Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006IP0245

    Resolutie van het Europees Parlement over de situatie van de vrouw in gewapende conflicten en haar rol in de wederopbouw en het democratische proces in landen die zich in een postconflictsituatie bevinden (2005/2215(INI))

    PB C 298E van 8.12.2006, p. 287–294 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    52006IP0245

    Resolutie van het Europees Parlement over de situatie van de vrouw in gewapende conflicten en haar rol in de wederopbouw en het democratische proces in landen die zich in een postconflictsituatie bevinden (2005/2215(INI))

    Publicatieblad Nr. 298 E van 08/12/2006 blz. 0287 - 0294


    P6_TA(2006)0245

    Situatie van vrouwen in gewapende conflicten en hun rol in de wederopbouw erna

    Resolutie van het Europees Parlement over de situatie van de vrouw in gewapende conflicten en haar rol in de wederopbouw en het democratische proces in landen die zich in een postconflictsituatie bevinden (2005/2215(INI))

    Het Europees Parlement,

    - gezien Resolutie 1325(200) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN) van 31 oktober 2000 over vrouwen, vrede en veiligheid (verder: UNSCR 1325(2000)), die bevestigt dat het belangrijk is dat vrouwen gelijk worden behandeld met mannen en volledig betrokken worden, wat de inspanningen voor de handhaving en bevordering van vrede en veiligheid betreft,

    - onder verwijzing naar zijn resolutie van 30 november 2000 over de rol van vrouwen bij de vreedzame oplossing van conflicten [1],

    - gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van de VN van 10 december 1948, en de verklaring en het actieprogramma van Wenen die het resultaat waren van de Wereldconferentie over de mensenrechten van 14 tot 25 juni 1993,

    - gezien het bulletin van de Secretaris-generaal van de VN over specifieke beschermende maatregelen tegen seksuele uitbuiting en seksueel geweld (ST/SGB/2003/13),

    - gezien het de Verklaring van de VN van 20 december 1993 inzake de uitbanning van geweld tegen vrouwen [2] en het VN-Verdrag van 20 november 1989 inzake de rechten van het kind,

    - gezien het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen (CEDAW) van 18 december 1979, alsmede het daarbij behorende Facultatief Protocol,

    - gezien het Verdrag van de VN van 10 december 1984 tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling, en VN-Verklaring van 14 december 1974 inzake de bescherming van vrouwen en kinderen tijdens noodsituaties en gewapende conflicten [3], met name paragraaf 4, waarin wordt gevraagd om doeltreffende maatregelen tegen vervolging, foltering, geweld en onterende behandeling van vrouwen,

    - gezien Resolutie 1265 (1999) van de VN-Veiligheidsraad van 17 september 1999 over de bescherming van burgers tijdens gewapende conflicten, met name paragraaf 14 waarin staat dat VN-personeel dat wordt ingezet voor de handhaving en versterking van de vrede een passende opleiding moet krijgen in mensenrechten, met inbegrip van seksespecifieke bepalingen,

    - gezien de Resolutie van de Verenigde Naties van 15 december 1975 inzake de deelname van vrouwen aan de versterking van de internationale vrede en veiligheid [4], en de Verklaring van de VN van 3 december 1982 inzake de deelname van vrouwen aan de bevordering van de internationale vrede en samenwerking [5], met name paragraaf 12 over specifieke maatregelen met het oog op een grotere betrokkenheid van vrouwen bij vredesinspanningen,

    - gezien de verklaring en het actieplatform van Peking die zijn aangenomen op de vierde VN-Vrouwenconferentie van 4 tot 15 september 1995, met name bijzonder zorgpunt E inzake vrouwen en gewapende conflicten, en op het slotdocument van de speciale bijeenkomst Peking + 5 en Peking + 10 van de VN van 5 tot 9 juni 2000 over verdere maatregelen en initiatieven ter uitvoering van de verklaring en het actieplatform van Peking, met name paragraaf 13 over hindernissen voor een gelijkwaardige deelname van vrouwen aan maatregelen ter versterking van de vrede, en paragraaf 124 over een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen bij vredeshandhaving en vredesonderhandelingen,

    - gezien het op 17 juli 1998 aangenomen Statuut van Rome tot oprichting van het Internationaal Strafhof, met name de artikelen 7 en 8, waarin verkrachting, seksuele slavernij, gedwongen bevruchting, gedwongen sterilisatie en elke andere vorm van seksueel geweld worden aangemerkt als misdaden tegen de mensheid en oorlogsmisdaden, ongeacht of zij al dan niet stelselmatig en in internationale of interne conflicten plaatsvinden,

