EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52008AG0011

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 11/2008 van 28 februari 2008 , vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken

PB C 122E van 20.5.2008, p. 1–9 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

20.5.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 122/1


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 11/2008

door de Raad vastgesteld op 28 februari 2008

met het oog op de aanneming van Richtlijn 2008/…/EG van het Europees Parlement en de Raad van … betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken

(2008/C 122 E/01)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 61, onder c), en artikel 67, lid 5, tweede streepje,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Gemeenschap heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te handhaven en te ontwikkelen waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is. Met het oog daarop neemt de Gemeenschap onder meer de maatregelen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken die nodig zijn voor de goede werking van de interne markt.

(2)

Het beginsel van toegang tot de rechtspleging is van fundamentele betekenis en tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad in Tampere van 15 en 16 oktober 1999 werd met het oog op betere toegang tot de rechtspleging gevraagd dat de lidstaten alternatieve, buitengerechtelijke procedures in het leven zouden roepen.

(3)

De Raad heeft in mei 2000 zijn goedkeuring gehecht aan conclusies over alternatieve methoden in burgerlijke en handelszaken voor de beslechting van geschillen, en verklaard dat de vaststelling van fundamentele beginselen op dit gebied een wezenlijke stap vormt om de ontwikkeling en de goede werking van de buitengerechtelijke procedures voor de beslechting van geschillen in burgerlijke en handelszaken mogelijk te maken zodat de toegang tot het recht vereenvoudigd en verbeterd wordt.

(4)

De Europese Commissie heeft in april 2002 een Groenboek over alternatieve geschillenbeslechting in het burgerlijk recht en het handelsrecht gepresenteerd waarin de balans werd opgemaakt van de bestaande situatie met betrekking tot de alternatieve geschillenbeslechting in de Europese Unie en de aanzet werd gegeven voor uitgebreid overleg met de lidstaten en belanghebbende partijen over mogelijke maatregelen om het gebruik van bemiddeling/mediation te bevorderen.

(5)

De doelstelling om te zorgen voor een betere toegang tot de rechtspleging als onderdeel van het beleid van de Europese Unie voor de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, moet de toegang tot gerechtelijke en buitengerechtelijke geschillenbeslechtingsmethoden omvatten. Deze richtlijn zou, inzonderheid wat de beschikbaarheid van bemiddelings-/mediationdiensten aangaat, aan de goede werking van de interne markt moeten bijdragen.

(6)

Bemiddeling/mediation kan via procedures die zijn toegesneden op de behoeften van de partijen, leiden tot een kosteneffectieve en snelle beslechting van geschillen in burgerlijke en handelszaken. Bij overeenkomsten die via bemiddeling/mediation zijn bereikt, is de kans groter dat de partijen er zich vrijwillig aan conformeren en dat tussen hen een vreedzame en duurzame relatie blijft bestaan. De voordelen zijn nog duidelijker in situaties waarin sprake is van grensoverschrijdende elementen.

(7)

Om het gebruik van bemiddeling/mediation verder te bevorderen en te garanderen dat partijen die een beroep doen op bemiddeling/mediation over een voorspelbaar juridisch kader kunnen beschikken, is kaderregelgeving nodig, waarin met name de belangrijkste aspecten van de burgerlijke procedure worden behandeld.

(8)

De bepalingen van deze richtlijn betreffen uitsluitend bemiddeling/mediation in grensoverschrijdende geschillen, doch niets belet de lidstaten deze bepalingen ook op hun interne bemiddelings-/mediationprocedures toe te passen.

(9)

Deze richtlijn mag het gebruik van moderne communicatietechnologieën in de bemiddelings-/mediationprocedure geenszins belemmeren.

(10)

Deze richtlijn is van toepassing op alle procedures waarbij twee of meer partijen bij een grensoverschrijdend geschil zelf pogen om op vrijwillige basis hun geschil in der minne te regelen met de hulp van een bemiddelaar/mediator. Zij is van toepassing in burgerlijke en handelszaken. Zij zou evenwel niet van toepassing moeten zijn op rechten en verplichtingen waarover de partijen uit hoofde van het toepasselijke recht niet vrij kunnen beslissen. Dergelijke rechten en verplichtingen komen vaak voor in het familierecht en het arbeidsrecht.

