Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52008AG0021

    Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 21/2008 van 19 mei 2008 , vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (Voor de EER relevante tekst)

    PB C 254E van 7.10.2008, p. 1–17 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    7.10.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    CE 254/1


    GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 21/2008

    door de Raad vastgesteld op 19 mei 2008

    met het oog op de aanneming van Richtlijn 2008/…/EG van het Europees Parlement en de Raad van … tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden

    (Voor de EER relevante tekst)

    (2008/C 254 E/01)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,

    Gezien het voorstel van de Commissie,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

    Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

    Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Overeenkomstig Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (4) legt deze richtlijn een gemeenschappelijk regelgevingskader vast om tot een duurzaam gebruik van pesticiden te komen.

    (2)

    Op dit moment is deze richtlijn van toepassing op pesticiden die gewasbeschermingsmiddelen zijn. Het is echter de bedoeling de werkingssfeer van deze richtlijn in de toekomst uit te breiden tot biociden.

    (3)

    De maatregelen waarin deze richtlijn voorziet, dienen een aanvulling te vormen op en mogen geen afbreuk doen aan de maatregelen die zijn neergelegd in andere aanverwante communautaire wetgeving, met name Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (5), Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (6), Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (7), Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong (8) en Verordening (EG) nr. …/… van de Raad van … inzake het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (9). Deze maatregelen mogen evenmin afbreuk doen aan vrijwillige maatregelen in het kader van verordeningen voor de Structuurfondsen of van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (10).

    (4)

    Om de uitvoering van deze richtlijn te vergemakkelijken, moeten de lidstaten nationale actieplannen aannemen teneinde streefcijfers, maatregelen en tijdschema's vast te stellen om de risico's en de effecten van het gebruik van pesticiden voor de menselijke gezondheid en het milieu te verminderen en de ontwikkeling en invoering van geïntegreerde gewasbescherming en alternatieve benaderingswijzen of technieken om de afhankelijkheid van het gebruik van pesticiden te beperken. Deze nationale actieplannen kunnen worden afgestemd met uitvoeringsplannen krachtens andere relevante Gemeenschapswetgeving en kunnen worden gebruikt voor het bundelen van doelstellingen die uit hoofde van andere Gemeenschapswetgeving met betrekking tot pesticiden moeten worden gerealiseerd.

    (5)

    De uitwisseling van informatie over de doelstellingen en acties die de lidstaten in hun nationale actieplannen opnemen, is van groot belang voor het bereiken van de doelstellingen van deze richtlijn. Bijgevolg is het passend dat de lidstaten wordt verzocht regelmatig verslag uit te brengen bij de Commissie en de andere lidstaten, met name over de uitvoering en de resultaten van hun nationale actieplannen en over hun ervaringen terzake.

    (6)

    Met betrekking tot het opstellen en wijzigen van nationale actieplannen is het passend dat wordt voorzien in de toepassing van Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu (11).

    (7)

    Het is essentieel dat de lidstaten zowel voor de basisopleiding als voor de aanvullende opleiding van distributeurs, voorlichters en professionele gebruikers van pesticiden, systemen opzetten, alsmede certificeringssystemen voor de registratie hiervan, zodat diegenen die pesticiden gebruiken of zullen gebruiken, zich volledig bewust zijn van de mogelijke risico's voor de menselijke gezondheid en het milieu en van de passende maatregelen om die risico's zoveel mogelijk te beperken. De opleidingsactiviteiten ten behoeve van professionele gebruikers kunnen worden gecoördineerd met die welke worden georganiseerd in het kader van Verordening (EG) nr. 1698/2005.

    (8)

    De verkoop van pesticiden, inclusief de verkoop via Internet, is een belangrijke schakel in de distributieketen, waar aan de eindgebruiker, en met name aan professionele gebruikers, op het tijdstip van verkoop specifiek advies inzake veiligheidsinstructies voor de menselijke gezondheid en het milieu moet worden gegeven. Aan niet-professionele gebruikers, die over het algemeen niet hetzelfde onderwijs en dezelfde opleiding hebben genoten, moeten aanbevelingen worden gegeven, met name over het veilig hanteren en opslaan van pesticiden en over de verwijdering van verpakkingen.

    (9)

    Gezien de mogelijke risico's van het gebruik van pesticiden dient het brede publiek beter over de met het gebruik van pesticiden samenhangende algemene effecten te worden geïnformeerd via bewustmakingscampagnes, door detailhandelaars verstrekte informatie en andere passende maatregelen.

    (10)

    Voor zover voor de hantering en de toepassing van pesticiden minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid op de werkplek moeten worden vastgesteld die betrekking hebben op de risico's welke voortvloeien uit de blootstelling van werknemers aan die producten en op de algemene en specifieke preventiemaatregelen ter beperking van die risico's, vallen deze maatregelen binnen de werkingssfeer van Richtlijn 98/24/EG van de Raad van 7 april 1998 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico's van chemische agentia op het werk (12) en Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (13).

    (11)

    Aangezien bij Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende machines (14) regels zullen worden vastgesteld voor het in de handel brengen van apparatuur voor de toepassing van pesticiden die garanderen dat aan de milieueisen wordt voldaan, is het, met het oog op het minimaliseren van de door deze apparatuur teweeggebrachte schadelijke effecten van pesticiden op de menselijke gezondheid en het milieu, passend dat wordt voorzien in een regeling voor de geregelde technische keuring van toepassingsapparatuur voor pesticiden die reeds in gebruik is. De lidstaten zouden moeten beschrijven hoe zij deze eisen omzetten in hun nationale actieplannen.

    (12)

    Het spuiten van pesticiden vanuit de lucht kan aanzienlijke schadelijke effecten veroorzaken op de menselijke gezondheid en het milieu, met name door overwaaiing van de spuitnevel. Derhalve dient het spuiten vanuit de lucht in het algemeen te worden verboden, met een mogelijkheid tot ontheffing wanneer daaraan duidelijke voordelen in de vorm van minder ernstige gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu zijn verbonden in vergelijking met andere spuitmethoden, of wanneer er geen haalbaar alternatief is.

    (13)

    Het aquatische milieu is bijzonder kwetsbaar voor pesticiden. Daarom is het noodzakelijk bijzondere aandacht te besteden aan het vermijden van verontreiniging van het oppervlaktewater en het grondwater door het nemen van passende maatregelen zoals de afbakening van buffer- en beschermingszones of het aanplanten van heggen langs oppervlaktewateren om de blootstelling van de waterlichamen aan overwaaiing van spuitnevel, uitspoeling en afspoeling te beperken. De afmetingen van de bufferzones dienen in het algemeen te worden afgestemd op de bodemkenmerken, de kenmerken van de pesticiden en de landbouwkenmerken van het betrokken gebied. Het gebruik van pesticiden in gebieden bestemd voor de onttrekking van drinkwater, op of langs transportwegen, bijvoorbeeld spoorwegen, of op verharde of zeer doorlaatbare oppervlakken kan resulteren in een hoger risico van verontreiniging van het aquatische milieu. In dergelijke gebieden dient het gebruik van pesticiden derhalve zoveel mogelijk te worden beperkt of, indien passend, achterwege te worden gelaten.

    (14)

    Het gebruik van pesticiden kan bijzonder gevaarlijk zijn in zeer kwetsbare gebieden zoals Natura 2000-gebieden die bescherming genieten uit hoofde van Richtlijn 79/409/EEG en Richtlijn 92/43/EEG. Op andere plaatsen zoals openbare parken, sportterreinen en speelplaatsen voor kinderen bestaat er een groot risico van blootstelling van het brede publiek aan pesticiden. Het gebruik van pesticiden in dergelijke gebieden dient derhalve te worden verboden of beperkt, of de aan dat gebruik verbonden risico's dienen te worden geminimaliseerd.