    - gezien de Verdragen van Genève van 1949 en aanvullende protocollen van 1977, waarin staat dat vrouwen bescherming genieten tegen verkrachting en elke andere vorm van seksueel geweld,

    - gezien Resolutie 1385 (2004) en Aanbeveling 1665 (2004) van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa over "Conflictpreventie en -oplossing: de rol van vrouwen", beide aangenomen op 23 juni 2004,

    - onder verwijzing naar de resolutie over de gelijkheid tussen vrouwen en mannen, aangenomen tijdens de vijfde Europese ministerconferentie die is gehouden op 22 en 23 januari 2003 in Skopje, met als titel "De rol van vrouwen en mannen in conflictpreventie, vredeshandhaving en het democratische proces na de conflicten — een genderperspectief",

    - gezien de verklaring over "De gelijkheid van mannen en vrouwen: een essentiële kwestie in een veranderende samenleving", alsook het daarmee samenhangende actieprogramma, beide aangenomen tijdens de voornoemde vijfde Europese ministerconferentie,

    - gezien Besluit nr. 14/04, aangenomen door de Ministeriële Raad van de OVSE op 7 december 2004 in Sofia, over het OVSE-actieplan van 2004 voor de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen,

    - gezien Besluit nr. 14/05, aangenomen door de Ministeriële Raad van de OVSE op 6 december 2005 in Ljubljana, over vrouwen bij conflictpreventie, crisisbeheer en de wederopbouw na een conflict,

    - gezien aanbeveling 5 (2002) van het Comité van ministers van de Raad van Europa aan de lidstaten over de bescherming van vrouwen tegen geweld, met name geweld in conflict- en postconflictsituaties,

    - gezien het "operationele document" van de Raad over de tenuitvoerlegging van de UNSCR 1325 (2000) in het kader van het Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB), zoals dit in november 2005 is aangenomen,

    - gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

    - gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A6-0159/2006),

    A. overwegende dat onder de burgerbevolking vrouwen, net zoals kinderen en ouderen, tijdens conflicten het slachtoffer zijn van allerlei mishandelingen en seksuele misdragingen,

    B. overwegende dat geweld tegen vrouwen in gewapende conflicten naast fysieke en/of seksuele mishandeling vaak ook de schending van hun economische, sociale en culturele rechten betreft,

    C. overwegende dat de dieperliggende oorzaken van de kwetsbaarheid van vrouwen in conflictsituaties vaak schuilen in een algemene maatschappelijke onderwaardering van vrouwen en een beperkte toegang tot onder meer onderwijs en de arbeidsmarkt en dat vrouwenemancipatie bijgevolg een noodzakelijke voorwaarde is voor de bestrijding van genderspecifiek geweld in gewapende conflicten,

    D. overwegende dat verkrachting en seksueel misbruik worden ingezet als oorlogswapen om tegenstanders te vernederen en psychologisch te verzwakken, overwegende dat slachtoffers vaak worden gestigmatiseerd, verstoten, mishandeld of in sommige gevallen zelfs vermoord om de eer van de groep te herstellen,

    E. overwegende dat de geschiedenis heeft aangetoond dat vooral mannen oorlogvoeren en dat derhalve de speciale vaardigheden van vrouwen op het gebied van dialoog en geweldloosheid op heel doeltreffende wijze zouden kunnen bijdragen tot het op vreedzame wijze voorkomen en oplossen van conflicten,

    F. overwegende dat vrouwen in conflictperioden slechts moeilijk toegang hebben tot de reproductieve gezondheidszorg waaraan zij als vrouw behoefte hebben, zoals contraceptie, behandeling van seksueel overdraagbare ziekten, medische zorg bij zwangerschap (waaronder voortijdige onderbreking hiervan indien de vrouw dat wenst), bevalling, zorg na de bevalling en behandeling van verschijnselen van de menopauze,

    G. overwegende dat vrijwillige of gedwongen seks, zonder dat de vrouw toegang heeft tot enige vorm van bescherming, de verspreiding van seksueel overdraagbare ziekten, waaronder hiv, in de hand kan werken en dat dergelijke praktijken met name plaatsvinden tijdens conflicten en in vluchtelingenkampen,

    H. overwegende dat vrouwen die tijdens een conflict het slachtoffer worden van seksueel misbruik, zelden de bescherming, de psychologische aandacht, de medische zorg en de juridische hulp krijgen die hen in staat zouden kunnen stellen van hun leed te herstellen en waardoor hun beulen zouden kunnen worden gestraft,

