Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52007PC0170

Gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten ("Audiovisuele mediadiensten zonder grenzen")

/* COM/2007/0170 def. - COD 2005/0260 */

52007PC0170




[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 29.3.2007

COM(2007) 170 definitief

2005/0260 (COD)

Gewijzigd voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD TOT WIJZIGING VAN RICHTLIJN 89/552/EEG VAN DE RAAD

betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten ("Audiovisuele mediadiensten zonder grenzen")

(door de Commissie ingediend)

2005/0260 (COD)

Gewijzigd voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD TOT WIJZIGING VAN RICHTLIJN 89/552/EEG VAN DE RAAD

betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten ("Audiovisuele mediadiensten zonder grenzen")

1. Achtergrond

Indiening van het voorstel bij de Raad en het Europees Parlement(COM(2005) 646 - 2005/0260 (COD) 15 december 2005

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 13 september 2006

Advies van het Comité van de Regio's 11 oktober 2006

Advies van het Europees Parlement in eerste lezing 13 december 2006

2. DOEL VAN HET VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

Het doel van dit voorstel is de verdieping van de interne markt voor niet-lineaire (diensten op aanvraag) audiovisuele diensten (minimumharmonisatie met betrekking tot de bescherming van minderjarigen, aanzetten tot haat, commerciële communicatie) op basis van het land-van-oorsprong-beginsel, alsmede de modernisering van de regels, met name op reclamegebied, voor lineaire omroepactiviteiten.

3. Standpunt van de Commissie met betrekking tot de door het Parlement aangenomen amendementen

3.1. Door de Commissie aanvaarde amendementen

De Commissie kan een aantal amendementen aanvaarden die verenigbaar zijn met het Commissievoorstel en ook in overeenstemming zijn met de algemene aanpak van de Raad van 13 november 2006. Om deze redenen kan de Commissie de volgende door het Parlement vastgestelde amendementen volledig overnemen:

Amendement 6, 11, 12, 14, 16, 20, 25, 30, 32, 41, 42, 43, 49, 56, 62, 67, 78, 79, 81, 84, 85, 89-92, 99, 115, 117, 120-125, 133, 138, 144, 199[1], 213, 221, 222, 224 en 226.

3.2. Gedeeltelijk of in beginsel door de Commissie aanvaarde amendementen

Overwegingen:

Wat de overwegingen betreft, kan de Commissie de volgende amendementen in aangepaste formulering aanvaarden. Deze wijzigingen hangen voornamelijk samen met de wijzigingen van het dispositief en hebben tot doel bedoelde amendementen te vereenvoudigen en consistenter te maken:

Amendement 1 (overweging 1):

"(1) Bij Richtlijn 89/552/EEG worden bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten gecoördineerd. Nieuwe transmissietechnologieën voor audiovisuele mediadiensten maken evenwel een aanpassing van dit wettelijke kader noodzakelijk zodat rekening kan worden gehouden met de effecten van structurele veranderingen, de verspreiding van informatie- en communicatietechnologieën (ICT) en technologische ontwikkelingen op businessmodellen, in het bijzonder de financiering van commerciële omroep, en kan worden gezorgd voor optimale concurrentievoorwaarden en rechtszekerheid voor de Europese informatietechnologieën en de Europese mediabedrijven en -diensten, alsmede voor eerbiediging van de culturele en taalverscheidenheid."

Amendement 3 (overweging 3):

"(3) Audiovisuele mediadiensten zijn zowel cultuurgoederen als economische goederen. Het toenemende belang ervan voor de samenleving, de democratie - met name ten aanzien van het waarborgen van informatievrijheid, diversiteit van opinies en mediapluralisme -, het onderwijs en de cultuur rechtvaardigt de toepassing van bijzondere voorschriften voor deze diensten."

Amendement 4 (overweging 3 bis):

"(3 bis) In zijn resoluties van 1 december 2005, 4 april 2006 en 27 april 2006 onderstreept het Europees Parlement de internationale dimensie van audiovisuele diensten en beklemtoont het dat culturele activiteiten, goederen en diensten zowel een commercieel als een cultureel karakter hebben."

Amendement 7 (overweging 5):

"(5) De grondbeginselen van Richtlijn 89/552/EEG, namelijk het uitzendlandbeginsel en gemeenschappelijke minimumnormen, hebben hun nut bewezen en moeten dan ook worden gehandhaafd. Europese bedrijven die audiovisuele mediadiensten aanbieden, worden echter met rechtsonzekerheid en een oneerlijk speelveld geconfronteerd als gevolg van de wettelijke regelingen ten aanzien van de nieuwe diensten op aanvraag. Teneinde concurrentievervalsing te voorkomen, de rechtszekerheid te vergroten, bij te dragen tot de voltooiing van de interne markt en het ontstaan van één enkele informatieruimte te vergemakkelijken, is het bijgevolg noodzakelijk om voor alle audiovisuele mediadiensten, zowel lineaire als niet-lineaire, tenminste een basispakket van gecoördineerde voorschriften vast te stellen .

Amendement 8 (overweging 6):

"(6) De Commissie heeft een mededeling vastgesteld over de toekomst van het Europese audiovisuele regelgevingsbeleid, waarin zij benadrukt dat het regelgevingsbeleid in deze sector bepaalde algemene belangen dient te waarborgen, zoals de culturele verscheidenheid, het recht op informatie, de bescherming van minderjarigen, de bescherming van de consument en actie ter verhoging van de mediavaardigheden van het publiek."

