te verbeteren. Toch is er nog een lange weg af te leggen voor echt alle kinderen van deze diensten gebruik zullen kunnen maken.

    1.2   Het is belangrijk uit te gaan van een holistische, alomvattende benadering van kinderopvang, zodat verbanden bloot komen te liggen en aandacht wordt besteed aan menselijke, sociale en economische ontwikkeling. De lidstaten moeten individuen en gezinnen de kans geven zelf een besluit te nemen en te kiezen voor de kinderopvang van hun voorkeur, waarvan zij gebruik moeten kunnen maken zolang zij dat zelf willen. Beleidsmakers zouden in dit verband rekening moeten houden met alle verschillende behoeften, strijdige waarden en belangen. Het gaat daarbij om de volgende punten:

    het belang van het kind (1);

    steun en begeleiding voor ouders, inspraak;

    demografische kwesties (waaronder het lage geboortecijfer en het snel toenemende aantal gepensioneerden);

    arbeidsmarktbehoeften:

    onderwijs en levenslang leren;

    gelijke kansen voor mannen en vrouwen;

    verschillen in geografische spreiding (steden, platteland, afgelegen gebieden);

    combineren van werk en gezins- en privéleven;

    regelingen voor kinderopvang en voorschools onderwijs die toegankelijk, betaalbaar en degelijk zijn;

    actief burgerschap;

    solidariteit tussen generaties;

    bestrijding van armoede en sociale uitsluiting.

    1.3   Het Comité is zich ervan bewust dat elk land zijn eigen gezinsbeleid heeft, en dus ook kinderopvang op zijn eigen manier aanpakt. In de Barcelonadoelstellingen en andere relevante EU-documenten echter worden min of meer universele doelstellingen vastgelegd (2).

    1.4   Er moet extra aandacht uitgaan naar m.n. de meest kwetsbare kinderen met bijzondere behoeften, zoals gehandicapte kinderen, migrantenkinderen, kinderen uit etnische minderheden, kansarme kinderen en kinderen die zonder hun ouders leven. Kinderopvang is van groot belang om deze groepen i.h.b. klaar te stomen voor school en hun kansen op goede schoolprestaties te verhogen. Ook wil het Comité een lans breken voor extra steun voor de ouders van deze groepen kinderen.

    1.5   Het Comité kan zich vinden in de Sociale Agenda en andere relevante beleidsdocumenten, waarin degelijke kinderopvang wordt omschreven als een kans om de kwaliteit van het bestaan te verbeteren en om alle leden van het gezin te helpen werk, gezins- en privéleven beter op elkaar af te stemmen. Ook kan kinderopvang de arbeidsparticipatie van vrouwen vergroten en het gezinsinkomen doen stijgen.

    1.6   Het is positief dat er verschillende vormen van opvang en dienstverlening voor kinderen uit verschillende leeftijdsgroepen beschikbaar zijn. We hebben het dan niet alleen over opvang van kinderen die de leerplichtige leeftijd nog niet bereikt hebben, maar ook over naschoolse opvang, vrije tijd en informele educatieve activiteiten. Alle kinderen moeten gebruik kunnen maken van toegankelijke, betaalbare en degelijke diensten.

    1.7   Kinderopvang is een snel groeiende sector. Wel is er nog heel wat werk aan de winkel op het vlak van genderevenwicht en de kwalificaties, het prestige en de lonen van het personeel in de kinderopvang, en dan m.n. de informele sector; ook belangrijk is dat die kwalificaties worden erkend. Er moet worden gestreefd naar verdere diversificatie van de dienstverlening, in overeenstemming met de verschillende behoeften. Bedoeling is dat onderwijs en opvang toegankelijk zijn voor alle kinderen. Daarbij moet echter steeds worden uitgegaan van een flexibele, duurzame en doordachte aanpak, zodat een brede waaier van diensten kan worden aangeboden en wordt tegemoetgekomen aan de behoeften en rechten van verschillende groepen kinderen.