    I. overwegende dat geweld binnen het gezin, dat in iedere conflictsituatie voorkomt, niet afneemt in de periode na beëindiging van een conflict, wanneer de strijders naar huis zijn teruggekeerd,

    J. overwegende dat vrouwen die zich voor de vrede inzetten, zich overal in de wereld hebben verenigd om een dialoog tot stand te brengen tussen de strijdende partijen en om gerechtigheid te eisen voor de mensen in hun naaste omgeving die verdwenen zijn,

    K. overwegende dat door vrouwen opgezette vredesbewegingen niet altijd bewust werken vanuit een perspectief van verandering van de sociale regels en betrekkingen die de machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen bepalen,

    L. overwegende dat de aanwezigheid van vrouwen aan de onderhandelingstafel en hun actieve inzet voor een vreedzame overgang een noodzakelijke, maar ontoereikende stap op weg naar democratie vormen en dat deze vrouwen daarom in dit politieke ontwikkelingsproces moeten worden gesteund en begeleid,

    M. overwegende dat sommige buitengewone vrouwen vanuit het politieke verzet zijn opgeklommen naar een hoge staatsfunctie (zoals Hélène Sirleaf in Liberia en Micheline Bachelet in Chili), maar dat dit nog te weinig gebeurt,

    N. overwegende dat de "waarheids- en verzoeningscommissies" het verzoeningsproces in samenlevingen na een conflict vergemakkelijken, maar dat vrouwen daar nog te weinig aan deelnemen,

    O. overwegende dat de initiatieven van sommige landen of internationale organisaties om deze genderdimensie in hun beleid op te nemen moeten worden verwelkomd en als voorbeeld van goede praktijken moeten worden gebruikt,

    P. overwegende dat vrouwen altijd al in oorlogen en in het verzet hebben gevochten, maar dat zij tegenwoordig ook, uit naam van de gelijkheid tussen man en vrouw, in veel landen officieel deel uitmaken van de strijdkrachten,

    Q. overwegende dat het verschijnsel van zelfmoordaanslagen relatief recent is, op beperkte schaal en specifiek in landen met een islamitische traditie voorkomt, en dat er maar weinig vrouwen zijn die zelfmoordaanslagen plegen,

    R. overwegende dat de vaak hopeloze situatie waarin deze vrouwen in politiek, persoonlijk en sociaal opzicht verkeren, een doorslaggevende factor is voor hun deelname aan de strijd,

    S. overwegende dat het huidige fundamentalisme de martelaar verheerlijkt en dat dit weerklank vindt bij vrouwen die verzet plegen en actie voeren voor sociale gelijkheid,

    T. overwegende dat de extreme media-aandacht voor zelfmoordaanslagen de aantrekkelijkheid hiervan voor kwetsbare jongeren vergroot, gezien de eer die hun familie na hun dood te beurt valt,

    1. onderstreept de noodzaak om een genderperspectief aan te brengen in vredesonderzoek, conflictpreventie en -oplossing, vredeshandhaving, rehabilitatie en wederopbouw na conflicten, en om te waarborgen dat er een gendercomponent aanwezig is in veldprogramma's;

    Vrouwen als slachtoffers van oorlogshandelingen

    2. herhaalt het belang van de toegang tot diensten op het gebied van reproductieve gezondheid tijdens conflictsituaties en in vluchtelingenkampen, zowel tijdens als na conflicten, omdat zonder deze diensten het sterftecijfer bij moeders en kinderen stijgt samen met de verspreiding van seksueel overdraagbare aandoeningen; beklemtoont dat huiselijk geweld, prostitutie en verkrachting in dergelijke omstandigheden veel voorkomen en daarom nog meer nopen tot het geven van voorrang aan dergelijke diensten, met inbegrip van de noodzaak voor de vrouwen om in een ziekenhuisomgeving te kunnen bevallen zonder voorafgaande toestemming van een mannelijk lid van hun familie of om een ongewenste zwangerschap te kunnen beëindigen en toegang te kunnen hebben tot psychologische bijstand; onderstreept de noodzaak ervoor te zorgen dat alle vrouwen en meisjes die verkracht zijn onmiddellijke toegang krijgen tot een profylactische behandeling en is van oordeel dat de toepassing van volledig respect voor de seksuele en reproductieve rechten ertoe zal bijdragen het aantal gevallen van seksueel geweld dat in conflictsituaties wordt gepleegd tot een minimum te beperken;