Amendement 10 (overweging 6 ter)[2]:

"(6 ter) Het land-van-oorsprong-beginsel is van cruciaal belang voor het ontstaan en de verdere ontwikkeling van een pan-Europese audiovisuele markt met een sterke industrie die Europese inhoud produceert. Bovendien waarborgt dit beginsel het recht van de kijker om te kunnen kiezen binnen een grote verscheidenheid van Europese programma's, en draagt het zodoende bij tot mediapluralisme."

Amendement 13 en amendement 110[3] (overweging 9):

"(9) Deze richtlijn versterkt de overeenstemming met fundamentele rechten en strookt volledig met de beginselen, rechten en vrijheden die in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, met name in artikel 11, zijn neergelegd. In dit verband dienen de lidstaten onafhankelijke regulerende autoriteiten in te stellen, als zij dat al niet hebben gedaan. Het is aan de lidstaten om te beslissen of het wenselijker is om één regulerende autoriteit voor alle audiovisuele mediadiensten in te stellen, dan wel meerdere afzonderlijke autoriteiten voor elke categorie van (lineaire of niet-lineaire) diensten. Overigens belet niets in deze richtlijn de lidstaten om hun grondwettelijke of bestuursrechtelijke regels inzake persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in de media toe te passen."

Amendement 17 (overweging 12):

"(12) Geen van de bepalingen van deze richtlijn mag de lidstaten verplichten of aanmoedigen om nieuwe stelsels van vergunningen of administratieve machtigingen voor enigerlei audiovisuele media in te voeren."

Amendement 18 (overweging 13):

"(13) De definitie van audiovisuele mediadiensten omvat uitsluitend audiovisuele mediadiensten, geprogrammeerd dan wel op aanvraag, die massamedia zijn, dat wil zeggen die bedoeld zijn voor ontvangst door en die een duidelijke impact kunnen hebben op een aanzienlijk deel van het grote publiek. Audiovisuele mediadiensten bestaan uit programma's. Voorbeelden van programma's zijn speelfilms, sportevenementen, tv-series, documentaires, kinderprogramma's en toneelstukken. Het bereik ervan beperkt zich tot diensten zoals gedefinieerd in het Verdrag, waardoor het op alle vormen van economische activiteit betrekking heeft, met inbegrip van die van openbare dienstverleningsbedrijven, maar niet op activiteiten die hoofdzakelijk niet-economisch zijn en die niet concurreren met televisie-uitzendingen, zoals particuliere websites en diensten die bestaan uit de levering of verspreiding van audiovisule inhoud die door particuliere gebruikers wordt gegenereerd om te worden gedeeld en uitgewisseld binnen themagroepen. Niet onder de definitie vallen ook alle diensten die bedoeld zijn ter verspreiding van audiovisuele inhoud, d.w.z. waarbij eventuele audiovisuele inhoud een zuiver bijkomstig aspect is en niet het hoofddoel."

Amendement 23 (overweging 16):

"(16) In deze richtlijn verwijst de term "audiovisueel" naar bewegende beelden met of zonder geluid, wat stomme films omvat, maar niet de doorgifte van geluid, radiodiensten of zelfstandige op tekst gebaseerde diensten. In de context van televisie-uitzending houdt het begrip 'simultaan bekijken' ook bijna-simultaan bekijken in gezien de variaties bij het korte tijdsinterval tussen de transmissie en de ontvangst van de uitzending ten gevolge van technische redenen die inherent zijn aan het transmissieproces."

Amendement 27 (overweging 17 ter):

"(17 ter) Aan de criteria in de definitie van audiovisuele mediadiensten, zoals vermeld in artikel 1, punt a), van Richtlijn 89/552/EEG en verder toegelicht in de overwegingen 13 t/m 17 van deze richtlijn, moet tegelijkertijd worden voldaan."

Amendement 28 (overweging 18):

"(18) Naast reclame en telewinkelen wordt het ruimere begrip audiovisuele commerciële communicatie geïntroduceerd. Dit omvat beelden, al dan niet met geluid, die worden uitgezonden als deel van een audiovisuele mediadienst, die deel uitmaken van programma's of programma's vergezellen en die dienen om direct of indirect de goederen, de diensten of het imago te promoten van een natuurlijke of rechtspersoon die een economische activiteit bedrijft, zodat de kosteloos uitgezonden spots van de overheid en charitatieve instanties er niet onder vallen."

Amendement 33 (overweging 23):

"(23) De lidstaten moeten op de door deze richtlijn gecoördineerde gebieden strengere maatregelen kunnen toepassen op aanbieders van mediadiensten die onder hun rechtsbevoegdheid vallen, er evenwel op toeziend dat deze maatregelen in overeenstemming zijn met het gemeenschapsrecht. Om misbruik en frauduleus gedrag te voorkomen, vormt een codificatie van de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie, gecombineerd met een meer doeltreffende procedure een passende oplossing, waarbij rekening wordt gehouden met de overwegingen van de lidstaten zonder de juiste toepassing van het land-van-oorsprong-beginsel ter discussie te stellen."

Amendement 34 (overweging 23 bis):

"(23 bis) Om per geval aan te tonen dat uitzenddiensten van een in andere lidstaat gevestigde aanbieder van mediadiensten geheel of voornamelijk op het grondgebied van een bepaalde lidstaat zijn gericht, kan die laatste indicatoren aanvoeren, zoals de herkomst van de reclame- en/of abonnementsgelden, de hoofdtaal van de dienst en het bestaan van programma's of commerciële communicatie die specifiek zijn gericht op het publiek van de lidstaat van ontvangst. In de context van de procedure waarbij omzeiling wordt aangeklaagd, moet de lidstaat voorts het misbruik of het frauduleuze gedrag van de in de andere lidstaat gevestigde aanbieder van mediadiensten aantonen."

