Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006IR0038

    Advies van het Comité van de Regio’s over De steden en het cohesiebeleid: de bijdrage van steden en agglomeraties aan groei en werkgelegenheid in de regio's

    PB C 206 van 29.8.2006, p. 17–22 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    29.8.2006   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 206/17


    Advies van het Comité van de Regio’s over „De steden en het cohesiebeleid: de bijdrage van steden en agglomeraties aan groei en werkgelegenheid in de regio's”

    (2006/C 206/04)

    HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

    GEZIEN de brief van de Europese Commissie aan voorzitter Straub van 25 januari 2006, waarin zij het CvdR verzoekt een advies op te stellen over „Cohesion Policy and cities: the urban contribution to growth and jobs in the regions”;

    GEZIEN het besluit van zijn voorzitter van 10 november 2005 om de commissie Territoriale samenhang te belasten met het opstellen van een advies hierover;

    GEZIEN het werkdocument van de diensten van de Commissie „Cohesion Policy and cities: the urban contribution to growth and jobs in the regions”;

    GEZIEN zijn advies over het Voorstel voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds (CdR 232/2004 fin) (1), COM(2004) 492 final – 2004/0163 (AVC);

    GEZIEN zijn advies over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), COM(2004) 495 final – 2004/0167 (COD) (CdR 233/2004 fin) (1);

    GEZIEN zijn advies over de Mededeling van de Commissie „Cohesiebeleid ter ondersteuning van groei en werkgelegenheid: communautaire strategische richtsnoeren 2007-2013”, COM(2005) 299 final – (CdR 140/2005 fin);

    GEZIEN de Conclusies van de op 6 en 7 december 2005 in Bristol gehouden informele Ministerraad inzake duurzame gemeenten;

    GEZIEN het verslag van het Europees Parlement over „De stedelijke dimensie in de context van de uitbreiding van de Unie” (2004/2258);

    GEZIEN zijn op 23 februari 2006 door de commissie Territoriale samenhang goedgekeurde ontwerpadvies (CdR 38/2006 rev. 1) terzake (rapporteur: de heer M. Häupl, burgemeester van Wenen (AT/PSE));

    heeft tijdens zijn 64e zitting van 26 en 27 april 2006 (vergadering van 26 april) het volgende advies uitgebracht:

    1.   Standpunten van het Comité van de Regio's

    Het Comité van de Regio's

    1.1

    wijst er allereerst op dat 78 % van de bevolking van de Europese Unie in steden, agglomeraties of stedelijke gebieden woont. Ruim 60% van de bevolking woont in stedelijke gebieden met meer dan 50.000 inwoners. Stedelijke gebieden herbergen een groot potentieel, maar kennen ook complexe problemen;

    1.2

    herinnert in het licht hiervan aan het in het „Derde verslag over de economische en sociale samenhang: een nieuw partnerschap voor cohesie, convergentie, concurrentievermogen en samenwerking” (2) genoemde voornemen van de Europese Commissie om stadsbeleid meer centraal te stellen door het op te nemen in regionale programma's;

    1.3

    benadrukt de cruciale rol die de stedelijke dimensie speelt in alle onderdelen van het communautair beleid, en niet alleen in het cohesiebeleid van de EU. Alleen wanneer de positieve effecten van stadsbeleid voor de stadsbevolking tastbaar worden, zal de EU (weer) het politieke draagvlak verwerven dat onontbeerlijk is voor het verdere welslagen van ons gezamenlijke project;

    1.4

    steunt het met het „Verslag over de stedelijke dimensie in de context van de uitbreiding van de Unie” (3) in gang gezette initiatief van het Europees Parlement ter versterking van de stedelijke dimensie in alle onderdelen van het communautair beleid en in het beleid van de lidstaten, alsook de in dit verslag geformuleerde eisen;

    1.5

    legt de nadruk op de essentiële bijdrage van steden aan de tenuitvoerlegging van de in 2005 herziene strategie van Lissabon. Groei is echter geen doel op zich, maar is veeleer een middel om werkgelegenheid te creëren en om de sociale samenhang en de duurzaamheid van het milieu te vergroten. Indien groei op deze wijze bijdraagt aan de instandhouding van het Europese sociale model, wordt de levenskwaliteit van de Europese burgers gewaarborgd. Voor de burgers van de Europese Unie vormt werkgelegenheid het belangrijkste thema. Deze nieuwe nadruk op groei van de economie en van de productiviteit betekent echter niet dat de overige aspecten van de Lissabon-strategie moeten worden veronachtzaamd;