(11)

Onderhandelingen voorafgaande aan het sluiten van een overeenkomst of scheidsrechterlijke procedures zoals bepaalde procedures voor gerechtelijke schikking, systemen voor de behandeling van consumentenklachten, arbitrage en deskundigenonderzoek of procedures van personen of instanties die al dan niet juridisch bindende formele aanbevelingen voor de beslechting van het geschil formuleren, vallen buiten de werkingssfeer van deze richtlijn.

(12)

Deze richtlijn is van toepassing op de gevallen waarin partijen door een rechtbank naar bemiddeling/mediation worden verwezen of waarin de nationale wetgeving bemiddeling/mediation voorschrijft. Ingeval een rechter krachtens de nationale wetgeving als bemiddelaar/mediator mag optreden, is deze richtlijn eveneens van toepassing op bemiddeling/mediation geleid door een rechter die niet verantwoordelijk is voor een gerechtelijke procedure in verband met het voorwerp of de voorwerpen van het geschil. Deze richtlijn mag evenwel niet van toepassing zijn op pogingen van de rechtbank of rechter die de zaak behandelt, een geschil bij te leggen in het kader van gerechtelijke procedures betreffende dat geschil, of op zaken in het kader waarvan de rechtbank of rechter die de zaak behandelt, steun of advies vraagt van een bevoegd persoon.

(13)

De bemiddeling/mediation in de zin van deze richtlijn is een vrijwillige procedure, in die zin dat de partijen er zelf voor verantwoordelijk zijn, deze naar eigen goeddunken kunnen organiseren en te allen tijde kunnen beëindigen. De rechterlijke instanties moeten evenwel krachtens de nationale wetgeving tijdslimieten voor een bemiddelings-/mediationproces kunnen vaststellen. Bovendien moeten de rechterlijke instanties, telkens wanneer dit dienstig is, de aandacht van de partijen kunnen vestigen op de mogelijkheid van bemiddeling/mediation.

(14)

Nationale wetgeving die het gebruik van bemiddeling/mediation verplicht stelt, dan wel met stimulansen of sancties bevordert, wordt door deze richtlijn geheel onverlet gelaten, mits het de partijen daardoor niet wordt belet hun recht van toegang tot de rechter uit te oefenen. Bestaande zelfregulerende bemiddelings-/mediationsystemen worden eveneens door deze richtlijn geheel onverlet gelaten, voor zover zij betrekking hebben op aspecten die niet door deze richtlijn worden bestreken.

(15)

Teneinde de rechtszekerheid te waarborgen dient in deze richtlijn te worden aangegeven welke datum relevant is om te bepalen of het geschil dat de partijen via bemiddeling/mediation trachten te beslechten, van grensoverschrijdende aard is. Bij gebreke van een schriftelijke overeenkomst worden de partijen geacht te zijn overeengekomen een beroep op bemiddeling/mediation te doen op het ogenblik dat zij een specifieke actie ondernemen om de bemiddelings-/mediationprocedure in te leiden.

(16)

Met het oog op het nodige wederzijdse vertrouwen ten aanzien van de vertrouwelijkheid, het effect op verjaringstermijnen en de erkenning en tenuitvoerlegging van via bemiddeling/mediation bereikte overeenkomsten, dienen de lidstaten, met alle middelen die zij dienstig achten, de opleiding van de bemiddelaars/mediators en de invoering van doeltreffende kwaliteitscontrolemechanismen voor de verstrekking van bemiddelings-/mediationdiensten te bevorderen.

(17)

De lidstaten dienen deze mechanismen, die onder meer de vorm kunnen aannemen van gebruikmaking van op marktwerking gebaseerde oplossingen, vast te stellen, maar mogen niet worden verplicht daarvoor financiële middelen ter beschikking te stellen. Deze mechanismen moeten erop gericht zijn de flexibiliteit van het bemiddelings-/mediationproces en de autonomie van de partijen te handhaven, en te waarborgen dat de bemiddeling/mediation op een doeltreffende, onpartijdige en bekwame wijze manier wordt geleid. De bemiddelaars/mediators dienen geattendeerd te worden op het bestaan van de Europese gedragscode voor bemiddelaars/mediators, die ook op internet beschikbaar moet worden gesteld voor het grote publiek.

