Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006DC0763

Mededeling van de Commissie - Europa als wereldspeler - De handelsbeschermingsinstrumenten van Europa in een veranderende wereldeconomie - Groenboek voor een openbare raadpleging

/* COM/2006/0763 def. */

52006DC0763




[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 6.12.2006

COM(2006) 763 definitief

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE EUROPA ALS WERELDSPELER

De handelsbeschermingsinstrumenten van Europa in een veranderende wereldeconomie Groenboek voor een openbare raadpleging

EUROPA ALS WERELDSPELER

De handelsbeschermingsinstrumenten van Europa in een veranderende wereldeconomieGroenboek voor een openbare raadpleging (Voor de EER relevante tekst)

Inleiding

Net als de meeste andere importerende economieën hanteert de Europese Unie een reeks instrumenten om haar handel te beschermen. Deze instrumenten – antidumping-, antisubsidie- en vrijwaringsmaatregelen – stellen de Europese Unie in staat haar producenten te beschermen tegen oneerlijke invoer of invoer met oneerlijke subsidiëring en tegen ingrijpende wijzigingen in de handelsstromen wanneer die schadelijk zijn voor de EU-economie. Het is van belang dat wij deze instrumenten doeltreffend en zorgvuldig gebruiken om naleving van de internationale handelsregels te garanderen en de Europese belangen tegen oneerlijke handel te beschermen.

Bij de toepassing van deze instrumenten baseert de EU zich op regels die zijn afgeleid van de WTO-akkoorden over de instelling van handelsbeschermingsinstrumenten en over de beginselen voor de toepassing van deze instrumenten, die een legitiem onderdeel van het multilaterale vrijhandelssysteem zijn. Net als de dringend noodzakelijke bestrijding van namaak en diefstal van intellectuele eigendom, inclusief die door misbruik van elektronische communicatie, is de bescherming tegen oneerlijke handelspraktijken van cruciaal politiek en economisch belang voor de verdediging van de vrije handel. Wij kunnen hiermee de belangen van de Europese werknemers en het Europese concurrentievermogen steunen en daardoor in belangrijke mate bijdragen tot de beheersing van de gevolgen van de mondialisering voor Europa.

De economische redenen voor antidumping- en antisubsidiemaatregelen vloeien in wezen voort uit het feit dat er op het niveau van de wereldeconomie geen mechanisme is om concurrentieverstorende praktijken te corrigeren, zoals de mededingingsautoriteiten dat in bijna alle nationale economieën doen. Voorts beschikken maar weinig rechtsstelsels over formele regels of instellingen om subsidies in de hand te houden, die vergelijkbaar zijn met de EU-regels betreffende staatssteun. Handelsbeschermingsinstrumenten hebben zich in het internationale recht ontwikkeld tot middel om het handelsontwrichtend effect van concurrentieverstorende praktijken op internationaal niveau te corrigeren.

In de afgelopen tien jaar hebben Europese handelsbeschermingsmaatregelen een einde gemaakt aan het handelsverstorende effect van dumping in belangrijke sectoren, zoals staal, chemische stoffen en microprocessoren, dat een bedreiging vormde voor de blijvende levensvatbaarheid van deze sectoren en voor de duizenden werknemers die in Europa in deze bedrijfstakken werken.

De EU heeft unilateraal voortgebouwd op de WTO-regels om de voorwaarden voor het gebruik van de instrumenten aan te scherpen en het effect van handelsbeschermingsmaatregelen op haar eigen markt preciezer af te stemmen en is daarbij verder gegaan dan andere WTO-leden. De EU heeft een systeem van handelsbeschermingsinstrumenten opgebouwd dat qua openheid en evenwichtigheid door geen ander systeem binnen de WTO wordt geëvenaard. De EU heeft ook een toonaangevende rol gespeeld in de discussie over de hervorming van de WTO-regels inzake handelsbescherming, die een integrerend onderdeel van de Doha-ronde vormt. De nauwgezette toepassing van deze internationaal overeengekomen regels door alle leden van de WTO is van cruciaal belang voor de goede werking van het internationale handelssysteem. Het streven naar naleving van de overeengekomen regels door alle partijen moet ook in de toekomst ons beleid blijven bepalen.

Sinds de sluiting van de Antidumpingovereenkomst in 1994 en de laatste hervorming van de EU-handelsbeschermingsinstrumenten een jaar of tien geleden hebben de wereldeconomie en de structuur van de EU-economie echter ingrijpende veranderingen ondergaan. Deze zijn een belangrijke factor in de algemene prioriteiten van de huidige Commissie bij de bevordering van een nieuwe agenda voor groei en concurrentievermogen. Deze prioriteiten zijn uiteengezet in de bijdrage van de Commissie aan de Europese Raad van Hampton Court: Europese waarden in een geglobaliseerde wereld .

Er zijn nu veel meer EU-bedrijven die buiten de EU goederen produceren voor invoer in de EU of waarvan de toeleveringsketen tot buiten de grenzen van de EU-markt strekt. Hierdoor komen vertrouwde opvattingen over de productie en economische belangen van de EU op losse schroeven te staan. Omdat productie en economische belangen nu juist zijn wat de handelsbeschermingsinstrumenten moeten beschermen, kan een periodieke evaluatie helpen garanderen dat deze instrumenten van de EU een doeltreffend antwoord op oneerlijke handelspraktijken blijven. Ook kan zij ertoe bijdragen dat het gebruik van deze noodzakelijke instrumenten in de hele EU op krachtige politieke steun kan blijven rekenen.