    1.6

    wijst erop dat steden altijd al hebben gefungeerd als proeftuin voor de meest uiteenlopende ontwikkelingen; de meeste sociale en technologische ontwikkelingen zijn begonnen in steden. Deze structuurverandering, die kenmerkend is voor steden, gaat voor zowel het individu als de samenleving als geheel gepaard met kansen en risico's. Steden hebben geleerd om met deze structuurverandering om te gaan en hierop in te spelen. Ook zijn ze gewend om marktfalen – dat deels het gevolg is van de structuurverandering – te compenseren. Juist omdat met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon de structuren in veel sectoren moeten worden aangepast aan de nieuwe uitdagingen, is voor steden een sleutelrol weggelegd;

    1.7

    plaatst dan ook de kritische kanttekening dat de grote meerderheid van de Europese steden vanwege de „top-down-aanpak” bij het formuleren en tenuitvoerleggen van de strategie van Lissabon niet heeft deelgenomen aan het opstellen van de nationale hervormingsprogramma's van de lidstaten. De steden waren deels wel formeel, maar niet feitelijk betrokken. Een onderzoek hiernaar heeft uitgewezen dat steden over het algemeen wel aan de nationale hervormingsprogramma's deelnamen wanneer er in de betreffende lidstaat een afzonderlijk ministerie voor steden bestaat (zoals in Nederland) of wanneer steden tevens regio's vormen (zoals Berlijn, Hamburg en Wenen, die zowel stad als deelstaat zijn). Als gevolg van het uitblijven van deze betrokkenheid van steden wordt niet ten volle gebruik gemaakt van het potentieel van steden en van hun vermogen om een synergie-effect te bewerkstelligen bij de samenwerking tussen de openbare en de privé-sector en de sociale partners. De door het CvdR uitgevoerde enquête „Bijdrage van regio's en steden aan de tenuitvoerlegging van de strategie van Lissabon voor groei en werkgelegenheid” (4) leverde dezelfde conclusie op. Volgens dit onderzoek is slechts 17% van de steden en regio's tevreden over de mate waarin zij werden betrokken bij de voorbereiding van de nationale hervormingsprogramma's;

    1.8

    stelt vast dat steden over het algemeen sterker waren betrokken bij het opstellen van de nationale strategische referentiekaders, in overeenstemming met de artikelen 25 en 26 van de ontwerpverordening houdende algemene bepalingen inzake de structuurfondsen (5). Het spreekt echter nog steeds niet vanzelf dat in de nationale strategische referentiekaders en de daaruit voortvloeiende operationele programma's expliciet rekening wordt gehouden met de stedelijke dimensie;

    1.9

    merkt kritisch op dat in het huidige ontwerp van de Strategische cohesierichtsnoeren 2007-2013 (6) grotendeels wordt voorbijgegaan aan de stedelijke dimensie van het cohesiebeleid. De stedelijke dimensie wordt alleen besproken in het kader van de „territoriale kenmerken”. Deze tekortkoming bleek ook uit de uitkomsten van het raadplegingsproces over de Strategische cohesierichtsnoeren 2007–2013; in veel gevallen werd hierbij aangedrongen op meer aandacht voor de cruciale betekenis van steden voor groei en werkgelegenheid. Ook zou in de richtsnoeren de essentiële rol van de steden formeel moeten worden erkend. Zonder duidelijke communautaire regelgeving waarin de betrokkenheid van de steden wordt voorgeschreven, bestaat het risico dat de stedelijke dimensie van het cohesiebeleid in de periode 2007-2013 niet wordt versterkt, maar juist verzwakt;

    1.10

    verwelkomt derhalve het overeenkomstig het werkdocument „Cohesion Policy and cities: the urban contribution to growth and jobs in the regions” (7) genomen initiatief van de Europese Commissie om zich deze kritiek aan te trekken en in het toekomstige cohesiebeleid méér aandacht te schenken aan de stedelijke dimensie. In het genoemde document wordt op voortreffelijke wijze duidelijk gemaakt welke sleutelrol de steden spelen bij de verdere ontwikkeling van Europa, de lidstaten en de regio's. De essentiële bijdrage die de steden kunnen leveren aan groei en werkgelegenheid, sociale samenhang en duurzame ontwikkeling komt sterk naar voren;