    1.8   Er moet beter worden ingespeeld op de behoeften van gezinnen en kinderen in kansarme, afgelegen gebieden en regio's, en hun problemen moeten worden bekeken vanuit verschillende invalshoeken; ook betrokkenheid van de hele gemeenschap en overheidssteun zijn daarbij noodzakelijk. Door verschillende vormen van dienstverlening aan te bieden – geïntegreerd, op thuisbasis, begeleiding van ouders, enz. – kan rekening worden gehouden met de verschillende behoeften van kinderen en hun gezinnen.

    1.9   Het Comité dringt ten zeerste aan op erkenning van de verantwoordelijkheid van de lidstaten en is ingenomen met de toenemende betrokkenheid van de sociale partners bij het streven naar universele en flexibele regelingen voor onderwijs en opvang voor alle kinderen. Ook het feit dat zij zich op alle mogelijk manieren inspannen om bij te dragen tot de toegankelijkheid en het succes van deze diensten is lovenswaardig. Werkgevers kunnen zelf kinderopvang regelen of financiële steun verlenen, vakbonden en maatschappelijke organisaties kunnen helpen het belang van kinderopvang duidelijk te maken en bijdragen aan de evaluatie van de bestaande regelingen. De lidstaten kunnen fiscale stimulansen geven aan werkgevers die voorschools onderwijs en opvang aanbieden.

    1.10   In aansluiting op de gemeenschappelijke beginselen van flexizekerheid en de levenscyclusbenadering vindt het Comité dat het voorstel moet worden gezien in het kader van de problemen omtrent de onderwijs- en opvangbehoeften van kinderen onder de drie jaar en kinderen die de schoolgaande leeftijd hebben bereikt. Flexibele werktijden voor ouders die worden ingevoerd na overleg tussen alle partners, hebben in dit verband hun nut bewezen.

    1.11   Voor de sociale partners is een belangrijke rol weggelegd bij de uitvoering van de nationale beleidsmaatregelen op het vlak van voorschools onderwijs en opvang; ook moeten zij erop toezien dat een en ander vanuit een breed perspectief wordt bekeken.

    2.   Achtergrond

    2.1   Uit de Aanbeveling van de Raad betreffende kinderopvang (92/241/EEG), waarin wordt gepleit voor het afbakenen van criteria inzake de kwaliteit van kinderopvang, blijkt dat ook in 1992 al groot belang werd gehecht aan kinderopvang. Inhoudelijk en qua doelstellingen is er inmiddels echter heel wat veranderd. Het Netwerk Kinderopvang van de Commissie hield zich in 1996 nog voornamelijk bezig met kwaliteitsdoelstellingen van de dienstverlening aan jonge kinderen, niet met het aantal kinderen dat toegang had tot voorschools onderwijs en opvang.

    2.2   Het aantal kinderen onder de leerplichtige leeftijd in de EU25 (3) is op 30 miljoen geschat. Van deze groep maakte minder dan 25 % van de kinderen onder de drie gebruik van een officiële opvangregeling, tegen meer dan 80 % van de kinderen in de leeftijd van drie jaar tot de leerplichtige leeftijd. Wel bleek dat er aanzienlijke verschillen waren tussen de lidstaten, die te maken hadden met hun nationale beleid, hun regelingen voor zwangerschaps- en ouderschapsverlof en hun tradities en waarden. Ook de verschillende manieren waarop de kinderen werden opgevangen, de kwaliteit van de voorzieningen en de tijd die de kinderen in de opvang doorbrachten, liepen enorm uiteen.

    2.3   Voorschools onderwijs en kinderopvang staan in sommige lidstaten nog in de kinderschoenen, terwijl andere landen over uitgebreide voorzieningen beschikken. Het gaat hier om een van de snelst groeiende zorgmarkten in Europa. Deze evolutie is gedeeltelijk te danken aan de Barcelonadoelstellingen, maar de inspanningen moeten nog worden opgevoerd, zodat alle kinderen het soort opvang kunnen krijgen dat het best aansluit bij de achtergrond en behoeften van hun gezin.

