Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006IE0410

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Duurzame grondstoffen — ontwikkelingsperspectieven voor materiële en energetische toepassingen

    PB C 110 van 9.5.2006, p. 49–59 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    9.5.2006   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 110/49


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Duurzame grondstoffen — ontwikkelingsperspectieven voor materiële en energetische toepassingen”

    (2006/C 110/10)

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 14 juli 2005 besloten overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een advies op te stellen over het onderwerp „Duurzame grondstoffen — ontwikkelingsperspectieven voor materiële en energetische toepassingen”.

    De gespecialiseerde afdeling Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 27 februari 2006 goedgekeurd. Rapporteur was de heer VOSS.

    Het Comité heeft tijdens zijn op 15 en 16 maart 2006 gehouden 425e zitting (vergadering van 15 maart) onderstaand advies uitgebracht, dat met 95 stemmen vóór en 19 stemmen tegen, bij 15 onthoudingen, is goedgekeurd.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1

    Sinds de Lissabonstrategie nieuw leven is ingeblazen, zijn de duurzaamheidscriteria verankerd in de prioritaire doelstellingen van het EU-beleid. Dit initiatiefadvies kan op belangrijke deelgebieden de nodige impulsen geven:

    duurzame, milieuvriendelijke grondstoffen met arbeidsplaatsen in de regio's;

    Europa als dynamische, op kennis gebaseerde economische ruimte met toekomstgerichte technologie waaraan internationaal steeds meer behoefte bestaat;

    de om veiligheids- en ontwikkelingsredenen toenemende vraag naar duurzame oplossingen;

    veiligstelling en diversificatie van grondstoffen in Europa;

    kentering in gebruik van grondstoffen ter bescherming van het klimaat én veiligstelling van de biodiversiteit.

    1.1.1

    Ook als het gebruik van duurzame grondstoffen toeneemt, blijft het in de toekomst noodzakelijk om vóór alles te streven naar een spaarzamer en efficiënter gebruik van grondstoffen.

    1.1.2

    De sector duurzame grondstoffen kan veel voor de werkgelegenheid in de regio's gaan betekenen. Er dient een adequaat beleid te worden uitgestippeld om werknemers en gebruikers een (voortgezette) opleiding te garanderen in alle sectoren die verband houden met de productie en het gebruik van duurzame grondstoffen.

    1.2

    Het EESC weet dat veel diensten van de Commissie zich elk uit hun eigen invalshoek met dit onderwerp bezighouden, maar mist een duidelijk coördinatiepunt of task force voor dit beleidsterrein van de EU. Wil haar grondstoffenbeleid slagen, dan moet zij op dit punt veranderingen doorvoeren.

    1.3

    De ontkoppeling van de directe betalingen conform de landbouwhervorming (Luxemburg, 2003), de ELFPO-verordening en het feit dat suikerbieten binnenkort in de lijst van duurzame grondstoffen worden opgenomen, vormen een goed uitgangspunt voor een bredere teelt in Europa.

    1.3.1

    De premie voor energiegewassen zou bij de herziening van 2006 op de volgende punten moeten worden aangepast:

    de mogelijkheid om ook in de nieuwe lidstaten met eenvoudigere GLB-procedures aanvragen in te dienen;

    ook een aparte mogelijkheid om er naar aanleiding van het transformatieproces op premieloze plaatsen voor in aanmerking te komen;

    administratieve vereenvoudigingen;

    hoogte van de premie.

    1.4

    Het EESC dringt erop aan dat bij de toekenning van de structuurfondsmiddelen terdege rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van deze sector en dat een passend percentage van die middelen daarvoor wordt gereserveerd.

    1.5

    In het zesde O&O-kaderprogramma zijn het onderzoek naar en de verdere ontwikkeling van de technologieën voor duurzame grondstoffen stiefmoederlijk behandeld. Het EESC dringt daarom aan op — naast financiële middelen voor energie uit biomassa — speciale maatregelen voor de ontwikkeling van duurzame grondstoffen en het materiële gebruik hiervan. Hier is aanzienlijk meer geld voor nodig.

    1.6

    Niet de hoeveelheid van gegroeide of al produceerbare duurzame grondstoffen remt de ontwikkeling af, maar de achterhaalde technologie voor de verwerking tot mogelijke marktproducten.

    1.7

    Het EESC kan zich vinden in het biomassa-actieplan van de EU. Helaas worden hierin alleen maar energetische en geen materiële toepassingen van duurzame grondstoffen behandeld. Het EESC dringt aan op een evaluatie van het actieplan en op impulsen voor regionale en nationale actieplannen.

    1.7.1

    Door een ontoereikend juridisch kader worden de mogelijkheden van duurzame energie en vooral van biomassa in de meeste lidstaten niet voldoende uitgebuit. De Commissie en de Raad moeten hier een effectiever beleid voor uitstippelen.

    1.8

    Het EESC is een groot voorstander van duidelijke EU-doelstellingen voor het aandeel van duurzame grondstoffen en stelt voor 2020 een 4x25-verdeling voor: respectievelijk 25 % stroom, warmte, brandstof en nieuwe materialen, zoals samengestelde materialen, met natuurvezels versterkte kunststoffen en andere olieproducten.

    1.9

    Er moeten absoluut maatregelen komen voor het marktrijp maken van alle toepassingen (stroom, warmte, brandstoffen en materiële toepassingen). De energiebesparingswetten van sommige lidstaten zouden hierbij als voorbeeld kunnen dienen. Belangrijk hierbij is een flexibele aanpak, waarbij de investeringszekerheid gewaarborgd is, de ontwikkeling van nieuwe technologieën gestimuleerd wordt en er rekening mee wordt gehouden dat de beginsituaties, bijvoorbeeld wat technologie of dalende kosten betreft, kunnen verschillen.

    1.10

    Bij het in kaart brengen van beleidsstimulansen en –remmen komen in het advies nog diverse andere punten aan de orde: emissie- en afvalwetgeving, de verpakkings- en ELV-richtlijnen, de belastingwetgeving, standaards en de marktordening voor vezelgewassen. Door de REACH-verordening inzake chemicaliën zijn nieuwe mogelijkheden ontstaan voor op biomassa gebaseerde methoden. Door de uiteenlopende manieren om beleid uit te voeren, zijn er tal van politieke en administratieve obstakels in de 25 lidstaten. Het EESC roept de Commissie op in kaart te brengen wat beleid in de weg staat en met voorstellen voor oplossingen te komen.