    1.11

    is met name verheugd dat de Europese Commissie in haar document de volledige complexiteit van de stedelijke dimensie beschrijft. Deze integrale benadering is een zeer sterk punt van het document, dat zeker behouden moet blijven. Aan de genoemde complexiteit, die aan de hand van concrete voorbeelden en gegevens aanschouwelijk wordt gemaakt, kan alleen recht worden gedaan met een aanpak die alle beleidsterreinen omvat. De stedelijke dimensie blijft immers niet beperkt tot het cohesiebeleid, maar moet worden geïntegreerd in alle onderdelen van het communautair beleid;

    1.12

    wijst er met klem op dat de bijdrage van de steden is vertaald in 50 concrete richtsnoeren voor maatregelen. Deze kunnen voor de steden fungeren als leidraad voor de toekomstige concrete invulling van de maatregelen;

    1.13

    steunt het door de Europese Commissie in gang gezette raadplegingsproces over het werkdocument, alsook het voornemen van de Commissie om de belangrijkste uitkomsten van dit proces op te nemen in de definitieve versie van de Strategische cohesierichtsnoeren en om het geactualiseerde werkdocument te publiceren in de vorm van een „mededeling”;

    1.14

    verleent medewerking aan de verdere versterking van de stedelijke dimensie door in samenwerking met de Europese Commissie en de commissie Regionale ontwikkeling van het Europees Parlement op 26 april 2006 een stedenforum te organiseren;

    1.15

    juicht het toe dat het voorstel voor een verordening van de Raad tot oprichting van het Cohesiefonds de ondersteuning van milieuvriendelijk stadsvervoer mogelijk maakt.

    2.   Aanbevelingen van het Comité van de Regio's ten aanzien van het werkdocument van de Europese Commissie „Cohesiebeleid en steden: de bijdrage van steden aan groei en werkgelegenheid in de regio's”

    Het Comité van de Regio's

    2.1

    complimenteert de Europese Commissie met haar gedetailleerde uiteenzettingen van de thema's: duurzame stadsontwikkeling in het communautaire regionaal beleid, de rol van de steden (waarom steden belangrijk zijn), aantrekkelijke steden, steun voor innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie, meer en betere banen, verschillen tussen steden, governance en de financiering van stadsvernieuwing;

    2.2

    is verheugd dat in de richtsnoeren een beroep wordt gedaan op de lidstaten om door de steden voorgestelde maatregelen te steunen;

    2.3

    verzoekt om de opname van een vierde prioriteit in de communautaire strategische richtsnoeren, te weten voor steden en metropolitane gebieden, gericht op het scheppen van (in economisch, sociaal, commercieel en milieuopzicht) veilige, coherente en duurzame gemeenschappen, ook in de meest achtergebleven stedelijke gebieden;

    2.4

    wijst erop dat de positie van de steden onderling sterk verschilt, wat met name samenhangt met hun grootte, hun geografische ligging (bijv. perifere gebieden), de bevoegdheidsverdeling binnen de lidstaat, en met de vraag of de betreffende steden in de oude of de nieuwe lidstaten zijn gelegen. Verder stelt het voor ook rekening te houden met het volgende belangrijke criterium: hoe de uiteenlopende stads- en economische ontwikkeling van die landen leiden tot verschillen tussen de steden in de verschillende lidstaten;

    2.5

    is het met de Commissie eens dat een algehele verruiming van de bevoegdheden van steden een voorwaarde is voor het welslagen van hun ontwikkeling, en bovendien ten goede komt aan de regionale ontwikkeling. Met het oog hierop moeten steden worden uitgerust met systemen en instrumenten waarmee ze op economische en sociale veranderingen kunnen inspelen, en moeten ze voldoende financiële middelen ter beschikking krijgen, bijvoorbeeld via globale subsidies en de mogelijkheid van delegatie van beheerstaken, zoals is voorzien in de nieuwe EFRO-verordening (artt. 36, 41, 42);

    2.6

    benadrukt dat het, gelet op de Lissabonstrategie en de na te streven hogere groei en productiviteit, van vitaal belang is om de betekenis van steden en agglomeraties hiervoor te erkennen, gezien de „kritische massa” van de bevolking, de topinstituten in onderwijs en wetenschap, en het vermogen om ontdekkingen op industriële schaal toe te passen. Het Comité dringt daarom aan op een urbane dimensie in het cohesiebeleid, met erkenning van de kansen die steden bieden als aanjagers van innovatie en de kenniseconomie;

