Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52008IP0059

    Een EU-strategie voor Centraal-Azië
    Resolutie van het Europees Parlement van 20 februari 2008 over een EU-strategie voor Centraal-Azië (2007/2102(INI))

    PB C 184E van 6.8.2009, p. 49–62 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    6.8.2009   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    CE 184/49


    Woensdag, 20 februari 2008
    Een EU-strategie voor Centraal-Azië

    P6_TA(2008)0059

    Resolutie van het Europees Parlement van 20 februari 2008 over een EU-strategie voor Centraal-Azië (2007/2102(INI))

    2009/C 184 E/08

    Het Europees Parlement,

    onder verwijzing naar zijn voorgaande resoluties over Centraal-Azië, in het bijzonder die van 26 oktober 2006 over Oezbekistan (1), van 16 maart 2006 over Kazachstan (2) en van 12 mei 2005 over de situatie in Kirgizstan en Centraal Azië (3),

    onder verwijzing naar de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten (PSO's) die zijn gesloten tussen de EU en Oezbekistan, Kirgizstan en Kazachstan, die alle sinds 1999 van kracht zijn, naar de Interim-overeenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken tussen de Europese Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds en de Republiek Tadzjikistan anderzijds (4), ondertekend op 11 oktober 2004, naar de PSO tussen de EU en Tadzjikistan, die nog niet is geratificeerd, en naar het voorstel van de Commissie voor een Interim-overeenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken tussen de EU en Turkmenistan,

    onder verwijzing naar de clausules over de mensenrechten in deze overeenkomsten,

    onder verwijzing naar de toezegging van de EU om de verwezenlijking van de VN-millenniumontwikkelingsdoelen (MDG's) te bevorderen en naar de Europese consensus over ontwikkeling (5),

    onder verwijzing naar de vaststelling door de Europese Raad op 21/22 juni 2007 van een EU-strategie voor een nieuwe partnerschap met Centraal-Azië,

    onder verwijzing naar het op 8 en 9 maart 2007 vastgestelde actieplan van de Europese Raad (2007-2013) voor een energiebeleid in Europa en naar de samenwerking op het gebied van energie tussen de EU, de kuststaten van de Zwarte Zee en de Kaspische zee en hun buurlanden,

    onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 september 2007 over: „Naar een gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid” (6),

    onder verwijzing naar het initiatief van Baku voor de ontwikkeling van de samenwerking op energie- en transportgebied tussen de EU en de landen van de Zwarte Zee en de Kaspische regio,

    onder verwijzing naar de memoranda van overeenstemming die zijn gesloten met Azerbeidzjan en Kazachstan in het kader van de ontwikkeling van een buitenlands beleid ten behoeve van de energiebelangen van Europa,

    onder verwijzing naar de relevante conclusies van de Raad, waaronder de conclusies over Oezbekistan van 23-24 mei, 13 juni, 18 juli en 3 oktober 2005, 13 november 2006 en 5 maart, 14-15 mei en 15-16 oktober 2007, en de conclusies over Centraal-Azië van 23-24 april 2007,

    onder verwijzing naar de sancties die door de EU in Verordening (EG) nr. 1859/2005 van de Raad van 14 november 2005 tot vaststelling van bepaalde beperkende maatregelen ten aanzien van Oezbekistan (7) zijn opgelegd aan Oezbekistan naar aanleiding van het bloedbad van Andizjan, die vervolgens zijn verlengd (8), en naar de gedeeltelijke opheffing en voorwaardelijke opschorting voor een periode van zes maanden van de visumsancties respectievelijk in mei en oktober 2007,

    onder verwijzing naar het Europese initiatief voor democratie en de mensenrechten dat in 2003 is gelanceerd, met als doel de bevordering van de mensenrechten en de ondersteuning van een strafrechtelijke hervorming, de democratie, verbetering van het openbaar bestuur, vrijheid van de media, de rechtsstaat, veiligheidsstructuren (politie/gewapende troepen) en conflictpreventie,

    onder verwijzing naar het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (Development Cooperation Instrument, DCI) (9)

    onder verwijzing naar de trojkabijeenkomst van ministers van Buitenlandse zaken met de landen van Centraal-Azië, gehouden in Berlijn op 30 juni 2007, in aanwezigheid van de Speciale Vertegenwoordiger van de EU, Pierre Morel, en de Portugese premier, José Sócrates,

    gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie internationale handel (A6-0503/2007),

    A.

    overwegende dat de vijf landen die samen Centraal-Azië worden genoemd (Kazachstan, Kirgizstan, Tadzjikistan, Turkmenistan en Oezbekistan) een geografische sleutelpositie innemen tussen Europa en Azië, en overwegende dat zij historisch en traditioneel een belangrijk ontmoetings- en knooppunt tussen de twee continenten zijn geweest,

    B.

    overwegende dat de EU de noodzaak beklemtoont van, en duidelijk belang heeft bij een verbetering van de stabiliteit en van het peil van de economische, democratische en menselijke ontwikkeling en de veiligheid in heel Centraal-Azië, en dat zij haar toezeggingen inzake de mainstreaming van de mensenrechten in alle overeenkomsten met derde landen en de bevordering van de democratie steeds moet nakomen via een coherent beleid en inzet van de voor deze doeleinden meest geschikte middelen; overwegende dat dit haar geloofwaardigheid zal waarborgen en uiteindelijk zal bijdragen tot een steeds doeltreffender rol voor de Unie ten aanzien van de regio en daarbuiten,

    C.

    overwegende dat de hele wereld belang heeft bij stabiliteit in Centraal Azië daar een ernstig en aanhoudend instabiele situatie in een van de vijf landen rampzalige gevolgen kan hebben voor de gehele regio, en ook voor de EU en haar lidstaten velerlei effecten kan hebben,

    D.

    beseffend dat afhankelijkheid van invoer vanuit onstabiele regio's en van instabiele leveranciers risico's met zich meebrengt en dat er betrouwbare, toegankelijke en levensvatbare energiekanalen moeten worden gecreëerd,

    E.

    overwegende dat de EU belang heeft bij veiligheid en stabiliteit en eerbiediging van de mensenrechten en de rechtstaat in de landen van Centraal-Azië, aangezien strategische, politieke en economische ontwikkelingen en de toenemende transregionale uitdagingen in Centraal-Azië ook een directe of indirecte impact hebben op de belangen van de Europese Unie; overwegende dat de landen van Centraal-Azië, met hun belangrijke energiebronnen en hun inspanningen voor diversificatie onder handelspartners en van aanvoerroutes, kunnen bijdragen aan het voldoen aan de behoefte van de Europese Unie aan zekerheid op het gebied van energie en energieleveranties,

    F.

    overwegende dat er enerzijds sterke redenen zijn voor samenwerking tussende landen van de regio, maar dat er anderzijds een sterke weerstand bestaat tegen dergelijke ideeën en inspanningen, niet in het minst van de kant van de regering van de centraal gelegen — en verreweg de meest bevolkingsrijke — staat Oezbekistan,

    G.

    overwegende dat isolationisme doorgaans voortkomt uit een angstvallig streven om de interne controle te handhaven — extreme voorbeelden hiervan zijn Turkmenistan en Oezbekistan — en dat dit streven een gegeven is bij regimes die niet geïnteresseerd zijn in de steun van het volk om hun macht op te baseren,

    H.

    overwegende dat de vijf Centraal-Aziatische republieken officiële ontwikkelingshulp (Official Development Assistance, ODA) ontvangende landen zijn, wat betekent dat de bijstand van de EU aan deze landen wordt beschouwd als ontwikkelingshulp,

    I.

    overwegende dat vanuit veiligheids- en andere belangen van de EU, alsmede op grond van haar waarden en steun voor de MDG's, de harde levensomstandigheden en het gebrek aan kansen voor veel mensen in deze deels door armoede getroffen streek, de bedreigingen voor de menselijke veiligheid, die ook verband houden met de veiligheidsproblemen in buurlanden zoals Afghanistan, en de risico's van destabilisering en conflicten, centraal moet staan in de politiek van de EU ten aanzien van Centraal Azië,