    (15)

    De hantering van pesticiden, met inbegrip van het opslaan, verdunnen en mengen van de pesticiden en het schoonmaken van de apparatuur voor de toepassing van pesticiden na gebruik, alsook de terugwinning en verwijdering van tankmengsels, lege verpakkingen en pesticidenresten, kunnen zeer makkelijk aanleiding geven tot ongewenste blootstelling van personen en van het milieu. Daarom is het passend met betrekking tot deze activiteiten te voorzien in specifieke maatregelen die een aanvulling vormen op de maatregelen krachtens Richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen (15) en Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen (16). Maatregelen dienen eveneens te gelden voor niet-professionele gebruikers, aangezien de kans op onjuiste hantering door deze groep van gebruikers zeer groot is omdat zij de vereiste kennis missen.

    (16)

    De toepassing van algemene beginselen en gewas- en sectorspecifieke richtsnoeren voor geïntegreerde gewasbescherming door alle landbouwers zou resulteren in een meer gerichte aanwending van de diverse beschikbare beheersmaatregelen, inclusief pesticiden. Derhalve draagt dit bij tot een verdere vermindering van de risico's voor de menselijke gezondheid en het milieu en van de afhankelijkheid van het gebruik van pesticiden. De lidstaten dienen bestrijding met lage pesticideninzet, en met name de geïntegreerde bestrijding van schadelijke organismen, te bevorderen en de voorwaarden te scheppen en maatregelen te stellen die nodig zijn om deze bestrijdingsvormen in de praktijk brengen.

    (17)

    Aangezien uit hoofde van Verordening (EG) nr. …/… en van deze richtlijn uitvoering moet worden gegeven aan de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming en aangezien het subsidiariteitsbeginsel geldt voor de wijze waarop de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming worden uitgevoerd, dienen de lidstaten in hun nationale actieplan te beschrijven hoe zij zorgen voor de uitvoering van de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming.

    (18)

    Het is noodzakelijk dat de vooruitgang wordt gemeten die op het stuk van vermindering van de risico's en de schadelijke effecten van pesticidengebruik op de menselijke gezondheid en het milieu wordt geboekt. Een passend middel daartoe vormen geharmoniseerde risico-indicatoren die op Gemeenschapsniveau worden vastgesteld. De lidstaten dienen deze indicatoren te gebruiken voor het risicobeheer op nationaal niveau en voor rapportagedoeleinden; de Commissie dient indicatoren te berekenen om de vooruitgang op Gemeenschapsniveau te evalueren. Daartoe dienen de overeenkomstig Verordening (EG) nr. …/… van het Europees Parlement en de Raad van … betreffende statistieken over gewasbeschermingsmiddelen (9) verzamelde statistische gegevens te worden gebruikt. Naast gemeenschappelijke indicatoren moeten de lidstaten gebruik kunnen maken van eigen nationale indicatoren.

    (19)

    De lidstaten dienen sancties vast te stellen die van toepassing zijn op inbreuken op nationale bepalingen, aangenomen ingevolge deze richtlijn, en ervoor te zorgen dat deze sancties ten uitvoer worden gelegd. De sancties dienen doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn.

    (20)

    Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu tegen de mogelijk met het gebruik van pesticiden samenhangende risico's, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

    (21)

    Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Met name wordt zo gestreefd naar de integratie in het communautaire beleid van een hoog niveau van milieubescherming overeenkomstig het beginsel van duurzame ontwikkeling zoals neergelegd in artikel 37 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

    (22)

    De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (17).

    (23)

    In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven de bijlagen bij deze richtlijn op te stellen en aan te passen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten deze maatregelen worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing bedoeld in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG.

    (24)

    Overeenkomstig punt 34 van het interinstitutioneel akkoord „Beter wetgeven” (18) worden de lidstaten ertoe aangespoord om voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen de richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken,

    HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    HOOFDSTUK I

    Algemene bepalingen

    Artikel 1

    Onderwerp

    Deze richtlijn stelt een kader vast voor de totstandbrenging van een duurzaam gebruik van pesticiden door vermindering van de risico's en de effecten van pesticidengebruik op de menselijke gezondheid en het milieu en door bevordering van het gebruik van geïntegreerde gewasbescherming en alternatieve benaderingswijzen of technieken.

    Artikel 2

    Toepassingsgebied

    1.   Deze richtlijn is van toepassing op pesticiden die gewasbeschermingsmiddelen zijn in de zin van artikel 3, punt 9(a).

    2.   Deze richtlijn laat alle overige relevante communautaire wetgeving onverlet.

    Artikel 3

    Definities

    In deze richtlijn wordt verstaan onder:

    1.

    „professionele gebruiker”: persoon die, in de landbouwsector of in een andere sector, pesticiden gebruikt in het kader van zijn beroepsactiviteiten, met inbegrip van bedieners van toepassingsapparatuur, technici, werkgevers en zelfstandigen;

    2.

    „distributeur”: elke natuurlijke of rechtspersoon die ervoor zorgt dat pesticiden in de handel verkrijgbaar zijn, met inbegrip van groothandelaren, detailhandelaren, verkopers en leveranciers;

    3.

    „voorlichter”: persoon die beroepsmatig of in het kader van een commerciële dienst advies verstrekt over de bestrijding van plagen en het veilig gebruik van pesticiden, in voorkomend geval met inbegrip van particuliere en openbare zelfstandige voorlichtingsdiensten, handelsagenten, levensmiddelenproducenten en detailhandelaren;

    4.

    „apparatuur voor de toepassing van pesticiden”: apparaat dat specifiek is bestemd voor de toepassing van pesticiden, inclusief hulpstukken die essentieel zijn voor de doeltreffende werking daarvan, zoals spuitdoppen, manometers, filters, zeven en toebehoren voor het schoonmaken van tanks;

    5.

    „spuiten vanuit de lucht”: alle toepassingen van pesticiden vanuit luchtvaartuigen (vliegtuigen of helikopters);

    6.

    „geïntegreerde gewasbescherming”: de zorgvuldige afweging van alle beschikbare gewasbeschermingsmethoden, gevolgd door de integratie van passende maatregelen die de ontwikkeling van populaties van schadelijke organismen tegengaan, het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en andere vormen van interventie tot economisch en ecologisch verantwoorde niveaus beperkt houden en het risico voor de gezondheid van de mens en voor het milieu tot een minimum beperken. Bij de geïntegreerde gewasbescherming ligt de nadruk op de groei van gezonde gewassen, waarbij de landbouwecosystemen zo weinig mogelijk worden verstoord en natuurlijke plaagbestrijding wordt aangemoedigd;

    7.

    „risico-indicator”: het resultaat van een berekeningsmethode die wordt gebruikt bij de beoordeling van de risico's van pesticiden voor de menselijke gezondheid en/of het milieu;

    8.

    de termen „oppervlaktewater” en „grondwater” hebben dezelfde betekenis als in Richtlijn 2000/60/EG;

    9.

    „pesticide”:

    a)

    gewasbeschermingsmiddel als omschreven in Verordening (EG) nr. …/…;

    b)

    biocide als omschreven in Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (19).

    Artikel 4

    Nationale actieplannen

    1.   De lidstaten nemen nationale actieplannen aan teneinde streefcijfers, maatregelen en tijdschema's vast te stellen om de risico's en de effecten van het gebruik van pesticiden voor de menselijke gezondheid en het milieu te verminderen en de ontwikkeling en invoering van geïntegreerde gewasbescherming en alternatieve benaderingswijzen of technieken te bevorderen ter beperking van de afhankelijkheid van het gebruik van pesticiden.

    Bij het opstellen en herzien van hun nationale actieplannen houden de lidstaten rekening met de sociale, economische, ecologische en gezondheidseffecten van de geplande maatregelen. De lidstaten beschrijven in hun nationale actieplannen hoe zij uitvoering geven aan de maatregelen die zij op grond van de artikelen 5 tot en met 14 nemen om de in lid 1 bedoelde doelstellingen te verwezenlijken.

    2.   Uiterlijk op … (20) delen de lidstaten hun nationale actieplannen mee aan de Commissie en aan de andere lidstaten.

    De nationale actieplannen worden ten minste iedere vijf jaar opnieuw bezien en eventuele ingrijpende veranderingen in de nationale actieplannen worden onverwijld ter kennis van de Commissie gebracht.

    3.   In voorkomend geval stelt de Commissie de overeenkomstig lid 2 medegedeelde informatie ter beschikking op het internet.