    3. vestigt de aandacht op de verantwoordelijkheid van de lidstaten om een einde te maken aan de straffeloosheid en om de verantwoordelijken van genociden, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden, waaronder seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes, zoals verkrachting, seksuele slavernij, gedwongen prostitutie, gedwongen zwangerschap, gedwongen sterilisatie en iedere andere vorm van seksueel geweld van vergelijkbare ernst gerechtelijk te vervolgen en deze misdaden als misdaden tegen de menselijkheid en als oorlogsmisdaden te erkennen en te veroordelen; onderstreept in dat opzicht de noodzaak om zo mogelijk deze misdaden uit te sluiten van amnestiebepalingen;

    4. eist dat vrouwen die tijdens de conflicten het slachtoffer zijn van mishandeling en geweld, bij internationale rechterlijke instanties klachten kunnen indienen onder voorwaarden die met hun waardigheid overeenstemmen en onder de bescherming van de voornoemde instanties tegen gewelddadige agressie en trauma's die zij zouden kunnen oplopen tijdens ondervragingen waarbij in geen enkel opzicht rekening wordt gehouden met de emotionele impact daarvan; verlangt dat zowel op burgerlijk als op strafrechtelijk gebied voor die vrouwen recht geschiedt en dat ondersteunende programma's worden uitgevoerd om hen te helpen zich op economisch, sociaal en psychologisch gebied opnieuw te integreren;

    5. is van mening dat prioriteit moet worden gegeven aan de beëindiging van het inzetten van kindsoldaten tijdens conflictsituaties, vooral van meisjes die er het slachtoffer worden van een echte seksuele slavernij; dringt erop aan dat voor deze kinderen reïntegratieprogramma's op lange termijn worden ontwikkeld op psychologisch, sociaal, educatief en economisch gebied;

    6. veroordeelt geweld tegen vrouwen in alle omstandigheden, maar vraagt dat een nultolerantie wordt ingevoerd voor seksuele uitbuiting van kinderen, meisjes en vrouwen tijdens gewapende conflicten en in vluchtelingenkampen; eist strenge administratieve en strafrechtelijke sancties voor hulpverleners, vertegenwoordigers van internationale organisaties, vredeshandhavingstroepen en diplomaten die zich daaraan bezondigen;

    7. wenst dat via interdisciplinaire programma's middelen beschikbaar worden gesteld om het probleem van huiselijk geweld aan te pakken, omdat dit aanzienlijk verergert tijdens de periode na een conflict, als gevolg van de algemene verharding, de fysieke en economische onzekerheid en de trauma's die ook de mannen hebben opgelopen; constateert dat huiselijk geweld in de periode na een conflict een onderwerp is dat nog te weinig aandacht krijgt, maar dat de al voor het begin van het conflict bestaande gevestigde rangorde tussen de seksen bestendigt en de trauma's van vrouwen die het slachtoffer zijn van (seksueel) geweld, verergert;

    8. benadrukt, op grond van door de internationale organisaties beschikbaar gestelde gegevens, het verontrustenden feit dat er zich grote aantallen vrouwen en kinderen tussen de vluchtelingen en ontheemden bevinden, ten gevolge van de gewapende conflicten en burgeroorlogen;

    9. benadrukt de speciale belangen die vrouwen en meisjes hebben bij het opruimen van landmijnen en onderstreept dat "antipersoonsmijnen" weliswaar gebruikt zijn in militaire situaties, maar dat het overwegend vrouwen, kinderen en gewone burgers zijn die hierdoor werden gedood of verminkt en die daardoor de mogelijkheid hebben verloren hun eigen brood te verdienen; herhaalt dat de EU ernaar moet streven dat zoveel mogelijk landen zich aansluiten tot het Verdrag van Ottawa inzake het verbod op het gebruik, de opslag en productie van en handel in antipersoonsmijnen en de vernietiging van deze wapens, een probleem dat hoofdzakelijk Afrika betreft, maar ook sommige landen in Europa en andere delen van de wereld; dringt bij de EU aan op intensivering van haar streven om gebieden waar conflicten beëindigd zijn, van landmijnen te zuiveren en op het nemen van maatregelen om de behandeling en rehabilitatie van de slachtoffers te verzekeren, evenals het herstel van de ondermijnde gronden, zodat de mensen daar weer veilig kunnen wonen en werken;

    Vrouwen als uitdragers van de vrede

    10. benadrukt de positieve rol die vrouwen kunnen spelen bij de oplossing van conflicten en verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor voldoende technische en financiële bijstand voor de ondersteuning van programma's om de vrouwen in staat te stellen volledig te participeren aan de vredesonderhandelingen en de vrouwen meer invloed te geven binnen de civil society in het algemeen;