    J.

    overwegende dat de belangrijkste doelstelling van de ontwikkelingssamenwerking van de EU de uitroeiing van de armoede is in het kader van duurzame ontwikkeling, waarbij het ook gaat om de verwezenlijking van de MDG's,

    K.

    overwegende dat de EU-hulp aan de regio grotendeels wordt verleend in de vorm van technische bijstand via het TACIS-programma, en overwegende dat evaluaties van de doeltreffendheid van TACIS gemengde resultaten hebben laten zien,

    L.

    overwegende dat volgens artikel 25 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens het recht op gezondheid een mensenrecht is en dat universele toegang tot medische zorg van essentieel belang is voor de verwezenlijking van de MDG's; overwegende dat de omstandigheden inzake de volksgezondheid in alle Centraal-Aziatische republieken zijn verslechterd na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en dat de stelsels van de gezondheidszorg zich in een crisis bevinden; overwegende dat de mogelijke neveneffecten van epidemieën zoals HIV/AIDS en behandelingsresistente tuberculose een bedreiging vormen op lange termijn voor de EU; overwegende dat met de vogelgriepcrisis is bewezen dat dergelijke infectieziekten zich snel over Europa kunnen verspreiden; overwegende dat de sociale gevolgen van de crisis in de gezondheidszorg in de diverse landen hun algehele stabiliteit en ontwikkelingsvooruitzichten ondermijnen, en implicaties hebben voor de Europese veiligheid,

    M.

    overwegende dat energie en water de belangrijkste kwesties zijn voor de menselijke veiligheid en de betrekkingen tussen de landen in de regio, in het bijzonder met betrekking tot Kirgizstan, Tadzjikistan en Oezbekistan, en dat vermindering van de armoede van cruciaal belang blijft voor het terugdringen van de sociale instabiliteit,

    N.

    overwegende dat de EU er belang bij heeft meer olie en gas te importeren uit Centraal-Azië, bij voorkeur langs nieuwe transportroutes, en een duidelijk en transparant kader voor energieproductie en -transport te scheppen, en dat de relevante landen in deze context Kazachstan en Turkmenistan zijn,

    O.

    overwegende dat de Centraal-Aziatische landen in verschillende mate over olie-, gas- en mineraalvoorraden of over hydro-energiebronnen beschikken en de exploitatie van deze hulpbronnen de economische en sociale ontwikkeling een belangrijke steun in de rug zou geven; overwegende dat onder ongunstige voorwaarden negatieve neveneffecten zoals ernstige milieuverontreiniging, een verminderd concurrentievermogen van andere economische sectoren, een enorme kloof tussen arm en rijk, en grotere politieke en sociale spanningen kunnen ontstaan en zelfs zwaarder kunnen gaan wegen dan de positieve effecten (de zogenaamde „natural resources curse”),

    P.

    overwegende dat op 10 oktober 2007 vertegenwoordigers van Oekraïne, Polen, Azerbeidzjan en Georgië een bijeenkomst hebben gehouden in Litouwen om een nieuw olietransportnetwerk te bespreken, voor de aanvoer van ruwe olie uit de Kaspische zee via Baku en Odessa naar de Poolse haven Gdansk,

    Q.

    overwegende dat Rusland en China getracht hebben hun invloedssfeer in Centraal Azië uit te breiden via de instelling van de Sjanghai Vijf, die China, Rusland, Kirgizstan, Kazachstan en Tadzjikistan verenigde in een forum voor het beheer van grensoverschrijdende kwesties, en die in 2001 resulteerde in de Sjanghai Samenwerkingsorganisatie (SCO), die nu de grootste regionale organisatie in Centraal Azië is en ook Oezbekistan als volwaardig lid, en Pakistan, India, Iran en Mongolië als waarnemers omvat,

    R.

    overwegende dat een aantal verschillende landen van oudsher of meer recentelijk gevestigde belangen hebben in de regio; overwegende dat niet alle lidstaten beschikken over een ambassade in de regio; en overwegende dat er vaak sprake is van een gebrek aan coördinatie tussen de lidstaten met betrekking tot deze regio,

    S.

    overwegende dat met het vertrek van het personeel en materiaal van de Verenigde Staten van de luchtmachtbasis van Karshi-Khanebad (K2) in Oezbekistan op 21 november 2005 de militaire faciliteiten van de Verenigde Staten in Centraal Azië gereduceerd zijn tot één basis in Manas, bij de Kirgizische hoofdstad Bisjkek,

    T.

    overwegende dat de politieke, economische, sociale en andere omstandigheden zeer verschillen tussen, maar soms ook binnen de landen van Centraal-Azië, en dat het daarom van essentieel belang is dat de EU haar beleid afstemt op die verschillen,

    U.

    overwegende dat de landen van Centraal-Azië zeer jonge staten zijn, en dat hun staatkundige ontwikkeling en hun inspanningen om een politieke en economische overgang te maken hen in verschillende richtingen hebben gevoerd en ertoe hebben gebracht in verschillende mate afstand te nemen van het vroegere Sovjetsysteem; overwegende dat het van essentieel belang blijft om onderwerpen met betrekking tot het openbaar bestuur aan te pakken, in geval van enkele landen omwille van de stabiliteit en veiligheid, en in geval van alle landen omwille van hun politieke, sociale en economische ontwikkeling,

    V.

    overwegende dat de EU haar zorg ook richt op de noodzaak om de drugshandel vanuit en via Centraal-Azië te stoppen, op de bestrijding van de georganiseerde misdaad, waaronder mensenhandel, en op het voorkomen van een verdere groei van terrorisme; overwegende dat in sommige gevallen de bestrijding van het terrorisme wordt gebruikt als dekmantel voor repressieve acties tegen mensen die de regering bekritiseren, mensenrechtenactivisten, religieuze bewegingen en gewonezakenlieden; overwegende dat er redenen zijn om te geloven dat deze mensen ook het doelwit zijn in het kader van de veiligheidssamenwerking van Oezbekistan met zijn buurlanden; overwegende dat erkend is dat er een migratie van kinderarbeid gaande is die vraagt om nieuwe vormen van internationale en sociale partnerschappen waarbij alle belanghebbende partijen worden betrokken om dit probleem op een omvattende wijze op te lossen,

    W.

    overwegende dat de mensenrechtensituatie verschillend ligt in de diverse Centraal-Aziatische republieken en in het algemeen absoluut niet voldoet aan de normen van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), en overwegende dat Oezbekistan en Turkmenistan in het bijzonder de fundamentele rechten systematisch schenden en geen enkele vordering laten zien wat betreft democratische normen en pluralisme,

    X.

    overwegende dat de Centraal-Aziatische republieken nog steeds parlementaire of presidentiële verkiezingen moeten organiseren, die door het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten van de OVSE (ODHIR) als volledig vrij en eerlijk worden beoordeeld,

    Y.

    overwegende dat alle vijf landen van Centraal-Azië lidstaten van de OVSE zijn, en in dat kader uitgebreide verbintenissen zijn aangegaan met betrekking tot de fundamentele vrijheden, de democratie, eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat; overwegende dat de nakoming van deze verbintenissen van land tot land verschilt;

    Z.

    overwegende dat Kazachstan gunstig afsteekt bij de meeste andere landen in de regio; overwegende dat uit de meest recente parlementaire verkiezingen van 18 augustus 2007 blijkt dat ondanks enkele verbeteringen, ook dit land nog niet volledig zijn verbintenissen nakomt of voldoet aan de OVSE- en andere internationale normen voor democratische verkiezingen,

    AA.

    overwegende dat het maatschappelijk middenveld in de meeste Centraal-Aziatische landen met name actief is via een netwerk van plaatselijke NGO's en verenigingen, die moeten worden beschermd en gewaardeerd als de uitdrukking van de bereidheid van burgers om deel uit te maken van het democratiserings- en maatschappelijk proces in hun land,