(18)

Op het gebied van de consumentenbescherming heeft de Commissie een aanbeveling (3) goedgekeurd, waarin minimumcriteria inzake de kwaliteit zijn vastgelegd die de bij de consensuele beslechting van consumentengeschillen betrokken buitengerechtelijke organen aan hun gebruikers moeten aanbieden. Alle bemiddelaars/mediators en organisaties waarop die aanbeveling betrekking heeft, moeten worden aangemoedigd de erin opgenomen beginselen te eerbiedigen. Teneinde de verspreiding van de informatie betreffende deze organen te vergemakkelijken, zet de Commissie een gegevensbank van buitengerechtelijke procedures op die volgens de lidstaten in overeenstemming zijn met de beginselen van die aanbeveling.

(19)

Bemiddeling/mediation mag niet als een minderwaardig alternatief voor gerechtelijke procedures worden beschouwd, in die zin dat de tenuitvoerlegging van overeenkomsten die via bemiddeling/mediation zijn bereikt, zou afhangen van de goede wil van de partijen. Daarom dienen de lidstaten ervoor zorgen dat de partijen bij een schriftelijke overeenkomst die via bemiddeling/mediation tot stand is gekomen, kunnen verzoeken de inhoud ervan uitvoerbaar te verklaren. Het moet voor een lidstaat alleen mogelijk zijn een overeenkomst niet uitvoerbaar te verklaren, indien de inhoud in strijd is met zijn recht, daaronder begrepen zijn internationaal privaatrecht, of indien zijn recht niet in de uitvoerbaarheid van de inhoud van de concrete overeenkomst voorziet. Dit zou het geval kunnen zijn indien de in de overeenkomst vermelde verplichting vanwege de aard ervan niet uitvoerbaar is.

(20)

De inhoud van een via bemiddeling/mediation bereikte overeenkomst die in een lidstaat uitvoerbaar is verklaard, wordt in de andere lidstaten erkend en uitvoerbaar verklaard overeenkomstig de geldende communautaire of nationale wetgeving. Deze uitvoerbaarverklaring kan bijvoorbeeld geschieden op basis van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (4) of Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (5).

(21)

In Verordening (EG) nr. 2201/2003 is met name bepaald dat overeenkomsten tussen partijen alleen in een andere lidstaat uitvoerbaar kunnen zijn indien zij uitvoerbaar zijn in de lidstaat waar zij zijn gesloten. Indien een via bemiddeling/mediation bereikte overeenkomst in familiezaken niet uitvoerbaar is in de lidstaat waar zij is gesloten en waar om uitvoerbaarheidverklaring ervan wordt verzocht, mag de richtlijn de partijen niet ertoe aanzetten de wet van die lidstaat te omzeilen door de overeenkomst in een andere lidstaat uitvoerbaar te laten maken.

(22)

Deze richtlijn dient de in de lidstaten geldende regels voor het doen naleven van de uit bemiddeling/mediation voortvloeiende overeenkomsten onverlet te laten.

(23)

Het vertrouwelijke karakter van de bemiddeling/mediation is belangrijk en deze richtlijn moet derhalve zorgen voor een minimum aan verenigbaarheid van de voorschriften van het burgerlijk procesrecht aangaande de wijze van bescherming van het vertrouwelijke karakter van de bemiddeling/mediation tijdens eventuele latere gerechtelijke procedures in burgerlijke of handelszaken of arbitrageprocedures.

(24)

Teneinde de partijen aan te moedigen van bemiddeling/mediation gebruik te maken, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat hun regels inzake verjaring de partijen niet beletten naar de rechter of naar een arbitrage-instantie te gaan indien hun bemiddelings-/mediationpoging geen resultaat heeft. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat dit resultaat wordt bereikt, ook al worden de nationale regels inzake verjaring bij deze richtlijn niet geharmoniseerd. Bepalingen inzake verjaringstermijnen in internationale overeenkomsten zoals die in de lidstaten worden toegepast, bijvoorbeeld in het vervoersrecht, dienen evenwel niet te worden beïnvloed door deze richtlijn.

(25)

De lidstaten moeten erop aandringen dat aan het grote publiek de contactgegevens van bemiddelaars/mediators en bemiddelings-/mediationdiensten ter beschikking worden gesteld. Zij dienen de juridische beroepsbeoefenaars tevens aan te moedigen hun cliënten voor te lichten over de mogelijkheid van bemiddeling/mediation.