    1.11

    Voor de teelt formuleert het EESC eisen inzake het concurrerende gebruik van dezelfde grond voor voedingsplanten, de energie- en milieubalans en de bescherming van natuur, milieu en landschap. Er zou een accreditatiesysteem moeten komen waarbij informatie over de herkomst en de verwerking van producten wordt gegeven.

    1.12

    Wat de internationale dimensie betreft wijst het EESC op de kansen voor de EU om technologie te exporteren. Wel is het van mening dat er voor de internationale handel in biobrandstoffen WTO-regels moeten komen die onder meer betrekking hebben op voedselsoevereiniteit en op sociale en milieunormen.

    1.13

    Het EESC zal in een apart advies ingaan op het Actieplan Biomassa van de EU.

    2.   Stand van zaken op het gebied van duurzame grondstoffen

    2.1

    Doelstellingen van het EU-beleid — Met het oog op de „doorstart” van de Lissabonstrategie en aan de hand van de duurzaamheidscriteria zijn op de volgende belangrijke deelgebieden impulsen nodig::

    duurzame, milieuvriendelijke grondstoffen met arbeidsplaatsen in de regio's;

    Europa als dynamische, op kennis gebaseerde economische ruimte met toekomstgerichte technologie waaraan internationaal steeds meer behoefte bestaat;

    de om veiligheids- en ontwikkelingsredenen toenemende vraag naar duurzame oplossingen in Europa;

    grotere economische onafhankelijkheid door in Europa het aanbod van duurzame grondstoffen veilig te stellen en deze te diversifiëren;

    kentering in gebruik van grondstoffen ter bescherming van het klimaat én veiligstelling van de biodiversiteit.

    Het EESC wil in dit initiatiefadvies duidelijk maken hoe het maatschappelijk middenveld hier tegenaan kijkt.

    2.2

    Definitie — Duurzame grondstoffen zijn landbouw-, bosbouw- en visserijproducten die niet als voedsel of diervoeder worden gebruikt, dus alles wat door fotosynthese en de daarop volgende biologische processen ontstaat. Het gaat in feite om opgeslagen zonne-energie. Biomassa kan zowel materieel als energetisch gebruikt worden.

    2.3

    Geschiedenis — De productie van duurzame grondstoffen is naast de productie van voedingsmiddelen en diervoer een van de belangrijkste taken van de landbouw. Al vanaf de industriële revolutie begonnen deze landbouwproducten in het gedrang te raken en werden zij geleidelijk door petrochemische producten vervangen. Pas halverwege de twintigste eeuw kwam deze ontwikkeling in een stroomversnelling. Dankzij traditionele kennis, nieuwe technologie en creatieve wetenschap zijn er nu voor biomassa nieuwe toepassingen mogelijk op energie-, farmaceutisch, chemie-, bouwnijverheids- en vervoersgebied.

    2.4

    Internationale dimensie van grondstoffenbeleid — De lidstaten zijn voor hun economie in extreme mate afhankelijk van de import van energie en grondstoffen uit de hele wereld. Het toenemende verbruik en de afhankelijkheid van fossiele grondstoffen zoals aardolie, aardgas maar ook steenkool, stuit op grenzen en heeft talrijke negatieve gevolgen.

    2.4.1

    Een tekort aan innovatieve ontwikkelingen en investeringen om in de industriële wereld een kentering in het gebruik van grondstoffen teweeg te brengen, is het gevolg van eenzijdig beleid. Naast tot milieuschade en de wereldwijde klimaatverandering leidt de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen ook tot risico's op het gebied van het buitenlands en veiligheidsbeleid.

    2.4.2

    De wereldwijde klimaatverandering, de stijging van de energieprijzen en het gebrek aan efficiënte alternatieven zijn andere facetten van verkeerde ontwikkelingen die onder meer bepalend zijn voor de armoede in ontwikkelingslanden.

    2.4.3

    De dramatische consequenties van de klimaatverandering, de wereldwijde problemen bij de uitvoering van het Kyoto-protocol en de hoge verwachtingen en tegenvallende resultaten van de klimaatconferentie van Montreal zijn in de documenten van het EESC diepgaand bestudeerd. Er gaat geen dag voorbij of er wordt wel ergens aangedrongen op Europese en internationale oplossingen.

    2.5

    Duurzame grondstoffen zijn een zich voortdurend vernieuwende bron van materiaal en energie en kunnen dankzij hun positieve milieubalans de milieudruk (vooral van CO2) reduceren. Ze bieden kansen voor regionale economie en waardetoevoeging, leveren een bijdrage aan het scheppen en behouden van banen op het platteland en kunnen hier én in de toeleverende en afnemende sectoren van land- en bosbouw een nieuwe economische dynamiek op gang brengen. Ook kunnen ze voor een meer flexibele wisselbouw zorgen en zo een bijdrage aan de biodiversiteit leveren. Omdat ze een groot innovatiepotentieel hebben, bieden ze veel gebruiksmogelijkheden en vormen ze een rijke basis voor chemische producten.

    2.6

    De lidstaten reageren op de veranderende situatie voor grondstoffen

    Tal van Europese landen hebben wetgeving voor groene stroom. Aan de hand van uiteenlopende technologische en economische criteria wordt hiervoor een hogere prijs vastgesteld. Dit leidt tot een brede productie en nieuwe technologie op de markt, en lagere kosten dankzij ruime bedrijfservaring en geperfectioneerde technologieën. Uit o.m. de mededelingen COM(2005) 627 en 628 blijkt echter dat veel Europese landen meer speelruimte moeten krijgen om de ontwikkeling en het op de markt brengen van deze stroom nog meer te kunnen stimuleren.