    AB.

    overwegende dat de vorderingen op politiek, economisch en sociaal gebied in de regio effectief bereikt kunnen worden door de invoering van een werkelijk onafhankelijke rechtsspraak en een werkelijke bestrijding van de algemeen heersende corruptie,

    AC.

    overwegende dat een van de beginselen waarop de EU is gegrondvest, de bescherming van de mensenrechten en vrijheden betreft, waaronder de vrijheid van meningsuiting, en de bescherming van mensenrechtenactivisten,

    AD.

    overwegende dat voorbeelden van massale repressie, corruptie en uitbuiting, het feit dat de mensen de grondrechten wordt ontzegd en zij geen kansen krijgen om hun levenssituatie te verbeteren, alsook het ontbreken van erkende kanalen om grieven te uiten en deel te nemen aan politieke processen, het risico vergroten dat extremisme en terrorisme zullen toenemen;

    AE.

    overwegende dat de meeste Centraal-Aziatische landen gebukt gaan onder schendingen van de mensenrechten, het ontbreken van een adequaat rechtsapparaat,restricties die worden opgelegd aan oppositiepartijen en onafhankelijke burgerorganisaties, en het ontbreken van mediavrijheid is,

    AF.

    overwegende dat de EU sancties heeft opgelegd aan Oezbekistan na het bloedbad bij Andizjan in mei 2005, maar dat de Oezbeekse regering nog steeds een onafhankelijk internationaal onderzoek van de gebeurtenissen blokkeert en doorgaat met haar repressieve politiek, waaronder ook de vervolging van mensenrechtenactivisten; overwegende dat de Raad in oktober 2007 niettemin heeft besloten het visumverbod voor acht personen die direct verantwoordelijk waren voor het blinde gebruik van geweld in Andizjan op te schorten voor een periode van zes maanden; overwegende dat de Raad met deze opschorting de Oezbeekse autoriteiten tracht te stimuleren hun beleidskoers te wijzigen, en overwegende dat het verbod automatisch weer van kracht wordt in april/mei 2008 als er niet voldaan is aan een pakket voorwaarden die deel uitmaken van het besluit van de Raad,

    AG.

    overwegende dat de regio uitermate geïnteresseerd is in samenwerking met de EU op het gebied van wetenschap, gezondheidszorg en onderwijs, en overwegende dat dergelijke samenwerking kan bijdragen aan intensivering van de contacten met het maatschappelijk middenveld en de verspreiding van de Europese waarden inzake democratie, de rechtstaat en de mensenrechten,

    AH.

    overwegende dat Mongolië en Afghanistan in verschillende opzichten bepaaldel kenmerken delen met de vijf belangrijkste Centraal-Aziatische landen, maar geen speciale aandacht krijgen in de strategienota van de Raad, en zelf wel onder verschillende EU-instrumenten vallen,

    AI.

    overwegende dat door hun ligging vlakbij Afghanistan bepaalde landen waardevolle partners zijn geworden in de bestrijding van het terrorisme; overwegende dat de EU-lidstaten ook gebruik hebben gemaakt van luchthavens of het luchtruim in de regio; overwegende dat tegelijkertijd de inzet van de EU voor de bevordering van de mensenrechten in Centraal Azië in het algemeen en in bepaalde landen in het bijzonder teleurstellend zwak is geweest,

    AJ.

    overwegende dat Centraal Azië de doorvoerroute is voor 30 % van de Afghaanse heroïne, die grotendeels bestemd is voor de Russische markt, hetgeen leidt tot georganiseerde misdaad in verband met de drugshandel en tot corruptie, alsmede tot verslaving en daarmee verband houdende gezondheids- en sociale problemen, met belangrijke implicaties voor de stabiliteit van de regio,

    AK.

    overwegende dat Mongolië een gelijksoortige achtergrond heeft als de Centraal-Aziatische republieken, en historische, culturele en economische kenmerken heeft, alsmede een milieu- en energiebeleid die op consistente wijze in aanmerking moeten worden genomen in het kader van de EU-strategie voor Centraal-Azië,

    1.

    is verheugd over de grotere aandacht van de EU voor Centraal Azië, die duidelijk blijkt blijkt uit de goedkeuring van de strategie voor Centraal Azië; constateert niettemin dat projecten voor de vijf landen van de regio zeer traag van de grond komen;

    2.

    is ervan overtuigd dat enerzijds de waarden die de EU moet bevorderen altijd dezelfde blijven, maar dat anderzijds haar belangen, alsook de heersende omstandigheden en kansen in de vijf landen van de regio zeer uiteenlopen;

    3.

    dringt aan op duidelijk omlijnde doelstellingen en prioriteiten voor de betrekkingen van de EU met elk van de vijf landen, gebaseerd op een algemene analyse van de regio en de algemene reeks beleidsdoelstellingen van de EU die vervat zijn in de goedgekeurde EU-strategie;

    4.

    wijst erop hoe belangrijk het is dat de EU een eerlijke en duurzame economische ontwikkeling bevordert in de regio, en haar steun geeft aan plaatselijke initiatieven voor economische ontwikkeling, alsmede aan hervormingen van de regelgeving voor het bedrijfsleven en de uitbanning van de armoede in het kader van duurzame ontwikkeling; benadrukt met betrekking tot de uitdaging van de terrorismebestrijding dat versterking van de samenwerking inzake veiligheid weliswaar belangrijk is maar dat elke aanpak ter bestrijding van radicalisering en extremisme waarin veiligheidseisen niet in balans zijn met mensenrechten en goed bestuur tot mislukken gedoemd is; is verheugd over de intensivering van het politiek overleg met de Centraal-Aziatische landen; verzoekt de Raad en de Commissie voorts goed bestuur, de mensenrechten, democratie en onderwijs te bevorderen, en te overwegen banden aan te knopen met alle soorten religieuze gemeenschappen; dringt er bij de Raad en de Commissie op aan ervoor te zorgen dat mensenrechtenkwesties een zelfde gewicht krijgen als de voortvarende benadering van de EU van energie, veiligheid en handel;

    5.

    is ervan overtuigd dat bepaalde vraagstukken slechts effectief kunnen worden aangepakt via een aanpak per regio, met regionale oplossingen (bijvoorbeeld op het gebied van terrorismebestrijding, uitroeiing van de mensenhandel, bestrijding van de drugshandel, waterbeheer), waarvoor meer regionale samenwerking nodig is; dringt er daarom bij de EU-instellingen op aan waar nodig technische hulp te geven, in het bijzonder door knowhow te verspreiden en als bemiddelaar op te treden bij de bevordering van de dialoog tussen de Centraal-Aziatische landen; wijst er echter op dat de landen van Centraal Azië verschillende niveaus van ontwikkeling hebben en grote culturele, politieke en economische verschillen; is daarom verheugd dat de Commissie en de Raad streven naar een beleid dat specifiek is per land en per regio bij de planning van de toekomstige partnerschaps- en samenwerkingsbetrekkingen;

    6.

    dringt aan op een gedifferentieerd EU-beleid inzake de benadering van de landen van de regio, gebaseerd in het bijzonder op de mensenrechtensituatie in elk land, de mate waarin de regering van elk land de OVSE-verbintenissen nakomt, de ontwikkelingsbehoeften en de inzet van elke regering om het welzijn van de burgers te verbeteren, hun huidige en potentiële belang voor de EU als partner in de handel, in samenwerking op het gebied van energie en op andere terreinen, en de dialoog over internationale kwesties, alsmede het vooruitzicht op succes van EU-maatregelen, met inbegrip van verschillende vormen van ondersteuning;

    7.

    benadrukt het belang van grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder omdat daardoor gemeenschappelijke inspanningen om de mensenhandel en drugshandel te bestrijden efficiënter zullen zijn; dringt er daarom bij de EU-instellingen op aan waar nodig technische hulp te geven, in het bijzonder door knowhow te verspreiden en als bemiddelaar op te treden bij de bevordering van de dialoog tussen de Centraal-Aziatische landen;