De Commissie heeft onlangs een nieuwe beleidsagenda voorgesteld om te zorgen voor een beter concurrentievermogen van de EU in de mondiale economie, die gekenmerkt wordt door een toenemende versplintering en complexiteit van het productieproces en de toeleveringsketens en door de groei van belangrijke nieuwe economische actoren, met name in Azië ( Europa als wereldspeler: wereldwijd concurreren ). Dit debat over de handelsbeschermingsinstrumenten van de EU is een essentieel onderdeel van die agenda. Het groenboek laat de fundamentele waarde van de handelsbeschermingsinstrumenten onverlet, maar moet aanzetten tot een openbaar debat over de wijze waarop de EU deze instrumenten optimaal in het Europese belang kan blijven gebruiken.

Bij het groenboek hebben wij ons laten leiden door de ervaringen van de Europese Commissie bij het dagelijkse beheer van de handelsbeschermingsinstrumenten en door de resultaten van een recente evaluatie. Ook is rekening gehouden met informele contacten met de EU-lidstaten en het Europees Parlement en met een reeks documenten die deskundigen op het gebied van handelsbeschermingsinstrumenten in juli 2006 bij de EU-commissaris voor Handel, Peter Mandelson, hebben ingediend[1].

Het groenboek deelt de vraagstukken in zes thema's in:

1. de rol van handelsbeschermingsinstrumenten in een veranderende mondiale economie;

2. het gewicht van de verschillende EU-belangen bij handelsbeschermingsonderzoeken;

3. de inleiding en uitvoering van handelsbeschermingsonderzoeken;

4. vorm, tijdschema en duur van handelsbeschermingsmaatregelen;

5. de transparantie van handelsbeschermingsonderzoeken;

6. de institutionele structuur van handelsbeschermingsonderzoeken.

Voor elk thema is een aantal vragen opgenomen waarop de deelnemers aan de raadpleging kunnen antwoorden.

Kader 1: De handelsbeschermingsinstrumenten van de EU

Antidumpingmaatregelen. Antidumpingmaatregelen zijn het meest gebruikte handelsbeschermingsinstrument van de EU. Zij worden genomen wanneer goederen worden ingevoerd tegen prijzen die onder de normale waarde op de thuismarkt liggen – gewoonlijk als gevolg van een gebrek aan concurrentie en/of interventie van de staat in het productieproces waardoor de exportgoederen tegen kunstmatig lage prijzen kunnen worden uitgevoerd. Dumping schaadt zowel EU-producenten als andere producenten in derde landen die om toegang tot de EU-markt concurreren. Verstoringen die tot dumping leiden zijn bijvoorbeeld: aanmerkelijke tarifaire en non-tarifaire belemmeringen, ontoereikende handhaving van mededingingsregels, belastingvoordelen voor uitvoer, kunstmatig lage prijzen voor grondstoffen en/of energie. Wanneer bij een EU-onderzoek blijkt dat invoer met dumping de producenten van de Gemeenschap schade toebrengt, kunnen maatregelen worden genomen om die schade te herstellen. Meestal gebeurt dat door de oplegging van een recht op de invoer met dumping.

Antisubsidiemaatregelen. Antisubsidiemaatregelen lijken op antidumpingmaatregelen maar zijn specifiek bedoeld ter correctie van het handelsverstorende effect van aan buitenlandse producenten verleende subsidies die volgens de WTO-regels tot compenserende maatregelen aanleiding geven, wanneer kan worden aangetoond dat die subsidies de EU-producenten schade berokkenen.

Vrijwaringsmaatregelen. Vrijwaringsmaatregelen zijn anders, want hierbij gaat het er niet om of handelspraktijken al dan niet eerlijk zijn. Deze maatregelen worden genomen bij verschuivingen in de handel die zo snel en omvangrijk zijn dat redelijkerwijs niet van de EU-producenten kan worden verwacht dat zij zich aan de veranderde handelsstromen aanpassen. In dergelijke gevallen is het op grond van de WTO- en EU-regels toegestaan de invoer kortstondig te beperken, zodat ondernemingen de tijd hebben zich aan de plotselinge toename aan te passen. Aan deze adempauze is een duidelijke herstructureringsverplichting verbonden.

Tussen januari 1996 en december 2005 heeft de EU 194 definitieve antidumpingmaatregelen opgelegd. De landen waartegen in deze periode het vaakst antidumpingmaatregelen werden genomen, waren China (38 maatregelen) en India (16 maatregelen). Op 31 oktober 2006 waren 12 EU-antisubsidiemaatregelen van kracht. De EU heeft in haar hele bestaan maar 8 definitieve vrijwaringsmaatregelen overeenkomstig de WTO-regels opgelegd, waarvan er nog maar één van kracht is. De antidumping- en antisubsidiemaatregelen van de EU in verband met oneerlijke handel vertegenwoordigen minder dan 0,45% van de waarde van de totale EU-invoer.

Ter vergelijking: de VS hebben tussen 1996 en 2005 201 definitieve maatregelen opgelegd en India 309. In die periode heeft de EU 294 onderzoeken ingeleid, de VS 352 en India 419.

De Europese Commissie is verantwoordelijk voor de uitvoering van antidumping-, antisubsidie- en vrijwaringsonderzoeken, ook voor de beslissing of naar aanleiding van een klacht van het bedrijfsleven een onderzoek moet worden ingeleid, en voor verdere onderzoeken tijdens de looptijd van maatregelen. Zij kan ook voorlopige maatregelen opleggen en dient dan zo nodig bij de Raad een voorstel voor definitieve maatregelen in. Definitieve antidumping- of antisubsidiemaatregelen worden door de Raad met een gewone meerderheid van stemmen vastgesteld, vrijwaringsmaatregelen daarentegen met een gekwalificeerde meerderheid.