(26)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel akkoord — „Beter wetgeven” (6) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die voor zover mogelijk het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken.

(27)

Deze richtlijn heeft tot doel de grondrechten te bevorderen, en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn vastgelegd.

(28)

Aangezien de doelstelling van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang of de gevolgen van het optreden beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(29)

Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, hebben het Verenigd Koninkrijk en Ierland kennis gegeven van hun wens deel te nemen aan de aanneming en toepassing van deze richtlijn.

(30)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze richtlijn, die niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Doel en werkingssfeer

1.   Deze richtlijn heeft ten doel de toegang tot de alternatieve geschillenbeslechting te vergemakkelijken en de minnelijke schikking van geschillen te bevorderen, door het gebruik van bemiddeling/mediation aan te moedigen en te zorgen voor een evenwichtige samenhang tussen bemiddeling/mediation en behandeling in rechte.

2.   Deze richtlijn is van toepassing op grensoverschrijdende burgerlijke en handelsgeschillen, tenzij deze betrekking hebben op rechten en verplichtingen waarover de partijen uit hoofde van het toepasselijke recht van bemiddeling/mediation geen zeggenschap hebben. Zij heeft met name geen betrekking op fiscale zaken, douanezaken en administratiefrechtelijke zaken, noch op de aansprakelijkheid van de staat wegens een handeling of nalaten in de uitoefening van het openbaar gezag („acta jure imperii”).

3.   In deze richtlijn wordt onder „lidstaat” verstaan: iedere lidstaat behalve Denemarken.

Artikel 2

Grensoverschrijdende geschillen

1.   In deze richtlijn wordt onder grensoverschrijdend geschil een geschil verstaan waarin ten minste één van de partijen haar woonplaats of gewone verblijfplaats in een andere lidstaat heeft dan de andere partijen, op het tijdstip waarop:

a)

de partijen onderling overeenkomen gebruik te maken van bemiddeling/mediation nadat een geschil is ontstaan,

b)

de rechter bemiddeling/mediation beveelt,

c)

zich uit hoofde van het nationale recht een verplichting tot gebruikmaking van bemiddeling/mediation voordoet,

d)

de partijen overeenkomstig artikel 5 wordt verzocht gebruik te maken van bemiddeling/mediation.

2.   Onverminderd artikel 1 wordt in de artikelen 7 en 8 onder grensoverschrijdend geschil ook een geschil verstaan waarin een gerechtelijke procedure of arbitrage in aansluiting op een bemiddeling/mediation tussen de partijen wordt ingeleid in een andere lidstaat dan die waarin de partijen hun woonplaats of gewone verblijfplaats hadden op het in lid 1, onder a), b) of c), bedoelde tijdstip.

3.   Voor de toepassing van de leden 1en 2 wordt de woonplaats vastgesteld overeenkomstig de artikelen 59 en 60 van Verordening (EG) nr. 44/2001.

Artikel 3

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„bemiddeling/mediation”: een gestructureerde procedure, ongeacht de benaming, waarin twee of meer partijen bij een geschil zelf pogen om op vrijwillige basis met de hulp van een bemiddelaar/mediator hun geschil te schikken. Deze procedure kan door de partijen worden ingeleid of door een rechterlijke instantie worden voorgesteld of gelast, dan wel in een lidstaat wettelijk zijn voorgeschreven.

Zij omvat bemiddeling/mediation door een rechter die niet verantwoordelijk is voor een behandeling in rechte van het betrokken geschil. Bemiddeling/mediation omvat niet de pogingen, ondernomen door de rechterlijke instantie waarbij een zaak aanhangig is gemaakt, om binnen de desbetreffende gerechtelijke procedure een geschil te beslechten.

b)

„bemiddelaar/mediator”: een derde die wordt verzocht op doeltreffende, onpartijdige en bekwame wijze een bemiddeling/mediation te leiden, ongeacht de benaming of het beroep van die derde in de betrokken lidstaat en ongeacht de wijze waarop deze is aangewezen of is aangezocht om de bemiddeling/mediation te leiden.

Artikel 4

Kwaliteit van de bemiddeling/mediation

1.   De lidstaten bevorderen met alle door hen passend geachte middelen de opstelling van vrijwillige gedragscodes en de naleving ervan door de bemiddelaars/mediators en de organisaties die bemiddeling/mediation verlenen, alsmede de ontwikkeling van andere doeltreffende kwaliteitscontrolemechanismen betreffende het verlenen van bemiddeling/mediation.