    2.7

    wijst er – vooral met het oog op verbetering van de randvoorwaarden voor bedrijfsleven en innovatie – op dat steden hun belangrijke sturende functie in dezen alleen kunnen vervullen wanneer zij beschikken over de daartoe vereiste financiële middelen. Dit geldt uiteraard voor alle genoemde beleidsterreinen;

    2.8

    benadrukt het belang van een gecoördineerde aanpak die bij de doorvoering van duurzame verbeteringen aan de hand van de genoemde richtsnoeren rekening houdt met de omstandigheden van „functionele regio's”. Alleen wanneer sprake is van een samenwerking die de bestuurlijke grenzen overschrijdt, kunnen oplossingen worden gevonden en mogelijkheden worden benut. Een dergelijke vorm van samenwerking, die in de praktijk niet altijd eenvoudig is, moet worden bevorderd door speciale, van het communautair beleid uitgaande prikkels, zoals de bevordering van strategische-ontwikkelingsprojecten voor grote gebieden. Het is van bijzonder belang nieuwe samenwerkingsnetwerken tussen metropolitane en stedelijke gebieden tot stand te brengen en de bestaande banden aan te halen. Daarbij dient speciale aandacht te worden besteed aan de huidige samenwerking in het kader van Interreg III, die in de periode 2007-2013 zal worden voortgezet via de territoriale samenwerkingsdoelstelling;

    2.9

    onderstreept de belangrijke rol van steden bij de bestrijding van klimaatveranderingen, gezien de bevolkingsomvang, het vermogen om op grote schaal wijzigingen door te voeren, bijvoorbeeld op het gebied van openbaar vervoer en innovatief gebruik van energie in gebouwen; het stelt daarom voor in de programma's van de structuurfondsen milieueisen op te nemen;

    2.10

    beklemtoont het belang van de sanering en de stedenbouwkundige ontwikkeling van braakliggende industrieterreinen en openbare ruimten voor de vernieuwing van grotere steden en het tegengaan van ongecoördineerde bebouwing. Hiertoe hebben de steden steun op nationaal en communautair niveau nodig. Metropolitane en stedelijke gebieden hebben communautaire financiële steun nodig om hun specifieke problemen het hoofd te bieden; deze steun kan worden verleend in de vorm van ad-hocprogramma’s voor de wederopbouw van achterstandswijken en de bevordering van initiatieven die in het verlengde liggen van wat in het kader van URBAN werd gerealiseerd;

    2.11

    is zich bewust van het belang van een gedifferentieerd beleid dat alle onderdelen van het openbaar bestuur omvat. Een dergelijk beleid is noodzakelijk om het specifieke potentieel van gemigreerde personen, dat momenteel in veel gevallen nog niet wordt aangesproken, optimaal te kunnen benutten;

    2.12

    wijst met name op de betekenis van diensten van algemeen belang voor de doeltreffendheid van de stedelijke infrastructuur en de aantrekkelijkheid van steden. Met het oog op de naleving van het subsidiariteitsbeginsel moet daarbij speciale aandacht worden geschonken aan het feit dat regionale en lokale overheden zelf invulling mogen geven aan de vorm waarin zij diensten van algemeen (economisch) belang aanbieden. Het Comité dringt erop aan dat het Europese rechtskader steden de mogelijkheid blijft bieden om zelf diensten te produceren en opdrachten rechtstreeks uit te besteden aan „eigen” bedrijven. De wetgeving inzake gunning en steunverlening moet voorzien in een grotere flexibiliteit voor steden en regio's;

    2.13

    doet de aanbeveling om op alle actieterreinen vooral rekening te houden met de behoeften van vrouwen, jongeren, ouderen en mensen die speciale hulp behoeven;

    2.14

    is van oordeel dat steden vrouwvriendelijker moeten worden d.m.v. steun voor ondernemerschap door vrouwen, maatregelen ter bevordering en ondersteuning van vrouwen als leidinggevenden en managers in bedrijven en in de publieke sector in steden. Hierbij moet dan worden gedacht aan een adequate plaatselijke dienstverlening en welzijnszorg;

    2.15

    pleit ervoor om het document aan te vullen met een aparte rubriek over gezondheid. Dit onderwerp wordt weliswaar besproken in het kader van de drie hoofdthema's – bereikbaarheid en mobiliteit, toegang tot diensten$ en instanties, en natuurlijke en fysieke omgeving – maar moet vanwege het belang ervan tevens in aparte richtsnoeren aan de orde komen;