    2.7

    Beleid buiten de EU — In diverse culturen en landen, vooral op het platteland, spelen duurzame grondstoffen een steeds grotere rol. Voorbeelden van beleids- en economische initiatieven zijn het ethanolprogramma in Brazilië en proefprojecten met Jatrophanoten (oliehoudende planten) in droge gebieden van India en Afrika. In bijvoorbeeld Zuidoost-Azië en Zuid-Amerika zijn echter ook zeer bedenkelijke ontwikkelingen waar te nemen: daar worden bossen vernietigd om aan de in de hele wereld toenemende vraag naar brandstofoliën te kunnen voldoen. Hierbij is niet alleen de klimaatbalans zeer negatief. De VS gaan nu eindelijk hun energiebeleid bijstellen. Zij willen namelijk in 2030 zo ver zijn dat 20 % van de brandstoffen en 25 % van de chemicaliën uit biomassa worden gehaald. Met behulp van de wetgeving inzake de voorzieningszekerheid zijn de president en het Congres momenteel bezig om van de biomassasector een hoeksteen van de Amerikaanse economie te maken.

    2.8

    EU-werkzaamheden inzake duurzame grondstoffen — In de Commissie houden meer dan tien directoraten-generaal zich uit verschillende invalshoeken met dit onderwerp bezig. Het gaat hierbij vooral om de DG's Landbouw, Vervoer en Energie, maar ook de DG's Ondernemingen en Industrie, Onderzoek, Ontwikkeling, Onderzoek, Regionaal beleid, Handel, Mededinging en Belastingen en Douane-unie zijn actief op dit gebied. Van het Europees Milieuagentschap in Kopenhagen komen eveneens belangrijke bijdragen.

    2.8.1

    EU-initiatieven op het gebied van duurzame grondstoffen

    Richtlijn 2001/77/EG over de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen;

    Richtlijn 2003/30/EG ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen;

    Richtlijn 2003/96 over de belasting van energieproducten en elektriciteit;

    Richtlijn 98/70 over brandstofkwaliteit;

    Het witboek waarin de Commissie zich sterk maakt voor een verdubbeling van het aandeel duurzame energie in 2010;

    Herziening van de marktordening voor vezelgewassen;

    Braaklegging in de EU sinds 1992 met de teelt van non food-grondstoffen;

    Landbouwhervorming Luxemburg 2003: braaklegging met teeltoptie blijft, de ontkoppeling maakt het grosso modo mogelijk om de te verbouwen gewassen vrijelijk te kiezen zonder dat op de directe betalingen wordt gekort, de gekoppelde eis van 1,5 miljoen hectare energiegewassen in de EU is nieuw;

    Krachtens de ELFRO-verordening over plattelandsontwikkeling dient ook dit beleidsterrein aandacht te krijgen;

    De structuurfondsen;

    Het zesde O&O-kaderprogramma.

    Op 7 december 2005 publiceerde de Commissie:

    het Actieplan Biomassa (COM(2005) 628 final);

    de mededeling Steun voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen (COM(2005) 627 final).

    Aan de volgende zaken wordt momenteel door de EU gewerkt:

    de strategische richtsnoeren voor de ontwikkeling van het platteland;

    de erkenning dat de suikerbiet ook een energiegewas is, conform de herziene marktordening voor suiker;

    het zevende O&O-kaderprogramma;

    de mededeling van de Commissie over biobrandstoffen (2006);

    de chemicaliënverordening REACH (met nieuwe perspectieven voor het gebruik van duurzame grondstoffen, vooral met het oog op de eventuele vervanging van chemicaliën).

    3.   Algemene opmerkingen

    3.1

    Duurzame grondstoffen hebben volgens het EESC als voornaamste taak om onze economie een hechte basis te verschaffen. Inmiddels is het al zo dat de energiewaarde van essentiële landbouwproducten hoger ligt dan hun levensmiddelen- of diervoederwaarde. Ook al hoeft dit niet tot discussies te leiden, toch is het zo dat de energieprijs momenteel vaak overeenkomt met een ondergrens van de prijzen van landbouwproducten op de markt. Daardoor ontstaan er voor het materiële en energetische gebruik nieuwe alternatieven en moeten nieuwe technieken worden ontwikkeld en ingevoerd.

    3.2

    Geïntegreerd grondgebruik — Het EESC beseft dat er voor verschillende doeleinden — voedingsmiddelen, biodiversiteit, natuur- en milieubescherming, diervoer en non food-grondstoffen — aanspraak wordt gemaakt op dezelfde landbouwgrond. De concurrentie tussen de verschillende doeleinden loopt van regio tot regio sterk uiteen en zal zich ook zeer verschillend blijven ontwikkelen. Ook de hoeveelheid landbouwgrond die voor iedere doelstelling beschikbaar is, loopt ver uiteen.

    3.2.1

    Gezien de stijgende productiviteit en de dalende consumptie van voedingsmiddelen is de verwachting in de EU dat op de middellange termijn nog eens 13,7 miljoen hectare van de 104 miljoen hectare bouwland beschikbaar zal komen. Daar komt nog de grond bij die momenteel in het kader van het GLB wordt braakgelegd. Bij het huidige consumptiepatroon van dierlijke veredelingsproducten is tegelijkertijd een groot gedeelte van het Europese akkerland nodig voor de productie van diervoer.

    3.2.2

    Maar ook uit Europees oogpunt is de landbouw- en bosbouwgrond schaars. Europa is internationaal de grootste importeur van levens- en voedermiddelen. De wereldwijde afname van de hoeveelheid akkergrond baart het EESC grote zorgen. Jaarlijks verdwijnt wereldwijd zo'n zeven miljoen hectare landbouwgrond en een kwart van de nog in gebruik zijnde grond loopt gevaar. In 1970 was er per aardbewoner nog 0,18 hectare akkerland, nu nog maar 0,11 hectare. Bovendien zou de klimaatverandering de oogsten wel eens negatief kunnen beïnvloeden.

    3.2.3

    Er moet daarom de nodige aandacht worden geschonken aan het vergroten van de landbouwopbrengst, en dan vooral aan het gebruik van lignocellulose-houdende planten als grassen en houtsoorten en van agrarische bijproducten als stro. Verder moet de energie in bij- en restproducten van materiële kringlopen, zoals gier in biogasinstallaties, worden benut. De ontwikkeling van efficiënte productie- en conversietechnieken is dringend noodzakelijk. Het zoeken naar oplossingen voor de problemen op dit gebied dient een vast onderdeel van het Europese O&O-beleid te worden.