DEEL 1. Wat is de rol van handelsbeschermingmaatregelen in een mondiale economie?

De economische rechtvaardiging van antidumpingmaatregelen wordt voornamelijk teruggevoerd op de onvolmaakte concurrentie op internationale markten. Er is geen internationale mededingingsautoriteit voor de regeling van concurrentievraagstukken tussen landen. Bovendien zijn handelspraktijken op internationale markten, anders dan op een interne markt als die van de EU, aan weinig regels gebonden.

Antidumpingmaatregelen zijn het enige middel waarin het internationale recht voorziet om de effecten van oneerlijke invoer vanuit dergelijke markten op EU-ondernemingen aan te pakken. Op soortgelijke wijze zijn antisubsidiemaatregelen een instrument tegen oneerlijke overheidssteun aan producenten in derde landen, aangezien op internationaal niveau geen volledig ontwikkelde middelen bestaan die dergelijke steun aan banden leggen. Vrijwaringsmaatregelen zijn een middel tegen invoer die dusdanig toeneemt dat de EU-producenten ernstige schade wordt toegebracht of dreigt te worden toegebracht.

Tot dusver worden door de EU veel meer antidumpingonderzoeken dan antisubsidieonderzoeken ingeleid. Een van de redenen waarom ondernemingen niet zo snel om antisubsidiemaatregelen verzoeken, is dat zij represaillemaatregelen van de betrokken regeringen vrezen. Daarom zou de Commissie misschien meer antisubsidieonderzoeken op eigen initiatief moeten inleiden.

De economische rechtvaardiging van handelsbeschermingsinstrumenten blijft een strijdpunt onder economen. Sommige menen dat handelsbeschermingsinstrumenten noodzakelijk zijn omdat internationaal vastgestelde mededingingsregels ontbreken, andere juist dat handelsbeschermingsinstrumenten vanuit het oogpunt van de algemene welvaart van een land economisch niet te rechtvaardigen zijn. Weer andere betogen dat ze door belangengroepen kunnen worden misbruikt om een bepaalde sector tegen concurrerende invoer te beschermen. Voorts zijn er economen die menen dat antidumpingmaatregelen alleen gerechtvaardigd zijn als een exporteur in een derde land wordt bevoordeeld doordat mededingingsregels in zijn land niet bestaan of onvoldoende worden gehandhaafd.

Vraag 1: Wat is de rol van handelsbeschermingsinstrumenten in een moderne mondiale economie? Zijn handelsbeschermingsinstrumenten ook verder essentieel om ervoor te zorgen dat internationale handelsregels in acht worden genomen en Europese belangen worden beschermd? Moet de EU overwegen hoe zij kunnen worden verbeterd?

Vraag 2: Moet de EU naast haar antidumpingmaatregelen meer gebruikmaken van antisubsidie- en vrijwaringsmaatregelen? Moet de Commissie in bepaalde omstandigheden bereid zijn meer handelsbeschermingsonderzoeken op eigen initiatief in te leiden op voorwaarde dat zij daarvoor over voldoende bewijzen beschikt?

Vraag 3: Zijn er met het oog op het gebrek aan internationaal vastgestelde mededingingsregels alternatieven voor het gebruik van handelsbeschermingsinstrumenten?

DEEL 2. Het gewicht van de verschillende EU-belangen bij handelsbeschermingsonderzoeken

Handelsbeschermingsmaatregelen moeten het algemeen economisch belang van de EU dienen, waaronder ook dat van producenten en werknemers. De EU-regels moeten ook verder kunnen worden aangewend voor situaties waar lagere invoerprijzen niet louter het gevolg zijn van een echt comparatief voordeel inzake loon- en productiekosten in derde landen, maar ook worden veroorzaakt door oneerlijke handelsvoorwaarden in de vorm van subsidies of andere handelsverstorende staatsinterventies.

Veranderingen in de structuur van de wereld- en EU-economie maken het ingewikkelder de economische belangen van de EU te bepalen. De internationale arbeidsverdeling is door de mondialisering toegenomen, omdat vervoer en communicatie een stuk goedkoper zijn geworden. Europese bedrijven maken steeds meer gebruik van productieplaatsen buiten de Europese Unie en behouden tegelijk een groot aantal activiteiten en werknemers in Europa. Vanuit handelsbeschermingsoogpunt gaat het vooral om de vraag of de EU-regels voldoende rekening houden met de realiteit, die erin bestaat dat Europese ondernemingen hun productie hebben uitbesteed en dan concurreren met ondernemingen die binnen de EU produceren, waardoor het risico bestaat dat zij door handelsbeschermingsmaatregelen worden benadeeld.

Het is op lange termijn niet in het belang van de EU om dumping te tolereren, ook al hebben Europese bedrijven die hun productie geheel of gedeeltelijk naar derde landen hebben verlegd daar baat bij. We moeten echter wel in overweging nemen dat maatregelen om de door dumping veroorzaakte schade te beperken gevolgen kunnen hebben voor de werkgelegenheid in en levensvatbaarheid van rechtmatig opererende EU-bedrijven die buiten de EU produceren. Het is cruciaal dat we het juiste evenwicht vinden tussen vrije handel en eerlijke handel. We hebben duidelijke regels nodig om deze situatie aan te pakken.

Hieronder wordt ingegaan op vier belangrijke aspecten bij de bepaling van het belang van de Gemeenschap.