    11. benadrukt de positieve rol die vrouwen kunnen spelen bij de wederopbouw na een conflict, en in het bijzonder bij de programma's voor ontwapening, demobilisatie en reïntegratie (ODR), vooral wanneer die in het bijzonder gericht zijn op de kindsoldaten; dringt er bij de lidstaten op aan om te zorgen voor volledige participatie van de vrouwen bij deze ODR-programma's en er met name op te letten dat deze programma's in het bijzonder op de kindsoldaten zijn gericht;

    12. ondersteunt van harte de oproep die op 8 maart 2006 door een sterke coalitie van Kosovaarse vrouwenorganisaties is gedaan om vrouwen op te nemen in het zeven man sterke internationale team dat over de toekomstige status van Kosovo onderhandelt; betreurt het dat deze oproep tot op heden is genegeerd;

    13. dringt erop aan dat vrouwenvredesbewegingen en vrouwenorganisaties tijdens de postconflictfase pedagogisch, politiek en juridisch worden ondersteund teneinde tot een democratische samenleving te komen die begaan is met de rechten van de vrouw en de gelijkheid tussen mannen en vrouwen in het kader van hervormingen op constitutioneel, wetgevend en politiek niveau; verwelkomt de verschillende internationale initiatieven die in die richting werken, zoals dat van Australië in Papoea-Nieuw-Guinea en dat van Noorwegen in Sri Lanka;

    14. verwelkomt de verschillende initiatieven voor de totstandbrenging van genderspecifieke indicatoren voor snelle waarschuwing en toezicht bij conflicten, zoals die van het VN-Ontwikkelingsfonds voor Vrouwen (UNIFEM), de Raad van Europa, de Fondation Suisse pour la Paix, de organisatie International Alert en het Forum on Early Warning and Early Response;

    15. is verheugd over het feit dat de Raad zich in 2005 heeft ingezet voor de toepassing van de UNSCR 1325 (2000) in het kader van het EVDB en dat in dat verband gender mainstreaming aan bod is gekomen, en verzoekt de Raad niet na te laten om een aantal adviseurs voor de rechten van de mens en de gelijkheid van mannen en vrouwen op te nemen in de civiele vredeshandhavingstroepen van de Europese Unie en te zorgen voor een opleiding inzake gender mainstreaming;

    16. herhaalt zijn eerder gedane oproepen om het EVDB metterdaad aan strenge parlementaire controle te onderwerpen;

    17. onderstreept het belang van de implementatie en verdere ontwikkeling van generieke gedragsnormen voor EVDB-operaties, waarbij de nodige aandacht moet worden geschonken aan de consistentie van deze normen met de regels die gelden voor andere vormen van EU-aanwezigheid in derde landen, alsmede met de richtsnoeren inzake de bescherming van burgers bij onder EU-leiding gevoerde crisisbeheersingsoperaties;

    18. is zeer tevreden met het in november 2005 goedgekeurde "operationele document" van de Raad inzake "de uitvoering van UNSCR 1325 (2000) in het kader van het EVDB";

    19. doet een beroep op de EU om maatregelen te steunen gericht op een aanmerkelijke verhoging van het aantal vrouwen dat op alle niveaus bij EVDB-missies betrokken is, en met name de kandidatuur van vrouwen te bevorderen en namen van vrouwen in te dienen op kandidatenlijsten voor militaire, politionele en politieke functies bij EVDB-missies, en wel in het beginstadium van de planning van dergelijke missies;

    20. is ervan overtuigd dat in de programmering van de missies van het EVDB rekening zou moeten worden gehouden met de integratie van de lokale vrouwenorganisaties in het vredesproces teneinde de specifieke bijdrage die zij zouden kunnen leveren, te benutten en als erkenning van de specifieke wijze die conflicten voor vrouwen hebben;

    21. dringt er bij de EU op aan om meer aandacht te schenken aan de presentie, voorbereiding, training en uitrusting van politiemachten binnen haar militaire missies, aangezien politie-eenheden het voornaamste middel vormen om de veiligheid van de burgerbevolking, en met name die van vrouwen en kinderen. te garanderen;

    22. is verheugd over het feit dat de nieuwe vredesmissies van de VN sedert 2000 beschikken over adviseurs voor de gelijkheid van mannen en vrouwen en dat in 2003 een dergelijke functie in het leven werd geroepen binnen het departement Vredeshandhavingsoperaties;