    8.

    benadrukt de noodzaak van een samenhangend EU-beleid voor Centraal-Azië en wijst er dan ook op dat de Strategie voor Centraal-Azië samenhang dient te vertonen met de Europese consensus inzake ontwikkeling; onderstreept tevens dat alle hulp die wordt verleend op grond van het DCI moet voldoen aan de overkoepelende doelstellingen daarvan, te weten armoedebestrijding en de verwezenlijking van de MDG's;

    9.

    merkt op dat armoedebestrijding in de bijlage van de Strategie wordt omschreven als de voornaamste prioriteit van de bilaterale hulp van de Europese Gemeenschap voor de periode 2007-2013; roept de Commissie op het Parlement regelmatig gedetailleerde informatie te verstrekken over de manier waarop de bilaterale en regionale hulp verband houdt met de afzonderlijke MDG's en over de geplande begroting voor de sectoren gezondheidszorg en basisonderwijs;

    10.

    benadrukt dat hervormingen van sociale sectoren, de volksgezondheid, de voedselzekerheid, de bestrijding van corruptie en de nadruk op duurzame en eerlijke economische ontwikkeling cruciaal zijn voor het verzekeren van de stabiliteit, veiligheid en welvaart op de lange termijn in de Centraal-Aziatische landen; is derhalve van mening dat het onderzoek naar de behoeften op nationaal en regionaal niveau de EU een uitgelezen kans biedt om aan zichtbaarheid en geloofwaardigheid te winnen in een open dialoog met alle betrokkenen, met inbegrip van het maatschappelijke middenveld, de parlementen en de plaatselijke bestuursinstanties;

    11.

    meent dat aansluiting bij de Wereldhandelsorganisatie (WTO) een belangrijke mijlpaal is voor de economische stabiliteit van de regio, maar dat dit doel alleen kan worden bereikt door inachtneming van de internationale normen voor buitenlandse investeringen en het bestaan van een onafhankelijk rechtsapparaat;

    12.

    verzoekt de Commissie en de Raad alle passende maatregelen te nemen ten einde een verdergaande integratie van Centraal-Azië in het internationale systeem voor handel en economie aan te moedigen, met name door middel van toetreding tot de WTO van de vier landen in de regio die nog geen lid zijn;

    13.

    acht een grondige hervorming van het bank- en verzekeringswezen, de ontwikkeling van een efficiënt systeem voor microkredieten, een betere regelgeving van en toezicht op de bankactiviteiten, privatisering van staatsbanken en invoering van nationale financiële markten die werkelijk concurrerend zijn en open staan voor buitenlandse banken, essentiële voorwaarden voor de economische ontwikkeling van de landen van de regio;

    14.

    dringt er bij de Raad op aan de Europese Investeringsbank (EIB) toestemming te verlenen om de kredietfaciliteiten in Centraal-Azië uit te breiden, in samenwerking met de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) die in deze regio reeds actief is;

    15.

    dringt er bij de Commissie op aan op coherente wijze alle haar ter beschikking staande beschikbare instrumenten in te zetten, van politiek overleg en communautaire beleidsmaatregelen (in het bijzonder met betrekking tot de handel, ontwikkeling, concurrentie, onderzoek en milieu) tot subsidies en leningen, waaronder ook leningen van de EIB, de EBRD en andere internationale financiële instellingen, met het oog op versnelde uitvoering van deze projecten;

    16.

    moedigt de landen in de regio aan de directe buitenlandse investeringen beter te beschermen;

    17.

    verzoekt de Commissie en de Raad alle mogelijke maatregelen te nemen om het gebruik van het Stelsel van Algemene Preferenties door de landen van Centraal-Azië te bevorderen en om de ontwikkeling van de intraregionale handel te ondersteunen;

    18.

    verzoekt de Commissie en de Raad de landen in de regio gespecialiseerde technische ondersteuning op economisch en administratief gebied te bieden, om de lokale overheidsstructuren te versterken, een efficiëntere en meer gevarieerde economische infrastructuur op te bouwen en de afzet van lokale producten op buitenlandse markten, met name in de Europese Unie, te verbeteren;

    19.

    meent dat de strategie onvoldoende ambitieus is met betrekking tot de bilaterale samenwerking op het gebied van de mensenrechten, de rechtsstaat, goed bestuur en democratisering;

    20.

    meent dat de EU bij de beoordeling van de mensenrechtensituatie bijzondere aandacht moet besteden aan het al of niet bestaan van een geloofwaardige inzet van de kant van de betrokken regering om die situatie te verbeteren — met speciale aandachtvoor aantoonbare verbeteringen, het klimaat voor mensenrechtenactivisten en de mate van samenwerking met speciale VN-rapporteurs en VN-procedures, alsmede met andere relevante internationale instanties;

    21.

    verzoekt in verband hiermee de Raad en de Commissie een consistent en verenigd front te blijven vormen inzake mensenrechtenkwesties teneinde democratie, behoorlijk bestuur, de rechtstaat en mensenrechten integraal onderdeel van de strategie voor Centraal-Azië te maken, en op deze gebieden duidelijke standaarden, indicatoren en streefdoelen te formuleren, in overleg met de Centraal-Aziatische partnerlanden, zoals eerder gedaan is op andere terreinen; verzoekt de Raad en de Commissie speciale aandacht te besteden aan de vrijlating van politieke gevangenen en de onafhankelijkheid van de media;

    22.

    veroordeelt de vervolging van mensenrechtenactivisten in Oezbekistan en Turkmenistan; dringt er bij de Raad en de Commissie op aan alles te doen om hun activiteiten en fysieke integriteit te beschermen, en roept de betreffende regeringen op onmiddellijk alle mensenrechtenactivisten die gevangen zitten of gedwongen worden vastgehouden in psychiatrische inrichtingen om politieke redenen, vrij te laten;

    23.

    benadrukt dat de contacten van de EU met veiligheidsstructuren of steun van de EU voor veiligheidssamenwerking met zeer repressieve staten zover mogelijk gereduceerd moeten worden en dat dergelijke contacten altijd op transparante wijze moeten worden gevoerd;

    24.

    verzoekt de Commissie en de lidstaten speciale assistentie te bieden bij de hervorming en verbetering van de rechtspraak in de regio om ervoor te zorgen dat de rechterlijke macht onafhankelijker en efficiënter kan functioneren, ook in de bestrijding van corruptie;

    25.

    verzoekt de Raad en de Commissie nauw samen te werken met de Centraal-Aziatische landen bij de uitvoering van onderwijshervormingen en deze landen aan te sporen de burger- en sociale rechten los te koppelen van onroerendgoedbezit door hervorming van het woonregistratiesysteem (waarin een persoon een woningregistratiestempel in zijn/haar paspoort krijgt als hij/zij zich als burger laat registreren);

    26.

    is van mening dat de ontwikkeling en ondersteuning van een echt maatschappelijk middenveld een absolute voorwaarde voor vooruitgang is; betreurt de moeilijke situatie van de NGO's in sommige Centraal-Aziatische landen die constant door regeringen gehinderd worden in hun activiteiten; benadrukt dat de EU het maatschappelijk middenveld moet blijven steunen, zowel door financiële steun te bieden als door meer zichtbaarheid te garanderen (door fora en raadpleging), hetgeen bijdraagt aan de opbouw van een participatie democratie; is van mening dat de EU het maatschappelijk middenveld moet beschouwen als partners bij de ontwikkeling van duurzame samenlevingen, maatschappelijke stabiliteit en bevordering van de waarden en normen van de EU;

    27.

    merkt op dat het EU-beleid met betrekking tot Centraal-Azië dient te zijn gebaseerd op uitvoerige discussies en uitwisselingen met alle betrokken partijen; roept de EU daarom op een open politieke dialoog aan te gaan waarbij de parlementen, het maatschappelijk middenveld en de plaatselijke overheden worden betrokken bij de tenuitvoerlegging en follow-up van de Strategie en de programma's;