    4.   De bepalingen inzake inspraak van het publiek van artikel 2 van Richtlijn 2003/35/EG zijn van toepassing op de opstelling en de wijziging van de nationale actieplannen.

    HOOFDSTUK II

    Opleiding, verkoop van pesticiden, informatie en bewustmaking

    Artikel 5

    Opleiding

    1.   De lidstaten dragen ervoor zorg dat alle professionele gebruikers, distributeurs en voorlichters toegang hebben tot een passende opleiding. Deze zal zowel een basisopleiding als een aanvullende opleiding omvatten, met het oog op het verwerven en actualiseren van kennis, voor zover van toepassing.

    De opleiding wordt zo opgezet dat wordt gewaarborgd dat deze professionele gebruikers, distributeurs en voorlichters voldoende kennis van de in bijlage I genoemde onderwerpen verwerven, waarbij rekening wordt gehouden met hun verschillende taken en verantwoordelijkheden.

    2.   Uiterlijk op … (21) zetten de lidstaten een systeem van certificaten op en wijzen zij de bevoegde autoriteit aan die verantwoordelijk is voor de toepassing ervan. Het certificaat bevat ten minste de verklaring dat de professionele gebruiker, distributeur en/of voorlichter door het volgen van een opleiding of anderszins voldoende kennis hebben verworven van de in bijlage I genoemde onderwerpen.

    Het systeem van certificaten omvat vereisten en procedures voor het verlenen, handhaven en intrekken van certificaten.

    3.   De maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen en die bijlage I betreffen teneinde rekening te houden met de vooruitgang van de wetenschap en de techniek, worden vastgesteld volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

    Artikel 6

    Voorschriften betreffende de verkoop van pesticiden

    1.   De lidstaten dragen ervoor zorg dat ten minste de distributeurs die pesticiden aan professionele gebruikers verkopen, voldoende personeel in dienst hebben dat over het in artikel 5, lid 2, bedoelde certificaat beschikt. Dat personeel is op het tijdstip van verkoop beschikbaar om klanten voldoende informatie over het gebruik van pesticiden te verschaffen en met betrekking tot de producten in kwestie veiligheidsinstructies te geven op het gebied van de menselijke gezondheid en het milieu.

    2.   De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen om de verkoop van pesticiden die voor professioneel gebruik zijn toegelaten, te beperken tot personen die houder zijn van het in artikel 5, lid 2, bedoelde certificaat.

    3.   De lidstaten schrijven aan distributeurs die pesticiden aan niet-professionele gebruikers verkopen voor, dat zij algemene informatie verstrekken over de risico's van pesticidengebruik, met name wat betreft gevaren, blootstelling, correcte opslag, hantering, toepassing en veilige verwijdering in overeenstemming met de communautaire afvalwetgeving, alsmede over alternatieven met minder risico's. De lidstaten kunnen aan pesticidenproducenten voorschrijven dat zij deze informatie verstrekken.

    4.   De maatregelen waarin de leden 1 en 2 voorzien, worden uiterlijk … (22) vastgesteld.

    Artikel 7

    Informatie en bewustmaking

    De lidstaten nemen maatregelen ter informatie van het brede publiek en ter bevordering en facilitering van de bewustmaking en van de beschikbaarheid van precieze en evenwichtige informatie over pesticiden voor het brede publiek, met name over de gezondheids- en milieurisico's ervan, over niet-doelwitorganismen en over het gebruik van alternatieven zonder chemische stoffen.

    HOOFDSTUK III

    Apparatuur voor de toepassing van pesticiden

    Artikel 8

    Keuring van apparatuur die in gebruik is

    1.   De lidstaten dragen ervoor zorg dat apparatuur voor de toepassing van pesticiden die professioneel worden gebruikt, op periodieke tijdstippen aan een keuring worden onderworpen. Het tijdvak tussen de keuringen mag tot 2020 niet meer dan vijf jaar en daarna niet meer dan drie jaar belopen.

    2.   De lidstaten dragen ervoor zorg dat uiterlijk op … (23) de apparatuur voor de toepassing van pesticiden ten minste eenmaal is gekeurd. Na die periode mag nog uitsluitend goedgekeurde toepassingsapparatuur professioneel worden gebruikt.

    Nieuwe apparatuur wordt binnen vijf jaar na aankoop ten minste eenmaal gekeurd.

    3.   In afwijking van de leden 1 en 2 en in aansluiting op een beoordeling van de menselijke gezondheids- en milieurisico's waarin tevens de schaal van het gebruik van de apparatuur wordt beoordeeld, kunnen de lidstaten:

    a)

    andere tijdschema's en keuringsfrequenties toepassen op apparatuur voor de toepassing van pesticiden die niet voor het spuiten van pesticiden wordt gebruikt, op handapparatuur voor de toepassing van pesticiden, op rugspuiten, alsook op aanvullende apparatuur voor de toepassing van pesticiden die op zeer kleine schaal wordt gebruikt en die in de in artikel 4 genoemde nationale actieplannen moet worden opgenomen.

    De volgende aanvullende apparatuur voor de toepassing van pesticiden wordt in geen geval beschouwd als apparatuur die op zeer kleine schaal wordt gebruikt:

    i)

    op treinen of luchtvaartuigen gemonteerde spuitapparatuur;

    ii)

    spuitbomen van meer dan 3 meter, inclusief op zaaiapparatuur gemonteerde spuitbomen;

    b)

    handapparatuur voor de toepassing van pesticiden en rugspuiten van keuring vrijstellen.

    4.   Bij de keuring wordt geverifieerd of de apparatuur voor de toepassing van pesticiden voldoet aan de toepasselijke bepalingen van bijlage II, teneinde een hoog niveau van veiligheid en bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu te bereiken.

    Apparatuur voor de toepassing van pesticiden die in overeenstemming is met de overeenkomstig artikel 18, lid 1, ontwikkelde geharmoniseerde normen, wordt geacht te voldoen aan de essentiële gezondheids-, veiligheids- en milieueisen.

    5.   Professionele gebruikers voeren regelmatig kalibraties en technische controles uit aan de toepassingsapparatuur conform de op grond van artikel 5 vereiste passende opleiding.

    6.   De lidstaten wijzen de instanties aan die bevoegd zijn voor het toepassen van de keuringssystemen en stellen de Commissie daarvan in kennis.

    Elke lidstaat zet een systeem van certificaten op aan de hand waarvan de keuringen kunnen worden geverifieerd, en zij erkennen certificaten die in andere lidstaten overeenkomstig de in lid 4 vermelde bepalingen zijn verleend en waarvan de periode sedert de laatste in een andere lidstaat verrichte keuring even lang of korter is dan de keuringsfrequentie die op het eigen grondgebied van toepassing is.

    De lidstaten streven ernaar de in andere lidstaten afgegeven certificaten te erkennen, mits aan de in lid 1 bedoelde keuringsfrequenties wordt voldaan.

    7.   De maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen en die bijlage II betreffen teneinde rekening te houden met de vooruitgang van de wetenschap en de techniek, worden vastgesteld volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

    HOOFDSTUK IV

    Specifieke praktijken en toepassingen

    Artikel 9

    Spuiten vanuit de lucht

    1.   De lidstaten dragen ervoor zorg dat spuiten vanuit de lucht wordt verboden.

    2.   In afwijking van lid 1 kan spuiten vanuit de lucht enkel in bijzondere gevallen worden toegestaan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    a)

    er is geen haalbaar alternatief, of er zijn duidelijke voordelen in termen van verminderde effecten op de menselijke gezondheid en het milieu in vergelijking met de toepassing van pesticiden vanaf de grond;

    b)

    er worden alleen pesticiden gebruikt waarvan het spuiten vanuit de lucht uitdrukkelijk door de lidstaat is goedgekeurd na een specifieke beoordeling van de risico's van spuiten vanuit de lucht;

    c)

    de bediener die het spuiten vanuit de lucht uitvoert, is houder van een certificaat als bedoeld in artikel 5, lid 2. Gedurende de overgangsperiode zolang het systeem van certificaten nog niet is ingevoerd, mogen de lidstaten andere bekwaamheidsbewijzen aanvaarden;

    d)

    de onderneming die verantwoordelijk is voor het toepassen van pesticiden door spuiten vanuit de lucht, wordt gecertificeerd door een instantie die bevoegd is voor het toelaten van apparatuur en luchtvaartuigen voor het spuiten van pesticiden vanuit de lucht.