    3.2.4

    De nieuwe lidstaten uit Midden- en Oost-Europa beschikken over veel landbouwgrond. Tegelijkertijd gaat een groot gedeelte van de structuurfondsmiddelen naar deze landen. Dit zou voor deze landen en de EU een goed uitgangspunt kunnen zijn om investeringen in duurzame grondstoffen en innovaties op dit gebied te stimuleren. Door middel van wetgeving en plannen moeten de EU en vooral de lidstaten ervoor zorgen dat een substantieel gedeelte van de structuurfondsen voor duurzame grondstoffen wordt gebruikt.

    3.2.4.1

    Door de herstructurering liggen in sommige lidstaten grote stukken landbouwgrond braak. Het bebouwen ervan is relatief weinig rendabel, omdat hiervoor geen aanspraak op GLB-gelden kan worden gemaakt. De Commissie, de Raad en de lidstaten zouden moeten nagaan of structuurfondsmiddelen kunnen worden vrijgemaakt om deze stukken grond zo te gebruiken dat zij tot structurele verbeteringen en meer werkgelegenheid in de regio's leiden.

    3.2.4.2

    De energiegewassenpremie (45 euro/ha) voor 1,5 miljoen ha, zoals vastgelegd in de besluiten van Luxemburg inzake de landbouwherziening (2003), wordt eind 2006 alweer herzien. De Commissie zou dan moeten nagaan of de premie hoog genoeg is. Het EESC vindt de huidige aanvraagprocedure te bureaucratisch en stelt zo snel mogelijk door te voeren administratieve vereenvoudigingen voor. De premie kan momenteel niet aangevraagd worden in de nieuwe lidstaten die voor een vereenvoudigde GLB-procedure hebben gekozen (acht van de tien nieuwe lidstaten). Na de herziening zouden ook deze landen voor de premie in aanmerking moeten kunnen komen. Wat de hoogte betreft zou moeten worden gekeken naar een speciale aanpassing voor plaatsen die door het transformatieproces geen aanspraak op de premie kunnen maken.

    3.3   Regionale meerwaarde — nieuwe banen scheppen

    3.3.1

    Om de economie in landelijke gebieden te versterken, zouden vooral de eerste productiestadia zoveel mogelijk in de regio moeten blijven. Wat dit betreft bezitten decentrale technologieën een groot potentieel voor de ontwikkeling en versterking van regio's; zij kunnen de vervoerskosten voor biogene grondstoffen omlaag brengen en door veredeling en verwerking de toegevoegde waarde van de regio vergroten. Door zulke regionale kringlopen blijven banen in de landbouwsector behouden en worden er bovendien nieuwe gecreëerd in de toeleverende en verwerkende sectoren.

    3.3.1.1

    Als het aandeel duurzame energie tot 2010 met 5 % toeneemt, zouden er alleen al in de biomassasector — en grotendeels op het platteland — 250.000 à 300.000 nieuwe arbeidsplaatsen bijkomen, mits 70 à 90 % van de biomassa in Europa wordt geproduceerd. Biobrandstoffen zijn 50 à 100 keer zo arbeidsintensief als fossiele brandstoffen en het opwekken van elektriciteit uit biomassa is 10 à 20 keer arbeidsintensiever. De productie van warmte is dubbel zo arbeidsintensief, maar voor de omschakeling en de aanleg van verwarmingssystemen zijn ook heel wat arbeidsplaatsen nodig, zodat in veel regio's de grootste effecten zijn te verwachten van warmteproductie. Volgens het syntheserapport van MITRE (2003) kunnen met een ambitieuze, op duurzame energie gebaseerde grondstoffenstrategie alleen al in de EU-15 tot 2020 2,5 miljoen extra banen worden gecreëerd, waarvan naar verwachting tweederde deel in de biomassasector. De biomassasector kan dus veel voor de werkgelegenheid betekenen, op voorwaarde dat daarvoor — gezien de te verwachten hogere kosten — passende stimulansen worden gegeven.

    3.3.1.2

    Juist het platteland zal hiervan kunnen profiteren. Aan de ene kant bestaat daar een nieuwe behoefte aan zo'n 400.000 hoogopgeleide O&O-werkers, aan de andere kant komt er ook steeds meer vraag naar arbeidskrachten met een lagere opleiding. Al met al is een breed scala aan nieuwe onderwijs- en opleidingsprogramma's nodig voor producenten en gebruikers op alle gebieden.

    3.3.1.3

    Bovendien moeten er meer opleidings- en bijscholingsmogelijkheden t.a.v. duurzame grondstoffen worden geboden op de volgende gebieden: onderzoek en hogeschool, industrie, ambacht, landbouw, bestuur, media en consumenten.

    3.3.2

    In het geval van structurele veranderingen, zoals momenteel de herziening van de marktordening voor suiker, dient het aanwezige bedrijfs- en industriële potentieel te worden gebruikt en op de verwerking van duurzame grondstoffen te worden afgestemd. Hiervoor zijn de herstructureringsfondsen een geschikt instrument, terwijl voor de herontwikkeling van vestigingsplaatsen het best de structuurfondsen kunnen worden gebruikt. Helaas mogen de middelen uit de herstructureringsfondsen ook voor andere zaken dan innovatieve, nieuwe banen creërende plannen worden aangewend.

    3.4   Gebruik van duurzame grondstoffen in cascadesystemen

    Van duurzame grondstoffen kan materieel of energetisch gebruik worden gemaakt. Gebruiksalternatieven moeten aan het cascadeprincipe voldoen. Daarom moet het materiële gebruik vóór het energetische gebruik komen. 80 % van de olie en 59 % van de biomassa wordt momenteel op deze manier verwerkt. Bij cascaden moeten de volgende eisen aan de gebruiksvolgorde worden gesteld: gebruik als voedingsmiddel, materieel gebruik, secundaire grondstof of grondstof voor energieopwekking of ook diervoer (oliekoeken), gebruik van laagenergetische grondstoffen met ligno-celluloseverbouwing, gebruik als mest.