    28.

    vestigt de aandacht op het wijdverspreide misbruik van vrouwen in een aantal regio's in Centraal Azië (bijvoorbeeld gedwongen huwelijken, vrouwenhandel voor seksuele uitbuiting, verkrachting) en dringt er bij de regeringen van de landen van Centraal Azië op aan de bestaande wetten uit te voeren om de rechten van de vrouw te beschermen, en bij de Commissie om adequate maatregelen op te nemen in ondersteuningsprogramma's;

    29.

    roept de Centraal-Aziatische regeringen op de bestaande wetten inzake de rechten van de vrouw aan te scherpen en de uitvoering hiervan te verbeteren; dringt er bij de Commissie met klem op aan projecten op het gebied van mensenrechten en democratie te blijven steunen, met name projecten die betrekking hebben op de specifieke rol van de vrouw; dringt er bij de EU op aan de volledige tenuitvoerlegging van het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen te steunen en dit te gebruiken als criterium bij de intensivering van de samenwerking; onderstreept dat de situatie van de vrouw in vele delen van Centraal-Azië verslechtert als gevolg van de ongelijke toegang tot onderwijs, gezondheidszorg en werk, en benadrukt dat het derde MDG, namelijk bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen en versterking van de maatschappelijke weerbaarheid van vrouwen, als prioriteit moet worden opgenomen in aanverwante activiteiten van de EU;

    30.

    verwelkomt de steun voor de tenuitvoerlegging van de normen en conventies voor behoorlijk werk van de Internationale Arbeidsorganisatie en benadrukt dat deze normen een integrale rol moeten spelen bij economische samenwerking, investeringen en handelsbetrekkingen; merkt op dat kinderarbeid nog steeds een reden voor ernstige bezorgdheid is, vooral in Tadzjikistan en Oezbekistan, en benadrukt de noodzaak van steun voor de tenuitvoerlegging van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind;

    31.

    vestigt de aandacht op het wijdverspreide gebruik van kinderarbeid in verschillende Centraal-Aziatische landen, vooral bij de katoenoogst, de tabaksteelt, het werk in de kolenmijnen en ambachtelijke sectoren, en roept de respectieve regeringen op bestaande maatregelen ter bestrijding hiervan beter uit te voeren, een consistent nationaal beleid inzake kinderarbeid uit te stippelen en hun volledige steun te geven aan en deel te nemen in projecten voor de uitbanning van kinderarbeid van internationale organisaties en NGO's; verzoekt de Commissie dringend een speciaal programma op dit gebied op te zetten in het kader van het DCI;

    32.

    dringt er bij de Commissie op aan actieve samenwerking inzake migratie te ontwikkelen die leidt naar een werkelijk participerend overleg, waarin de onderliggende oorzaken van migratie, aan de orde worden gesteld, via specifieke plaatselijke programma's voor economische ontwikkeling die bijvoorbeeld het gebrek aan economische perspectieven op het platteland aanpakken, om de effecten hiervan af te zwakken, zoals de groeiende armoede in de steden;

    33.

    dringt er bij de Raad en de Commissie op aan volledig gebruik te maken van hun ervaringen en beste praktijken bij de bevordering van de bescherming van de mensenrechten voor migranten, in het bijzonder voor asielzoekers en vluchtelingen; veroordeelt de uitzetting van asielzoekers, en in het bijzonder Oezbeekse vluchtelingen, door de regeringen van Centraal-Aziatische landen, en verzoekt de Raad en de Commissie in samenwerking met het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen (UNHCR) politieke vluchtelingen te beschermen en te steunen;

    34.

    vestigt de aandacht op het feit dat een groot aantal Oejgoeren op verzoek van China uit Centraal-Azië zijn uitgeleverd aan China, waaruit de toenemende druk van China op de regeringen in de regio blijkt, en merkt op dat vluchtelingen een grote kans lopen op ernstige schending van de mensenrechten;

    35.

    is van mening dat met het oog op de sterke toename in de regio van infectieziekten zoals HIV, de medische zorg en de hervorming van de openbare volksgezondheidszorg een sleutelprioriteit moet zijn voor de donorgemeenschap, waaronder ook de Commissie;

    36.

    is sterk voorstander van EU-steun voor onderwijs en opleiding, met meer mogelijkheden voor Centraal-Aziatische studenten om in de EU te studeren en uitwisselingen met studenten van universiteiten in de EU;

    37.

    wijst op de geopolitieke situatie van Centraal Azië en de groeiende belangstelling voor de regio van andere economische en politieke machten, zoals Rusland, de Verenigde Staten, China en Turkije; acht nauwe samenwerking met die landen met betrekking tot Centraal Azië daarom van groot belang, en wel op die terreinen waarop er gemeenschappelijke belangen zijn en geen knelpunten wat betreft de mensenrechten; dringt er bij de Raad en de Commissie op aan wegen te vinden om de coördinatie van afzonderlijke acties en beleidsmaatregelen van de EU-lidstaten in de regio, alsmede tussen de EU en andere betrokken landen, te verbeteren; benadrukt in dit verband de sleutelrol van Turkije als een kandidaat-lidstaat van de EU in Centraal Azië en verzoekt de Raad en de Commissie maximaal profijt te trekken uit de historische, economische en culturele betrekkingen van Turkije met bepaalde landen van de regio, door deze kandidaat-lidstaat volledig te betrekken bij de ontwikkeling en de uitvoering van de strategie;

    38.

    benadrukt het belang van verdere ontwikkeling van interregionale samenwerking, in het bijzonder met de landen van de Zwarte-Zeeregio;

    39.

    betreurt het feit dat in de strategie van de Raad voor Centraal Azië Mongolië niet wordt genoemd als een van de landen die tezamen worden aangeduid als Centraal Azië (Kazachstan, Kirgizstan, Tadzjikistan, Turkmenistan en Oezbekistan), met name gezien de grote vorderingen die Mongolië heeft geboekt met de invoering van een staat die gebaseerd is op democratie, de mensenrechten en de rechtstaat in de regio; dringt er bij de Raad en de Commissie op aan een oplossing op EU-niveau te zoeken en een verklaring over de ontwikkeling in Mongolië voor te bereiden;

    40.

    verzoekt de Raad en de Commissie dringend ervoor te zorgen dat alle sectoren van de samenleving in elk land betrokken worden bij het politiek overleg en het partnerschap met de EU, en een bredere scala van actoren bij haar beleid te betrekken, met name parlementen en het maatschappelijk middenveld;

    41.

    is verheugd over de benoeming van een speciale EU-vertegenwoordiger voor Centraal-Azië, de heer Pierre Morel, en verzoekt de Raad zijn mandaat te versterken en zijn rol beter te definiëren, onder meer door hierin zijn bijdrage op te nemen aan een betere coördinatie van het beleid van de lidstaten in de regio;

    42.

    dringt er bij de Commissie op aan onmiddellijk volwaardige delegaties op te zetten in alle landen van Centraal Azië waar de omstandigheden dat toelaten, aangezien een volledige aanwezigheid ter plaatse een voorwaarde is voor effectieve acties van de EU; neemt kennis van de plannen om in 2008 een volwaardige delegatie in Bisjkek en Dushanbe op te zetten, waardoor de zichtbaarheid van de EU in Kirgizstan en Tadzjikistan aanzienlijk zal worden vergoot en de samenwerking zou moeten worden versterkt;

    43.

    juicht het besluit van de Raad toe om de vooruitgang die is geboekt met de uitvoering van de strategie in juni 2008 en daarna tenminste om de twee jaar te evalueren; is van mening dat deze evaluatie de gelegenheid zal zijn om de strategie voor Centraal Azië nauwer te koppelen aan het Europees nabuurschapsbeleid;

    Kazachstan

    44.