    2.4   Degelijke kinderopvang is cruciaal voor gendergelijkheid en meer arbeidsparticipatie van vrouwen. Die stelling is door Raad en Commissie onderstreept en is opgenomen in de Barcelonadoelstellingen van 2002. Ook in de Lissabonstrategie is dit standpunt verwoord, zowel in 2000 als in 2008. In haar verslag over de „Realisatie van de doelstellingen van Barcelona wat de opvangfaciliteiten voor kinderen onder de leerplichtige leeftijd betreft” maakt de Commissie de balans op en bekijkt zij welke stappen verder noodzakelijk zijn. „De lidstaten moeten hindernissen voor de deelneming van vrouwen aan de arbeidsmarkt uit de weg ruimen en ernaar streven, rekening houdend met de vraag naar kinderopvangfaciliteiten en met inachtneming van hun nationale regelingen ter zake, voor 2010 te voorzien in kinderopvang voor ten minste 90 % van de kinderen tussen 3 jaar en de leerplichtige leeftijd en voor ten minste 33 % van de kinderen onder 3 jaar” (4). Een aantal landen moet zich sterker inzetten om een en ander in praktijk te brengen.

    2.5   In haar mededeling over demografische veranderingen vermeldt de Commissie de oorzaken van de vergrijzing in Europa, nl. lage geboortecijfers die leiden tot afname van de arbeidskrachten en toenemende druk op de overheidsuitgaven (5). In maart 2006 heeft de Europese Raad onderstreept dat een betere balans tussen werk en privéleven noodzakelijk is voor het bereiken van economische groei, welvaart en concurrentievermogen, en is het Europees pact voor gendergelijkheid goedgekeurd (6). In haar tweede mededeling over meer solidariteit tussen de generaties kaart de Commissie de demografische en maatschappelijke veranderingen aan en wijst zij op mogelijke struikelblokken voor de financiering en levering van bepaalde goederen en diensten, waaronder kinderopvang (7).

    2.6   De door de Commissie geraadpleegde vertegenwoordigers van de burgers en het maatschappelijk middenveld hebben hun bezorgdheid geuit over het feit dat het krijgen van kinderen een veel grotere impact heeft op de werkgelegenheidskansen van vrouwen dan op die van mannen. Van de vrouwen met afhankelijke kinderen werkt slechts 65 % vergeleken bij 91,7 % van de mannen. Vrouwen moeten opboksen tegen de consequenties van stereotiepe opvattingen over hun huiselijke plichten en hun geschiktheid om te werken (8). Dat kan ertoe leiden dat minder vrouwen na het krijgen van een kind naar de arbeidsmarkt terugkeren.

    2.7   Het aanpakken van armoede onder kinderen in Europa (9) en het streven om het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind (10) in de hele EU te doen toepassen, moeten bovenaan de agenda staan. Zo wijst de Commissie er in haar mededeling ook op dat ouders die in armoede leven en onder sociale uitsluiting lijden de slaagkansen van kinderen drastisch omlaag halen. Het is dan ook van vitaal belang de armoedecyclus te doorbreken (11).

    2.8   De Commissie heeft een internationale groep opgezet, het Netwerk Kinderopvang, die zich tussen 1986 en 1996 heeft beziggehouden met drie specifieke thema's, te weten diensten voor kinderen, ouderschapsverlof en zorgende mannen. De 40 door het netwerk afgebakende kwaliteitsdoelstellingen kunnen fungeren als uitgangspunt voor toekomstige beleidsmaatregelen ter zake. De EU heeft zich er hiermee toe verbonden zich in te zetten voor kinderopvang en de desbetreffende doelstellingen.

    2.9   Er bestaan tal van studies, beleidsdocumenten en analyses over de behoeften van kinderen en gezinnen, de beschikbare voorzieningen en de toekomstverwachtingen in dat verband (12). Voorschools onderwijs en opvang zijn al vanuit verschillende invalshoeken besproken en onder de loep genomen. Denken we maar aan de documenten die de Commissie en haar agentschappen de laatste jaren hebben gepubliceerd. Zo is de problematiek o.m. bekeken vanuit de optiek van de rechten van kinderen (13), onderwijs (14), en de huidige en toekomstige situatie van kinderopvang in de EU (15). Ook heeft een symposium plaatsgevonden over de behoeften aan betere kinderopvang (16), wordt in het kader van het sociaal beleid aandacht besteed aan de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, die m.n. de meest kwetsbare kinderen treffen, en zijn er tal van onderzoeks- en projectevaluaties (17).

