Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009AP0075

    Gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het ontwerp voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van enkele bepalingen van Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (10893/2009 – C7-0002/2009 – 2007/0238(CNS))

    PB C 285E van 21.10.2010, p. 118–121 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    21.10.2010   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    CE 285/118


    Dinsdag, 24 november 2009
    Gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde *

    P7_TA(2009)0075

    Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het ontwerp voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van enkele bepalingen van Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (10893/2009 – C7-0002/2009 – 2007/0238(CNS))

    2010/C 285 E/24

    (Raadplegingsprocedure – hernieuwde raadpleging)

    Het Europees Parlement,

    gezien het ontwerp van de Raad (10893/2009),

    gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2007)0677),

    gezien zijn standpunt van 8 juli 2008 (1),

    gelet op artikel 93 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad wederom is geraadpleegd (C7-0002/2009),

    gelet op de artikelen 55 en 59, lid 3, van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0055/2009),

    1.

    hecht zijn goedkeuring aan de ontwerptekst van de Raad, als geamendeerd door het Parlement;

    2.

    verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

    3.

    verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

    4.

    wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de ter raadpleging ingediende tekst of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

    5.

    verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

    ONTWERP VAN DE RAAD

    AMENDEMENT

    Amendement 1

    Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

    Overweging 8

    (8)

    Bulgarije en Roemenië zijn in het kader van hun toetreding gemachtigd om belastingvrijstelling te verlenen aan kleine ondernemingen en een btw-vrijstelling te blijven toepassen op het internationale personenvervoer. Ter wille van duidelijkheid en samenhang moeten deze vrijstellingen in de richtlijn zelf worden opgenomen.

    (8)

    Bulgarije en Roemenië zijn in het kader van hun toetreding gemachtigd om belastingvrijstelling te verlenen aan kleine ondernemingen en een btw-vrijstelling te blijven toepassen op het internationale personenvervoer. Om redenen van duidelijkheid en samenhang moeten die vrijstellingen in de richtlijn zelf worden opgenomen. De wettigheid en noodzaak van die vrijstellingen moeten tenminste elke twee jaar worden getoetst.

    Amendement 2

    Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

    Overweging 9

    (9)

    Wat het recht op aftrek betreft, luidt de basisregel dat dit recht pas ontstaat voor zover de goederen of diensten door een belastingplichtige worden gebruikt ten behoeve van zijn beroepsactiviteit . Deze regel moet worden verduidelijkt en aangescherpt wat betreft de levering van onroerend goed en de uitgaven in verband daarmee teneinde een gelijke behandeling van belastingplichtigen te garanderen wanneer onroerende goederen die aan de beroepsactiviteit van de belastingplichtige zijn toegerekend, niet uitsluitend voor daarmee verband houdende doelstellingen worden gebruikt.

    (9)

    Wat het recht op aftrek betreft, luidt de basisregel dat dit recht pas ontstaat voor zover de goederen of diensten door een belastingplichtige worden gebruikt ten behoeve van de door die belastingplichtige verrichte handelingen waarvoor recht op aftrek bestaat . Deze regel moet worden verduidelijkt en aangescherpt wat betreft de levering van onroerend goed teneinde een gelijke behandeling van belastingplichtigen te garanderen wanneer onroerende goederen die aan de beroepsactiviteit van de belastingplichtige zijn toegerekend, niet uitsluitend voor daarmee verband houdende doelstellingen worden gebruikt. Daarom moet de initiële uitoefening van het recht op aftrek worden beperkt tot gebruik dat resulteert in handelingen waarvoor recht op aftrek bestaat op het tijdstip dat de belasting verschuldigd wordt .

    Amendement 3

    Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

    Overweging 10

    (10)

    Hoewel de belangrijkste gevallen waarin de regel dient te worden verduidelijkt en aangescherpt, betrekking hebben op onroerende goederen en daarmee verband houdende uitgaven, gezien de waarde en de economische levensduur van deze goederen en het feit dat gemengd gebruik van dit soort goederen in de praktijk vaak voorkomt, is het niettemin dienstig de lidstaten overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel ertoe te machtigen deze regel ook toe te passen op roerende goederen van duurzame aard die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen .

    (10)

    Omdat de belangrijkste gevallen waarin de regel dient te worden verduidelijkt en aangescherpt, betrekking hebben op onroerende goederen en daarmee verband houdende uitgaven, gezien de waarde en de economische levensduur van deze goederen en het feit dat gemengd gebruik van dit soort goederen in de praktijk vaak voorkomt, moet het initiële recht van aftrek worden toegepast zowel op de onroerende goederen die aan een belastingplichtige worden geleverd als op de met die goederen samenhangende hoofddiensten die hem worden verleend en die ingevolge hun economische waarde op één lijn kunnen worden gesteld met de verwerving van onroerende goederen . Kleine herstel- of verbeteringswerkzaamheden, die weinig economische betekenis hebben, moeten daarentegen worden uitgesloten van het toepassingsgebied van deze regel.