2.   De lidstaten bevorderen de basis- en vervolgopleiding van bemiddelaars/mediators, zodat aan de partijen een doeltreffende, onpartijdige en bekwame bemiddeling/mediation wordt gewaarborgd.

Artikel 5

Beroep op bemiddeling/mediation

1.   De rechterlijke instantie waarbij een zaak aanhangig is gemaakt, kan in voorkomend geval, rekening houdend met alle omstandigheden, de partijen uitnodigen van bemiddeling/mediation gebruik te maken om het geschil te schikken. Zij kan de partijen tevens uitnodigen om deel te nemen aan een informatiebijeenkomst over het gebruik van bemiddeling/mediation mits zulke bijeenkomsten worden gehouden en gemakkelijk zijn bij te wonen.

2.   Deze richtlijn laat onverlet dat de nationale wetgeving het gebruik van bemiddeling/mediation voor of na het begin van de gerechtelijke procedure verplicht kan stellen, dan wel met stimulansen of sancties kan bevorderen, mits het de partijen niet wordt belet hun recht van toegang tot de rechter uit te oefenen.

Artikel 6

Uitvoerbaarheid van via bemiddeling/mediation bereikte overeenkomsten

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de partijen, of een van hen met uitdrukkelijke instemming van de andere partijen, kunnen verzoeken dat de inhoud van een via bemiddeling/mediation bereikte schriftelijke overeenkomst uitvoerbaar wordt gemaakt. De inhoud van een dergelijke overeenkomst wordt uitvoerbaar gemaakt, tenzij, in het betreffende geval, de inhoud van die overeenkomst in strijd is met het recht van de lidstaat waar het verzoek is gedaan of het recht van die lidstaat niet in de uitvoerbaarheid ervan voorziet.

2.   De inhoud van de overeenkomst kan door een rechterlijke of andere bevoegde instantie uitvoerbaar worden verklaard bij vonnis of arrest of bij authentieke akte, overeenkomstig het recht van de lidstaat waar het verzoek is gedaan.

3.   De lidstaten delen de Commissie mee welke rechterlijke of andere instanties bevoegd zijn een verzoek in de zin van de leden 1 en 2 in ontvangst te nemen.

4.   De bepalingen van dit artikel laten de voorschriften die gelden voor de erkenning en tenuitvoerlegging in een andere lidstaat van een overeenkomstig lid 1 uitvoerbaar verklaarde overeenkomst onverlet.

Artikel 7

Vertrouwelijkheid van de bemiddeling/mediation

1.   Aangezien de bemiddeling/mediation geacht wordt plaats te vinden op een wijze die recht doet aan het vertrouwelijke karakter ervan, zorgen de lidstaten ervoor, tenzij de partijen anders overeenkomen, dat noch de bemiddelaar/mediator, noch enige persoon die bij het verlenen van de bemiddeling/mediation is betrokken, tijdens een burgerlijke of handelsrechtelijke rechtszaak of tijdens arbitrage verplicht wordt getuigenis af te leggen omtrent informatie die voortvloeit uit of verband houdt met een bemiddelings-/mediationprocedure, behalve:

a)

voor zover dit nodig is om dwingende redenen van openbare orde van de betrokken lidstaat, met name indien dit nodig is om de bescherming van de belangen van kinderen te waarborgen of om te voorkomen dat iemand in zijn lichamelijke of geestelijke integriteit wordt aangetast, of

b)

indien openbaarmaking van de inhoud van de via bemiddeling/mediation bereikte overeenkomst noodzakelijk is voor de uitvoering of de tenuitvoerlegging van de overeenkomst.

2.   Niets in lid 1 weerhoudt de lidstaten ervan strengere maatregelen te nemen om het vertrouwelijke karakter van de bemiddeling/mediation te beschermen.

Artikel 8

Gevolgen van de bemiddeling/mediation voor de verjaring

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de partijen die voor bemiddeling/mediation kiezen om te pogen een geschil te schikken, daarna niet wordt belet een gerechtelijke procedure of arbitrage met betrekking tot hun geschil aanhangig te maken door het verstrijken van verjaringstermijnen tijdens het bemiddelings-/mediationproces.