    2.16

    benadrukt dat het van groot belang is om op het gehele grondgebied te zorgen voor betaalbare voorzieningen voor kinderopvang met openingstijden die beantwoorden aan de behoeften. Met dergelijke voorzieningen kan de opvoeder deelnemen aan het arbeidsproces, wordt een solide basis gelegd voor de verdere schoolloopbaan van de kinderen, en wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan de integratie van uiteenlopende culturen en van kinderen die speciale hulp nodig hebben;

    2.17

    merkt ten aanzien van de richtsnoeren voor maatregelen voor het MKB en micro-ondernemingen kritisch op dat het vereenvoudigen van de toegang tot financiering door overname van risico's slechts op zeer beperkte schaal en volgens strenge criteria dient te geschieden, en het vindt dat er meer steun nodig is voor micro-ondernemingen;

    2.18

    wijst erop dat onderwijs en onderwijsbeleid als geheel – met inbegrip van „levenslang leren” – niet alleen moeten worden beoordeeld op hun effecten op groei en werkgelegenheid, maar ook vanuit het perspectief van een sociale en solidaire gemeenschap die in de eerste plaats streeft naar deelname van alle mensen aan activiteiten binnen de gehele samenleving, en niet alleen aan economische activiteiten;

    2.19

    is zich ervan bewust dat sectoren als verzorging, begeleiding en „sociale dienstverlening” vanwege het groeiende aantal ouderen steeds belangrijker zullen worden. Deze verschuivingen binnen de leeftijdspiramide plaatsen de steden in de toekomst voor grote problemen, maar bieden tevens kansen voor groei en werkgelegenheid (bijv. in de zorgsector);

    2.20

    beklemtoont dat de aanwezigheid van een grote hoeveelheid immigranten in de Europese metropolitane en stedelijke gebieden niet alleen een grote uitdaging voor deze gebieden vormt, maar ook nieuwe mogelijkheden biedt, met alle groeikansen vandien. De betrokken overheidsinstanties moeten stimuleren dat deze kansen worden benut;

    2.21

    benadrukt de – met name voor steden – toenemende betekenis van de „sociale economie” als groeiende arbeidsmarkt, naast de eerste (particuliere) en de tweede (zgn. overheids)sector. Het Comité dringt erop aan om in de richtsnoeren voor maatregelen expliciet rekening te houden met de noodzaak om de marktkansen van ondernemingen uit de coöperatieve sector te vergroten, bijvoorbeeld door leningen of staatsgaranties te verstrekken;

    2.22

    wijst er met klem op dat het creëren van duurzame arbeidsplaatsen en de bestrijding van de werkloosheid van groot belang zijn voor de verdere ontwikkeling van de EU als geheel. Alleen op basis van tastbare resultaten op dit terrein kan het maatschappelijk draagvlak voor de EU (weer) groeien. Steden vormen het brandpunt van de structuurverandering, en hebben als zodanig extra te lijden onder de werkloosheidsproblematiek;

    2.23

    dringt erop aan dat in het arbeidsmarktbeleid van de lidstaten méér rekening wordt gehouden met de behoeften van stedelijke gebieden, en dat hiervoor in samenwerking met arbeidsmarktregio’s (functionele stedelijke gebieden) passende concepten worden ontwikkeld. Formele overeenkomsten en pacten inzake nationaal, regionaal en lokaal arbeidsmarktbeleid – in de geest van de territoriale werkgelegenheidspacten – kunnen hierbij als uitgangspunt dienen. Dergelijke overeenkomsten leiden ertoe dat het economisch beleid, het regionaal beleid en het arbeidsmarktbeleid in de steden nauwer met elkaar worden verweven. Deze pacten moeten verder worden uitgewerkt en moeten uit communautaire middelen worden ondersteund;

    2.24

    is het eens met de Europese Commissie dat de grote aantallen buitenlanders in steden mogelijkheden bieden, dat steden, om concurrerend te zijn, mensen met allerlei vaardigheden moeten aantrekken en steunen, en dat migranten vaak moeilijk op te vullen vacatures voor hun rekening nemen; het Comité staat daarom achter de aanbeveling van de Europese Commissie in haar recente verslag over de werking van de overgangsmaatregelen inzake het vrije verkeer van personen, d.w.z. „beveelt aan dat de lidstaten zorgvuldig overwegen of deze beperkingen moeten blijven gelden, gelet op de situatie op hun arbeidsmarkt en de bewijzen in dit verslag”;