    Amendement 4

    Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

    Overweging 11

    (11)

    Teneinde in het kader van de nieuwe regels een billijke aftrekregeling voor de belastingplichtigen te garanderen, dient in een correctiemechanisme te worden voorzien dat in overeenstemming is met de andere regels inzake herziening van de aftrek, zulks teneinde rekening te houden met veranderingen in de mate waarin de betrokken goederen voor bedrijfsdoeleinden en voor privédoeleinden worden gebruikt.

    (11)

    Teneinde in het kader van de nieuwe regels een billijke aftrekregeling voor de belastingplichtigen te garanderen, dient in een correctiemechanisme te worden voorzien dat in overeenstemming is met de regels inzake herziening van de aftrek, zulks teneinde rekening te houden met veranderingen in de mate waarin de betrokken goederen voor bedrijfsdoeleinden en voor privédoeleinden worden gebruikt gedurende een periode die overeenkomt met de bestaande herzieningstermijn voor onroerende investeringsgoederen .

    Amendement 5

    Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

    Artikel 1 – punt 12

    Richtlijn 2006/112/EG

    Artikel 168 bis – lid 1

    1.   Indien een onroerend goed deel uitmaakt van het vermogen van het bedrijf van een belastingplichtige en door de belastingplichtige zowel voor de activiteiten van het bedrijf als voor zijn privégebruik of voor het privégebruik van zijn personeel, of, meer in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt, is de BTW over de uitgaven in verband met dit onroerend goed slechts aftrekbaar, overeenkomstig de in de artikelen 167, 168, 169 en 173 vervatte beginselen, naar evenredigheid van het gebruik ervan voor de bedrijfsactiviteiten van de belastingplichtige.

    In afwijking van artikel 26 wordt met veranderingen in het in de eerste alinea bedoelde proportionele gebruik van een onroerend goed rekening gehouden overeenkomstig de in de artikelen 184 tot en met 192 neergelegde beginselen, als toegepast door de lidstaat in kwestie .

    1.   Indien een onroerend goed deel uitmaakt van het vermogen van het bedrijf van een belastingplichtige en door de belastingplichtige zowel voor de activiteiten van het bedrijf als voor zijn privégebruik of voor het privégebruik van zijn personeel, of, meer in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt, wordt de initiële uitoefening van het recht op aftrek, dat ontstaat op het tijdstip waarop de belasting verschuldigd wordt, beperkt naar rato van het werkelijke gebruik van dat goed voor handelingen waarvoor recht op aftrek bestaat .

    In afwijking van artikel 26 wordt met wijzigingen in het in de eerste alinea bedoelde gebruik van een onroerend goed rekening gehouden overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 187, 188, 190 en 192 met betrekking tot de correctie van de initiële uitoefening van het recht op aftrek .

    De in de tweede alinea bedoelde wijzigingen worden in aanmerking genomen in de door de lidstaten krachtens artikel 187, lid 1, vastgestelde periode voor onroerende investeringsgoederen .

    Amendement 6

    Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

    Artikel 1 – punt 12

    Richtlijn 2006/112/EG

    Artikel 168 bis – lid 2

    2.     De lidstaten kunnen lid 1 ook toepassen met betrekking tot de BTW op uitgaven in verband met andere door hen gespecificeerde goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen.

    Schrappen

    Amendement 7

    Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

    Artikel 1 bis (nieuw)

     

    Artikel 1 bis

    Beoordeling

    De Commissie beoordeelt in hoeverre er reden bestaat om de lidstaten ertoe te machtigen om het bepaalde in artikel 168a, lid 1 van Richtlijn 2006/112/EG en de algemene correctieregels in de artikelen 184 tot en met 192 van dezelfde richtlijn ook toe te passen op roerende goederen van duurzame aard die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen. Een eventueel wetgevingsvoorstel in deze zin moet tot doel hebben de geldende regels te harmoniseren teneinde factoren die de mededinging kunnen vervalsen zoveel mogelijk uit te bannen, teneinde de goede werking van de interne markt te verzekeren. Een dergelijk wetgevingsvoorstel moet vergezeld gaan van een onafhankelijke effectbeoordeling, die rekening houdt met de negatieve en de positieve aspecten.


    (1)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0319.


    Top