    23. stelt dat ook die moedige vrouwen niet mogen worden vergeten, gezien ze hebben gekozen voor een vorm van vreedzaam verzet en dat hebben betaald of nog steeds betalen met opsluiting, huisarrest of kidnapping;

    24. beklemtoont dat de rol van vrouwen in de politieke besluitvorming tijdens de wederopbouw van hun land en ook hun politieke aanwezigheid aan de onderhandelingstafel moeten worden versterkt; steunt op dat vlak de aanbevelingen van de UNSCR 1325 (2000) en haar resolutie voornoemd van 30 november 2000;

    25. acht het noodzakelijk zich ervoor in te zetten dat vrouwen in ruimere mate vertegenwoordigd zijn in de media en in platforms van de publieke opinie waar vrouwen hun mening kenbaar kunnen maken;

    26. is verheugd over de steun die de Commissie verleent aan de organisatie van vrije verkiezingen in landen die een conflictsituatie achter de rug hebben en de deelname van vrouwen aan die verkiezingen; is ook verheugd over het feit dat vrouwen zijn aangesteld aan het hoofd van sommige verkiezingsmissies en dringt er met klem op aan door te gaan met het benoemen van meer vrouwen aan het hoofd van verkiezingsmissies;

    27. wijst erop hoe hardnekkig discriminatie van vrouwen is, waar het gaat om toegang tot kapitaal en hulpbronnen zoals voedsel en onderwijs, tot informatietechnologieën, alsmede tot gezondheidszorg en andere maatschappelijke faciliteiten, is van oordeel dat het betrekken van vrouwen bij economische activiteiten, zowel op het platteland als in stedelijke gebieden, van cruciaal belang is voor de verankering van hun sociaal-economische positie in samenlevingen na een conflict; onderstreept de positieve rol die microkredieten reeds spelen bij het verbeteren van de economische positie van de vrouw en roept de internationale gemeenschap op tot maatregelen om het gebruik hiervan in landen die herstellen van een conflict, aan te moedigen;

    Vrouwen als uitdragers van de oorlog

    28. veroordeelt de verrechtvaardiging van het martelaarschap, die tegenwoordig op jongeren en ook op jonge vrouwen is gericht; merkt op dat oproepen tot zelfmoordacties verwarring zaaien over religieuze toewijding, hopeloos verzet tegen bezetting of onrecht en uiteindelijk het doelwit van dit soort acties, nl. onschuldige burgerslachtoffers;

    29. vestigt de aandacht op het probleem van vrouwelijke plegers van zelfmoordacties en beklemtoont dat verkrachting als oorlogswapen alle vrouwen kan treffen, ongeacht hun etnische, religieuze en ideologische verschillen; merkt op dat vrouwen die het slachtoffer zijn van verkrachting op sociaal vlak worden gestigmatiseerd, uitgesloten of zelfs gedood;

    30. is verheugd over het feit dat dit fenomeen, de omvang ervan en de manipulatie ervan in de media tegenwoordig door sommige islamitische autoriteiten in naam van de koran zelf, die respect voor het leven voorstaat, aan de kaak wordt gesteld;

    31. doet een oproep om vanuit een bloedwraaktraditie en vanuit politieke, sociale of culturele oorzaken gepleegde zelfmoordacties te onderzoeken, en roept de internationale gemeenschap met aandrang op om het internationaal recht te doen naleven en te werken aan de vrede, overal waar vrouwen zijn gerekruteerd voor het plegen van zelfmoordaanslagen of het risico lopen daarvoor te worden gerekruteerd;

    Aanbevelingen

    32. steunt alle aanbevelingen waarmee sedert de UNSCR 1325 (2000) is geprobeerd om het lot van de vrouw in conflictsituaties te verbeteren, en verzoekt de Raad en de Commissie deze aanbevelingen en met name die van zijn voornoemde resolutie van 30 november 2000 onverwijld in alle beleidsvormen op te nemen en ten uitvoer te leggen;

    33. stelt vast dat ondanks alle resoluties, oproepen en aanbevelingen van verschillende internationale en Europese instellingen vrouwen nog steeds niet ten volle zijn betrokken bij conflictpreventie en -oplossing, vredeshandhavingsoperaties en het herstel van de vrede; constateert bijgevolg dat het probleem niet het gebrek aan nieuwe aanbevelingen is, en dringt daarom aan op de indiening van een specifiek actieprogramma waarin de juiste maatregelen voor de uitvoering ervan worden aangegeven, de obstakels worden gemeten en wordt aangegeven hoe de resultaten kunnen worden gecontroleerd; dringt erop aan dat jaarlijks aan het Europees Parlement verslag wordt uitgebracht over de tenuitvoerlegging van het programma;