Amendement 35 (overweging 24):

"(24) Krachtens deze richtlijn mogen de lidstaten niettemin, onverminderd de toepassing van het land-van-oorsprong-beginsel, maatregelen nemen die het vrije verkeer van televisie-uitzendingen of niet-lineaire audiovisuele mediadiensten beperken, doch enkel onder bepaalde voorwaarden die in artikel 2 bis van deze richtlijn zijn genoemd en overeenkomstig de in deze richtlijn vastgelegde procedure. Het Europees Hof van Justitie heeft evenwel steeds gesteld dat elke beperking van de vrijheid van dienstverrichting, zoals een eventuele afwijking van een van de grondbeginselen van het Verdrag, op restrictieve wijze moet worden uitgelegd. Wat betreft de niet-lineaire audiovisuele diensten komt de mogelijkheid om maatregelen te nemen krachtens artikel 2 bis van Richtlijn 89/552/EEG in de plaats van de maatregelen die tot dusverre op grond van artikel 3, lid 4 en/of artikel 12, lid 3 van Richtlijn 2000/31/EG door de betrokken lidstaat konden worden genomen op het door de artikelen 3 quinquies en 3 sexies van Richtlijn 89/552/EEG gecoördineerde gebied."

Amendement 36 (overweging 25):

"(25) In haar mededeling aan de Raad en het Europees Parlement getiteld Betere regelgeving met het oog op economische groei en meer banen in de Europese Unie heeft de Commissie benadrukt dat een zorgvuldige analyse van de passende regelgevingsaanpak moet worden gemaakt, waarbij in het bijzonder moet worden bepaald of voor de betrokken sector en het betrokken probleem wetgeving de voorkeur verdient, dan wel of alternatieven zoals coregulering en zelfregulering overwogen moeten worden. De ervaring heeft voorts uitgewezen dat zowel coregulerings- als zelfreguleringsinstrumenten die zijn opgezet overeenkomstig de verschillende wetgevingstradities van de lidstaten, een belangrijke rol kunnen spelen bij het bereiken van een hoog niveau van consumentenbescherming. Maatregelen ter verwezenlijking van doelen van openbaar belang in de opkomende sector van de audiovisuele mediadiensten zullen doelmatiger zijn als zij worden genomen met actieve steun van de aanbieders van de diensten zelf. Zelfregulering is op deze manier een soort vrijwillig initiatief dat de marktdeelnemers, sociale partners, niet-gouvernementele organisaties of verenigingen in staat stelt onderling en voor zichzelf gezamenlijke richtsnoeren vast te stellen. De lidstaten moeten, overeenkomstig hun uiteenlopende juridische tradities, erkennen dat doelmatige zelfregulering een rol kan spelen als aanvulling op de bestaande wetgeving en gerechtelijke en/of bestuursrechtelijke mechanismen, alsook een nuttige bijdrage kan leveren tot verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn. Zelfregulering kan dus een alternatieve manier zijn om bepaalde voorschriften van deze richtlijn toe te passen, maar kan niet volledig in de plaats treden van de verplichting van de nationale wetgever. Coregulering in haar minimale vorm verschaft de "juridische schakel" tussen zelfregulering en de nationale wetgever overeenkomstig de juridische tradities van de lidstaten."

Amendement 39 (overweging 26 bis):

"(26 bis) Mediageletterdheid heeft betrekking op de vaardigheden, de kennis en het inzicht waarover consumenten moeten beschikken om doeltreffend en veilig gebruik te kunnen maken van media. Mediageletterde mensen zijn in staat geïnformeerde keuzes te maken, de aard van inhoud en diensten te begrijpen en hun voordeel te doen met het volledige scala aan mogelijkheden die de nieuwe communicatietechnologieën bieden. Zij zullen beter in staat zijn zichzelf en hun gezinnen te beschermen tegen schadelijk of aanstootgevend materiaal. De ontwikkeling van mediageletterdheid in alle lagen van de samenleving moet derhalve actief worden bevorderd en gemonitord."

Amendement 218 (overweging 27):

"(27) Teneinde het fundamentele recht op informatiegaring te waarborgen en de belangen van de kijkers in de Europese Unie volledig en afdoende te beschermen, moeten zij die de exclusieve rechten bezitten op de uitzending van het verslag van een evenement van groot openbaar belang, derhalve andere omroeporganisaties en namens omroeporganisaties optredende bemiddelingsagentschappen het recht geven korte fragmenten van dat verslag te gebruiken voor hun algemene nieuwsprogrammering op eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, zij het met inachtneming van die exclusieve rechten. Deze voorwaarden dienen tijdig vóór het evenement van openbaar belang te worden bekendgemaakt teneinde anderen de gelegenheid te geven van dit recht gebruik te maken. De omroeporganisaties mogen vrij een kort fragment kiezen uit het signaal van de uitzendende omroeporganisatie en moeten daarbij, tenzij dit om praktische redenen onmogelijk is, ten minste hun bron identificeren. Dergelijke korte fragmenten mogen niet langer zijn dan 90 seconden en dienen te worden uitgezonden voordat het evenement wordt afgesloten, of ingeval van sportevenementen vóór het einde van één enkele speeldag, naar gelang wat het snelst is.