    3.4.1   Materieel gebruik van duurzame grondstoffen

    Duurzame grondstoffen hebben tal van materiële gebruiksmogelijkheden. In de Duitse auto-industrie is het gebruik van natuurvezels in de periode 1996-2003 gestegen van 10.000 tot 45.000 ton. Hout en natuurvezels worden als bouwmateriaal gebruikt, waarbij ze energiebesparend kunnen werken en „biologisch bouwen” kunnen bevorderen. Afbreekbare smeermiddelen op basis van plantenolie helpen schade aan het milieu te voorkomen. Duurzame grondstoffen leveren de grondstoffen voor was- en schoonmaakmiddelen, lakken en textiel. Auto's zijn gemakkelijker te recyclen als er hout en natuurvezels in zijn verwerkt en het gewicht kan dankzij deze stoffen lager uitvallen. Door het gebruik van snel of langzaam afbreekbare kunststoffen ontstaan ook in de afvalverwerking volkomen nieuwe mogelijkheden, want biologisch afbreekbare materialen kunnen gecomposteerd en uit energie-oogpunt beter worden gebruikt, namelijk voor verwarmingsdoeleinden (of in biogasinstallaties voor warmte én elektriciteit). De grondstoffen voor deze materialen zijn voornamelijk zetmeelhoudende planten als suiker, olie en lignocellulose. Sinds 1995 is het aandeel hiervan in de wereld tot 350.000 ton gestegen, bijna uitsluitend op basis van duurzame grondstoffen.

    3.4.1.1

    In de bouw kunnen nog veel meer nieuwe gebruiksmogelijkheden voor hout worden ontwikkeld. Mede in het kader van bosbouwplannen dient dit punt ruime aandacht te krijgen. Hoewel een reeks producten op de genoemde gebieden inmiddels marktrijp zijn gemaakt, moet te dien einde nog de nodige technologie worden ontwikkeld.

    3.4.1.2

    De toepassing van de chemicaliënverordening kan een nieuwe impuls geven aan de ontwikkeling van een op biomassa gebaseerde chemie, die nog in de kinderschoenen staat en waarvoor dus nog uitvoerig onderzoek nodig is. Stuit men tijdens het REACH-proces op problematische stoffen, dan moeten alternatieven worden ontwikkeld: hierin ligt wellicht een veelbelovend werkterrein voor onderzoek naar duurzame grondstoffen. Zo is in Duitsland het aandeel van duurzame grondstoffen in de chemische industrie (alleen de farmaceutische industrie, niet de papier- en natuurvezels verwerkende industrie) in de periode 1991-2005 al gestegen van 8 % tot 10,4 %.

    3.4.1.3

    Bij de ontwikkeling van biomassaproductlijnen zijn de volgende doelstellingen van belang:

    efficiënter gebruik van materialen en energie

    vervanging van fossiele grondstoffen en andere eindige grondstoffen

    preventie van milieuschade

    benutting van biologische afbreekbaarheid

    lager gewicht van producten dankzij lichtere constructiematerialen

    benutting van de voordelen van „biologisch bouwen”

    veiligheid op het werk.

    3.4.1.4

    De diverse productlijnen worden in hun ontwikkeling gedwarsboomd doordat de kosten in veel gevallen maar niet omlaag willen. De oorzaak hiervan is dat te weinig geld wordt uitgetrokken voor productondersteuning, voor het op de markt brengen van producten en voor onderzoek en ontwikkeling. Bovendien worden deze grondstoffen in sommige landen op een fiscaal nadelige manier behandeld. Naar het voorbeeld van de feed-in-regelingen voor stroom zouden zij daarom door middel van gebruikseisen sneller rijp voor de markt, en dus concurrerender, moeten worden gemaakt.

    3.4.2   Warmte

    De productie van warmte uit duurzame bronnen is voor het klimaatbeleid van enorm belang. Deze sector neemt zo'n 60 % van het eindverbruik van energie voor zijn rekening. Noodzakelijk is alleen dat zowel de grondstof als het product laagenergetische eigenschappen heeft. Het baart het EESC zorgen dat 35 % van het hout dat jaarlijks in de EU-bossen aangroeit, ook als men rekening houdt met een noodzakelijke hoeveelheid resthout, onbenut blijft (exclusief Natura-2000-gebieden). Een niet onbelangrijk bijkomend voordeel is dat er met minder resthout ook minder kans op bosbranden bestaat. Bovendien is een intensiever gebruik van bossen goed voor de regionale economie. De vervanging van aardolie en aardgas op de warmtemarkt is technisch al in een vergevorderd stadium, in economisch opzicht veel eenvoudiger dan in andere sectoren, en juist daarom onontkoombaar voor milieu en economie.

    3.4.2.1

    Er bestaat geen wetgeving inzake het gebruik van duurzame energie voor de productie van warmte, terwijl het gebruik ervan voor de productie van elektriciteit en brandstoffen wél wettelijk geregeld is. Er zouden daarom meer wetsvoorstellen moeten komen met betrekking tot een duurzame warmteproductie en een duurzaam warmtegebruik om de productie van warmte uit biomassa in heel Europa ingang te doen vinden. Net als de feed-in-wetgeving kunnen dergelijke regelingen een dynamische ontwikkeling op gang brengen.

    3.4.2.2

    Momenteel zijn 56 miljoen EU-burgers op stadsverwarmingssystemen aangesloten, van wie 61 % in de nieuwe lidstaten woont. Met geld uit de structuurfondsen zouden deze systemen moeten worden uitgebreid en zo moeten worden aangepast dat ze op duurzame grondstoffen kunnen draaien. Met name warmtekrachtkoppeling dient hierbij ruim baan te krijgen.

    3.4.2.3

    Aangezien investeringen in verwarmingstechnologie, WKK-technologie, stadsverwarming en systemen voor de energievoorziening pas op de lange termijn renderen, bestaat er ook in de oude lidstaten grote behoefte aan veel meer maatregelen voor de korte termijn, zoals voorlichting en administratieve aanpassingen.