    2.25

    plaatst de kritische kanttekening dat de kwaliteit van de gecreëerde arbeidsplaatsen van cruciaal belang is. De recente groei van de werkgelegenheid is voornamelijk toe te schrijven aan de toename van het aantal deeltijdbanen en nieuwe arbeidsvormen. In sommige sectoren daalt de kwaliteit van het aangeboden werk en/of voldoen arbeidsverhoudingen niet aan de wettelijke normen. Deze vormen van arbeid, die de financiële stabiliteit van de werknemers in veel gevallen niet waarborgen, leiden tot nieuwe sociale wantoestanden. De particuliere sector en het bedrijfsleven worden opgeroepen om arbeidsplaatsen te creëren die duurzame werkgelegenheid waarborgen. Het flexibiliseren van de arbeidsmarkt ten koste van veilig en stabiel werk en van de sociale zekerheid is geen duurzaam concept, en de verschillende overheidsinstanties moeten erop toezien dat zulks niet gebeurt;

    2.26

    beklemtoont dat het tegengaan van sociale uitsluiting en de hieruit voortvloeiende problemen – van gettovorming tot criminaliteit – een essentiële voorwaarde is voor een goede levenskwaliteit in de steden. De overheidsinstanties moeten speciale aandacht besteden aan groepen die een hoger risico op sociale uitsluiting lopen, met name immigranten;

    2.27

    wijst erop dat de integratie van de communautaire initiatieven – met name Urban en Equal – in de nationale en regionale operationele programma's geen beperking mag inhouden van het innovatieve karakter van communautaire programma's en initiatieven. Het innovatieve karakter van de stedelijke initiatieven van het nieuwe cohesiebeleid moet juist worden bevorderd, evenals het creëren van ideeënpools en de praktische toepassing hiervan;

    2.28

    dringt er bij de Commissie op aan dat de initiatieven voor stedelijke gebieden, als onderdeel van EU-beleid en vanwege hun voorbeeldfunctie en overdraagbaarheid, ook in de volgende programmeringsperiode onderling vergelijkbaar zijn, en dat de doeltreffendheid van de maatregelen in zowel kwalitatief als kwantitatief opzicht kan worden gemeten.

    3.   Aanbevelingen van het Comité van de Regio's

    Het Comité van de Regio's

    3.1

    roept de Europese Commissie op om in alle onderdelen van het communautair beleid rekening te houden met de stedelijke dimensie. Dit vereist een aanpak waarmee de concrete problemen van steden in kaart worden gebracht, worden geanalyseerd en worden meegewogen in besluitvorming, en waarmee tevens de effecten van het communautair beleid op de steden wordt geëvalueerd. Om een en ander te waarborgen, lijkt het noodzakelijk om vertegenwoordigers van de stedelijke instanties te betrekken bij alle fasen van de ontwikkeling van beleid en programma's, alsook bij de tenuitvoerlegging en de evaluatie daarvan;

    3.2

    wijst op de noodzaak van een betere coördinatie ten aanzien van de stedelijke dimensie tussen de diensten van de Europese Commissie, met name tussen DG Regionaal beleid, DG Milieu, DG Energie en vervoer, DG Werkgelegenheid en DG Volksgezondheid. In alle communautaire programma's moet in financieel en territoriaal opzicht méér aandacht worden geschonken aan de stedelijke dimensie;

    3.3

    benadrukt tevens de noodzaak van een betere afstemming tussen de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Raad om te komen tot een duidelijkere agenda voor communautaire maatregelen ten behoeve van steden;

    3.4

    doet de Europese Commissie de aanbeveling om de „interservice working group” te versterken door een beroep te doen op uit de steden afkomstige deskundigen, en een overkoepelende „task force” in het leven te roepen (naar het voorbeeld van de interfractiewerkgroep „Urban-logement” binnen het Europees Parlement). Ook wordt geadviseerd om fora in het leven te roepen waarin regelmatig met steden wordt overlegd over communautair beleid dat hen aangaat (zoals dat op milieugebied reeds het geval is);