Kader 2: Casestudie – Antidumpingmaatregelen ten aanzien van leren schoenen, augustus 2006

In oktober 2006 heeft de Europese Unie rechten van 16,5% en 10% opgelegd op de invoer van bepaalde leren schoenen in de Europese Unie. Deze rechten zijn opgelegd na een onderzoek waarbij werd vastgesteld dat deze producten met dumping werden ingevoerd uit bepaalde derde landen en dat de EU-producenten hierdoor schade ondervonden. De toepassing van EU- en WTO-regels leidde in dit zeer complexe geval tot verdeeldheid onder de bedrijven en lidstaten van de EU. Dit geval illustreert twee belangrijke punten van dit groenboek.

Uitbesteding door EU-producenten. Hoewel veel EU-bedrijven nog leren schoenen in de Europese Unie produceren, heeft een groot aantal bedrijven de productie van schoenen naar derde landen verlegd, terwijl andere bedrijfsactiviteiten nog altijd in de EU plaatsvinden. Op EU-bedrijven die in de betrokken derde landen leren schoenen produceren, is het antidumpingrecht van toepassing. Bovendien werden overeenkomstig de huidige regels voor antidumpingonderzoeken alleen producenten die binnen de EU produceren in aanmerking genomen om te bepalen of het aandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap groot genoeg was voor de inleiding van een onderzoek. Toch verleggen steeds meer EU-bedrijven, die werk bieden aan duizenden werknemers in de EU, onderdelen van hun productie naar elders.

Belang van de consument . Deze antidumpingzaak illustreert nog een ander probleem ten aanzien van het ruimere economische belang van de EU. In de meeste gevallen, met name wanneer het niet om consumentenartikelen gaat, hebben antidumpingmaatregelen slechts weinig effect op de prijs die de consument betaalt. Niettemin is het van belang te weten of en hoe bij antidumpingonderzoeken en eventuele maatregelen beter rekening kan worden gehouden met de belangen van de consument.

2.1. Het belang van de Gemeenschap. De EU is een van de weinige gebruikers van handelsbeschermingsinstrumenten die vooraf nagaat of antidumpingmaatregelen in het openbaar belang zijn. Volgens de desbetreffende regel kunnen maatregelen alleen worden opgelegd als de Commissie heeft vastgesteld dat dit niet in strijd met het ruimere belang van de Gemeenschap is. Hoewel toepassing van een dergelijk criterium in de antidumpingovereenkomst van de WTO niet verplicht wordt gesteld, is het nuttig gebleken om de verschillende belangen bij antidumpingzaken tegen elkaar af te wegen.

Sommigen zijn evenwel van oordeel dat bij het belang van de Gemeenschap te veel wordt gekeken naar het belang van de EU-producenten en niet genoeg naar het effect van de maatregelen op importeurs die een deel van hun productie naar niet-EU-landen hebben verlegd. Voorts maakt men zich zorgen dat onvoldoende rekening wordt gehouden met het belang van de consument, met name wanneer de handelsbeschermingsmaatregelen afgewerkte consumentenartikelen betreffen. Hoewel de EU-instrumenten in de eerste plaats tot doel hebben het effect van oneerlijke concurrentie te bestrijden, is bij recente zaken de vraag gerezen of bij de vaststelling van het belang van de Gemeenschap niet ook het effect van de maatregelen op de algemene samenhang van het EU-beleid moet worden meegewogen. In sommige gevallen zou de EU bijvoorbeeld kunnen nagaan of antidumpingmaatregelen de doeltreffendheid van de EU-ontwikkelingssteun aan een bepaald land verminderen.

Vraag 4: Moet de EU zoeken naar een ander evenwicht tussen de belangen van de verschillende marktdeelnemers bij de vaststelling van het belang van de Gemeenschap in handelsbeschermingsonderzoeken? Hoe moeten we naast de belangen van de productenten en hun werknemers in Europa rekening houden met de belangen van bedrijven die een deel van hun productie buiten de EU hebben verlegd maar daarbij een groot deel van hun activiteiten en werkgelegenheid in Europa hebben behouden? Hoe moeten we rekening houden met de belangen van importeurs of producenten die de door maatregelen getroffen invoer verder verwerken?

Vraag 5: Moeten we de wijze waarop bij handelsbeschermingsonderzoeken met de belangen van de consument rekening wordt gehouden opnieuw tegen het licht houden? Moet de Commissie proactiever optreden en consumentenorganisaties eerder om hun standpunt vragen? Hoe moet dan een gewicht aan dat standpunt worden toegekend? Hoe kunnen de gevolgen van handelsbeschermingsmaatregelen voor de consument worden beoordeeld en gemonitord?

Vraag 6: Moet de EU bij de beoordeling van het belang van de Gemeenschap in het kader van handelsbeschermingsonderzoeken met bredere overwegingen rekening houden, zoals de samenhang met ander EU-beleid? Moet de EU, wat het ontwikkelingsbeleid betreft, bij de toepassing van handelsbeschermingsmaatregelen formeel onderscheid maken tussen minst ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden?

Vraag 7: Welke economische analyses kunnen bij deze beoordelingen van nut zijn?