De toepassing van deze bepalingen laat de verplichting van afzonderlijke omroeporganisaties onverlet om de relevante communautaire wetgeving en de internationale overeenkomsten betreffende auteursrechten na te leven.

Doorgaans vergemakkelijken de lidstaten de toegang tot evenementen door toegang te verlenen tot het signaal van de omroeporganisatie. Zij mogen echter andere equivalente middelen kiezen. Een dergelijk middel is bijvoorbeeld het verlenen van toegang tot de locatie waar het evenement plaatsvindt.

Het recht op grensoverschrijdende nieuwsgaring is slechts van toepassing indien noodzakelijk; dit betekent dat wanneer een andere omroeporganisatie in dezelfde lidstaat exclusieve rechten heeft verworven op het desbetreffende evenement, die omroeporganisatie om toegang moet worden verzocht."

Amendement 46 (overweging 32):

"(32) Er moet een zorgvuldige afweging worden gemaakt tussen enerzijds de maatregelen ter bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid en anderzijds het fundamentele recht op vrijheid van meningsuiting, zoals neergelegd in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Het doel van dergelijke maatregelen, zoals PIN-codes (persoonlijke identificatienummers) of labeling, moet echter zijn minderjarigen en de menselijke waardigheid, met name wat niet-lineaire diensten betreft, een adequate bescherming te bieden door middel van de verplichting duidelijk het bijzondere karakter van bepaalde programma's aan te geven vóórdat zij worden uitgezonden en in overeenstemming met zowel artikel 1 als artikel 24 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie."

Amendement 104 [Artikel 3 quinquies, lid 1 quinquies] (nieuwe overweging 32 bis):

"(32 bis) De lidstaten zorgen ervoor dat de onder hun bevoegdheid vallende aanbieders van audiovisuele mediadiensten in geen geval kinderpornografie uitzenden op straffe van sancties van strafrechtelijke aard."

Amendement 214 (overweging 35):

"(35) Niet-lineaire audiovisuele mediadiensten kunnen gedeeltelijk in de plaats komen van lineaire diensten. Derhalve moeten zij, waar dit uitvoerbaar is, de vervaardiging en verspreiding van Europese producties op doeltreffende wijze promoten om aldus een bijdrage te leveren aan de bevordering van de culturele verscheidenheid. Een dergelijke ondersteuning van Europese producties kan bijvoorbeeld de vorm krijgen van een minimumaandeel Europese producties dat evenredig is aan het commercieel resultaat, een minimumaandeel Europese producties in catalogi van video's op aanvraag of een aantrekkelijke presentatie van Europese producties in elektronische programmagidsen. Het is van belang de toepassing van de bepalingen inzake het promoten van Europese producties via audiovisuele mediadiensten regelmatig te evalueren. Binnen het bestek van de in artikel 3 septies, lid 3, bedoelde rapportage dienen de lidstaten tevens rekening te houden met in het bijzonder de financiële bijdrage van zulke diensten aan de vervaardiging van en de verwerving van de rechten op Europese producties, met het aandeel Europese producties in de catalogus van audiovisuele mediadiensten, alsmede met de feitelijke consumptie van de door dergelijke diensten aangeboden Europese producties door de gebruikers."

Amendement 57 (overweging 41):

"(41) Voorts is Richtlijn 2005/29/EG, de onder deze richtlijn vallende activiteiten daargelaten, van toepassing op oneerlijke handelspraktijken, zoals misleidende en agressieve praktijken die in audiovisuele mediadiensten worden toegepast. Omdat Richtlijn 2003/33/EG, die reclame en sponsoring voor sigaretten en andere tabaksproducten in gedrukte media, diensten van de informatiemaatschappij en radio-uitzendingen verbiedt, Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten onverlet laat, dient verder de relatie tussen Richtlijn 2003/33/EG en Richtlijn 89/552/EEG, gelet op de bijzondere eigenschappen van audiovisuele mediadiensten, na de datum van inwerkingtreding van de onderhavige richtlijn ongewijzigd te blijven. Artikel 88, lid 1, van Richtlijn 2001/83/EG, dat publieksreclame voor bepaalde geneesmiddelen verbiedt, laat, zoals bepaald in lid 5 van dat artikel, artikel 14 van Richtlijn 89/552/EEG onverlet; de relatie tussen Richtlijn 2001/83/EG en Richtlijn 89/552/EEG mag door de inwerkingtreding van de onderhavige richtlijn niet worden gewijzigd. Voorts laat deze richtlijn Verordening …/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende beweringen over de voedingswaarde en gezondheidsaspecten van levensmiddelen onverlet."

Amendement 58 (overweging 42):

"(42) Gezien het toegenomen gebruik van nieuwe technologieën, zoals persoonlijke videorecorders en het grotere aanbod van kanalen, zijn gedetailleerde voorschriften voor de onderbreking van programma's door reclamespots met het oog op de bescherming van de kijker niet langer gerechtvaardigd. Deze richtlijn geeft omroeporganisaties meer flexibiliteit bij de onderbreking van programma's, voor zover de integriteit daarvan hierdoor niet op ongerechtvaardigde wijze wordt aangetast."