2.   Lid 1 laat de niet met dit artikel verenigbare verjaringsbepalingen in internationale overeenkomsten waarbij de lidstaten partij zijn, onverlet.

Artikel 9

Voorlichting van het grote publiek

De lidstaten bevorderen, op een wijze die zij passend achten, dat er voor het publiek informatie beschikbaar is, met name op internetsites, over de manier om in contact te treden met bemiddelaars/mediators en organisaties die bemiddeling/mediation aanbieden.

Artikel 10

Informatie over bevoegde rechterlijke en andere instanties

De krachtens artikel 6, lid 3, door de lidstaten gedane mededelingen omtrent de bevoegde rechterlijke of andere instanties worden door de Commissie met alle passende middelen openbaar gemaakt.

Artikel 11

Herziening

De Commissie brengt uiterlijk … (7) aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité verslag uit over de toepassing van deze richtlijn. In dat verslag wordt de ontwikkeling van de bemiddeling/mediation in de gehele Europese Unie en het effect van deze richtlijn in de lidstaten behandeld. Het verslag gaat, indien nodig, vergezeld van voorstellen tot aanpassing van deze richtlijn.

Artikel 12

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om voor … (8) aan deze richtlijn te voldoen, met uitzondering van artikel 10, waaraan uiterlijk op … (9) moet worden voldaan. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 14

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te …

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 286 van 17.11.2005, blz. 1.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 29 maart 2007 (PB C 27 E van 31.1.2008, blz. 129) en Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad van 28 februari 2008 en standpunt van het Europees Parlement van … (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Aanbeveling 2001/310/EG van de Commissie van 4 april 2001 met betrekking tot de beginselen voor de buitengerechtelijke organen die bij de consensuele beslechting van consumentengeschillen betrokken zijn (PB L 109 van 19.4.2001, blz. 56).

(4)  PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(5)  PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2116/2004 (PB L 367 van 14.12.2004, blz. 1).

(6)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

(7)  8 jaar na de dag van aanneming van deze richtlijn.

(8)  3 jaar na de dag van aanneming van deze richtlijn.

(9)  30 maanden na de dag van aanneming van deze richtlijn.


MOTIVERING VAN DE RAAD

I.   INLEIDING

1.

De Commissie heeft op 22 oktober 2004 een voorstel ingediend voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling in burgerlijke en handelszaken.

2.

De Raad (Justitie en Binnenlandse Zaken) heeft in zijn zitting op 1 en 2 december 2005 nota genomen van de algemene overeenstemming binnen het Comité burgerlijk recht (alternatieve geschillenbeslechting) (1).

3.

Het Europees Parlement heeft op 29 maart 2007 advies in eerste lezing over het voorstel uitgebracht (2).

4.

Het Comité burgerlijk recht (alternatieve geschillenbeslechting) heeft de amendementen van het Europees Parlement op 13 april 2007 besproken. In het licht van die bespreking is een geconsolideerde versie van het voorstel opgesteld, die vervolgens in verschillende vergaderingen is besproken en op een aantal punten anders geformuleerd.

5.

Op 3 oktober 2007 heeft het Coreper een uit de besprekingen van het Comité voortgevloeide compromistekst (3) goedgekeurd die de basis vormt voor de onderhandelingen met het Europees Parlement, met de bedoeling een akkoord in tweede lezing te bereiken.

6.

In daaropvolgende contacten met het Europees Parlement is overeenstemming bereikt over enkele wijzigingen in de compromistekst. De Raad (Justitie en Binnenlandse Zaken) is in zijn zitting van 8 en 9 november 2007 tot een politiek akkoord over deze nieuwe tekst gekomen (4). Het Europees Parlement heeft bij die gelegenheid bevestigd dat het de tekst kan aanvaarden.

7.

De Raad heeft op 28 februari 2008 met eenparigheid van stemmen het gemeenschappelijk standpunt vastgesteld.

II.   ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

8.

Het gemeenschappelijk standpunt van de Raad stemt overeen met het politiek akkoord van november 2007 dat het resultaat is van de onderhandelingen die de vertegenwoordigers van het Europees Parlement, de Commissie en de Raad hebben gevoerd nadat het Europees Parlement zijn advies in eerste lezing had vastgesteld.