    3.4.2.4

    Door de verschillende bosbouw- en eigendomsregelingen in de lidstaten is het voor huishoudens moeilijk om aan afvalhout uit bossen te komen. Gezien de nieuwe situatie aan de vraagzijde moet hier een onbureaucratische oplossing voor worden gevonden.

    3.4.3   Brandstoffen

    3.4.3.1

    Het verkeer neemt ongeveer 30 % van het energieverbruik van de EU voor zijn rekening. Alternatieven voor olie zijn plantenolie, biodiesel, ethanol en synthetische, uit biomassa geproduceerde brandstoffen. De biobrandstoffenrichtlijn blijkt maar heel langzaam te worden omgezet. Het doel is een marktaandeel van 5,75 % in 2010. De streefwaarde van 2 % voor 2005 is met 1,4 % duidelijk niet gehaald. Het EESC is het volledig eens met de keuze van de doelgebieden van het programma Intelligente energie voor Europa (Beschikking 1230/2003/EG):

    wettelijke bepalingen, fiscale behandeling en normen/standaards voor brandstoffen;

    verbetering van de toeleveringsketens;

    marktvraag naar voertuigen die op alternatieve brandstoffen rijden;

    flankerende maatregelen.

    3.4.3.2

    Momenteel is tijdens de WTO-onderhandelingen de roep te horen om met importcontingenten de productie van ethanol verder op gang te brengen. Alleen zo krijgt deze jonge sector ter vervanging van benzine ook in de EU uitzicht op verdere ontwikkeling.

    3.4.3.3

    Zowel de Commissie als de lidstaten zijn van plan om in hun beleid ten gunste van duurzame brandstoffen met vaste bijmengingsquota in plaats van fiscale voordelen te gaan werken. Veel recente investeringen in deze jonge sector zouden daardoor echter in gevaar komen. De politiek zou dan ook betrouwbaarder moeten handelen. Regionaal aangepaste investeringen in biobrandstoffen zijn immers alleen mogelijk als er sprake is van fiscale voordelen.

    3.4.3.4

    Ook in het gunstigste geval kan maximaal slechts 35 % van de energie die nu door traditionele brandstoffen wordt geleverd, ooit door plantaardige energie worden vervangen. Aan de BTL-brandstoffen van de tweede generatie moet qua techniek en rijpheid voor de markt nog heel wat gebeuren. In dit verband moet ook worden bedacht dat een stuk landbouwgrond maar voor één bepaald gebruik kan worden bestemd. Om het voortbestaan van onze economieën te garanderen, dienen een efficiënter vervoersbeleid en een veel lager brandstofverbruik de hoogste prioriteit te behouden.

    3.4.4   Elektriciteit

    3.4.4.1

    In de komende decennia moet in Europa een krachtcentralecapaciteit van zo'n 200.000 MW worden vervangen, waar minstens 200 miljard euro aan investeringen mee gemoeid zullen zijn. Het gaat hierbij om belangrijke stappen voor de toekomstige energiebasis. De mogelijkheid bestaat om het aantal WKK-installaties te vergroten door de grootte van krachtcentrales aan te passen, wat de energie-efficiëntie zeer ten goede zou komen.

    3.4.4.2

    Tot nu toe werden op de elektriciteitsmarkt vooral oud hout, gier, biologisch afval en ander afval van dierlijke of plantaardige oorsprong als biomassa gebruikt. De bijdrage van biomassa aan de stroomproductie neemt maar langzaam toe. Zonder een grotere bijdrage van biomassa worden de doelstellingen van de Richtlijn betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen (EG 2001/77) niet verwezenlijkt.

    3.4.4.3

    Aangezien alles staat of valt met de stroomvoorziening, kunnen vaste feed-in-voorwaarden efficiënt worden vastgesteld. De volgende factoren zijn van belang: gegarandeerd rendement van investeringen in innovaties, feed-in-prijzen gedifferentieerd naar productiekosten en beschikbare techniek, om de vijf jaar evaluatie om de feed-in-prijzen aan te passen in geval van nieuwe investeringen met efficiëntere technologie, bonussystemen voor nieuwe technologie, warmtegebruik, kleinere en dus regionale eenheden. Een bonussysteem op basis van de gebruikte grondstoffen zou ook een goede zaak zijn. Vooral grasland en tussengewassen, bijproducten als stro, maar ook het gebruik van bijproducten als oliekoeken en spoeling zouden door middel van een bonussysteem moeten worden vergoed.

    3.4.5   Doelstellingen

    Voor het gebruik van biobrandstoffen en stroom uit duurzame energie heeft de EU doelstellingen vastgesteld. Deze zouden in het licht van de huidige prijsontwikkelingen op de markten voor fossiele energiebronnen moeten worden bijgesteld. Ook voor het materiële gebruik en het warmtegebruik zou de EU gemeenschappelijke doelstellingen en maatregelen moeten formuleren.

    3.4.5.1

    Voor het jaar 2020 zou de 4x25-verdeling moeten worden nagestreefd. Met het oog op het toekomstige gebruik van biomassa betekent dit dat dan 25 % van de stroomvoorziening, 25 % van de warmtevoorziening, 25 % van de brandstoffen en 25 % van de materiële aardolieproducten zoals kunststoffen door duurzame grondstoffen en duurzame energie worden gedekt. Uitgangspunt is het huidige verbruik van fossiele grondstoffen. Ook als in overeenstemming hiermee het accent wordt verlegd naar duurzame energiebronnen, blijft een efficiënt gebruik van álle bronnen bepalend voor de ontwikkeling van de economieën. Voor het welslagen van dit streven betekent dit dat het materiaal- en energiegebruik in de EU absoluut efficiënter moet worden.

    3.5   Politieke belemmeringen bij de ontwikkeling van productlijnen

    Door de uiteenlopende manieren om beleid uit te voeren en de verschillen in wetgeving zijn er tal van politieke en administratieve obstakels in de 25 lidstaten. Hieronder wordt ingegaan op een aantal belangrijke onderwerpen waarvan de EU en de lidstaten zouden moeten nagaan of ze het gebruik van duurzame grondstoffen niet in de weg staan.