    3.   De lidstaten wijzen de instanties aan die bevoegd zijn voor het vaststellen van de specifieke voorwaarden waaronder spuiten vanuit de lucht mag worden uitgevoerd, en zij maken bekend voor welke gewassen, gebieden, omstandigheden en specifieke toepassingsbehoeften, alsmede onder welke weersomstandigheden, spuiten vanuit de lucht kan worden toegestaan.

    De bevoegde instanties schrijven tevens de vereiste maatregelen om omwonenden en omstanders te waarschuwen en het milieu in de omgeving van het bespoten gebied te beschermen.

    4.   Een professioneel gebruiker die pesticiden wil toepassen door spuiten vanuit de lucht, dient binnen een redelijke termijn bij de bevoegde autoriteit een verzoek daartoe in, en voegt daarbij het bewijs waaruit blijkt dat is voldaan aan de in lid 2 en 3 vermelde voorwaarden. De lidstaten mogen bepalen dat verzoeken waarop binnen de door de bevoegde autoriteiten bepaalde termijn geen antwoord is ontvangen over de beslissing, worden beschouwd als zijnde goedgekeurd.

    5.   De lidstaten zorgen ervoor dat aan de voorwaarden van de leden 2 en 3 wordt voldaan door op passende wijze toezicht te houden.

    6.   De bevoegde instanties houden een register bij van de uit hoofde van lid 4 ingediende verzoeken.

    Artikel 10

    Specifieke maatregelen ter bescherming van het aquatische milieu en het drinkwater

    1.   De lidstaten dragen ervoor zorg dat passende maatregelen worden vastgesteld om het aquatische milieu en de voorziening van drinkwater te beschermen tegen het effect van pesticiden. Deze maatregelen ondersteunen en zijn verenigbaar met de desbetreffende bepalingen van Richtlijn 2000/60/EG en Verordening (EG) nr. …/….

    2   De maatregelen als bedoeld in het eerste lid:

    a)

    geven de voorkeur aan pesticiden die overeenkomstig Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het etiketteren van gevaarlijke preparaten (24) niet zijn ingedeeld als gevaarlijk voor het aquatische milieu, noch prioritaire gevaarlijke stoffen bevatten als bedoeld in artikel 16, lid 3, van Richtlijn 2000/60/EG;

    b)

    geven de voorkeur aan de meest doeltreffende toepassingstechnieken, zoals het gebruik van toepassingsapparatuur waarbij weinig verwaaiing optreedt, vooral bij opgaande gewassen als boomgaarden, wijngaarden en hopakkers;

    c)

    voorzien in het gebruik van risicoreducerende maatregelen waardoor het risico van vervuiling buiten het terrein als gevolg van verwaaiende spuitnevel, uitspoeling en afspoeling tot een minimum wordt beperkt. Deze maatregelen voorzien zo nodig in het afbakenen van bufferzones met passende afmetingen voor de bescherming van niet-doelwit-waterorganismen, en in beschermingszones voor oppervlaktewater en grondwater dat wordt gebruikt voor de onttrekking van drinkwater, waarbinnen geen pesticiden mogen worden toegepast of opgeslagen;

    d)

    beperken zoveel mogelijk de toepassing van pesticiden, of schakelen deze in voorkomend geval uit, op en langs wegen, spoorwegen, zeer doorlaatbare oppervlakken en andere infrastructuur in de nabijheid van oppervlaktewater of grondwater, alsook op verharde oppervlakken waar een groot risico van afspoeling naar oppervlaktewateren of rioleringssystemen bestaat.

    Artikel 11

    Vermindering van het pesticidengebruik of van de risico's van pesticiden in specifieke gebieden

    De lidstaten dragen ervoor zorg dat, met inachtneming van de eisen inzake hygiëne, volksgezondheid en biodiversiteit, of van de resultaten van desbetreffende risicobeoordelingen, het gebruik van pesticiden wordt verboden of beperkt, dan wel dat de aan dat gebruik verbonden risico's worden geminimaliseerd in:

    1.

    gebieden die door het brede publiek of door kwetsbare bevolkingsgroepen worden gebruikt, zoals parken, openbare tuinen, sportterreinen, schoolterreinen en speelplaatsen;

    2.

    beschermde gebieden als omschreven in Richtlijn 2000/60/EG en andere gebieden die ten behoeve van de uitvoering van de noodzakelijke natuurbehoudsmaatregelen zijn aangewezen overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 79/409/EEG en Richtlijn 92/43/EEG;

    3.

    recent behandelde gebieden die door werknemers in de landbouw worden gebruikt of voor hen toegankelijk zijn.

    Artikel 12

    Hantering en opslag van pesticiden en behandeling van de verpakkingen en restanten daarvan

    1.   De lidstaten nemen de maatregelen die nodig zijn om te garanderen dat de volgende handelingen van professionele gebruikers en, indien van toepassing, van distributeurs de menselijke gezondheid of het milieu niet in gevaar brengen:

    a)

    de opslag, hantering, verdunning en vermenging van pesticiden vóór de toepassing ervan;

    b)

    de hantering van verpakkingen en restanten van pesticiden;

    c)

    de verwijdering van tankmengsels die overblijven na toepassing;

    d)

    het schoonmaken van de gebruikte apparatuur na toepassing;

    e)

    de terugwinning of verwijdering van restanten van pesticiden en van de verpakkingen ervan overeenkomstig de communautaire wetgeving inzake afvalstoffen.

    2.   De lidstaten nemen alle noodzakelijke maatregelen met betrekking tot pesticiden waarvan het niet-professionele gebruik is toegestaan, teneinde te vermijden dat daarmee op een gevaarlijke manier wordt omgegaan. Deze maatregelen kunnen het gebruik van pesticiden met lage toxiciteit, gebruiksklare formuleringen en beperkingen aan het formaat van containers en verpakkingen omvatten.

    3.   De lidstaten zorgen ervoor dat opslagplaatsen voor pesticiden voor professioneel gebruik zo worden ingericht dat het ongewenst vrijkomen daarvan wordt voorkomen. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de locatie, de grootte en de bouwmaterialen.

    Artikel 13

    Geïntegreerde gewasbescherming

    1.   De lidstaten nemen passende maatregelen om bestrijding met lage pesticideninzet te bevorderen, waarbij zij waar mogelijk voorrang geven aan niet-chemische methoden en anders aan praktijken en producten die binnen het gehele voor de bestrijding van een bepaald schadelijk organisme ter beschikking staande aanbod het laagste risico voor de gezondheid van de mens en het milieu opleveren. Bestrijding met lage pesticideninzet omvat geïntegreerde gewasbescherming alsmede biologische landbouw overeenkomstig Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten (25).

    2.   De lidstaten scheppen de noodzakelijke voorwaarden, of verlenen steun daartoe, voor het in de praktijk brengen van geïntegreerde gewasbescherming. Met name zorgen zij ervoor dat professionele gebruikers kunnen beschikken over informatie en instrumenten voor de bewaking van schadelijke organismen en besluitvorming, alsook over adviesdiensten voor geïntegreerde gewasbescherming.

    3.   Uiterlijk 30 juni 2013 brengen de lidstaten bij de Commissie verslag uit over de uitvoering van het bepaalde in de leden 1 en 2, en met name over de vraag of de noodzakelijke voorwaarden voor het in praktijk brengen van geïntegreerde gewasbescherming zijn vervuld.

    4.   De lidstaten beschrijven in hun in artikel 4 bedoelde nationale actieplan hoe zij ervoor zorgen dat de algemene beginselen van geïntegreerde gewasbescherming als omschreven in bijlage III uiterlijk 1 januari 2014 door alle professionele gebruikers van pesticiden zullen worden toegepast.