A.   Amendementen 1 tot en met 11 betreffen de overwegingen

9.

De Raad heeft de amendementen 1-11 inhoudelijk zo veel mogelijk overgenomen, maar vele ervan herschreven en verplaatst zodat zij aansluiten bij de uiteindelijke slotformulering en de structuur van de ontwerp-richtlijn.

10.

De Raad heeft amendement 2 verworpen, maar in overweging 18 bis een verwijzing naar de in dat amendement vermelde aanbeveling van de Commissie behouden. Amendement 4 is in een beknoptere vorm verwerkt in overweging 8. De laatste zin van amendement 6 is weggelaten, aangezien de Raad de tekst van artikel 7 bis van de algemene overeenstemming van december 2005 heeft gehandhaafd (artikel 8 van het gemeenschappelijk standpunt). De inhoud van amendement 10 is opgenomen in overweging 17, maar de specifieke verwijzingen naar de aanbevelingen van de Commissie zijn achterwege gelaten. Dat geldt ook voor de verwijzing naar de publicatie van de Europese gedragscode voor bemiddelaars.

11.

De Raad heeft een paar nieuwe overwegingen ingevoegd om bepaalde aspecten van de ontwerp-richtlijn nader toe te lichten. De Raad heeft willen bevestigen dat moderne communicatietechnologieën steeds meer zullen worden gebruikt in het bemiddelingsproces en dat hij daarom overweging 9, die daarover gaat, heeft ingevoegd. De Raad heeft ook duidelijk willen maken dat de ontwerp-richtlijn geen voorschriften geeft over tenuitvoerlegging en dat de huidige regels in de lidstaten over tenuitvoerlegging derhalve onverlet worden gelaten door de richtlijn (overweging 22). Ten slotte heeft de Raad ter inachtneming van het interinstitutioneel akkoord — „Beter wetgeven” overweging 26 ingevoegd waarin de lidstaten worden aangespoord bij de uitvoering van de richtlijn concordantietabellen op te stellen.

B.   Amendementen 12 tot en met 34 betreffende artikelen

12.

De Raad heeft amendementen 12, 13 en 14 betreffende artikel 1 overgenomen, die in ruime mate de tekst van de algemene overeenstemming van december 2005 weerspiegelen. De voorgestelde schrapping van een deel van de eerste zin van lid 2 is echter niet aanvaard, maar de uitzondering is anders geformuleerd en de tekst van het gemeenschappelijk standpunt luidt nu als volgt: „tenzij deze betrekking hebben op rechten en verplichtingen waarover de partijen uit hoofde van het toepasselijke recht van bemiddeling/mediation geen zeggenschap hebben”. Voorts wordt deze bepaling in overweging 10 verduidelijkt.

13.

De Raad heeft de inhoud van overweging 15, betreffende een nieuw artikel over het grensoverschrijdende karakter van de richtlijn, overgenomen, maar de tekst enigszins anders geformuleerd. Ook is een nieuwe overweging (overweging 15) ingevoegd, om lid 1 nader te verduidelijken.

14.

De amendementen 16 en 17 komen tot uiting in de tekst van het huidige artikel 3. De Raad heeft aanvaard om specifiek in de tekst te vermelden dat het bemiddelingsproces een vrijwillig proces is en dit ook benadrukt in overweging 13. Daarom achtte de Raad het niet nodig een nieuw lid over dit punt in te voegen zoals het Europees Parlement in amendement 21 had voorgesteld. Wat de tekst van punt b) van het huidige artikel 3 betreft, heeft de Raad besloten de tekst van de algemene overeenstemming van december 2005 te behouden, omdat die volgens hem voldoende duidelijk maakt aan welke eisen een bemiddelaar moet voldoen wanneer hij een poging tot bemiddeling doet.

15.

De Raad heeft amendement 18 opgenomen in artikel 4 van het gemeenschappelijk standpunt, met uitzondering van lid 3, dat de Raad niet kon aanvaarden.

16.

De amendementen 19 en 20 betreffende artikel 3 (artikel 5 van het gemeenschappelijk standpunt) die overeenstemmen met de tekst van de algemene overeenstemming van december 2005, zijn volledig overgenomen. Dat geldt ook voor de amendementen 22 en 27, die de schrapping van bepalingen beoogden.

17.