Amendement 219 (overweging 46):

"(46) Productplaatsing is een gegeven in cinematografische werken en in audiovisuele producties voor televisie, maar de lidstaten hebben uiteenlopende voorschriften voor deze praktijk vastgesteld. Teneinde voor een gelijk speelveld te zorgen en dus het concurrentievermogen van de Europese media-industrie te verbeteren, is het noodzakelijk voorschriften voor productplaatsing vast te stellen. Het is nuttig een positieve lijst te hebben die productplaatsing toestaat voor soorten inhoud waarvan de opinievormende functie geen belangrijke plaats inneemt, en in gevallen waarin voor de productplaatsing geen of slechts een geringe vergoeding wordt gegeven. Onder de definitie van productplaatsing valt elke vorm van audiovisuele commerciële communicatie in de vorm van opname van of verwijzing naar een product of dienst of een desbetreffend handelsmerk in een programma, gewoonlijk tegen betaling of soortgelijke vergoeding. Hiervoor dienen dezelfde kwalitatieve voorschriften en beperkingen te gelden als voor reclame. Zij dient bovendien te voldoen aan specifieke eisen. De redactionele verantwoordelijkheid en de onafhankelijkheid van de aanbieder van mediadiensten mogen niet worden aangetast. Met name mag door het betrekken van het product in de handeling van het programma niet de indruk ontstaan dat het product wordt gesteund door het programma of door de acteurs. Bovendien mag het product geen "ongegronde aandacht" krijgen. Ongegronde aandacht is aandacht die niet gerechtvaardigd wordt door de redactionele eisen van het programma of door de noodzaak van uitbeelding van de werkelijkheid. Het beslissende criterium dat sponsoring onderscheidt van productplaatsing is dat bij productplaatsing de verwijzing naar het product is ingebouwd in de actie van het programma. Verwijzing naar de sponsor daarentegen kan gebeuren tijdens het programma, maar maakt geen onderdeel uit van de verhaallijn."

Amendement 63 (overweging 47):

"(47) De regelgevende instanties moeten onafhankelijk zijn van de nationale overheid, evenals van aanbieders van audiovisuele mediadiensten zodat zij hun werk op onvooringenomen en transparante wijze kunnen doen en kunnen bijdragen tot pluralisme. Er is nauwe samenwerking tussen de nationale regelgevingsinstanties en de Commissie noodzakelijk om te waarborgen dat deze richtlijn correct wordt toegepast. Nauwe samenwerking tussen lidstaten en tussen de regelgevingsinstanties van de lidstaten is eveneens bijzonder belangrijk met betrekking tot de invloed die in een bepaalde lidstaat gevestigde omroepen kunnen hebben in een andere lidstaat. Indien de nationale wetgeving voorziet in vergunningenprocedures en er meer dan één lidstaat bij betrokken is, is het wenselijk dat de respectieve instanties met elkaar contact opnemen alvorens er vergunningen worden verleend. Deze samenwerking moet alle terreinen omvatten die worden gecoördineerd bij Richtlijn 89/552/EEG en met name de artikelen 2, 2 bis en 3 daarvan."

Amendement 64 (overweging 47 bis):

"(47 bis) Culturele verscheidenheid, vrijheid van meningsuiting en pluralisme van communicatiemiddelen zijn belangrijke aspecten van de Europese audiovisuele sector en derhalve onmisbare voorwaarden voor democratie en verscheidenheid."

Amendement 65 (overweging 47 ter):

"(47 ter) Het recht van gehandicapten en ouderen om te participeren en te integreren in het maatschappelijke en culturele leven van de gemeenschap is onlosmakelijk verbonden met de beschikbaarheid van toegankelijke audiovisuele mediadiensten. De toegankelijkheid van audiovisuele mediadiensten omvat, maar is niet beperkt tot, gebarentaal, ondertiteling, akoestische beeldbeschrijving en gemakkelijk te begrijpen programmering."

Dispositief:

Wat de definities in artikel 1 betreft, kan de Commissie de volgende amendementen aanvaarden:

Amendement 66 in de volgende formulering: "a) 'audiovisuele mediadienst', een dienst in de zin van de artikelen 49 en 50 van het Verdrag die wordt geleverd onder redactionele verantwoordelijkheid van een aanbieder van mediadiensten en waarvan het hoofddoel is de levering van programma's ter informatie, vermaak of educatie van het brede publiek via elektronische communicatienetwerken in de zin van artikel 2, onder a), van Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad.

Dergelijke audiovisuele mediadiensten zijn hetzij televisie-uitzendingen als gedefinieerd onder punt c) van dit artikel, hetzij diensten op aanvraag als gedefinieerd onder punt e) van dit artikel en/of audiovisuele commerciële communicatie;"

De laatste zin van het amendementen is geschrapt aangezien de elektronische versies van kranten en magazines al zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van de richtlijn op basis van het "hoofddoel"-criterium, zoals duidelijk gesteld in overweging 15.

Amendement 68 in de volgende formulering: "c) 'televisie-uitzending' of 'televisieprogramma' (i.e. een lineaire audiovisuele mediadienst), een door een aanbieder van mediadiensten aangeboden audiovisuele mediadienst voor het simultaan bekijken van programma's op basis van een programmaschema;"

Amendement 205 in de volgende formulering: "e) 'dienst op aanvraag' (i.e. een niet-lineaire audiovisuele mediadienst), een door een aanbieder van mediadiensten aangeboden audiovisuele mediadienst voor het bekijken van programma's op een door de gebruiker gekozen moment, op zijn/haar individueel verzoek op basis van een door de aanbieder van mediadiensten samengestelde programmacatalogus;"

Amendement 70 in de volgende formulering: "f) 'audiovisuele commerciële communicatie', bewegende beelden, al dan niet met geluid, die dienen om direct of indirect de goederen, diensten of het imago van een natuurlijke of rechtspersoon die een economische activiteit bedrijft, te promoten. Dergelijke beelden begeleiden een programma of zijn erin opgenomen tegen geldelijke of andere vergoeding of voor doeleinden van zelfpromotie. Vormen van audiovisuele commerciële communicatie zijn onder meer televisiereclame, sponsoring, teleshopping en productplaatsing;"