    De maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen en die bijlage III betreffen teneinde rekening te houden met de vooruitgang van de wetenschap en de techniek, worden gewijzigd volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

    5.   De lidstaten voorzien in passende stimulansen om professionele gebruikers aan te sporen tot het vrijwillig toepassen van gewas- of sectorspecifieke richtsnoeren inzake geïntegreerde gewasbescherming. Openbare diensten en/of organisaties die bepaalde professionele gebruikers vertegenwoordigen, kunnen dergelijke richtsnoeren opstellen. De lidstaten verwijzen in hun conform artikel 4 opgestelde nationale actieplannen naar de richtsnoeren die zij relevant en passend achten.

    HOOFDSTUK V

    Indicatoren, rapportage en uitwisseling van informatie

    Artikel 14

    Indicatoren

    1.   Er worden geharmoniseerde risico-indicatoren als bedoeld in bijlage IV vastgesteld. Naast de geharmoniseerde indicatoren mogen de lidstaten evenwel bestaande nationale indicatoren blijven gebruiken of mogen zij andere passende indicatoren aannemen.

    De maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen en die bijlage IV betreffen teneinde rekening te houden met de vooruitgang van de wetenschap en de techniek, worden vastgesteld volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

    2.   De lidstaten

    a)

    berekenen geharmoniseerde risico-indicatoren als bedoeld in lid 1 door gebruik te maken van overeenkomstig Verordening (EG) nr. …/… verzamelde statistische gegevens, samen met andere relevante gegevens;

    b)

    signaleren trends inzake het gebruik van bepaalde werkzame stoffen;

    c)

    wijzen prioritaire punten aan zoals werkzame stoffen, gewassen, regio's of praktijken die extra aandacht verdienen, of goede praktijken die als voorbeeld kunnen worden gesteld ter verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn om de risico's en de gevolgen van het gebruik van pesticiden voor de gezondheid van de mens en het milieu te verminderen, en de ontwikkeling en invoering van geïntegreerde gewasbescherming en alternatieve benaderingswijzen en technieken te bevorderen met het oog op de beperking van de afhankelijkheid van het gebruik van pesticiden.

    3.   De lidstaten brengen de resultaten van de overeenkomstig lid 2 uitgevoerde evaluaties ter kennis van de Commissie en van de andere lidstaten.

    4.   De Commissie berekent risico-indicatoren op Gemeenschapsniveau door gebruik te maken van overeenkomstig Verordening (EG) nr. …/… verzamelde statistische gegevens en van andere relevante gegevens, teneinde de trends met betrekking tot de risico's van pesticidengebruik in te schatten.

    Deze gegevens en informatie worden door de Commissie tevens gebruikt voor de beoordeling van de vooruitgang bij het bereiken van de doelstellingen van ander communautair beleid dat erop gericht is de effecten van pesticiden op de gezondheid van de mens en het milieu te verminderen.

    Artikel 15

    Rapportage

    De Commissie dient op periodieke tijdstippen bij het Europees Parlement en de Raad een rapport in over de met de uitvoering van deze richtlijn geboekte vooruitgang, dat in voorkomend geval vergezeld gaat van wijzigingsvoorstellen.

    HOOFDSTUK VI

    Slotbepalingen

    Artikel 16

    Sancties

    De lidstaten stellen de sancties vast die van toepassing zijn op inbreuken op de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en zij treffen alle nodige maatregelen om de daadwerkelijke toepassing ervan te garanderen. De voorziene sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

    De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op … (20) in kennis van die bepalingen en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen van die bepalingen mee.

    Artikel 17

    Vergoedingen en heffingen

    1.   Lidstaten kunnen de kosten veroorzaakt door werkzaamheden die zij ingevolge hun uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen uitvoeren, via vergoedingen of heffingen terugvorderen.

    2.   De lidstaten zien erop toe dat de in lid 1 bedoelde vergoeding of heffing op transparante wijze wordt vastgesteld en overeenkomt met de werkelijke kosten van het verrichte werk.

    Artikel 18

    Normalisatie

    1.   De in artikel 8, lid 4, bedoelde normen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 6, lid 3, van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (26).

    Een verzoek tot ontwikkeling van dergelijke normen kan worden geformuleerd in overleg met het in artikel 19, lid 1, bedoelde comité.

    2.   De Commissie publiceert de verwijzingen naar de normen in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    3.   Wanneer een lidstaat of de Commissie van mening is dat een norm niet volledig beantwoordt aan de essentiële eisen die daarin aan de orde zijn, legt de Commissie of de betrokken lidstaat de zaak, met uiteenzetting van de argumenten, voor aan het bij Richtlijn 98/34/EG ingestelde comité. Dat comité brengt onverwijld advies uit.

    In het licht van het advies van dat comité beslist de Commissie om de verwijzingen naar de betrokken geharmoniseerde norm in het Publicatieblad van de Europese Unie te publiceren, niet te publiceren, onder voorbehoud te publiceren, bestaande verwijzingen te handhaven, onder voorbehoud te handhaven of in te trekken.

    Artikel 19

    Comitéprocedure

    1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid dat is ingesteld bij artikel 58 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (27).

    2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit.

    Artikel 20

    Uitgaven

    Teneinde de totstandkoming van een geharmoniseerd beleid en geharmoniseerde systemen op het gebied van duurzaam gebruik van pesticiden te ondersteunen, financiert de Commissie in voorkomend geval:

    1.

    de ontwikkeling van een geharmoniseerd systeem, waaronder een geschikte databank om alle informatie betreffende risico-indicatoren voor pesticiden te verzamelen en op te slaan en deze informatie ter beschikking te stellen van de bevoegde autoriteiten, andere belanghebbende partijen en het brede publiek;

    2.

    de uitvoering van de nodige studies voor de voorbereiding en ontwikkeling van wetgeving, inclusief de aanpassing van de bijlagen bij deze richtlijn aan de technische vooruitgang;

    3.

    de ontwikkeling van richtsnoeren en beste praktijken om de tenuitvoerlegging van deze richtlijn te vergemakkelijken.

    Artikel 21

    Omzetting

    1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk … (28) aan deze richtlijn te voldoen.

    Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijke bepalingen van nationale regelgeving mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

    Artikel 22

    Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 23

    Adressaten

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te …

    Voor het Europees Parlement

    De voorzitter

    Voor de Raad

    De voorzitter


    (1)  PB C 161 van 13.7.2007, blz. 48.

    (2)  PB C 146 van 30.6.2007, blz. 48.

    (3)  Advies van het Europees Parlement van 23 oktober 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 19 mei 2008 en besluit van de Raad van … (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

    (4)  PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.

    (5)  PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1.

    (6)  PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.

    (7)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.

    (8)  PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1.

    (9)  PB L …

    (10)  PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1.

    (11)  PB L 156 van 25.6.2003, blz. 17.

    (12)  PB L 131 van 5.5.1998, blz. 11.

    (13)  PB L 158 van 30.4.2004, blz. 50. Rectificatie in PB L 229 van 29.6.2004, blz. 23.

    (14)  PB L 157 van 9.6.2006, blz. 24.

    (15)  PB L 114 van 27.4.2006, blz. 9.

    (16)  PB L 377 van 31.12.1991, blz. 20.

    (17)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

    (18)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

    (19)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.

    (20)  Drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.

    (21)  Vier jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

    (22)  Zes jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

    (23)  Zeven jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.

    (24)  PB L 200 van 30.7.1999, blz. 1.

    (25)  PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1.

    (26)  PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37.

    (27)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

    (28)  Twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.


    BIJLAGE I

    Opleidingsonderwerpen als bedoeld in artikel 5

    1.

    Alle relevante wetgeving betreffende pesticiden en het gebruik ervan.

    2.

    De aan pesticiden verbonden gevaren en risico's en hoe die kunnen worden vastgesteld en beheerst, met name:

    a)

    risico's voor de mens (bedieners van toepassingsapparatuur, omwonenden, omstanders, personen die een behandeld gebied betreden en personen die behandelde producten hanteren of consumeren) en hoe die worden verhoogd door factoren zoals roken;

    b)

    symptomen van pesticidenvergiftiging en eerste hulpmaatregelen;

    c)

    risico's voor andere plantensoorten dan de doelsoort en voor nuttige insecten, de wilde fauna, de biodiversiteit en het milieu in het algemeen.