2.2. Het belang van de Gemeenschap bij de precieze afstemming van handelsbeschermingsmaatregelen. Bij de conclusies over het belang van de Gemeenschap zijn er momenteel slechts twee mogelijkheden: de maatregelen worden wel opgelegd of ze worden niet opgelegd. Het is dus in principe niet mogelijk om de analyse van het belang van de Gemeenschap te gebruiken als basis om maatregelen aan te passen of te wijzigen. Misschien heeft het echter zin om op dit punt meer flexibiliteit in te bouwen, uiteraard onder voorwaarde dat aanpassingen niet indruisen tegen de objectieve conclusies van het onderzoek. Een dergelijke flexibiliteit zou alleen gelden voor aanpassingen naar beneden overeenkomstig de regel van het laagste recht, waarbij de rechten worden vastgesteld op het niveau van de schademarge of de dumpingmarge naargelang van welke marge lager is. In theorie zou zij ook kunnen worden uitgebreid tot de mogelijkheid bepaalde producten om redenen van Gemeenschapsbelang vrij te stellen van rechten.

Vraag 8: Moet uitdrukkelijk in de mogelijkheid worden voorzien het niveau van de rechten naar beneden aan te passen als de conclusies betreffende het belang van de Gemeenschap in het kader van handelsbeschermingsonderzoeken daartoe aanleiding geven? Moet de EU uitdrukkelijk toestaan dat bepaalde producttypes op grond van overwegingen betreffende het belang van de Gemeenschap van rechten kunnen worden vrijgesteld? Zo ja, onder welke voorwaarden?

2.3. Tijdstip waarop het belang van de Gemeenschap moet worden onderzocht. Nu wordt het belang van de Gemeenschap pas beoordeeld op het ogenblik dat over maatregelen wordt beslist, dus nadat een onderzoek is ingeleid. Aangezien de WTO-regels de publicatie van antidumpingklachten vóór de inleiding van een onderzoek verbieden, is het momenteel niet mogelijk om bij de beoordeling van de gegrondheid van de aanvankelijke klacht het criterium 'belang van de Gemeenschap' toe te passen. Sommige belanghebbenden hebben evenwel geopperd dat de EU op een wijziging van deze regels moet aandringen.

Vraag 9: Moet de EU naar wijziging van de WTO-regels streven, zodat vóór het inleiden van een antidumping- of antisubsidieonderzoek al rekening kan worden gehouden met het belang van de Gemeenschap? Zijn er andere situaties waarin het nuttig zou zijn het belang van de Gemeenschap als criterium te gebruiken – bijvoorbeeld voorafgaand aan een onderzoek naar aanleiding van het vervallen van maatregelen?

2.4. Beoordeling van de levensvatbaarheid . Bij de beoordeling van het belang van de Gemeenschap wordt ook de algehele levensvatbaarheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap onderzocht. Als er goede vooruitzichten voor de levensvatbaarheid van een bepaalde sector zijn, is dat een belangrijke factor bij de beslissing om handelsbeschermingsmaatregelen op te leggen.

Vraag 10: Zijn levensvatbaarheidsbeoordelingen relevant wanneer over het gebruik van handelsbeschermingsinstrumenten moet worden beslist? Zo ja, welke criteria moeten worden gebruikt om de levensvatbaarheid van EU-sectoren bij handelsbeschermingsonderzoeken te beoordelen, bijvoorbeeld productie, werkgelegenheid, marktaandeel?

DEEL 3. Inleiding en uitvoering van handelsbeschermingsonderzoeken

Belanghebbenden hebben een aantal technische punten in verband met de inleiding en uitvoering van handelsbeschermingsonderzoeken aangewezen waar met het oog op de evenredigheid, doeltreffendheid en eerlijkheid van deze onderzoeken verbeteringen mogelijk zijn. Hieronder worden acht van deze punten beschreven:

3.1. Vroegtijdig overleg met de exporterende derde landen. Hoewel de WTO-regels verbieden dat vóór de inleiding van een onderzoek contact wordt gezocht met bedrijven die kunnen worden onderzocht, hebben enkele belanghebbenden voorgesteld om vóór de inleiding van een onderzoek de regeringen van exporterende derde landen te benaderen om zo te proberen politieke spanningen te voorkomen en te bespreken om welke producten en praktijken het waarschijnlijk zal gaan.

Vraag 11: Moet de EU overwegen om na de ontvangst van een klacht en nog voor de inleiding van een antidumpingonderzoek met exporterende derde landen overleg te plegen?

3.2. Het gebruik van antisubsidiemaatregelen bij overgangseconomieën. Op het ogenblik is niet voorzien in de inleiding van antisubsidieonderzoeken bij overgangseconomieën, aangezien kosten- en prijsverstoringen in deze economieën wijdverbreid zijn. Het gebruik van antisubsidiemaatregelen kan echter worden overwogen wanneer aan bepaalde ondernemingen in een overgangseconomie de status van marktgericht bedrijf is toegekend.

Vraag 12: Moet de Europese Unie specifiek voorzien in het gebruik van antisubsidiemaatregelen als aan ondernemingen in een overgangseconomie, die bij het onderzoek betrokken zijn, de status van marktgericht bedrijf is verleend?

3.3. Eisen betreffende de ontvankelijkheid van een klacht . Voordat door de EU een handelsbeschermingsonderzoek kan worden ingeleid, moet aan bepaalde voorwaarden zijn voldaan. Volgens de WTO-regels mag een onderzoek gewoonlijk alleen worden ingesteld als de producenten die de klacht uitdrukkelijk steunen meer dan 25% van de totale productie van het product op de desbetreffende markt voor hun rekening nemen.

Volgens de huidige regels mogen ondernemingen die het betrokken product zowel produceren als invoeren bij de ontvankelijkheidsbeoordeling buiten beschouwing worden gelaten. Hierdoor is een kleiner aantal ondernemingen nodig om een klacht ontvankelijk te maken en blijven ondernemingen die tegen die klacht bezwaar zouden kunnen hebben buiten beschouwing. Sommige belanghebbenden vinden deze zogenaamde ontvankelijkheidseisen te soepel.