Amendement 71 in de volgende formulering: "h) 'audiovisuele commerciële communicatie in de vorm van sluikreclame', het vermelden of vertonen van goederen, diensten, naam, handelsmerk of activiteiten van een producent van goederen of een aanbieder van diensten in programma's, indien dit door de aanbieder van de mediadienst wordt gedaan met de bedoeling reclame te maken en het publiek kan worden misleid omtrent de aard van deze vermelding of vertoning. Deze bedoeling wordt met name geacht aanwezig te zijn indien tegenover de vermelding of vertoning een geldelijke of andere vergoeding staat;"

Amendement 73 in de volgende formulering: "i) 'sponsoring', elke bijdrage van een overheidsbedrijf, particuliere onderneming of natuurlijke persoon die geen audiovisuele mediadiensten levert of audiovisuele producties vervaardigt, aan de financiering van audiovisuele mediadiensten of programma's met het doel zijn naam, handelsmerk, imago, activiteiten of realisaties meer bekendheid te geven;"

Amendement 77 in de volgende formulering: "aa) 'programma', een reeks bewegende beelden, met of zonder geluid, die een afzonderlijk onderdeel vormt binnen een door een aanbieder van mediadiensten samengesteld schema of catalogus en waarvan de vorm en inhoud vergelijkbaar is met de vorm en inhoud van televisie-uitzendingen;"

Amendement 137 heeft tot doel om in artikel 6 van de richtlijn een definitie op te nemen die al is vermeld in overweging 31 van Richtlijn 97/36/EG. De Commissie kan deze definitie in beginsel aanvaarden in artikel 1 en wel in de volgende formulering: "(2) De lidstaten dienen bij de definitie van het begrip 'onafhankelijke producent' naar behoren rekening te houden met de eigendom en eigendomsrechten van het productiebedrijf en het aantal programma's dat aan dezelfde omroeporganisatie wordt geleverd."

De wijzigingen van de definities zijn bedoeld om de amendementen beter te doen aansluiten bij de algemene aanpak van de Raad.

Wat de procedure overeenkomstig artikel 2 bis van de richtlijn betreft, kan de Commissie in beginsel amendement 82 aanvaarden in de volgende formulering:

"2. De lidstaten kunnen tijdelijk afwijken van lid 1, indien voldaan is aan onderstaande voorwaarden:

a) een vanuit een andere lidstaat aangeboden audiovisuele mediadienst vormt een duidelijke, belangrijke en ernstige inbreuk op artikel 22, lid 1 of 2, en/of op artikel 3 quinquies of artikel 3 sexies;

b) de aanbieder van mediadiensten heeft in de voorafgaande twaalf maanden al minstens twee maal inbreuk op de onder a) bedoelde bepaling(en) gemaakt;

c) de betrokken lidstaat heeft de aanbieder van mediadiensten, de lidstaat waar deze is gevestigd en de Commissie schriftelijk in kennis gesteld van de vermeende inbreuken en van de maatregelen die hij van plan is te nemen bij herhaling van een dergelijke inbreuk;

d) overleg met de lidstaat van vestiging en de Commissie heeft niet binnen vijftien dagen vanaf de onder c) bedoelde kennisgeving geleid tot een minnelijke schikking, en de vermeende inbreuk duurt voort.

De Commissie besluit binnen twee maanden na inkennisstelling van de door de lidstaat genomen maatregelen of deze verenigbaar zijn met het Gemeenschaprecht. Is die beslissing negatief, dan moet de lidstaat de maatregelen onverwijld beëindigen."

Wat de procedure van artikel 3, lid 1, betreft kan de Commissie gedeeltelijk amendement 220 aanvaarden in de volgende formulering:

"1. Het staat de lidstaten vrij van de onder hun bevoegdheid vallende aanbieders van mediadiensten naleving van strengere of meer gedetailleerde voorschriften te eisen op de gebieden die onder deze richtlijn vallen, op voorwaarde dat dergelijke voorschriften in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht."

Wat de korte nieuwsverslagen [artikel 3 ter] betreft, kan de Commissie in beginsel de onderstaande amendementen aanvaarden.

Amendement 223 in de volgende formulering:

"1. De lidstaten zien erop toe dat alle in een lidstaat gevestigde omroeporganisaties met het oog op korte nieuwsverslagen toegang hebben, op een billijke, redelijke en niet-discriminerende basis, tot evenementen van groot belang voor het publiek die door een onder hun bevoegdheid vallende omroeporganisatie op exclusieve basis worden uitgezonden."

Amendement 97 in de volgende formulering: "3. Onverlet het bepaalde in de andere leden van dit artikel zorgen de lidstaten ervoor dat de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor het gebruik van dergelijke fragmenten op redelijke wijze worden vastgelegd, met name wat de vergoedingsregeling betreft."

Amendement 98 in de volgende formulering:

"4. Als alternatief op het bepaalde in lid 2 kan een lidstaat een equivalent systeem opzetten dat via andere middelen toegang verleent op billijke, redelijke en niet-discriminerende basis."

Wat de het basispakket van voorschriften betreft, kan de Commissie het onderstaande amendement aanvaarden.