    3.5

    roept de Europese Commissie en de lidstaten op om – naar analogie van de sociale en de civiele dialoog – een „territoriale dialoog” in gang te zetten. Een dergelijke dialoog zou de overheden van regio's en steden – en de nationale en Europese verenigingen waarin zij zijn vertegenwoordigd – in staat stellen om hun standpunten naar voren te brengen tijdens de voorbereiding van, en de onderhandelingen en besluitvorming over, beleid en maatregelen die betrekking hebben op steden en regio's; aldus kunnen zij hierop invloed uitoefenen. De dialoog met de verenigingen van territoriale overheden (8) die de Europese Commissie met medewerking met het Comité van de Regio's in 2003 in gang heeft gezet, is slechts een eerste stap in deze richting;

    3.6

    pleit ervoor om voorafgaand aan elke voorjaarstop een door de Raad en de lidstaten te organiseren bijeenkomst op hoog niveau te houden. Naast de deelnemers aan de „territoriale dialoog” zouden met name de Europese Commissie, het Europees Parlement, het Comité van de Regio's en stedennetwerken aan deze bijeenkomst moeten deelnemen. Ook zou het Comité graag zien dat jaarlijks vergaderingen worden gehouden door de voor stadsbeleid verantwoordelijke ministers, welke zouden moeten worden voorafgegaan door een bijeenkomst van vertegenwoordigers van stedennetwerken en nationale en Europese verenigingen van gemeenten (zoals de Raad van Europese Gemeenten en Regio's). De „interservice working group” van de Europese Commissie zou tijdens deze vergaderingen regelmatig verslag moeten uitbrengen over de voortgang van haar werkzaamheden;

    3.7

    roept de regeringen van de lidstaten ertoe op om in hun nationale beleid meer rekening te houden met de stedelijke dimensie. Er moet met name voor worden gezorgd dat steden de voor de vervulling van hun taken benodigde financiële middelen ter beschikking krijgen. Ook moet de dialoog met de steden en de verenigingen waarin zij zijn vertegenwoordigd, worden geïntensiveerd en geconcretiseerd in de vorm van een formele raadpleging;

    3.8

    wijst op het grote belang van onderzoek en ontwikkeling voor de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon. Het Comité dringt er dan ook op aan dat de sleutelrol die de steden in het onderzoeksbeleid spelen, in het „Zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie” tot uitdrukking wordt gebracht in de vorm van „urban mainstreaming”. Tot dusver krijgt de stedelijke dimensie alleen in het kader van de thema's milieu en vervoer voldoende aandacht. Het is echter noodzakelijk om stedelijke onderzoeksaspecten op te nemen in alle onderwerpen en specifieke programma's. In dit verband is het zaak om door middel van passende maatregelen te bevorderen dat steden nauwer gaan samenwerken met hoger-onderwijsinstellingen en onderzoeksinstituten. Hiermee kan worden gezorgd voor synergie ten behoeve van stadsontwikkeling en voor een grotere bewustwording van het publiek ten aanzien van onderzoek en ontwikkeling. Een van de maatregelen zou kunnen bestaan in het uitschrijven van een prijsvraag voor de titel „Europese stad van de wetenschap”;

    3.9

    wijst erop dat in dit Zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling steden officieel moeten worden aangemerkt als centra voor de uitwisseling van kennis en informatie, dat ervoor moet worden gezorgd dat de verdeling van de middelen en het beleid op het gebied van innovatie beantwoorden aan de behoeften van de samenleving in het algemeen en de burgers in het bijzonder, en dat de steun aan het transnationaal onderzoek op het vlak van stedelijke ontwikkeling veilig moet worden gesteld;

    3.10

    wijst met klem op het belang van subsidiariteit en van deelname door de subnationale bestuurslagen aan de programmering en de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid. De decentralisatie van het structuurfondsenbeheer mag in de lidstaten niet leiden tot centralisatie van het cohesiebeleid;

    3.11

    verzoekt de Europese Commissie rekening te houden met het evenredigheidsbeginsel bij het beheer van en toezicht op de maatregelen die door steden worden genomen;

    3.12

    pleit voor meer en transparantere deelname van de lokale autoriteiten aan de voorbereiding, de opstelling en uitvoering van de nationale hervormingsprogramma’s, en verzoekt de lidstaten in hun jaarlijks verslag aan de Commissie een specifiek hoofdstuk op te nemen waarin de lokale maatregelen voor de tenuitvoerlegging van deze programma’s worden vermeld;

    3.13

    is verheugd dat de stedelijke dimensie een plek heeft gekregen in de Commissievoorstellen voor verordeningen inzake de structuurfondsen en het Cohesiefonds voor de periode 2007–2013;