Vraag 13: Moet de EU de eisen voor het afbakenen van de bedrijfstak van de Gemeenschap bij de ontvankelijkheidsbeoordeling in antidumping- en antisubsidiezaken herzien? Is de steun die wordt verlangd om een klacht ontvankelijk te maken en een onderzoek in te leiden op het juiste niveau vastgesteld? Moeten we de mogelijkheid om importeurs of met exporteurs verbonden ondernemingen bij de ontvankelijkheidsbeoordeling buiten beschouwing te laten opnieuw onder de loep nemen?

3.4. De de-minimis -drempels voor dumping, subsidiëring en schade. In de huidige regels zijn drempels vastgelegd waaronder een onderzochte zaak niet belangrijk genoeg voor EU-maatregelen geacht wordt. In de antidumpingwetgeving van de EU is bepaald dat een onderzoek wordt beëindigd als de dumpingmarge minder dan 2%, uitgedrukt als percentage van de uitvoerprijs, bedraagt. Dit wordt de ' de-minimis -drempel' genoemd.

Een de-minimis -drempel is ook van toepassing bij de vaststelling van de door dumping veroorzaakte schade. Tegen landen waarvan de uitvoer naar de Gemeenschap minder dan 1% van de EU-markt uitmaakt, wordt geen procedure ingesteld. De huidige de-minimis -drempels zouden op een hoger of lager niveau kunnen worden vastgesteld, afhankelijk van hoe men de economische gevolgen van lage dumping-/subsidiemarges en schadedrempels ervaart.

Naast deze procentuele drempels zou kunnen worden overwogen een tweede de-minimis -drempel in te voeren waarbij de waarde van de invoer in euro's bepalend is voor de inleiding van een procedure.

Vraag 14: Moet de EU de de-minimisdrempels bij handelsbeschermingsonderzoeken (in procent en in absolute cijfers) die momenteel voor de vaststelling van dumping en schade in handelsbeschermingsonderzoeken worden toegepast, aanpassen?

3.5. Berekening van de dumpingmarge. De vaststelling van de productiekosten en de normale waarde van een product in eigen land is een belangrijk onderdeel van antidumpingonderzoeken. Volgens sommige belanghebbenden houdt de EU er niet voldoende rekening mee dat de geringe productie- en verkoophoeveelheden in de aanloopfase van een product een sterk vertekend beeld van de kosten per eenheid kunnen geven en deze hoger kunnen doen lijken dan ze in werkelijkheid zijn. Hierdoor kan de dumpingmarge dan weer hoger uitvallen dan zij eigenlijk is.

Vraag 15: Moet de Commissie haar behandeling van de aanloopkosten bij dumpingberekeningen voor antidumpingonderzoeken aanpassen, zodat voor de desbetreffende exporteurs een langere aanlooptijd in aanmerking wordt genomen?

Vraag 16: Moeten andere wijzigingen van de methode voor de berekening van de dumpingmarge bij antidumpingonderzoeken worden overwogen, bijvoorbeeld ten aanzien van de regels voor het vaststellen of er sprake is van 'normale handelstransacties'?

3.6. Behandeling van nieuwe exporteurs. Een aantal belanghebbenden heeft voorgesteld de regels voor de behandeling van nieuwe exporteurs die in de loop van een onderzoek beginnen te exporteren, te verduidelijken. Bij nieuwe exporteurs bestaat het probleem dat conclusies worden gebaseerd op een zeer klein aantal transacties. Bovendien staat de Commissie voor nieuwe exporteurs die tijdens het onderzoek beginnen te exporteren, alleen de herzieningsprocedure ten behoeve van nieuwe exporteurs ter beschikking.

Vraag 17: Moet de EU de regels betreffende de behandeling van nieuwe exporteurs bij antidumping- en antisubsidieonderzoeken duidelijker formuleren? Moet zij ervoor zorgen dat nieuwkomers die tijdens het onderzoek van de hoofdklacht beginnen te exporteren, sneller aan een onderzoek kunnen worden onderworpen?

3.7. Herstructureringsplannen. Volgens sommige belanghebbenden zouden EU-producenten verplicht moeten worden eerst een herstructureringsplan voor te leggen voordat zij van antidumpingmaatregelen kunnen profiteren. Andere menen dat herstructurering er niet toe doet als de problemen in een bedrijfstak rechtstreeks voortvloeien uit oneerlijke handelspraktijken.

Vraag 18: Is de presentatie van een herstructureringsplan door een bedrijfstak van de Gemeenschap zinvol bij antidumping- en antisubsidieonderzoeken? Zo ja, in welk opzicht en in welk stadium?

3.8. Betrokkenheid van het midden- en kleinbedrijf. Een groot aantal belanghebbenden meent dat het voor kleine en middelgrote ondernemingen wegens de complexiteit en hoge kosten moeilijk is aan handelsbeschermingsonderzoeken deel te nemen.

Vraag 19: Welke specifieke obstakels bemoeilijken de deelneming van kleine en middelgrote ondernemingen aan handelsbeschermingsonderzoeken en hoe kunnen deze worden weggenomen?

DEEL 4. Vorm, tijdschema en duur van handelsbeschermingsmaatregelen

De belanghebbenden hebben een aantal aspecten in verband met de oplegging, vorm, duur en beëindiging van handelsbeschermingsmaatregelen genoemd die voor verbetering vatbaar zouden zijn. Op vier van deze aspecten wordt hieronder nader ingegaan.