    merkt op dat Kazachstan een centrale bondgenoot en strategische partner is in de bestrijding van het internationale terrorisme, de drugshandel en het religieus extremisme; onderkent de traditie van Kazachstan van een raciale en religieuze harmonie in een land dat onderdak biedt aan meer dan 100 verschillende etnische groepen en 45 verschillende religies; dringt er bij de Raad en de Commissie op aan voorrang te geven aan steun voor de regering van Kazachstan alsmede aan het maatschappelijk middenveld van dat land, met het oog op de consolidering van de rechtsstaat en de verdere bevordering van democratische verkiezingen in de toekomst;

    45.

    wijst op het belang van Kazachstan voor de handel in energie van de EU, als haar belangrijkste handelspartner in Centraal Azië; wijst op de ondertekening van een memorandum van overeenstemming, gericht op de bevordering van samenwerking met de EU met het oog op de ontwikkeling van een zekere energievoorziening en industriële samenwerking; wijst in verband met het feit dat Kazachstan de derde grootste uraniumreserve ter wereld bezit, erop dat het memorandum is aangevuld met een akkoord over samenwerking op energiegebied en een verklaring over het vreedzaam gebruik van kernenergie door Euratom en de regering van de Republiek Kazachstan;

    46.

    is ingenomen met het belang dat Kazachstan stelt in een nauwere samenwerking met de Europese Unie en erkent het belang over en weer van hechtere politieke en economische betrekkingen tussen de EU en Kazachstan; is van mening dat de EU haar beleid van positief engagement ten aanzien van Kazachstan moet voortzetten, maar benadrukt dat de ontwikkelingen van deze betrekkingen tussen de EU en Kazachstan niet losgekoppeld kunnen worden van de inspanningen van Kazachstan om zijn internationale en OVSE-verplichtingen op het gebied van de mensenrechten, fundamentele vrijheden en democratie na te komen;

    47.

    wijst erop dat de jongste parlementaire verkiezingen, op 18 augustus 2007, ondanks een aantal verbeteringen niet voldeden aan de OVSE- en andere internationale normen; uit zijn bezorgdheid over het feit dat alle zetels in het parlement zijn ingenomen door de regerende partij die aanhanger is van de president, hetgeen kan leiden tot monopolisering van de macht door President Nursultan Nazabayev en zijn aanhangers; roept de regering van Kazachstan op alle buitensporige beperkingen van de registratie van nieuwe politieke partijen, zoals het onrealistische aantal leden (50 000) dat vereist is voor de vorming van een nieuwe partij, af te schaffen;

    48.

    steunt het besluit om Kazachstan het voorzitterschap van de OVSE in 2010 op zich te laten nemen, hetgeen mogelijk is gemaakt door de beloften van Kazachstan om het huidige mandaat van het ODIHR te verdedigen en het politieke stelsel in Kazachstan te democratiseren en te liberaliseren; wijst wat dit laatste punt betreft op de beloften om de registratievereisten voor zowel de politieke partijen als de media te versoepelen en de kieswet te wijzigen, hetgeen in 2008 zijn beslag dient te krijgen, alsook op de beloften om de mediawet overeenkomstig de aanbevelingen van de OVSE te wijzigen en de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor laster te beperken; is verheugd over de nauwe koppeling die Kazachstan zelf legt tussen deze kwesties en zijn toekomstig voorzitterschap van de OVSE en ziet uit naar de tijdige en overtuigende omzetting van de hervormingsbeloften in concrete maatregelen; moedigt Kazachstan ten zeerste aan om van deze gelegenheid gebruik te maken en een beslissende stap te zetten op weg naar een volledig democratisch stelsel en zich daarmee voor te bereiden op een waarlijk succesvol voorzitterschap van de OVSE;

    49.

    dringt er bij de regering op aan doortastender te zijn met de invoering van een democratisch institutioneel systeem en herinnert aan de constante vorderingen die sinds de onafhankelijkheidsverklaring in 1991 zijn gemaakt;

    50.

    wijst op het ontbreken van enige persvrijheid en drukt zijn bezorgdheid uit over de controle van de president over de belangrijkste media en de vervolging van journalisten die tegenstander zijn van het regime; uit voorts zijn bezorgdheid over het nieuwe wetsontwerp inzake de media, die journalisten aansprakelijk stelt voor verspreiding van belastende informatie en die de criminalisering van laster en belediging van de waardigheid van anderen aanscherpt, en op grond waarvan een proces kan worden aangespannen tegen elke journalist die informatie publiceert over het privé-leven van een openbaar figuur; merkt op dat de bestaande wetten voldoende bescherming bieden tegen onethische journalistiek;

    51.

    is verheugd over de ondertekening door Kazachstan van het facultatieve protocol bij het VN-Verdrag tegen tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, en dringt aan op snelle ratificatie en implementatie;

    Kirgizische Republiek

    52.

    meent dat alles in het werk moet worden gesteld om de kwetsbare democratische instellingen in Kirgizstan te consolideren en te steunen; gelooft dat dit land het potentieel heeft om een voorbeeld te worden voor alle andere Centraal-Aziatische landen op het gebied van democratie, mensenrechten en de rechtsstaat; verzoekt de Raad en de Commissie dit land meer steun te verlenen om te helpen ervoor te zorgen dat het de beloofde hervormingen in gang zet en tot een goed einde kan brengen;

    53.

    steunt krachtig de vooruitgang die Kirgizstan heeft geboekt op het gebied van de pers- en mediavrijheid, alsook de inspanningen van politici en burgerorganisaties om constitutionele hervormingen in gang te zetten; roept de Kirgizische regering op de veiligheid van journalisten te waarborgen en de beloofde media- en anti-corruptiehervormingen te voltooienen verder te decentraliseren op politiek en begrotingsgebied;

    54.

    geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de mogelijkheid dat het nieuwe ontwerp voor een grondwet, waarover een referendum is gehouden op 21 oktober 2007, een significante verschuiving brengt in het machtsevenwicht; drukt zijn bezorgdheid uit over het feit dat de Kirgizische autoriteiten geen breed maatschappelijke discussie met alle groeperingen van de Kirgizische samenleving zijn aangegaan over deze gevoelige kwestie; dringt er bij de Kirgizische autoriteiten op aan de scheiding en het evenwicht der machten te behouden;

    55.

    betreurt dat de vervroegde parlementsverkiezingen van 16 december 2007 niet voldeden aan een aantal normen van de OVSE; onderstreept dat de verkiezingen volgens de OVSE over het geheel genomen een gemiste kans betekenden en een stap terug in vergelijking met de verkiezingen van 2005 en niet beantwoordden aan de verwachtingen van het publiek wat betreft de verdere consolidatie van het verkiezingsproces; geeft met name uiting aan zijn bezorgdheid over het dubbele drempelmechanisme waardoor de sterkste oppositiepartij niet in het nieuwe parlement is vertegenwoordigd en de partij van president Bakiyev een overweldigende meerderheid behaalde; verzoekt de Kirgizische autoriteiten in dit verband de nodige maatregelen te nemen om het volledige politieke pluralisme te herstellen; betreurt het harde optreden van en de arrestatie door de politie van NGO- en mensenrechtenactivisten die op vreedzame wijze protesteerden tegen de tekortkomingen van het verkiezingsproces;

    Tadzjikistan

    56.

    heeft indertijd de positieve ontwikkeling toegejuicht van een meerpartijensysteem voor deling van de macht in Tadzjikistan na de burgeroorlog die in 1997 werd beëindigd, maar merkt op dat het land sindsdien in een toestand van wankele stabiliteit leeft, met een president die weliswaar ogenschijnlijk de werkelijke steun van het volk geniet maar toch systematisch alle oppositie heeft onderdrukt en de gedrukte media en televisie onder strikte controle heeft gehouden; betreurt de afwezigheid van een echte burgerorganisaties in het land, waardoor de toekomstige democratische ontwikkelingen worden ondermijnd, en benadrukt dat er verdere significante hervormingen en naleving van de mensenrechten nodig zijn; dringt erop aan dat alle nodige maatregelen worden genomen ter naleving van het international Verdrag tegen foltering, in het bijzonder door functionarissen die verantwoordelijk zijn voor onterende of onmenselijke behandeling voor het gerecht te brengen; dringt eveneens aan op de afschaffing van de doodstraf;