    34. onderstreept het belang van een deelname van vrouwen aan diplomatieke missies en dringt er bij de lidstaten op aan meer vrouwen aan te nemen in hun diplomatieke diensten en vrouwelijke diplomaten te scholen in onderhandelings- en bemiddelingstechnieken om lijsten te kunnen opstellen van vrouwen die gekwalificeerd zijn om posten op het gebied van vrede en veiligheid in te vullen;

    35. dringt erop aan de concepten op het gebied van overgangsjustitie toe te passen op de vredesprocessen en op de overgangsprocessen naar democratie en naar een rechtsstaat, met respect voor de rechten van de slachtoffers en de waardigheid van vrouwelijke getuigen, en met een deelname van vrouwen in voor verzoening op te richten onderzoekscommissies, terwijl in de maatregelen van de genoemde commissies rekening moet worden gehouden met de noodzaak van gelijkwaardigheid tussen de seksen;

    36. stelt voor om de aanbevelingen tot het wezenlijke te beperken, namelijk de instellingen te verzoeken voor concrete acties die moeten worden gevoerd synergieën te creëren met andere internationale instellingen die dezelfde doelstellingen nastreven, alsook optimaal gebruik te maken van de nieuwe financiële instrumenten van het financieel raamwerk 2007-2013 als stimulans en drijvende kracht;

    37. beveelt de Commissie, de Raad en de lidstaten aan om in alle school- en opleidingsprogramma's van de landen waar conflicten zijn de invoering van onderwijs over vrede, respect voor de waardigheid van de mens en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen teneinde een vredelievende ingesteldheid en bekommernis om de rechten van de vrouw in de maatschappijen van die landen en in vredeshandhavingsen interventietroepen, in missies van EU-ambtenaren en andere internationale hulporganisaties te ontwikkelen; stelt voor om lokale vrouwenorganisaties, moederverenigingen, begeleiders van jeugdkampen en leraren bij dit project te betrekken;

    38. verzoekt de Commissie om aan het Parlement verslag uit te brengen over de tenuitvoerlegging van de Richtsnoeren inzake kinderen en gewapende conflicten van 2003;

    39. beveelt de EU-lidstaten aan het aantal programma's voor de opvang van kinderen en volwassenen uit conflictregio's in landen van de Europese Unie uit te breiden om hen weg te halen uit een wereld van geweld en wanhoop, die zelf aanleiding geeft tot geweld, ook ten aanzien van vrouwen; verzoekt de Raad de EU-lidstaten ertoe aan te sporen deze opvangmogelijkheid zonder onnodige belemmeringen aan te bieden; dringt erop aan dat een overeenkomst wordt gesloten met transitlanden opdat deze landen dergelijke humanitaire programma's niet in de weg zouden staan;

    40. verzoekt de Commissie de vredesinitiatieven van vrouwen in het verenigingsleven te ondersteunen, en met name de multiculturele, grensoverschrijdende en regionale initiatieven, door politieke, technische en economische steun aan organisaties die zich inzetten voor het oplossen van conflicten en het opbouwen van de vrede; dringt erop aan dat de Raad ervoor zorgt dat die initiatieven een politieke weerklank vinden binnen de besluitvormingsorganen van de betrokken landen; moedigt het Europees Parlement en vooral de Commissie Rechten van de vrouw en gendergelijkheid aan om gemengde commissies voor conflictgebieden in te stellen, bestaande uit vrouwen uit die netwerken en leden van het Europees Parlement;

    41. dringt er bij de Commissie en andere donoren op aan middelen beschikbaar te stellen voor capacity building door organisaties in het maatschappelijk middenveld, met name door lokale vrouwenorganisaties die zich inzetten voor de vreedzame oplossing van conflicten, en technische bijstand en beroepsopleidingen te bieden;

    42. vindt het absoluut noodzakelijk dat de Commissie in het kader van het financieel raamwerk 2007- 2013 het Europees Initiatief voor democratie en mensenrechten als specifiek instrument handhaaft; herinnert eraan dat hierdoor in het verleden met succes aanbestedingen en begrotingslijnen met betrekking tot de rechten van de vrouw zijn mogelijk gemaakt, zonder dat hiervoor voorafgaande toestemming van de plaatselijke regering nodig was; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat conflictbeheer in het stabiliteitsinstrument een genderdimensie krijgt om het hoofd te kunnen bieden aan de problemen van vrouwen in het geheel van conflictsituaties;