4.1. Tijdschema voor voorlopige maatregelen. Volgens sommige belanghebbenden zouden voorlopige antidumpingmaatregelen sneller moeten worden aangenomen. Op het ogenblik worden deze maatregelen twee tot negen maanden na het begin van het onderzoek door de Commissie vastgesteld, indien een eerste onderzoek van de feiten op schadelijke dumping wijst.

Vraag 20: Zou de EU moeten overwegen de termijnen voor de beslissing over voorlopige maatregelen in antidumping- en antisubsidieonderzoeken te verkorten, ook al kunnen kortere termijnen afbreuk doen aan de uitvoering en transparantie van het onderzoek? Moeten deze termijnen flexibeler worden gemaakt?

4.2. Vorm, tijdschema en duur van de maatregelen. Volgens vele belanghebbenden zou de EU meer mogelijkheden moeten hebben dan de gebruikelijke ad-valoremrechten, vaste rechten, minimumprijzen en prijsverbintenissen. Zij zou dan flexibeler op complexe zaken over belangrijke consumentengoederen kunnen reageren. Zou de Commissie bijvoorbeeld in het algemeen en voor zover de internationale verplichtingen van de EU dat toestaan, de mogelijkheid moeten hebben een recht op te leggen dat volgens een tijdschema of de ontwikkeling van het invoervolume stapsgewijs wordt ingevoerd, zodat de markt tijd heeft zich aan te passen?

Sommige belanghebbenden menen voorts dat rekening moet worden gehouden met het effect van maatregelen op producten die op het ogenblik dat de maatregelen worden vastgesteld al lang zijn besteld of al onderweg zijn.

De meeste maatregelen hebben momenteel een duur van vijf jaar – het maximum dat voor de WTO toelaatbaar is. Er is geopperd dat de duur van de maatregelen zou kunnen worden verkort, bijvoorbeeld afhankelijk van het type product, de marktsituatie of de kenmerken van een bepaalde bedrijfstak. Ook maatregelen die naar aanleiding van een herzieningsprocedure bij het vervallen van maatregelen worden opgelegd, zouden een kortere duur kunnen hebben.

Vraag 21: Moet de EU meer gebruik maken van flexibeler maatregelen bij antidumping- en antisubsidieonderzoeken?

Vraag 22: Moeten de EU-maatregelen in antidumping- en antisubsidieonderzoeken worden aangepast om beter rekening te houden met producten met een lange lever- of transporttijd? Zo ja, hoe?

Vraag 23: Moet uitdrukkelijk in de mogelijkheid worden voorzien de duur van definitieve maatregelen in antidumping- en antisubsidieonderzoeken tot minder dan vijf jaar te verkorten? Zo ja, in welke situaties is een kortere duur gerechtvaardigd?

4.3. Terugbetaling van rechten na een onderzoek bij het vervallen van maatregelen. Momenteel vervallen de maatregelen na vijf jaar, tenzij vóór die datum een onderzoek is ingeleid. Tijdens dat onderzoek (dat tot 15 maanden na het aflopen van de periode van vijf jaar kan duren) blijven de maatregelen van kracht. Als wordt vastgesteld dat de maatregelen niet moeten worden gehandhaafd, kan worden overwogen rechten die na de 'normale' periode van vijf jaar zijn geïnd, terug te betalen. Een andere mogelijkheid is om herzieningsprocedures uit te voeren en af te sluiten voordat de maximale looptijd van de maatregelen is verstreken. In dat geval doet het probleem van terugbetaling zich niet voor.

Vraag 24: Moeten rechten die na de vijfjarige looptijd van de antidumping- of antisubsidiemaatregelen zijn geïnd, worden terugbetaald als het onderzoek bij het vervallen van de maatregelen concludeert dat deze niet moeten worden gehandhaafd?

Vraag 25: Moeten onderzoeken naar aanleiding van het vervallen van antidumping- of antisubsidiemaatregelen zo worden getimed dat zij op de vervaldag eindigen in plaats van beginnen?

4.4. Hogere drempel voor onderzoeken naar aanleiding van het vervallen van maatregelen. Sommige belanghebbenden menen dat antidumpingmaatregelen te gemakkelijk kunnen worden verlengd. Volgens de WTO- en EU-regels moet de bedrijfstak van de Gemeenschap aantonen dat een 'herhaling van dumping en schade waarschijnlijk' is. Een 'duidelijk te voorzien en dreigend gevaar van schade' zou voor de bedrijfstak een hogere drempel kunnen zijn.

Vraag 26: Moet de EU de drempel voor een onderzoek naar aanleiding van het vervallen van antidumping- of antisubsidiemaatregelen verhogen? Moet de EU bijvoorbeeld overwegen het 'dreigend gevaar van schade' in plaats van de 'waarschijnlijkheid van herhaling' als criterium te hanteren?

DEEL 5. Transparantie van handelsbeschermingsonderzoeken

Voor de geloofwaardigheid van handelsbeschermingsinstrumenten is het van groot belang dat ze werkelijk transparant zijn. De EU-regels zijn gebaseerd op een evenwicht tussen openheid bij het beheer van onderzoeken enerzijds en de noodzakelijke bescherming van vertrouwelijke handelsgegevens anderzijds. De kwaliteit van de analyse en van de daarop gebaseerde voorstellen is in sterke mate afhankelijk van de kwaliteit van de vertrouwelijke gegevens die tijdens het onderzoek worden verstrekt. Belanghebbenden hebben een aantal manieren voorgesteld waarop de Europese Commissie toch de transparantie van handelsbeschermingsonderzoeken zou kunnen verbeteren. Hieronder wordt ingegaan op vier aspecten in verband met de transparantie:

5.1. Hoorder . Volgens de huidige EU-regels kunnen belanghebbende partijen vragen te worden gehoord. Sommige van hen voeren aan dat het nuttig zou zijn een 'hoorder' aan te wijzen, zodat partijen bij handelsbeschermingsonderzoeken hun recht om te worden gehoord beter kunnen uitoefenen en naleving van de rechten van de partijen wordt gegarandeerd.