    57.

    uit zijn bezorgdheid over het nieuwe voorstel voor een godsdienstwet die, na goedkeuring, beperkende bepalingen zal bevatten inzake de wettelijke status van religieuze gemeenschappen, in het bijzonder met betrekking tot het verkrijgen van de wettelijke status van niet-moslim gemeenschappen; merkt op dat verschillende bepalingen in deze wet in strijd zijn met de grondwet van Tadzjikistan en internationale rechtsnormen die Tadzjikistan heeft getekend; is ook bezorgd dat moskeeleiders zich moeten onderwerpen aan religieuze testen in Tadzjikistan en roept de regering van Tadzjikistan op de geloofsovertuigingen en het bestaan van religieuze minderheden te respecteren;

    58.

    merkt op dat Tadzjikistan, dat geen natuurlijke hulpbronnen zoals olie en gas heeft, een van de 20 armste landen ter wereld is, en dat er zeer ernstige zorg bestaat over de uitbuiting van vrouwen en kinderen, in dit land en in Oezbekistan, in wat in feite een monoteelt van katoen is;

    59.

    spoort die lidstaten die nog de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst (PSO) met Tadzjikistan moeten ratificeren, dit zo snel mogelijk te doen, daar onnodig uitstel een ontmoedigend en negatief signaal voor Tadzjikistan kunnen zijn; beoogt zelf in de nabije toekomst zijn goedkeuring aan de PSO te geven;

    60.

    vestigt de aandacht op de aanwezigheid van niet-ontplofte clusterbommen in Tadzjikistan, dringt erop aan dat de kredieten om deze onschadelijk te maken worden verhoogd en benadrukt dat er een internationaal verdrag op het verbod van clusterbommen moet komen; vestigt eveneens de aandacht op de aanwezigheid van mijnenvelden aan de grenzen met Afghanistan en Oezbekistan; dringt bij de Oezbeekse autoriteiten aan op volledige samenwerking bij het opsporen van deze mijnenvelden en verzoekt de Commissie om steun voor de nodige mijnopruimingsprogramma's;

    61.

    spoort de EU aan, gezien de rol van Tadzjikistan als doorvoerland voor drugs uit het aangrenzende Afghanistan, haar daaraan gerelateerde ondersteuning voor maatregelen om deze activiteiten in Tadzjikistan te bestrijden verder te versterken; zonder afbreuk te doen aan de grensoverschrijdende handel die van vitaal belang is voor de economische ontwikkeling van de grensregio's;

    Turkmenistan

    62.

    ziet het streven van de nieuwe president, de heer Gurbangyuly Berdymukhammedov, om grote hervormingen van het onderwijssysteem door te voeren, als een positief, zij nog steeds zeer beperkt, signaal van verandering; meent dat de EU terecht gehoor geeft aan de ontvankelijkheid van Turkmenistan voor samenwerking op dit gebied;

    63.

    is verheugd over het besluit van President Berdymukhammedov amnestie te verlenen aan 11 politieke gevangenen, die tot een lange gevangenisstraf waren veroordeeld vanwege de oppositie die zij voerden tegen het beleid van wijlen President Saparmurat Niyazov; moedigt verdere stappen aan die leiden tot de vrijlating van alle politieke gevangenen in het land;

    64.

    benadrukt echter dat Turkmenistan vorderingen moet boeken op een aantal essentiële punten om de voorwaarden te scheppen waaronder de EU verder kan gaan met de Interim-overeenkomst, onder andere door het Internationale Comité van het Rode Kruis vrij en onbelemmerd toegang te bieden, alle politieke gevangenen en gewetensbezwaarde gevangenen vrij te laten, alle reisbelemmeringen van overheidswege op te heffen, en alle NGO's en mensenrechtenorganen ongehinderd hun werk te laten doen in het land;

    65.

    vestigt de aandacht op de dringende noodzaak om de grimmige mensenrechtensituatie te verbeteren, met name gezien de ernstige positie waarin kleine, niet-geregistreerde religieuze gemeenschappen en hun leiders alsook andere minderheden verkeren, en dringt erop aan dat elke toekomstige ontwikkeling van de betrekkingen tussen de EU en Turkmenistan, waaronder ook de eventuele sluiting van de Interim-overeenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken, en later een volledige PSO nauw gekoppeld moet zijn aan duidelijke bewijzen dat er een aanmerkelijke vooruitgang op dit terrein gaande is, en concrete tekenen dat dit proces zal doorgaan;

    66.

    geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over de recente uitbraak in Turkmenistan van een epidemie van een griepachtige ziekte, die hoogstwaarschijnlijk verband houdt met de katoenteelt en -oogst; roept de Commissie op binnen het kader van de ontwikkelingshulp hulp te bieden aan het Turkmeense ministerie van Volksgezondheid om de aard van de ziekte en de oorzaken ervan nader te onderzoeken en de meest effectieve remedies te vinden; verzoekt de Commissie met klem de Centraal-Aziatische landen steun te bieden bij de vermindering van het gebruik van pesticiden in de katoenteelt en milieuvriendelijke technieken te introduceren;

    Oezbekistan

    67.

    verklaart nogmaals de sancties te steunen die de EU heeft opgelegd aan Oezbekistan na het bloedbad in Andizjan; betreurt het dat er slechts zeer beperkte vooruitgang is geboekt met betrekking tot de criteria voor evaluatie van de algemene ontwikkeling van de mensenrechtensituatie; neemt kennis van het besluit van de Raad van 15 oktober 2007 toe om het wapenembargo met 12 maanden te verlengen en de visumbeperkingen voorwaardelijk op te heffen voor een eerste periode van 6 maanden (gemeenschappelijk standpunt 2007/734/GBVB; roept de Oezbeekse autoriteiten dringend op te profiteren van deze geboden kans om concrete stappen te nemen om de mensenrechten te verbeteren, zijn internationale verbintenissen op dit gebied na te komen en te voldoen aan de voorwaarden die de EU heeft gesteld;

    68.

    steunt het op gang brengen van overleg over de mensenrechten tussen de EU en Oezbekistan; merkt op dat dit met grote problemen gepaard gaat, en benadrukt dat de verwachtingen realistisch moeten blijven; verwerpt elke poging om het louter bestaan van dit overleg als reden aan te voeren voor opheffing van de sancties en om de situatie zo af te schilderen alsof de mensenrechtenkwesties nu goed worden behartigd; bevestigt nogmaals dat alleen resultaten tellen en onderstreept dat de Oezbeekse toezegging om ervoor te zorgen dat recht wordt gedaan en dat degenen die schuldig zijn aan het bloedbad in Andizjan ter verantwoording worden geroepen een essentieel element is voor de verdere samenwerking met de EU;

    69.

    dringt er bij de Commissie op aan concrete verplichtingen vast te stellen en efficiëntere controlemechanismen in te voeren, naast de toepassing van de mensenrechtenclausule en sancties van de EU, ten einde werkelijke verbeteringen te bewerkstelligen in de mensenrechtensituatie in Oezbekistan;

    70.

    spreekt zijn waardering uit over, als een positieve stap naar hervorming van het strafrechtelijk systeem in Oezbekistan, de goedkeuring door het Oezbeekse parlement van de wetten inzake de afschaffing van de doodstraf en het verlenen van de bevoegdheid aan gerechtshoven om arrestatiebevelen af te geven; dringt aan op een grondige herziening van het strafrechtelijk systeem die de tenuitvoerlegging van deze hervormingen effectief zou bevorderen;

    71.