    43. verlangt dat gender mainstreaming zichtbaar wordt en op een controleerbare manier in alle financiële instrumenten meer en meer ingang vindt, en met name in het pretoetredingsinstrument, het Europees nabuurschapsbeleid, het instrument voor ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking (DCECI) en het stabiliteitsinstrument, alsook dat gender mainstreaming integraal deel uitmaakt van de voorwaardelijkheid van de associatieovereenkomsten;

    44. beklemtoont dat de strategische plannen en de actieplannen per land een uitstekende drager zijn van die gender mainstreaming, mits hiervoor aan beide kanten een politieke wil bestaat, vraagt dat in alle activiteiten van het EVDB de UNSCR 1325 (2000) en zijn hogervermelde resolutie van 30 november 2000, worden toegepast en dat hierover jaarlijks verslag wordt uitgebracht aan het Europees Parlement;

    45. wenst dat het recht op reproductieve gezondheid wordt beschermd en wordt beschouwd als een prioriteit van de Commissie in haar acties voor ontwikkelingssamenwerking en in het stabiliteitsinstrument, met name in conflictregio's, wat uit haar begrotingslijnen moet blijken;

    46. onderstreept de noodzaak om beter toe te zien op de distributie van voedsel, kleding en hygiënisch materiaal, zoals maandverband tijdens noodhulpoperaties en verzoekt de internationale humanitaire organisaties steun te verlenen aan beschermende maatregelen in vluchtelingenkampen en bij te dragen tot de verbetering van dergelijke maatregelen, teneinde de kans op geweld tegen en seksueel misbruik van vrouwen en meisjes te verkleinen, alsmede programma's voor reproductieve gezondheid in deze kampen op te zetten en te waarborgen dat alle verkrachte vrouwen en meisjes onmiddellijk toegang hebben tot een profylactische behandeling;

    47. dringt erop aan dat een samenwerking van het Europees Parlement met de Raad van Europa, de NAVO, alle bevoegde organen van de VN, waaronder UNIFEM, de OVSE, en eventueel andere organisaties met expertise in het veld op touw wordt gezet voor de totstandbrenging van genderspecifieke indicatoren die kunnen worden gecontroleerd tijdens conflictsituaties, indicatoren die kunnen worden geïntegreerd in de nieuwe instrumenten voor buitenlands beleid en voor ontwikkeling of die kunnen dienen als snelle waarschuwing;

    48. is van mening dat de participatie van de vrouw op alle niveaus van het maatschappelijk, economisch en politiek leven van een land waar net een conflictsituatie is beëindigd op gelijke voet zou moeten gebeuren als de participatie van de man, is zich ervan bewust dat met deze quota niet onmiddellijk gendergelijkheid kan worden bereikt, rekening houdend met de cultuur en de sociale evolutie van het desbetreffende land; verzoekt bijgevolg de Commissie een hogere participatiegraad van vrouwen bij de uitvoering van de UNSCR 1325 (2000) in haar actieplannen te bevorderen, de evolutie inzake gendergelijkheid te volgen en hierover verslag uit te brengen aan het Europees Parlement;

    49. pleit voor correcte implementatie van de mensenrechtenclausules in overeenkomsten met derde landen, alsook voor de tenuitvoerlegging van het internationaal humanitair recht en de desbetreffende internationale overeenkomsten, met name waar het de rechten en behoeften van vrouwen betreft;

    50. is van mening dat het wettelijk bindend maken van de EU-Gedragscode betreffende wapenuitvoer het lijden van vrouwen in belangrijke mate zal helpen lenigen door vermindering van het aantal gewapende conflicten over de hele wereld;

    51. dringt erop aan dat het Europees Parlement het probleem van de zelfmoordacties bij vrouwen aanpakt, een studie met betrekking tot dit thema aanvat en deze afsluit met een conferentie waaraan naast specialisten ook andere competente personen op het gebied van genderkwesties uit de betrokken landen en islamitische religieuze leiders deelnemen;

    *

    * *

    52. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen van de lidstaten, de toetredingslanden en de kandidaat-lidstaten.

    [1] PB C 228 van 13.8.2001, blz. 186.

    [2] Resolutie 48/104 van de Algemene Vergadering van de VN.

    [3] Resolutie 3318 (XXIX) van de Algemene Vergadering van de VN.

    [4] Resolutie 3519 (XXX) van de Algemene Vergadering van de VN.

    [5] Resolutie 37/63 van de Algemene Vergadering van de VN.

    --------------------------------------------------

    Top