    3.   Algemene opmerkingen

    3.1   De Commissie heeft in haar mededeling van 2006 (18) kenbaar gemaakt dat de rechten van het kind bij de EU voorop staan en dat de lidstaten het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en de optionele protocollen alsmede de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling moeten respecteren. In maart 2006 heeft de Europese Raad de lidstaten opgeroepen „de nodige maatregelen te treffen om het aantal kinderen dat in armoede leeft snel aanzienlijk te verminderen, waarbij alle kinderen ongeacht hun sociale achtergrond gelijke kansen worden geboden (19). In de context van onderhavig advies betekent dit dus dat alle kinderen voorschools onderwijs moeten krijgen en gebruik moeten kunnen maken van (buitenschoolse) opvang. Deze voorzieningen moeten aansluiten op hun ontwikkelingsbehoeften en gezinsomstandigheden. Ook moeten kinderen ten minste tot de leeftijd van 14 jaar toegang hebben tot toegankelijke, flexibele en betaalbare onderwijs- en opvangvoorzieningen van hoge kwaliteit.

    3.2   Meer mogelijkheden op het vlak van kinderopvang betekenen dat ouders gemakkelijker werk, gezins- en privéleven op elkaar kunnen afstemmen. Dit geldt i.h.b. voor vrouwen, die bij gebrek aan goede kinderopvang al snel geneigd zijn hun werk op te geven of moeilijk een passende baan en praktische werktijden kunnen vinden, wat tot resultaat heeft dat zij zich niet ten volle kunnen ontplooien en hun gezin niet tegen armoede kunnen beschermen. Aangezien mensen minder kinderen krijgen omdat zij er niet in slagen werk en privéleven met elkaar te verenigen, houdt deze problematiek ook nauw verband met de demografische uitdagingen.

    3.3   Europa beschikt over uitgebreide wetgeving die discriminatie op grond van geslacht verbiedt. Toch is het zo dat vrouwen vaak minder gaan werken of langer verlof nemen om voor hun kinderen te zorgen, wat tot gevolg heeft dat zij minder gaan verdienen en een lager pensioen krijgen, en ondanks hun baan toch in armoede vervallen; dit probleem komt m.n. vaak voor bij eenoudergezinnen of kroostrijke gezinnen. Hoewel de keuze om minder te gaan werken persoonlijk is, kan zij wel mede zijn ingegeven door een gebrek aan degelijke kinderopvang.

    3.4   Ouders moeten kunnen kiezen wanneer zij hun ouderschapsverlof opnemen en moeten dat verlof eventueel kunnen combineren met kinderopvang. Daarbij moet echter steeds rekening worden gehouden met het nationale beleid, prioriteiten, de behoeften van het bedrijfsleven, sociale druk en de behoeften van het kind; veranderingen moeten concreet genoeg zijn om tot specifieke maatregelen te kunnen leiden.

    3.5   Over de hele EU zijn er meer dan 6 miljoen vrouwen in de leeftijdsgroep van 25 tot 49 jaar die verklaren dat zij vanwege hun verantwoordelijkheden tegenover hun gezin gedwongen zijn thuis te blijven of parttime te werken. Meer dan een kwart van deze groep wijt deze situatie aan het gebrek aan (betaalbare) kinderopvang (20).

    3.6   Toegang tot betaalbare en goede voorzieningen voor voorschools onderwijs en (buitenschoolse) opvang is cruciaal om kinderen de mogelijkheid te bieden hun tijd door te brengen in een gunstige omgeving die is aangepast aan hun ontwikkelingsbehoeften, maar ook om m.n. vrouwen de kans te geven te werken. Kinderopvang van goede kwaliteit is van invloed op de kwaliteit van het gezinsleven en op het leven en de toekomst van kinderen, ouders, gezinnen en gemeenschappen.