    3.5.1   Vezelplanten

    Quota per land voor lange en korte vezels schrikken investeerders af. Wat de structuur van de subsidies voor de verwerking van korte vezels betreft is het EESC het eens met wat de firma Ernst & Young voorstelt in de studie die zij in opdracht van de EU over het GMO in de sector vezelvlas en –hennep heeft uitgevoerd, nl. om de subsidie voor korte vezels in een subsidie voor alle vezels om te zetten. Voor een dynamische ontwikkeling van de natuurvezelsector dient er in dit onderdeel van deze marktordening voor planningszekerheid te worden gezorgd.

    3.5.2   Bouwmaterialen

    De wetgeving zou zo moeten worden aangepast dat bouwvergunningen met name worden afgegeven voor projecten waarbij als constructiemateriaal grondstoffen worden gebruikt die goede product- en recyclingeigenschappen hebben. De Commissie zou vooral moeten nagaan in hoeverre het gebruik hiervan in de bouw door de wetgeving wordt belemmerd, en zou met voorstellen moeten komen om daarin verbetering te brengen.

    3.5.3   Emissie- en afvalwetgeving

    Door de emissiewetgeving voor met name kleine verbrandingsinstallaties en de afvalwetgeving voor stroomopwekking uit biomassa en voor biologisch afbreekbaar materiaal is het op veel plaatsen onmogelijk van duurzame grondstoffen gebruik te maken. De wetgeving zou op een milieuvriendelijke manier zo moeten worden aangepast dat deze producten veel gemakkelijker op de markt kunnen worden gebracht en het gebruik van biomassa verplicht kan worden gesteld. Dit geldt ook voor de naleving van de luchtkwaliteitsrichtlijn. Bovendien doet de Commissie er goed aan de recyclingbepalingen van de autowrakkenrichtlijn te verbeteren en de energie-efficiëntie in deze sector aan de volgende criteria te toetsen: gebruik van nieuw en licht bouwmateriaal en recyclingeigenschappen.

    3.5.4   Belastingwetgeving

    Bij de onderlinge aanpassing van de verschillende belastingsstelsels zouden milieuvriendelijkheid en een verstandig gebruik van hulpbronnen een duidelijke leidraad moeten zijn. Het gaat er hierbij ook om de belastingvoordelen voor het gebruik van fossiele grondstoffen af te schaffen. Een lagere BTW voor bijvoorbeeld natuurvezels zou wel een mogelijkheid kunnen zijn. Ook de BTW voor het gebruik van duurzame grondstoffen in stadsverwarmingssystemen zou omlaag moeten.

    3.5.5   Europese normen

    Ook als er al wettelijke productienormen bestaan, is het zaak voortdurend na te gaan of deze niet aan nieuwe biomassamaterialen en -technologie moeten worden aangepast. Deze normen moeten vooral een evenwichtige spreiding van de herkomst van de materialen garanderen, in welk verband een accreditatiesysteem nodig is. Het opofferen van regenwoud voor de oliepalmteelt leidt bijvoorbeeld tot een dertig jaar lange negatieve koolstofbalans. Verder moeten de positieve product- en recyclingeigenschappen van biomassa in de Europese wetgeving worden gehonoreerd.

    3.6   Beleid voor ruimer gebruik van duurzame grondstoffen in de EU

    Een efficiënter Europees energie- en grondstoffenbeleid komt momenteel helaas met geen stap dichterbij.

    Het EESC acht het problematisch dat tal van diensten van de Commissie zich onafhankelijk van elkaar met duurzame grondstoffen bezighouden. Juist omdat het hier om een belangrijk beleidsterrein gaat, zou de Commissie een coördinerende eenheid of een task force moeten oprichten. Ambitieuze doelstellingen, zoals beschreven in paragraaf 3.4.5.1, zijn hierbij onontbeerlijk.

    3.6.1   Actieplan Biomassa

    3.6.1.1

    Het is een goede zaak dat de Commissie een EU-actieplan voor biomassa heeft gepubliceerd. Dit plan moet de basis vormen voor nationale/regionale actieplannen, waarbij dient te worden nagegaan of de doelen worden gehaald. Terecht merkt de Commissie op dat wat warmte betreft een groot potentieel ongebruikt blijft. Jammer is echter dat het actieplan alleen betrekking heeft op het energetische gebruik van biomassa. De Commissie zou daarom in dit plan ook aandacht moeten besteden aan het materiële gebruik van biomassa en de stimulering van nieuwe toepassingsmogelijkheden, en ruim baan moeten geven aan voorlichting, openbaarmaking en overleg. Uit economisch oogpunt verdient het aanbeveling een initiatief op te zetten waarmee met name kleine en middelgrote bedrijven die met duurzame grondstoffen willen werken, aan het zo moeilijk te verwerven risicokapitaal worden geholpen. Ook betreurt het EESC dat de markttoegangsvoorwaarden in dit actieplan onvoldoende zijn afgestemd op de problemen waarop de internationale handel kan stuiten.

    3.6.1.2

    In de mededeling „Steun voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen” (COM(2005) 627 van 7 december 2005) schrijft de Commissie dat in de meeste Europese landen vooral het potentieel van biomassa en biogas grotendeels ongebruikt blijft doordat de wetgeving tekortschiet. Voor het op de markt brengen van duurzame energie blijken feed-in-systemen met op kosten gebaseerde prijzen zeer efficiënt te zijn. Het EESC dringt erop aan dat de Commissie naar aanleiding hiervan met vergaande maatregelen komt.

    3.6.2   Onderzoek en ontwikkeling

    3.6.2.1

    In het zevende O&O-kaderprogramma krijgt het gebruik van biomassa volgens het EESC nog niet genoeg aandacht. Voor zowel het energetische als het materiële gebruik van duurzame grondstoffen zijn grootschaliger programma's nodig. Het EESC wijst erop dat een verband moet worden gelegd met andere onderzoeksgebieden zoals materiaalonderzoek, chemisch onderzoek en nanotechnologie. De goedkeuring van de REACH-verordening is een reden te meer om het chemisch onderzoek op het gebied van biomassa op te voeren.