Teneinde het amendement beter in overeenstemming te brengen met de algemene aanpak van de Raad (artikel 3 ter) kan de Commissie in beginsel amendement 107 aanvaarden, in de volgende formulering:

"Artikel 3 sexies

De lidstaten dragen er met passende middelen zorg voor dat audiovisuele mediadiensten en audiovisuele commerciële communicatie die door onder hun bevoegdheid vallende aanbieders worden geleverd, niet aanzetten tot haat op grond van ras, geslacht, geloofsovertuiging of nationaliteit."

Wat de bevordering van Europese producties betreft, kan de Commissie in beginsel de onderstaande amendementen aanvaarden.

Amendement 108 in de volgende formulering:

"Artikel 3 septies

"1. De lidstaten zien erop toe dat diensten op aanvraag die worden geleverd door onder hun bevoegdheid vallende aanbieders van mediadiensten, voor zover haalbaar en met passende middelen de productie van en toegang tot Europese werken bevorderen. Een dergelijke promotie kan betrekking hebben, onder meer, op een financiële bijdrage van dergelijke diensten voor de productie van en het verkrijgen van rechten voor Europese werken of op het aandeel en/of de zichtbaarheid van Europese werken in catalogus van de door die diensten aangeboden programma's."

Amendement 109 in de volgende formulering:

"4. De Commissie brengt op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie en een onafhankelijke studie, verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van lid 1, rekening houdend met de marktontwikkelingen, de technologische vooruitgang en de nagestreefde culturele diversiteit."

Wat commerciële communicatie betreft, kan de Commissie de onderstaande amendementen aanvaarden.

Amendmenten 114 en 225 betreffende artikel 3 octies in de volgende formulering:

"1. De lidstaten zien erop toe dat audiovisuele commerciële communicatie door onder hun bevoegdheid vallende aanbieders aan de volgende eisen voldoet:

a) audiovisuele commerciële communicatie moet duidelijk als zodanig herkenbaar zijn en duidelijk te onderscheiden zijn van de redactionele inhoud. Audiovisuele commerciële communicatie in de vorm van sluikreclame is verboden;

b) bij audiovisuele commerciële communicatie mogen geen subliminale technieken worden gebruikt;

c) audiovisuele commerciële communicatie mag niet:

(i) de menselijke waardigheid aantasten;

(ii) discriminatie inhouden naar ras, geslacht of nationaliteit;

(iii) godsdienstige of politieke overtuigingen kwetsen;

(iv) aansporen tot gedrag dat schadelijk is voor gezondheid of veiligheid;

(v) aansporen tot gedrag dat schadelijk is voor het milieu;

d) audiovisuele commerciële communicatie, in welke vorm dan ook, voor sigaretten en andere tabaksproducten is verboden;

e) audiovisuele commerciële communicatie voor alcoholische dranken mag niet specifiek zijn gericht op minderjarigen en mag niet aanzetten tot overmatig gebruik van dergelijke dranken;

f) audiovisuele commerciële communicatie voor geneesmiddelen en medische behandelingen die in de lidstaat onder wiens bevoegdheid de aanbieder van audiovisuele diensten valt, alleen op doktersvoorschrift verkrijgbaar zijn, is verboden;

g) audiovisuele commerciële communicatie mag minderjarigen geen geestelijke of lichamelijke schade toebrengen. Daarom mag dergelijke communicatie er minderjarigen niet direct toe aanzetten een product of dienst te kopen door misbruik te maken van hun onervarenheid of naïviteit, hen niet stimuleren hun ouders of anderen te overreden de aangeprezen producten of diensten aan te kopen, geen misbruik maken van het bijzondere vertrouwen dat minderjarigen in ouders, leerkrachten of andere personen stellen, en redelijkerwijs niet minderjarigen in gevaarlijke situaties tonen;

2. De lidstaten en de Commissie moeten de aanbieders van audiovisuele mediadiensten ertoe aansporen een gedragscode te ontwikkelen met betrekking tot kinderprogramma's die reclame of sponsoring bevatten, dan wel daardoor worden onderbroken, voor ongezonde en ongewenste voedingsmiddelen en dranken met een hoog vet-, suiker- en zoutgehalte of alcoholhoudende dranken."

Wat productplaatsing (artikel 3 decies) betreft, kan de Commissie het onderstaande amendement aanvaarden.

Amendment 227 in de volgende formulering:

"1. Productplaatsing is verboden.

2. Bij wijze van uitzondering op lid 1 is, tenzij anderszins door de lidstaten beslist, productplaatsing toegestaan:

- in bioscoopfilms, voor audiovisuele mediadiensten geproduceerde films en series, lichte amusementsprogramma's en sportuitzendingen; of

- in gevallen waarin geen betaling is gedaan, maar alleen bepaalde goederen of diensten kosteloos worden geleverd.

De onder het eerste streepje genoemde afwijking geldt niet voor kinderprogramma's.

3. De programma's met productplaatsing voldoen aan alle hieronder genoemde eisen:

(a) de inhoud en, ingeval van televisie-uitzendingen, de programmering mogen nooit dusdanig worden beïnvloed dat de verantwoordelijkheid en de redactionele onafhankelijkheid van de aanbieder van de mediadienst in het gedrang komen;

(b) zij mogen niet direct aansporen tot aankoop of huur van producten of diensten, in het bijzonder door specifieke aanprijzing van die producten of diensten;

(c) het product mag geen "ongegronde aandacht" krijgen;

(d) de kijkers moeten er duidelijk over worden geïnformeerd dat programma's productplaatsing bevatten. Programma's met productplaatsing worden aan het begin en het eind van het programma naar behoren gekenmerkt, alsook wanneer zij na een onderbreking voor reclame opnieuw beginnen, om verwarring bij de kijker te voorkomen.