    3.7   Kinderopvang kan een stap zijn op weg naar de verwezenlijking van de Lissabonstrategie, de doelstellingen die in Barcelona en later werden vastgelegd en de doelstellingen inzake de demografische situatie, solidariteit tussen de generaties en een betere balans tussen werk en privéleven. Er moet opworden toegezien dat hierbij steeds het belang van het kind voor ogen wordt gehouden.

    3.8   De snel groeiende sector van diensten voor kinderen creëert steeds meer banen voor vrouwen én mannen (21); dit heeft ermee te maken dat de vereisten inzake onderwijs en opleiding strenger worden, het prestige van de banen in kwestie groter wordt en de lonen omhoog gaan.

    3.9   Tal van lidstaten hebben maatregelen genomen om werk, gezin en privéleven beter op elkaar af te stemmen. Deze weerspiegelen de verschillen tussen de behoeften van de nationale arbeidsmarkten en de in Europa vertegenwoordigde tradities en culturen. Het aanbieden van gediversifieerde en flexibele vormen van kinderopvang maakt samen met een ruime waaier aan andere regelingen op dit gebied deel uit van een bredere aanpak. Daartoe behoren ook programma's voor sociale integratie, flexibele werktijden, ouderschapsverlof en andere vormen van bijzonder verlof; al deze maatregelen zijn stuk voor stuk bedoeld om werk, gezin en privéleven beter op elkaar af te stemmen en de rechten van kinderen te doen naleven, en zullen uiteindelijk ook de sociale en economische ontwikkeling van de EU-landen ten goede komen.

    4.   Specifieke opmerkingen

    4.1   Kinderopvang in de EU is een snel groeiende en veranderende sector waar een aantal minimumnormen gelden. De behoeften van kinderen moeten worden bekeken in het licht van het belang van de eerste levensjaren en voorzieningen voor kinderen moeten worden beschouwd als een investering om kinderen voor te bereiden op school en hun slaagkansen in het onderwijs, in hun jonge jaren en in hun latere volwassen leven te vergroten. Dat is een relatief nieuwe visie, die het belang van het kind vooraan plaatst maar ook de belangen van de gemeenschap en de maatschappij niet vergeet (22).

    4.2   Het leeuwendeel van de overheidsuitgaven voor kinderopvang ging tot voor kort vaak naar de groep tussen drie jaar en de leerplichtige leeftijd, zodat deze kinderen werden klaargestoomd voor school. Toch is het belangrijk dat ook rechtstreeks wordt geïnvesteerd in jongere kinderen én in schoolgaande kinderen tot de leeftijd van veertien jaar. Daarbij denken we niet alleen aan betere dagopvang voor kinderen van werkende ouders, maar ook aan de organisatie van buitenschoolse opvang en educatieve en spelactiviteiten voor alle kinderen. De ervaring leert dat dergelijke initiatieven kinderen terdege voorbereiden op hun latere leven als volwassene, maar dat zij daaraan ook op een veilige manier veel plezier beleven.

    4.3   Socialisatie en de ontwikkeling van een waardensysteem zijn essentiële onderdelen van de opvoeding, die het kind worden bijgebracht in het gezin maar ook tijdens voorschools onderwijs en in de opvang. Voorts leveren ook niet-gouvernementele kinder- en jeugdorganisaties en jeugdcentra een bijdrage aan de opvoeding; zij organiseren activiteiten waardoor kinderen sterker in hun schoenen komen te staan en spelen een rol in levenslang leren. 70 % van al onze kennis en vaardigheden verwerven we via informele onderwijskanalen. Al die verschillende vormen van onderwijs verdienen dan ook de nodige steun en erkenning.

    4.4   In bijzondere gevallen – gehandicapte kinderen, migrantenkinderen, ouders die problemen hebben met hun mentale gezondheid, enz. – kunnen kinderen dankzij bepaalde opvangvoorzieningen toch in het gezin blijven en hoeven zij niet uit huis geplaatst te worden. De beschikbaarheid van verschillende vormen van kinderopvang is een cruciale schakel in de sociaal-economische ontwikkeling, vooral in gebieden met een ontwikkelingsachterstand en voor kansarme groepen en gezinnen die verder wel in gunstige omstandigheden leven. Kinderopvang kan een steun zijn voor kansarme gezinnen die met sociale, economische en gezondheidsproblemen kampen en draagt bij tot de sociale integratie van groepen aan de zelfkant van de samenleving.