Vraag 27: De Commissie gaat een 'hoorder' voor handelsbeschermingsonderzoeken aanstellen – welke taken zou die moeten krijgen?

5.2. Openbare hoorzittingen voor beslissingen over de toekenning aan landen van de status van markteconomie. Sommige landen worden voor handelsbeschermingsonderzoeken niet als markteconomie beschouwd, bijvoorbeeld China en Vietnam. Aan deze landen kan de status van markteconomie worden toegekend als zij aan bepaalde technische criteria voldoen. Gezien het belang, de complexiteit en de politieke gevoeligheid van beslissingen over de toekenning van de status van markteconomie, bevelen vele belanghebbenden aan openbare hoorzittingen te houden voordat de Commissie een voorstel tot toekenning van die status doet.

Vraag 28: Moet de Commissie in het kader van antidumpingonderzoeken openbare hoorzittingen houden over de eventuele toekenning van de status van markteconomie aan een land?

5.3. Gelijke toegang tot informatie. Belanghebbenden hebben erop gewezen dat geruchten over mogelijke klachten of onderzoeken onzekerheid veroorzaken. Er is gevraagd of het werk van het raadgevend comité voor antidumpingzaken transparanter kan worden gemaakt.

Vraag 29: Moet er meer openheid zijn over de werkzaamheden van het raadgevend comité voor antidumpingzaken, bijvoorbeeld door publicatie van zijn agenda en/of de notulen van zijn vergaderingen?

5.4. Betere toegang tot niet-vertrouwelijke gegevensbestanden. Als partijen de niet-vertrouwelijke gegevens over een antidumpingonderzoek willen raadplegen, moeten zij zich daartoe persoonlijk naar het gebouw van de Europese Commissie begeven. Het zou mogelijk zijn om voor onlinetoegang tot deze gegevens te zorgen. Sommige belanghebbenden zouden dit echter als een te ruime verspreiding van niet-vertrouwelijke zakelijke gegevens kunnen zien.

Vraag 30: Is het een goed idee de niet-vertrouwelijke gegevensbestanden bij handelsbeschermingsonderzoeken via internet toegankelijk te maken? Zou een minder vergaande oplossing beter zijn – bv. publicatie van een bestandenindex?

DEEL 6. Het institutionele proces

Hoewel het gebruik van handelsbeschermingsinstrumenten politiek gevoelig kan liggen, zijn die instrumenten alleen geloofwaardig als zij op transparante en voorspelbare wijze en na zorgvuldig onderzoek worden gebruikt. De beslissingen moeten zijn gebaseerd op de resultaten van het onderzoek. In de huidige institutionele structuur, die in de basisverordeningen van de EU over de handelsbeschermingsinstrumenten is vastgelegd, zijn de verantwoordelijkheden tussen de Commissie en de Raad verdeeld. Beslissingen kunnen voor toetsing aan het Hof van Justitie worden voorgelegd en moeten tevens in overeenstemming zijn met de WTO-verplichtingen van de EU. Dit institutionele kader functioneert goed, maar voor sommige belanghebbenden is het een punt van zorg dat beslissingen soms kunnen worden beïnvloed door factoren die niet rechtstreeks verband houden met de feiten van het onderzoek zelf.

Vraag 31: Moeten de huidige institutionele regelingen voor de vaststelling van antidumping-, antisubsidie- en vrijwaringsmaatregelen worden gehandhaafd? Is de wijze waarop die beslissingen tot stand komen voor verbetering vatbaar?

Bijdragen aan de raadpleging in het kader van dit groenboek

Alle belanghebbenden, inclusief het Europees Parlement en de lidstaten, worden uitgenodigd op de vragen in dit groenboek te reageren. Voor degenen die willen bijdragen, is online een gestructureerde vragenlijst beschikbaar. De Commissie verneemt graag het standpunt van alle belanghebbenden, ook dat van de overheden van derde landen.

De respondenten kunnen ook ingaan op aspecten in verband met de EU-handelsbeschermingsinstrumenten die in bovenstaande vragen niet rechtstreeks aan bod komen.

Vraag 32: Zijn er nog andere aspecten van de EU-handelsbeschermingsinstrumenten die volgens u aandacht verdienen?

De antwoordformulieren voor de raadpleging vindt u op het volgende adres:

http://ec.europa.eu/trade/issues/respectrules/anti_dumping/comu061206_en.htm.

Antwoorden op de vragenlijst moeten uiterlijk 31 maart 2007 bij de Commissie aangekomen zijn. De ontvangen opmerkingen zullen online worden gepubliceerd, tenzij de inzender uitdrukkelijk om geheimhouding heeft verzocht. In dat geval zal de inzender niet met naam en toenaam worden genoemd. Tegen het eind van de raadplegingsperiode willen de diensten van de Commissie een seminar met de belanghebbenden organiseren. Na dit openbare debat zal de Commissie de resultaten van de raadpleging bekendmaken en nagaan of verdere maatregelen moeten worden genomen.

[1] http://ec.europa.eu/trade/issues/respectrules/anti_dumping/legis/index_en.htm#txts.

Top