In gevallen waarin de geldelijke of andere vergoeding voor de productplaatsing niet wordt betaald aan de aanbieder van de mediadiensten, kan de lidstaat ervoor kiezen af te zien van onder het bovenstaande punt (d) vermelde eisen.

4. Programma's mogen nooit productplaatsing bevatten voor:

- tabaksproducten of sigaretten of productplaatsing door ondernemingen waarvan de hoofdactiviteit bestaat uit de productie of verkoop van sigaretten en andere tabaksproducten; of

- specifieke geneesmiddelen of medische behandelingen die in de lidstaten onder welker bevoegdheid de aanbieder van de mediadiensten valt, alleen op doktersvoorschrift verkrijgbaar zijn.

5. De bepalingen van dit artikel zijn alleen van toepassing op programma's die vervaardigd zijn na [uiterste datum voor omzetting van de richtlijn]."

Wat toegankelijkheidskwesties betreft, kan de Commissie amendement 135 aanvaarden in de volgende formulering:

"Artikel 3 undecies

1. De lidstaten nemen passende maatregelen om er, gefaseerd, voor te zorgen dat de audiovisuele mediadiensten die onder hun bevoegdheid vallen, toegankelijk worden voor personen met een visuele of auditieve handicap.

2. In haar verslag overeenkomstig artikel 26 beschrijft de Commissie ook de vooruitgang die is geboekt bij het verwezenlijken van de in lid 1 genoemde doelstellingen."

Wat het invoegen van reclamespots (artikel 11) betreft, kan de Commissie de amendementen 228 en 208 gedeeltelijk aanvaarden, en wel in de volgende formulering:

"Artikel 11

1. De lidstaten waken erover dat, wanneer reclame- en telewinkelspots in de programma's worden ingevoegd, de integriteit van de uitzendingen niet wordt geschaad, rekening houdend met de natuurlijke pauzes in en de lengte en aard van het programma, en er geen afbreuk wordt gedaan aan de rechten van rechthebbenden.

2. Uitzendingen van televisiefilms (met uitsluiting van feuilletons, miniseries en documentaires), cinematografische werken en nieuwsprogramma's mogen één keer per tijdvak van ten minste 30 minuten worden onderbroken voor reclame en/of telewinkelen. Kinderprogramma's mogen, mits hun geprogrammeerde duur meer dan 30 minuten bedraagt, één keer per tijdvak van ten minste 30 minuten worden onderbroken voor reclame of telewinkelen. Uitzendingen van religieuze diensten mogen niet worden onderbroken voor reclame of telewinkelen."

Wat telewinkelen betreft, kan de Commissie amendement 229 aanvaarden in de volgende formulering:

"Artikel 18 bis

Telewinkelprogramma's moeten duidelijk met visuele en akoestische middelen van andere programma's worden onderscheiden en moeten een ononderbroken minimumduur hebben van 15 minuten."

Wat de regelgevende instanties betreft, kan de Commissie de amendementen 147 en 149 aanvaarden in de volgende formulering:

"Artikel 23 ter

"1. De lidstaten nemen passende maatregelen voor de oprichting van nationale regelgevende organen en instanties overeenkomstig de nationale wetgeving, garanderen hun onafhankelijkheid en zien erop toe dat zij hun bevoegdheden op onvooringenomen en transparante wijze uitoefenen.

2. De nationale regelgevende instanties verschaffen elkaar en de Commissie de informatie die nodig is voor de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn. De nationale regelgevende instanties werken nauw samen bij de oplossing van eventuele problemen die rijzen bij de toepassing van deze richtlijn."

Wat de algemene omzettingsbepalingen betreft, kan de Commissie de onderstaande amendementen aanvaarden.

Amendement 150 in de volgende formulering:

"Artikel 26

Uiterlijk op […] en daarna om de drie jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van deze gewijzigde richtlijn. In dit verslag wordt het algemene niveau van toepassing van de richtlijn beschreven en wordt aangegeven in welke mate de doelstellingen van de richtlijn zijn bereikt, met name wat betreft de:

- Europese en onafhankelijke productie (artikel 5, 6 en 3 septies);

- toegankelijkheid voor personen met een handicap (artikel 3 undecies).

Zo nodig doet de Commissie nieuwe voorstellen om de richtlijn aan te passen aan de ontwikkelingen op het gebied van audiovisuele mediadiensten, met name gelet op de recente technologische vooruitgang , het concurrentievermogen in de sector en het niveau van mediageletterdheid in alle lidstaten."

Amendement 151 (artikel 3 van de wijzigende richtlijn) in de volgende formulering:

"1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk [twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen en een correlatietabel tussen deze bepalingen en de richtlijn onverwijld mede. Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

3.3. Conclusie

Overeenkomstig artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag wijzigt de Commissie haar voorstel op de hierboven aangegeven wijze.

[1] De verdeelde stemming over amendement 199, dat door de Commissie in eerste instantie werd verworpen, hield in dat amendement 215 kwam te vervallen, maar heeft er desondanks toe geleid dat een amendement werd vastgesteld dat identiek is met amendement 215 en dat wél door de Commissie werd aanvaard.

[2] Uitsluitend in beginsel aanvaard omdat de oorspronkelijke nummering niet correct was.

[3] De verwijzing naar het Handvest was door het Europees Parlement voorgesteld in het dispositief en kan bijgevolg uitsluitend in beginsel worden aanvaard.

Top