    3.6.2.2

    Als het nieuwe O&O-kaderprogramma niet, zoals het EESC bepleit, een duidelijk ander uitgangspunt krijgt, wordt het in de EU lastig om op andere grondstoffen over te schakelen, terwijl dat wel nodig is. Momenteel is niet de hoeveelheid duurzame grondstoffen die op het beschikbare areaal kan worden geproduceerd, de beperkende factor. Het probleem is eerder dat de verwerkings- en conversietechnologie is achtergebleven. Op dit gebied is meer onderzoek nodig.

    3.6.3   Structuurfondsen

    Het EESC rekent erop dat in de volgende financieringsperiode een minimum aan structuurfondsmiddelen voor investeringen in duurzame grondstoffen wordt gereserveerd.

    3.7   Milieu, natuur, landschap en biodiversiteit beschermen

    Een ruimer gebruik van duurzame grondstoffen mag niet ten koste gaan van andere milieudoelen. Daarom dienen de volgende regels te gelden:

    op de teelt van duurzame grondstoffen zijn dezelfde principes van goede beroepspraktijk van toepassing als op de productie van levensmiddelen;

    ook na de teelt van non food-grondstoffen (overeenkomstig de paragrafen 3.2 tot en met 3.2.3) moet grond geschikt blijven voor de productie van levensmiddelen;

    duurzame grondstoffen moeten worden verbouwd op braakliggende grond of op grond die al voor landbouwdoeleinden is gebruikt. Daartoe behoort ook landbouwgrond waarop vanwege de omschakeling tijdelijk niets wordt verbouwd. De teelt van duurzame grondstoffen mag niet tot gevolg hebben dat er minder duurzaam grasland overblijft;

    om het transport, dat zoals bekend schadelijk is voor het milieu, zoveel mogelijk te beperken, moet naar lokale of regionale productiekringlopen worden gestreefd;

    ecologisch waardevolle grond moeten voor natuurbescherming worden gereserveerd en conform de beschermingsdoeleinden worden beheerd;

    vooral duurzame grondstoffen met een goede milieubalans moeten worden gesubsidieerd en verbouwd.

    Deze regels dienen ook ten grondslag te liggen aan nationale en internationale accrediteringssystemen.

    Met deze regels kan ervoor worden gezorgd dat de exploitatie van duurzame grondstoffen zowel de economie als het milieu ten goede komt: „doelen die samen horen, komen samen”.

    3.8   Internationale dimensie van de ontwikkeling van duurzame grondstoffen

    Gezien de dreigende conflicten over grondstoffen als olie is de ontwikkeling van duurzame grondstoffen in de EU ook van belang voor het buitenlands beleid, het ontwikkelingsbeleid en de vrede.

    3.8.1

    De voedselvoorziening van alle bevolkingsgroepen dient in alle landen de eerste prioriteit te krijgen. Wat de internationale handel betreft mag de teelt en export van biobrandstoffen dan ook nooit de voedselvoorziening van een land in gevaar brengen. De WTO-regels moeten hierop worden afgestemd. Regeringen moeten een beleidskader kunnen ontwerpen dat de voedselvoorziening in een land garandeert. Verder dienen sociale arbeidsnormen en milieunormen een plaats te krijgen in de niet-tarifaire WTO-regels voor de internationale handel in duurzame grondstoffen. De oprichting van een internationaal agentschap voor duurzame energie (IRENA) is een goed idee; de internationale markt voor duurzame grondstoffen moet transparanter worden.

    3.8.2

    De EU-economie is afhankelijk van de ontwikkeling en export van innovatieve technologie  (1). Met innovatieve methoden en uit duurzame grondstoffen vervaardigde producten als basis heeft de EU wat geavanceerde technologie betreft uitzicht op een mondiale koppositie. Het beleidskader voor de ontwikkeling van duurzame grondstoffen is daarom van essentieel belang voor de economie van de EU.

    Brussel, 15 maart 2006.

    De voorzitster

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Anne-Marie SIGMUND


    (1)  EESC-advies: PB C 241 van 28-9-2004, blz. 44-48


    BIJLAGE

    bij het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    De hierna volgende wijzigingsvoorstellen waarvan meer dan een kwart van de stemmen vóór zijn uitgebracht, zijn verworpen:

    Par. 1.8 schrappen:

    „1.8

    Het EESC is een groot voorstander van duidelijke EU-doelstellingen voor het aandeel van duurzame grondstoffen en stelt voor 2020 een 4x25-verdeling voor: respectievelijk 25 % stroom, warmte, brandstof en nieuwe materialen, zoals samengestelde materialen, met natuurvezels versterkte kunststoffen en andere olieproducten.”

    Motivering

    Het voorgestelde streven naar een 4x25-verdeling voor 2020 is te ambitieus en gaat voorbij aan de belangen van energieintensieve sectoren als de papierindustrie en de chemische industrie.

    Stemuitslag

    Stemmen vóór: 43

    Stemmen tegen: 66

    Stemonthoudingen: 14.

    Par. 3.4.5.1 als volgt wijzigen:

    „Voor het jaar 2020 zou de 4x25-verdeling moeten worden nagestreefd. Met het oog op het toekomstige gebruik van biomassa betekent dit dat dan 25 % van de stroomvoorziening, 25 % van de warmtevoorziening, 25 % van de brandstoffen en 25 % van de materiële aardolieproducten zoals kunststoffen door duurzame grondstoffen en duurzame energie gedekt worden. Uitgangspunt is het huidige verbruik van fossiele grondstoffen. Ook als in overeenstemming hiermee het accent wordt verlegd naar duurzame energiebronnen, blijft eEen efficiënt gebruik van álle bronnen blijft bepalend voor de ontwikkeling van de economieën. Voor het welslagen van dit streven betekent dit dat het materiaal- en energiegebruik in de EU absoluut efficiënter moet worden.”

    Motivering

    Het voorgestelde streven naar een 4x25-verdeling voor 2020 is te ambitieus en gaat voorbij aan de belangen van energieintensieve sectoren als de papierindustrie en de chemische industrie.

    Stemuitslag

    Stemmen vóór: 44

    Stemmen tegen: 70

    Stemonthoudingen: 12.


    Top