    3.

    Basiskennis van geïntegreerde gewasbeschermingstrategieën en -technieken, geïntegreerde gewasbeheerstrategieën en -technieken en beginselen van biologische landbouw, informatie betreffende de algemene beginselen en gewas- en sectorspecifieke richtsnoeren inzake geïntegreerde gewasbescherming.

    4.

    Een eerste kennismaking met vergelijkend onderzoek voor gebruikers, teneinde professionele gebruikers te helpen tussen alle toegestane producten voor de bestrijding van een gegeven schadelijk organisme in een gegeven situatie de beste keuze te maken uit pesticiden met de minste neveneffecten voor de menselijke gezondheid, niet-doelorganismen en het milieu.

    5.

    Maatregelen om de risico's voor de mens, niet-doelwitorganismen en het milieu zoveel mogelijk te beperken: veilige werkpraktijken voor de opslag, de hantering en de vermenging van pesticiden en voor de verwijdering van lege verpakkingen, ander verontreinigd materiaal en pesticidenoverschotten (met inbegrip van mengsels uit tanks), in geconcentreerde dan wel in verdunde vorm; aanbevolen manieren om de blootstelling van bedieners van toepassingsapparatuur te beperken (materiaal voor persoonlijke bescherming).

    6.

    Procedures voor het gebruiksklaar maken van toepassingsapparatuur, met inbegrip van het kalibreren, en voor de bediening ervan met minimaal risico voor de gebruiker, andere mensen, niet-doelsoorten (dieren zowel als planten), de biodiversiteit en het milieu.

    7.

    Het gebruik van toepassingsapparatuur en het onderhoud daarvan, alsook specifieke spuittechnieken (bijvoorbeeld kleinvolumeverspuiting, gebruik van spuitdoppen die verwaaiing tegengaan), en voorts de doelstellingen van de technische controle van spuitapparatuur die in gebruik zijn en manieren om de spuitkwaliteit te verbeteren.

    8.

    Noodmaatregelen ter bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu in het geval van onbedoelde verliezen en verontreiniging.

    9.

    Gezondheidsbewaking en contactpunten voor het rapporteren van eventuele of te verwachten incidenten.

    10.

    Registratie van elk gebruik van pesticiden, conform de toepasselijke wetgeving.


    BIJLAGE II

    Gezondheids-, veiligheids- en milieubepalingen in het kader van de keuring van apparatuur voor de toepassing van pesticiden

    De keuring van apparatuur voor de toepassing van pesticiden dient alle aspecten te behelzen die van belang zijn voor het bereiken van een hoog niveau van veiligheid en bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu. De optimale doeltreffendheid van de pesticidentoepassing moet worden verzekerd door middel van een goede werking van de voorzieningen en functies van de apparatuur, teneinde ervoor te zorgen dat de onderstaande doelstellingen worden bereikt.

    De apparatuur voor de toepassing van pesticiden moet betrouwbaar functioneren en correct voor het beoogde doel worden gebruikt zodat pesticiden nauwkeurig kunnen worden gedoseerd en verspreid. De apparatuur moet in dermate goede staat zijn dat zij op een veilige en gemakkelijke manier volledig kan worden gevuld en geleegd en er geen pesticiden kunnen lekken. Zij moet tevens gemakkelijk en grondig kunnen worden gereinigd. De apparatuur moet tevens veilig functioneren en zij moet vanaf de stoel van de bediener kunnen worden bediend en onmiddellijk kunnen worden gestopt. Waar nodig moeten aanpassingen eenvoudig, nauwkeurig en reproduceerbaar zijn.

    Bijzondere aandacht dient te worden besteed aan:

    1.   Aandrijvingssysteem

    De bescherming van de aftakas van de aandrijving en de bescherming van de aansluiting op de voeding moeten zijn aangebracht en dienen in goede staat te verkeren, en de beschermingsvoorzieningen alsook alle bewegende of roterende onderdelen van het krachtoverbrengingssysteem dienen ongehinderd te kunnen functioneren zodat de bediener geen gevaar loopt.

    2.   Pomp

    De capaciteit van de pomp dient te zijn afgestemd op de behoeften van de apparatuur en de pomp dient naar behoren te functioneren om een stabiel en gelijkmatig toepassingsdosering te garanderen. De pomp mag niet lekken.

    3.   Roeren/schudden

    Roerders/schudders moeten zorgen voor een correcte recirculatie, zodat in het hele volume vloeibaar spuitmengsel in de tank een gelijkmatige concentratie wordt bereikt.

    4.   Spuitvloeistoftank

    De spuitvloeistoftanks, met inbegrip van peilindicatoren, vulinrichtingen, zeven en filters, ledigings- en reinigingsinrichtingen, en menginrichtingen dienen zodanig te functioneren dat accidentele verliezen, ongelijkmatige concentratie, blootstelling van de bediener alsook de in de apparatuur achterblijvende hoeveelheid spuitvloeistof worden geminimaliseerd.

    5.   Meet-, controle- en regelsystemen

    Alle meetapparatuur en alle inrichtingen voor het in- en uitschakelen en voor het regelen van de druk en/of het debiet dienen naar behoren te worden geijkt en correct te functioneren en lekvrij te zijn. Tijdens de toepassing van de pesticiden moet de druk vlot te regelen zijn en moet de drukregelingsapparatuur vlot kunnen worden bediend. Door middel van drukregelingsapparatuur moet bij een constant toerental van de pomp een constante druk worden gehandhaafd om een stabiel toepassingsgebied te garanderen.

    6.   Leidingen en slangen

    De leidingen en slangen dienen in goede staat te verkeren om verstoringen van de vloeistofstroming en onbedoelde verliezen bij defecten te vermijden. De leidingen en slangen mogen geen lekken vertonen wanneer zij bij de maximale druk die in het systeem kan worden geleverd, worden belast.

    7.   Filtering

    Ter voorkoming van turbulentie en ongelijkmatig spuiten dienen de filters in goede staat te verkeren en dient de maaswijdte van de filters te zijn afgestemd op de grootte van de spuitdoppen die op de spuitapparatuur zijn aangebracht. In voorkomend geval dient het verklikkersysteem voor verstopte filters naar behoren te functioneren.

    8.   Spuitboom (voor apparatuur waarmee pesticiden worden gespoten met behulp van een horizontaal geplaatste boom die in de nabijheid van het gewas of het te behandelen materiaal wordt gebracht)

    De spuitboom dient in goede staat te verkeren en in alle richtingen stabiel te zijn. De bevestigings- en verstelsystemen en de onderdelen die zijn bedoeld voor het dempen van onbedoelde bewegingen en voor het compenseren van hellingen dienen correct te functioneren.

    9.   Spuitdoppen

    De spuitdoppen moeten naar behoren functioneren zodat druipen wordt voorkomen wanneer het spuiten wordt stopgezet. Teneinde een homogeen spuitpatroon te garanderen, mag de vloeistofafgifte van elke spuitdop afzonderlijk niet significant afwijken van de waarde die in de door de fabrikant verstrekte doseringstabel wordt vermeld.

    10.   Verdeling

    Indien van toepassing dient de verdeling van het spuitmengsel in dwarsrichting en in verticale richting (in het geval van toepassing bij opgaande gewassen) gelijkmatig te zijn.

    11.   Blower (voor apparatuur waarbij pesticiden met behulp van lucht worden verspreid)

    De blower moet in goede staat verkeren en moet zorgen voor een constante en gelijkmatige luchtstroom.


    BIJLAGE III

    Algemene beginselen van geïntegreerde gewasbescherming

    1.

    De voorkoming en/of vernietiging van schadelijke organismen moet worden verwezenlijkt of in de hand gewerkt onder meer en met name door:

    gewasrotatie;

    gebruik van adequate teeltechnieken (bijvoorbeeld vals-zaaibedtechniek, zaaitijd en -dichtheid, onderzaaien, conserverende bodembewerking, snoeien en direct inzaaien);

    gebruik, waar passend, van resistente/tolerante cultivars en standaard/gecertificeerd zaai- en plantgoed;

    gebruik van evenwichtige bemesting, kalkbemesting en irrigatie-/drainagepraktijken;

    het voorkomen van de verspreiding van schadelijke organismen door middel van hygiënemaatregelen (bijvoorbeeld door een regelmatige reiniging van machines en apparatuur);

    bescherming en bevordering van belangrijke nuttige organismen, bijvoorbeeld door adequate beheersmaatregelen of het gebruik van ecologische infrastructuur in en buiten de productiegebieden.