    betreurt dat de op 23 december 2007 gehouden presidentsverkiezingen andermaal niet hebben voldaan aan een groot aantal normen van de OVSE inzake democratische verkiezingen en dat de verkiezing volgens het ODIHR plaatsvond in een streng gecontroleerd politiek klimaat dat geen ruimte liet voor echte oppositie; neemt kennis van de op 2 januari 2008 door de president afgekondigde amnestieregeling op grond waarvan 500 gevangenen gratie werd verleend en de gevangenisstraf van nog eens 900 gevangenen werd verminderd, maar betreurt dat slechts heel weinig politieke gevangenen van deze amnestie hebben geprofiteerd;

    Ondersteuning van zwakke staten

    72.

    dringt er bij de EU op aan haar toezegging na te komen om haar respons ten aanzien van moeilijke partnerschappen en zwakke staten te verbeteren en te helpen zwakke staten te voorkomen door regeringshervormingen, de rechtstaat, anti-corrruptiemaatregelen en de ontwikkeling van levensvatbare overheidsinstellingen, zodat deze overheden in staat zijn een aantal basisfuncties te vervullen en te voldoen aan de behoeften van de burgers met betrekking tot onderwijs, gezondheidszorg en alle basisdiensten;

    73.

    merkt op dat de EU heeft toegezegd steun te bieden voor rampenpreventie en -bestrijdingsplannen in landen die kwetsbaar zijn voor natuurrampen, klimaatsverandering, milieuverontreiniging en externe economische schokken; benadrukt daarom dat gezien de huidige situatie in de Centraal-Aziatische landen, deze toezeggingen betrokken moeten worden in de EU-strategie;

    Milieu

    74.

    merkt op dat grote delen van de regio rijk zijn aan natuurlijke hulpbronnen, die echter tientallenjaren lang zo industrieel geëxploiteerd en verwerkt zijn dat er ernstige milieuvervuiling is ontstaan, verontreinigde grond en dramatische slinking van rivieren en meren zoals het Aralmeer; is voldaan over het feit dat Kazachstan sinds de verklaring van zijn soevereiniteit in 1990 nucleaire proeven op zijn grondgebied heeft verboden, maar wijdt erop dat er gezamenlijke actie nodig is om het probleem van de slecht onderhouden opslag van radioactieve afval in de regio aan te pakken;

    75.

    merkt op dat een groot deel van de regio een hoog aantal waterbronnen gebruikt voor irrigatie in de landbouw, maar niet op technisch verfijnde wijzen, en dat dit tot grote problemen leidt voor de rivieren, meren (zoals het Aralmeer) en verdere ontwikkeling, niet allen in de landbouwsector; beveelt derhalve aan dat nieuwe technieken en methoden worden ingevoerd om het waterbeheer in de landbouwsector te verbeteren, bijvoorbeeld door betere indamming van irrigatiekanalen;

    76.

    is verheugd over de indrukwekkende inspanningen van Kirgizstan op het gebied van milieubescherming, met name de talloze bilaterale samenwerkingsprojecten waarbij het betrokken is, die grote voordelen voor Kirgizstan hebben;

    77.

    steunt het voorstel om in Bisjkek een zogenaamde „academie voor water en energie” voor alle Centraal-Aziatische landen te vestigen met het doel adequaat en duurzaam watergebruik en de opwekking van hydro-energie te verwezenlijken, technologieoverdracht te verbeteren, de biodiversiteit te beschermen, en de landbouw- en irrigatietechnieken te verbeteren;

    78.

    merkt op dat de enige in overvloed aanwezige grondstof van Tadzjikistan water is, en dat meer buitenlandse investeringen — aangezien milieuvriendelijke waterkrachtprojecten aanzienlijke kapitaalinvesteringen vergen — het land zouden helpen zijn economie te diversifiëren ter vervanging van de monoteelt van katoen, met de daarmee gepaard gaande milieu- en gezondheidskosten en kinderarbeid, en grotere voordelen op economisch, welzijns- en milieugebied zouden brengen; roept de regering van Tadzjikistan op zijn wetgevings- en fiscale kader en zijn overheidsbestuur te versterken, het gebrek aan een basisinfrastructuur te verhelpen en de omvangrijke corruptie aan te pakken, ten einde investeringen in het land te stimuleren;

    79.

    moedigt aan tot een open en doeltreffend overleg met alle landen van Centraal Azië over milieu en een efficiënt gebruik van hulpbronnen, en dringt aan op praktische uitwerking hiervan;

    Energie

    80.

    acht het belangrijk dat de Europese Unie zich eensgezind uitlaat over het energiebeleid, gezien de aanwezigheid in de regio van projecten van het allergrootste belang voor de Europese energievoorziening;

    81.

    is van mening dat de samenwerking op het gebied van het extern energiebeleid van de EU van zeer grote betekenis is in het kader van de EU-strategie voor Centraal Azië; steunt daarom de inspanningen van de Europese Unie om gas- en olie-import uit de Kazachstan en Turkmenistan op te voeren en doorvoerroutes te diversifiëren; dring aan op actieve samenwerking op het gebied van energie tussen de Europese Unie en de regio, met name met Kirgizstan, Tadzjikistan, en zo mogelijk Oezbekistan, met het oog op de aanpak van de energieproblemen die van groot belang zijn voor hun immense behoeften in verband met de menselijke en economische ontwikkeling van deze landen, en van de problematische onderlinge betrekkingen en de precaire zekerheid van energievoorziening;

    82.

    meent dat verdere versterkte samenwerking tussen Centraal Azië en de Zwarte-Zeeregio op het gebied van energie en vervoer van essentieel belang is voor de verwezenlijking van bovengenoemde doelen van de EU; is van mening dat deze zich moet uitstrekken tot investeringen in de ontwikkeling van alternatieve energiebronnen, energie-efficiency en energiebesparingen, en nieuwe infrastructuren in de energiesector en modernisering van de bestaande infrastructuur; onderkent de leidende rol van Kazachstan op economisch gebied in Centraal Azië, waar de EU de belangrijkste handelspartner is, en Kazachstan een beleid van geavanceerde sociale, economische en politieke modernisering uitvoert;

    83.

    meent dat de EU een verantwoordelijk en duurzaam gebruik van de natuurlijke hulpbronnen in de regio moet aanmoedigen, onder andere door bevordering van transparantie over de inkomsten via steun voor de deelname van de overheid en van NGO's in het Initiatief voor transparantie in de winningindustrieën (EITI), waar dit relevant is;

    84.

    dringt erop aan dat bijzondere aandacht wordt gegeven aan projecten met betrekking tot olie- en gasvelden en het distributiesysteem van Centraal Azië naar pijplijnen die verbonden zijn met de Europese Unie, inclusief toekomstige projecten zoals de Nabucco-pijplijn;

    *

    * *

    85.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de Speciale vertegenwoordiger van de EU voor Centraal Azië, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de OVSE, alsmede aan de presidenten, regeringen en parlementen van Kazachstan, Kirgizstan, Tadzjikistan, Turkmenistan en Oezbekistan.


    (1)  PB C 313 E van 20.12.2006, blz. 466.

    (2)  PB C 291 E van 30.11.2006, blz. 416.

    (3)  PB C 92 E van 20.4.2006, blz. 390.

    (4)  PB L 340 van 16.11.2004, blz. 2.

    (5)  Gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad, het Europees Parlement en de Commissie betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: De Europese consensus — De Europese consensus inzake ontwikkeling (PB C 46 van 24.2.2006, blz. 1).

    (6)  Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0413.

    (7)  PB L 299 van 16.11.2005, blz. 23, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1). Zie ook Gemeenschappelijk Standpunt 2005/792/GBVB van de Raad van 14 november 2005 betreffende restrictieve maatregelen tegen Oezbekistan (PB L 299 van 16.11.2005, blz. 72).

    (8)  Zie Gemeenschappelijk Standpunt 2007/734/GBVB van de Raad van 13 november 2007 betreffende restrictieve maatregelen tegen Oezbekistan (PB L 295 van 14.11.2007, blz. 34).

    (9)  Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41).


    Top