    3.14

    dringt aan op versterking van de stedelijke dimensie in de Strategische richtsnoeren voor cohesie over de periode 2007–2013. Deze daadwerkelijke aandacht voor de stedelijke dimensie moet door de Europese Commissie worden gewaarborgd, bijvoorbeeld door de stedelijke dimensie expliciet op te nemen in de tenuitvoerleggingsverslagen van de lidstaten en in het jaarverslag van de Europese Commissie, waarvan sprake is in de artikelen 27 en 28 van de ontwerpverordening houdende algemene bepalingen inzake de structuurfondsen (9);

    3.15

    wijst op het fundamentele belang van de toekomstgerichte strategische acties waarmee de gemeentelijke autoriteiten de werkloosheid willen aanpakken, en die hoofdzakelijk stoelen op voorstellen om alternatieve arbeidsplaatsen te creëren in de zogenaamde „nieuwe arbeidsmarktsegmenten”. Bij de ontwikkeling van werkgelegenheidsprogramma’s is het daarom niet alleen van belang rekening te houden met de stedelijke dimensie, steden moeten ook de nodige bevoegdheden krijgen en kunnen beschikken over de nodige beheersinstrumenten en financiële middelen;

    3.16

    verwelkomt de gezamenlijke initiatieven van de Europese Commissie en de EIP Group JEREMIE, JASPERS en JESSICA. Een gelijkwaardige toegang van alle overheden tot deze financieringsregelingen vormt een essentiële voorwaarde voor het welslagen ervan;

    3.17

    pleit voor het opstellen, regelmatig actualiseren en verspreiden van gegevens en analysen aan de hand waarvan een beter beeld kan worden verkregen van de complexe situatie in de steden. Met name initiatieven zoals ESPON en STÄDTEAUDIT worden gesteund;

    3.18

    steunt het verder uitbouwen van netwerken tussen de steden met het oog op de uitwisseling van ervaringen en goede praktijkvoorbeelden. Daarbij moeten bestaande netwerken als URBACT met het proefproject „European Urban Knowledge Network”, de interregionale prioriteiten voor samenwerking tussen steden, Eurocities, etc. als uitgangspunt worden genomen. Ook initiatieven van nationale en Europese verenigingen die de belangen van steden behartigen, moeten daarbij aandacht krijgen;

    3.19

    beveelt aan dat de Europese Commissie er bij de steun ontvangende landen op aandringt dat zij een aanzienlijk deel van de middelen uit het cohesiefonds reserveren voor projecten op het gebied van duurzaam stadsvervoer.

    Brussel, 26 april 2006

    De voorzitter

    van het Comité van de Regio's

    M. DELEBARRE


    (1)  PB C 231 van 20 september 2005.

    (2)  „Derde verslag over de economische en sociale samenhang: een nieuw partnerschap voor cohesie, convergentie, concurrentievermogen en samenwerking”, COM(2004) 107 final van 18 februari 2004 (niet beschikbaar in het Nederlands).

    (3)  Resolutie van het Europees Parlement „De stedelijke dimensie in de context van de uitbreiding van de Unie” van 13 oktober 2005, P6_TA-PROV(2005)0387, rapporteur: Jean Marie BEAUPUY, nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad.

    (4)  „Bijdrage van regio's en steden aan de tenuitvoerlegging van de strategie van Lissabon voor groei en werkgelegenheid: Onderzoek naar de deelname van regio's en steden aan de voorbereiding van de nationale hervormingsprogramma's in het kader van de Lissabonstrategie”, DI CdR 45/2005.

    (5)  „Voorstel voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds”, COM(2004) 492 van 14 juli 2004.

    (6)  Mededeling van de Commissie „Cohesiebeleid ter ondersteuning van groei en werkgelegenheid – Communautaire strategische richtsnoeren 2007-2013”, COM(2005) 299 van 5 juli 2005.

    (7)  Werkdocument van de diensten van de Commissie „Cohesion Policy and cities: the urban contribution to growth and jobs in the regions” van 23 november 2005, zie http://europa.eu.int/comm/regional_policy/consultation/urban/index_en.htm

    (8)  Mededeling van de Commissie „Dialoog met de verenigingen van territoriale overheden”, COM(2003) 811 van 19 december 2003.

    (9)  „Voorstel voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds”, COM(2004) 492 van 14 juli 2004.


    Top