    2.

    Schadelijke organismen moeten worden gemonitored met passende methoden en instrumenten, indien beschikbaar. Tot deze instrumenten behoren, waar mogelijk, veldobservaties en wetenschappelijk verantwoorde waarschuwings-, voorspellings- en vroegdiagnosesystemen, alsmede het ter harte nemen van advies van gekwalificeerde beroepsadviseurs.

    3.

    Op grond van de resultaten van de monitoring moet de professionele gebruiker besluiten of en wanneer hij beheersmaatregelen treft. Strenge en wetenschappelijk verantwoorde drempelwaarden zijn essentiële componenten bij de besluitvorming. Waar mogelijk moet voor de behandeling van schadelijke organismen rekening worden gehouden met voor de regio, specifieke gebieden en gewassen en bijzondere klimatologische omstandigheden vastgestelde drempelwaarden.

    4.

    Duurzame biologische, fysische, en andere niet-chemische methoden verdienen de voorkeur boven chemische methoden indien hiermee de schadelijke organismen op bevredigende wijze worden bestreden.

    5.

    De gebruikte pesticiden moeten zo doelgericht mogelijk zijn en zo min mogelijk neveneffecten hebben voor de menselijke gezondheid, niet-doelwitorganismen en het milieu.

    6.

    De professionele gebruiker moet het gebruik van pesticiden en andere vormen van ingrijpen beperken tot een noodzakelijk niveau, bijvoorbeeld door kleinere doses, een lagere toepassingsfrequentie of gedeeltelijke toepassingen, op grond van de overweging dat het risico voor de gewassen aanvaardbaar is en de pesticiden de kans op resistentie van de populaties schadelijke organismen niet verhogen.

    7.

    Wanneer het risico op resistentie tegen een beheersmaatregel bekend is en wanneer het niveau van schadelijke organismen dusdanig is dat meerdere toepassingen van pesticiden op de gewassen noodzakelijk zijn, moeten de beschikbare strategieën ter voorkoming van resistentie worden uitgevoerd om de werking van de producten te behouden. Dit kan het gebruik van diverse pesticiden met verschillende werking inhouden.

    8.

    Op basis van de registers over het gebruik van pesticiden en van de monitoring van schadelijke organismen moet de professionele gebruiker zich een oordeel vormen over het succes van de toegepastebeheersmaatregelen.


    BIJLAGE IV

    Geharmoniseerde risico-indicatoren

     


    MOTIVERING VAN DE RAAD

    I.   INLEIDING

    1.

    Op 18 juli 2006 heeft de Commissie bij de Raad een voorstel ingediend voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden. Het voorstel is gebaseerd op artikel 175, lid 1, van het Verdrag.

    2.

    Het Europees Parlement heeft op 23 oktober 2007 zijn advies in eerste lezing uitgebracht (1). Het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's hebben op 14 maart, respectievelijk 1 februari 2007 advies uitgebracht.

    3.

    Op 19 mei 2008 heeft de Raad zijn gemeenschappelijk standpunt vastgesteld overeenkomstig artikel 251 van het Verdrag.

    II.   DOELSTELLINGEN

    Het voorstel strekt tot bescherming van de gezondheid van mensen en dieren en van het milieu tegen de schadelijke gevolgen van pesticiden in de landbouw en het ecosysteem. Het beoogt de risico's van het gebruik van pesticiden te beperken op een wijze die strookt met de nodige gewasbescherming.

    Het voorziet met name in:

    de opstelling van nationale actieplannen om de risico's en de effecten van het gebruik van pesticiden voor de menselijke gezondheid en het milieu te verminderen;

    informatie, bewustmaking en opleiding voor voorlichters en professionele gebruikers van pesticiden;

    concrete voorschriften betreffende de verkoop van pesticiden;

    geregelde keuring van toepassingsapparatuur;

    verbod op sproeien vanuit de lucht, met de mogelijkheid ontheffingen toe te staan;

    specifieke maatregelen ter bescherming van het aquatisch milieu tegen verontreiniging door pesticiden;

    vermindering van het pesticidengebruik in kwetsbare gebieden;

    voorschriften voor de hantering en opslag van pesticiden en de verpakkingen en restanten daarvan;

    de opstelling van verplichte normen betreffende geïntegreerde gewasbescherming; en tevens

    de uitwerking van risico-indicatoren om de vorderingen betreffende pesticidengebruik te meten.

    III.   ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

    1.   Algemene opmerkingen

    Het gemeenschappelijk standpunt van de Raad komt grotendeels overeen met het door de Commissie en het Europees Parlement ingenomen standpunt, in de zin dat het:

    de doelstellingen en de meeste van de door de Commissie voorgestelde en door het Europees Parlement gesteunde regelingen bevestigt;

    een groot aantal van de door het Europees Parlement in eerste lezing aangenomen amendementen overneemt.

    De amendementen 6, 17, 43, 49, 52, 60, 61, 62, 63, 68, 85, 93, 95, 103, 106, 112, 122, 137 en 155 worden volledig overgenomen.

    De amendementen 13, 18, 29, 35, 36, 39, 42, 48, 51, 54, 59, 64, 87, 90, 114, 146 en 164 worden gedeeltelijk of naar de inhoud overgenomen.

    De amendementen 1, 5, 16, 22, 23, 28, 30, 32, 37, 40, 55, 57, 58, 69, 72, 77, 84, 88, 91, 96, 98, 99, 102, 104, 120, 121, 138, 139 zijn niet overgenomen, aangezien de Raad dezelfde mening is toegedaan als de Commissie.

    De amendementen 2-4, 7-11, 15, 19-21, 24-27, 31, 33, 44, 46, 47, 50, 53, 56, 65, 66, 70, 71, 74, 76, 78, 79, 81-83, 92, 94, 97, 100, 101, 105, 107-111, 113, 115-119, 133, 135, 141, 143, 151 en 153, die door de Commissie zijn aanvaard, zijn niet in het gemeenschappelijk standpunt opgenomen, waarmee de Raad afwijkt van het standpunt van de Commissie.

    Het gemeenschappelijk standpunt omvat tevens andere, niet door het Europees Parlement voorziene wijzigingen die tegemoetkomen aan een aantal bedenkingen die de lidstaten tijdens de onderhandelingen hebben geuit.

    Er is tevens een aantal technische en redactionele wijzigingen aangebracht om de werkingssfeer van enkele bepalingen te omschrijven, de formulering van de richtlijn explicieter te maken en een grotere samenhang te bewerkstelligen met de tekst van de ontwerp-verordening betreffende het in de handel brengen, alsmede om rechtszekerheid te garanderen of de samenhang met andere communautaire instrumenten te vergroten.

    De Commissie heeft het door de Raad overeengekomen gemeenschappelijk standpunt aanvaard.

    2.   Specifieke opmerkingen

    Rechtsgrondslag

    Amendement nr. 1 is niet door de Raad aanvaard, omdat hij van oordeel is dat artikel 175, lid 1, de juiste en toereikende rechtsgrondslag is.

    Definities

    De volgende wijzigingen zijn aangebracht in het oorspronkelijke voorstel:

    de definitie van „gebruik” is geschrapt omdat deze onnodig wordt geacht;

    het concept beroepsactiviteit of commerciële dienstverlening is opgenomen in de definitie van „voorlichter”;

    de definities van „apparatuur voor de toepassing van pesticiden” en „hulpstukken voor de toepassing van pesticiden” zijn samengevoegd;

    de definitie van „geïntegreerde gewasbescherming” is van het voorstel voor een verordening betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen naar het onderhavige voorstel overgebracht; en tevens

    zijn de definities van „oppervlaktewater” en „grondwater” toegevoegd.