De amendementen 23 tot en met 26, die betrekking hebben op artikel 5 (artikel 6 van het gemeenschappelijk standpunt), zijn door de Raad aanvaard (lid 1 enigszins anders geformuleerd) om de tekst te verduidelijken.

18.

Wat amendement 28 betreft, heeft de Raad het inhoudelijk gedeelte overgenomen, dat weergegeven is in artikel 7 van het gemeenschappelijk standpunt. De Raad heeft echter besloten de bepaling te handhaven die in de algemene overeenstemming van december 2005 staat. Dit betekent dat de Raad niet heeft aanvaard dat partijen informatie over het bemiddelingsproces openbaar kunnen maken en dat dit verbod ook geldt voor derden. Door de tekst van de algemene overeenstemming te behouden heeft de Raad ook besloten de lidstaten niet te verplichten ervoor te zorgen dat personen die bij de bemiddelingsprocedure betrokken zijn, niet eens het recht hebben getuigenis af te leggen.

19.

De Raad kon amendement 29, dat naar zijn oordeel bepalingen bevat die te gedetailleerd zijn voor een richtlijn, niet aanvaarden. Daarom heeft hij in artikel 8 van het gemeenschappelijk standpunt de tekst van de algemene overeenstemming van december 2005 behouden. Om het belang van die bepaling te benadrukken en tegemoet te komen aan de bezorgdheid van het Europees Parlement en de Raad heeft de Raad een nieuwe overweging (24) ingevoegd, die duidelijk maakt dat deze bepaling een resultaatsverplichting oplegt aan de lidstaten. Amendement 30 over lid 2 van hetzelfde artikel werd door de Raad overgenomen, maar het laatste deel van deze bepalingen leek overbodig en is in de definitieve tekst dan ook weggelaten.

20.

De Raad heeft amendement 31 overgenomen: het is weergegeven in het nieuwe artikel van het gemeenschappelijk standpunt en in de corresponderende overweging (overweging 25).

21.

Amendement 32 werd door de Raad verworpen omdat de Europese gedragscode voor bemiddelaars niet in het Publicatieblad bekendgemaakt zou kunnen worden, omdat de gedragscode geen officieel aangenomen tekst is. Als vermeld in punt 10 heeft de Raad een verwijzing naar de gedragscode in overweging 17 opgenomen.

22.

Amendement 33, dat een herzieningsclausule bevat, is inhoudelijk door de Raad overgenomen, en een dergelijke bepaling staat nu in artikel 11 van het gemeenschappelijk standpunt, zij het met andere bewoordingen. De Raad kon het laatste deel van de voorgestelde herzieningsclausule betreffende harmonisatie van beperkende en verjaringstermijnen niet aanvaarden, evenmin als amendement 29 bij het artikel over hetzelfde onderwerp. Deze specifieke bepaling was onderdeel van de onderhandelingen met het Europees Parlement en over de huidige tekst bestaat derhalve reeds overeenstemming.

23.

De Raad kon amendement 34 niet aanvaarden omdat de voorgestelde uitvoering door middel van vrijwillige overeenkomsten om juridische redenen onmogelijk is. Om echter duidelijk te maken dat de bestaande zelfregulerende bemiddelings-/mediationsystemen kunnen worden behouden, voor zover zij betrekking hebben op aspecten die niet door deze richtlijn worden bestreken, werd een zin van die strekking in overweging 14 ingevoerd. Wat de in amendement 34 voorgestelde termijnen voor naleving van de richtlijn betreft, heeft de Raad voor andere termijnen gekozen. De lidstaten hebben nu 36 maanden te rekenen van de datum van aanneming om de richtlijn na te leven, maar moeten binnen 30 maanden de Commissie meedelen welke de bevoegde rechter of de bevoegde autoriteit is.

III.   CONCLUSIE

24.

De Raad beschouwt het gemeenschappelijk standpunt als een evenwichtige tekst die een getrouwe weergave is van het akkoord dat is bereikt tijdens de onderhandelingen met het Europees Parlement in oktober 2007.


(1)  15043/05 JUSTCIV 217 CODEC 1102.

(2)  8117/1/07 REV 1 CODEC 312 JUSTCIV 76.

(3)  13290/07 JUSTCIV 243 CODEC 1000.

(4)  14316/07 JUSTCIV 278 CODEC 1130.


Top