    4.5   Overeenkomstig het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind (23) moet de Commissie in een parallelstudie de gevolgen van de voorgestelde maatregelen voor kinderen onderzoeken. Een kind heeft recht op goede voeding en er moet worden toegezien op zijn welzijn. Het welzijn van kinderen en de waarde van de kindertijd als levensfase is op zich al uiterst belangrijk, maar kinderen vormen ook de beroepsbevolking van de toekomst en een gebrek aan zorg en steun kan leiden tot slechte schoolprestaties en later tot een gebrekkige integratie in de maatschappij.

    4.6   Traditioneel zijn het vooral vrouwen die in de kinderopvang werken, maar er moet worden gestreefd naar gendergelijkheid en een betere man/vrouwverhouding door een groter percentage mannelijke verzorgers aan te nemen. Om de dienstverlening te verbeteren en de percentages mannelijke en vrouwelijke werknemers in de kinderopvang met elkaar in evenwicht te brengen, moet het niveau van de (beroeps-)opleidingen de hoogte in, moet er meer toezicht komen en moeten de lonen worden opgetrokken om zo het prestige van banen in deze sector te verbeteren.

    4.7   Volgens de doelstellingen van Barcelona moet in 2010 ten minste 33 % van de kinderen jonger dan 3 jaar en 90 % van de kinderen tussen 3 jaar en de leerplichtige leeftijd in de dagopvang terecht kunnen, maar over de verschillende vormen van kinderopvang wordt met geen woord gerept. Er moet dringend een Europees platform worden opgericht om de verschillende vormen van kinderopvang in kaart te brengen en aan de hand van criteria als kwaliteit, flexibiliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid te verbeteren. De vraag blijft: wat gebeurt er met de kinderen voor wie geen plaats is, hoewel zij opvang nodig hebben? Om de discussie ten gronde te kunnen voeren is het nodig onderzoek te verrichten en relevante gegevens te verzamelen.

    4.8   Er is helaas nauwelijks informatie beschikbaar over de kwaliteit van informele kinderopvang thuis. Daarbij wordt vaak een beroep gedaan op ongekwalificeerde krachten die niet officieel geregistreerd staan en niet onder de officiële controle-instanties vallen. Omdat de formele arbeidsstructuren niet op deze werknemers van toepassing zijn genieten zij geen behoorlijke bescherming op het werk. De lidstaten en lokale overheden moeten zich ertoe verplichten de kwaliteit van alle vormen van opvang te waarborgen. Ondeugdelijke informele opvangregelingen brengen ook de kinderen zelf in gevaar. Het is aan de sociale partners op te komen voor regels en transparantie, niet alleen met betrekking tot de professionele kinderopvang maar ook met betrekking tot elke vorm van informele en thuisopvang. Zo zouden zij moeten ijveren voor verplichte opleiding en controles. Belastingprikkels zouden kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van betere kinderopvangvoorzieningen. Gezien het hoge aantal vrouwen dat in de zorgsector werkt zou verbetering van de werkomstandigheden en de kwalificaties in deze sector ook bijdragen aan de algemene strategie van de EU op dit gebied (24).

    Brussel, 20 januari 2010.

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    M. SEPI


    (1)  In het kader van de strategie van de Commissie „Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind” van 4 juli 2006 (http://europa.eu/scadplus/leg/nl/lvb/r12555.htm)

    (2)  Tijdens de Europese Raad van Barcelona van maart 2002 is erkend dat kinderopvang van belang is voor groei en gelijke kansen en zijn de lidstaten opgeroepen hindernissen voor de arbeidsparticipatie van vrouwen uit de weg te ruimen en ernaar te streven, „rekening houdend met de vraag naar kinderopvangfaciliteiten en met inachtneming van hun nationale regelingen ter zake, voor 2010 te voorzien in kinderopvang voor ten minste 90 % van de kinderen tussen 3 jaar en de leerplichtige leeftijd en voor ten minste 33 % van de kinderen onder 3 jaar”.