    Amendement nr. 29 om een definitie van pesticiden als gewasbeschermingsmiddelen op te nemen, is in het gemeenschappelijk standpunt overgenomen, ofschoon de Commissie het had verworpen. De Raad heeft deze definitie met biociden uitgebreid.

    Nationale actieplannen

    Het Parlement en de Raad waren het eens wat betreft de volgende elementen:

    de lidstaten moeten de gevolgen voor de gezondheid van de voorgenomen maatregelen in aanmerking nemen;

    in de nationale actieplannen moet worden omschreven hoe de lidstaten de richtlijn uitvoeren (met name maatregelen die voortvloeien uit de artikelen 5 tot en met 14) om de afhankelijkheid van het gebruik van pesticiden te verminderen;

    de door de Commissie ontvangen informatie over deze nationale actieplannen moet beschikbaar zijn op internet.

    De Raad vond het niet passend andere amendementen over te nemen, met name de vaststelling van kwantitatieve streefcijfers voor beperking van het gebruik. De Raad gaf er de voorkeur aan zich te concentreren op de beperking van risico's in plaats van streefcijfers voor de beperking van het gebruik vast te stellen.

    Opleiding

    De Raad heeft bepalingen opgenomen om ervoor te zorgen dat zowel een basisopleiding als bijscholing wordt aangeboden. Deze zorg werd door het Europees Parlement gedeeld. De Raad heeft ook een van de voorstellen van het Europees Parlement overgenomen voor bijlage I betreffende een eerste kennismaking met vergelijkend onderzoek, teneinde professionele gebruikers te helpen bij het kiezen voor een product dat goed is en tevens het minst gevaarlijk is voor de menselijke gezondheid en het milieu.

    De Raad heeft het ook zinvol geacht te specificeren dat in de opleiding de verschillende rollen en verantwoordelijkheden van de personen die met pesticiden omgaan, aan de orde moeten komen: professionele gebruikers, distributeurs en voorlichters. Daarnaast heeft de Raad een bepaling overgenomen waarin wordt vastgelegd dat het systeem van opleidingscertificaten vereisten en procedures omvat voor het verlenen, handhaven en intrekken van certificaten.

    Voorschriften betreffende de verkoop van pesticiden

    De Raad heeft het voorstel van het Parlement overgenomen dat de personen die pesticiden verkopen aan professionele gebruikers niet alleen advies verstrekken over het gebruik van pesticiden, maar ook veiligheidsinstructies geven op het gebied van de menselijke gezondheid en het milieu.

    De Raad heeft ook de eis toegevoegd dat distributeurs die pesticiden aan niet-professionele gebruikers verkopen, daarnaast informatie verstrekken over alternatieven met minder risico's. Bovendien heeft hij dit artikel aangepast om het mogelijk te maken dat de persoon die houder is van een certificaat niet fysiek aanwezig is, maar wel beschikbaar is op een andere wijze. De Raad vond het nodig deze flexibiliteit in te bouwen ten behoeve van kleine handelaren.

    Informatie en bewustmaking

    Het Europees Parlement heeft artikel 7 aanmerkelijk uitgewerkt en de Raad heeft niet alle voorstellen daarin kunnen aanvaarden. De Raad heeft niettemin de eis overgenomen dat de aan het publiek verstrekte informatie over pesticiden precies en evenwichtig moet zijn.

    Keuring van apparatuur die in gebruik is

    De Raad heeft op een na alle amendementen van het Parlement betreffende de keuring van apparatuur voor professioneel gebruik aanvaard. De Raad vond, evenals het Parlement, dat de perioden tussen de keuringen nauwkeuriger moeten worden bepaald, maar is een stap verder gegaan door kortere tijdvakken tussen de keuringen vanaf 2020 te eisen.

    Desondanks was de Raad van oordeel dat het onevenredig zou zijn de keuring van alle handapparatuur voor de toepassing van pesticiden of rugspuiten te eisen, en heeft hij een facultatieve mogelijkheid ingevoegd om deze vrij te stellen. Tevens heeft hij de mogelijkheid opgenomen om andere tijdschema's en keuringsfrequenties toe te passen op bepaalde typen apparatuur die op zeer kleine schaal wordt gebruikt.

    Bovendien achtte de Raad het ook nodig voor te schrijven dat professionele gebruikers regelmatig kalibraties en technische controles aan de toepassingsapparatuur uitvoeren.

    Tot slot besloot de Raad dat de lidstaten een certificeringssysteem met wederzijdse erkenning moeten opzetten.

    Spuiten vanuit de lucht

    Hoewel de Raad het met het Parlement eens is betreffende de algemene aanpak van dit punt en amendement 63 en een deel van amendement 64 heeft overgenomen, achtte hij de amendementen die voor de bevoegde autoriteiten een buitensporige administratieve last dreigen op te leveren, onnodig.

    De Raad heeft het oorspronkelijke voorstel zodanig gewijzigd dat gespecificeerd wordt dat de gebruikte producten moeten worden goedgekeurd na een risicobeoordeling en dat ondernemingen die spuiten vanuit de lucht uitvoeren, houder van een certificaat moeten zijn, en een optie wordt geboden dat verzoeken om spuiten vanuit de lucht stilzwijgend door de bevoegde autoriteiten zijn goedgekeurd indien binnen een bepaalde termijn geen antwoord is ontvangen.

    Specifieke maatregelen ter bescherming van het aquatische milieu

    De Raad heeft amendement 68 overgenomen om de aandacht te vestigen op de bescherming van het drinkwater. Artikel 10 is ook gewijzigd om de voorkeur te geven aan pesticiden die geen prioritaire gevaarlijke stoffen bevatten.

    Ten aanzien van amendement 70 betreffende de verplichte instelling van bufferzones, was de Raad van oordeel dat het juister was artikel 10 zodanig uit te werken dat het een breder scala van risicoreducerende maatregelen omvat die waar nodig kunnen worden ingesteld.

    Vermindering van het pesticidengebruik of van de risico's van pesticiden in specifieke gebieden

    De tekst is opnieuw geformuleerd om de lidstaten de mogelijkheid te geven de risico's van pesticiden te minimaliseren wanneer zij in deze specifieke gebieden worden gebruikt. De Raad kon de amendementen van het Parlement op dit gebied niet aanvaarden.

    Hantering en opslag en behandeling van de verpakkingen en de restanten van pesticiden

    De Raad heeft de tekst van de punten 1 en 3 van artikel 12 opnieuw geformuleerd om te verduidelijken dat die maatregelen alleen gelden voor professionele gebruikers en, indien van toepassing, distributeurs. Hij heeft tevens een bepaling toegevoegd betreffende de terugwinning of verwijdering van restanten van pesticiden en van de verpakkingen ervan. De Raad achtte de amendementen van het Parlement niet relevant.

    Geïntegreerde gewasbescherming

    De Raad en het Parlement zijn het inhoudelijk eens over dit punt. De Raad steunt met name de amendementen 85 en 122 van het Parlement, te weten de opneming in het voorstel van een nieuwe bijlage die algemene beginselen van geïntegreerde gewasbescherming behelst. Hij kan ook instemmen met gedeelten van de amendementen 164 en 87.

    Daarnaast heeft de Raad de term landbouw met lage pesticideninzet vervangen door bestrijding met lage pesticideninzet en gespecificeerd dat dit concept geïntegreerde gewasbescherming en biologische landbouw omvat.

    Indicatoren

    De Raad was het met de Commissie eens dat de amendementen om het gebruik te omvatten, niet relevant waren. De Raad heeft slecht een gedeelte van amendement 93 overgenomen en het beginsel van amendement 95.

    Comitéprocedure

    De Raad heeft deze amendementen overgenomen en bepaalde artikelen aangepast aan het nieuwe comitologiebesluit (17, 52, 62, 103, 137 en 155).

    IV.   CONCLUSIES

    De Raad is van oordeel dat zijn gemeenschappelijk standpunt een evenwichtige en realistische oplossing biedt voor een aantal bezwaren die ten aanzien van het Commissievoorstel zijn geformuleerd en kijkt uit naar een constructieve bespreking met het Europees Parlement met het oog op een werkbaar akkoord over deze richtlijn.


    (1)  14183/07.


    Top