    (3)  Kinderopvang in de EU in 2006, Eurostat/08/172; Bulgarije en Roemenië traden pas op 1 januari 2007 toe tot de EU; hun was niet gevraagd van te voren gegevens te verzamelen.

    (4)  Realisatie van de doelstellingen van Barcelona wat de opvangfaciliteiten voor kinderen onder de leerplichtige leeftijd betreft, COM(2008) 638, Brussel.

    (5)  Mededeling van de Commissie over De demografische toekomst van Europa: probleem of uitdaging? COM(2006) 571 final

    (6)  Bijlage II bij de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Brussel van 23-24 maart 2006 - http://ue.eu.int/ueDocs/cms_Data/docs/pressData/en/ec/89013.pdf

    (7)  Meer solidariteit tussen de generaties, COM(2007) 244 final, Brussel, 2007

    (8)  Medeling van de Commissie „Citizen's Summary – Better maternity leave provisions designed to promote reconciliation of family and working life” (ec.europa.eu/social/BlobServlet?docId=611&langId=en); Gemeenschappelijk standpunt van januari 2009 betreffende de herziening van Richtlijn 96/34/EG van de Raad van 3 juni 1996 betreffende de raamovereenkomst van het Sociaal Platform inzake ouderschapsverlof

    (9)  Commissie, Child Poverty and Well-Being in the EU – Current status and way forward, Luxemburg, Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen, 2008

    (10)  VN-Verdrag inzake de rechten van het kind

    (11)  Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind, COM(2006) 367 final, Brussel, 2006

    (12)  Starting Strong, OESO, 2001 / Childcare services in Europe, Foundation Findings, 2009 / Families and childcare services, Eurofound, 2009 / Early Childhood Education and Care key lessons from research and policy makers, NESSE, 2009 / The Provision of childcare services, Comparative review of 30 European countries, Commissie, 2009 / Child Poverty and well being in the EU, Commissie, 2008 / Changing Childhood in a Changing Europe, ESF, 2009 / Babies and Bosses, OESO, 2007 / Education Today, the OECD perspective, 2009 / Tackling Social and Cultural Inequalities through Early Childhood Education and Care in Europe, Eurydice, 2009 / Out of school care services for school aged children, Eurofound, 2007 / Employment developments in childcare services for school-aged children, Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden, 2006 / UNICEF Report Card 8, The Childcare Transition, Florence, 2008 / Early Matters, Brussel, 2008

    (13)  Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind, 2006

    (14)  Mededeling van de Commissie over Doelmatigheid en rechtvaardigheid in de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels COM(2006) 481 final

    (15)  Childcare services in the EU- what future?, Eurofound

    (16)  Symposium over voorschools onderwijs en opvang, Early matters, Brussel, oktober 2008

    (17)  Tackling social and cultural inequalities through early childhood education and care in Europe, Eurydice, 2009, Early Childhood education and care – key lessons for policy makers, NESSE, 2009.

    (18)  Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind, COM(2006) 367 final

    (19)  Zie punt 72 van de conclusies van het voorzitterschap van 23/24 maart 2006 (verwijzing in voetnoot 8 hierboven)

    (20)  Childcare Services in Europe, Foundation Findings, Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden, Dublin, 2009, blz.9, www.eurofound.europa.eu

    (21)  M.n. dankzij de eerder vermelde Strategie van Lissabon voor groei en werkgelegenheid

    (22)  P. Reid, D. White: Eurofound, Out of school care services for children living in disadvantaged areas, Luxemburg, Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen, 2007

    (23)  Verdrag inzake de rechten van het kind, aangenomen bij Resolutie 44/25 van de Algemene Vergadering van 20 november 1989 en op 2 september 1990 in werking getreden, overeenkomstig artikel 49. Zie: http://www2.ohchr.org/english/law/crc.htm

    (24)  EESC-advies, PB C 277 van 17.11.2009, blz. 102.


    Top