Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006AR0335

    Advies van het Comité van de Regio's over Doelmatigheid en rechtvaardigheid in de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels en het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren

    PB C 146 van 30.6.2007, p. 77–84 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
    PB C 146 van 30.6.2007, p. 12–12 (MT)

    30.6.2007   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 146/77


    Advies van het Comité van de Regio's over „Doelmatigheid en rechtvaardigheid in de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels en het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren”

    (2007/C 146/12)

    HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

    merkt op dat uitsluiting uit het onderwijsstelsel de eerste stap vormt naar marginalisatie en verdere uitsluiting van de arbeidsmarkt en het culturele, sociale en burgerlijke leven. In dit verband wijst het andermaal op het belang van bestrijding van schooluitval, die immers een negatief effect heeft op het concurrentievermogen en de samenhang.

    Het Comité erkent dat voorschools onderwijs en gerichte programma's voor kinderen op heel jonge leeftijd op langere termijn vooral voor groepen met de grootste achterstanden het meeste rendement oplevert, als naar het hele traject van een leven lang leren wordt gekeken. Het wijst in dit verband op de noodzaak van een aanpak die over sectoren heengaat en waarbij in eerste instantie lokale en regionale overheden bevoegd zijn.

    Het Comité is het ermee eens dat de modernisering van het hoger onderwijs van cruciaal belang is in de snel veranderende kennismaatschappij. Instellingen voor hoger onderwijs vormen de spil van de „kennisdriehoek” daar zij een rol spelen in zowel onderwijs, innovatie als onderzoek. Lokale en regionale overheden spelen een sleutelrol in het toekennen van middelen voor de modernisering van hogeronderwijssystemen.

    Het CvdR onderschrijft weliswaar het tweeledige streven naar grotere transparantie van kwalificaties en bevordering van mobiliteit in de EU, maar wijst ook met klem op de noodzaak kwalificatiekaders op nationaal en regionaal niveau te ontwikkelen. In de lidstaten moeten dan ook de bevoegde autoriteiten voor de hervormingen verantwoordelijk blijven.

    HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

    Gezien de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over Doelmatigheid en rechtvaardigheid in de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels COM(2006) 481 final — SEC(2006) 1096;

    Gezien het voorstel voor een Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (COM(2006) 479 final);

    Gezien het advies van het Comité van de Regio's over de vaststelling van een integraal actieprogramma op het gebied van levenslang leren (CdR 258/2004 fin) (1);

    GEZIEN het verslag en de aanbevelingen van de tweede testfase van zijn Monitoringnetwerk Subsidiariteit (DI/CdR 2/2007), dat momenteel 49 partners telt en is opgericht krachtens zijn adviezen over „Een betere wetgeving 2004” (CdR 121/2005 fin) en over „De richtsnoeren voor de toepassing van en de controle op het evenredigheidsbeginsel” (CdR 220/2004 fin);

    Gezien het besluit van de Raad van 19 oktober 2006 om het CvdR, overeenkomstig artikel 265, 1e alinea, van het EG-Verdrag, hierover te raadplegen;

    GEZIEN het besluit van zijn bureau van 25 april 2006 om de commissie Cultuur, onderwijs en onderzoek te belasten met de desbetreffende voorbereidende werkzaamheden;

    Gezien het ontwerpadvies van de commissie Cultuur, onderwijs en onderzoek, dat op 30 november 2006 werd goedgekeurd (CdR 335/2006 rev.1; rapporteur: de heer Bourgeois, minister van de Vlaamse regering — BE/EVP);

    heeft tijdens zijn 68e zitting van 13 en 14 februari 2007 (vergadering van 14 februari) het volgende advies goedgekeurd.

    1.   Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over Doelmatigheid en rechtvaardigheid in de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels

    Doelmatigheid en kansengelijkheid in de planning

    HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

    1.1

    bedankt de Commissie voor haar bijdrage aan de discussie over de hervorming van de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels, en deelt het standpunt van de Commissie dat de verantwoordelijkheid voor deze hervorming een zaak moet blijven van de bevoegde overheden in de lidstaten;

    1.2

    is het ermee eens dat investeringen in onderwijs en opleiding pas na verloop van tijd vruchten afwerpen en dat regeringen bij beslissingen over financieringsprioriteiten dan ook mogelijkheden moeten scheppen voor langetermijnplanning op lokaal, regionaal en nationaal niveau; Diverse voorstellen in de mededeling zullen waarschijnlijk begrotingsgevolgen hebben op regionaal en lokaal niveau;

    1.3

    erkent het belang van langetermijnplanning maar beklemtoont tevens de noodzaak lokale en regionale overheden te betrekken bij het uitstippelen en ten uitvoer leggen van strategieën voor levenslang leren;

    1.4

    gaat ermee akkoord dat er in de onderwijs- en opleidingsstelsels behoefte is aan een evaluatiecultuur maar wijst er tevens op dat het van belang is meer aandacht te schenken aan doeltreffend gebruik van middelen (2). Attendeert erop dat het wegnemen van de financiële obstakels voor toegang tot voorschools onderwijs een belangrijke maar ontoereikende beleidsmaatregel is. Voorschools onderwijs maakt in de meeste landen immers geen deel uit van het leerplichtig onderwijs en ouders sturen hun kinderen op vrijwillige basis ernaartoe;

    1.5

    is van mening dat specifieke beleidsmaatregelen er niet alleen algemeen op gericht moeten zijn kinderen op voorschoolse leeftijd naar school te laten gaan maar ook stimulansen moeten omvatten, samen met op ouders gerichte maatregelen, om regelmatig schoolbezoek, met name van kinderen uit achterstandsgroepen, in het voorschoolse onderwijs aan te moedigen, of van kinderen uit berggebieden, kinderen op het platteland of uit dunbevolkte gebieden;

    1.6

    benadrukt dat doeltreffend voorschools onderwijs goed opgeleid pedagogisch personeel vergt en pleit daarom voor meer inspanningen op het gebied van lerarenopleiding;

    1.7

    moedigt in dit verband de bevordering van uitwisseling van best practice aan, alsmede van grensoverschrijdende netwerken tussen regio's en gemeenten met het oog op de verbetering van de evaluatie en de bevordering van de kwaliteitsborging;

    1.8

    merkt op dat uitsluiting uit het onderwijsstelsel de eerste stap vormt naar marginalisatie en verdere uitsluiting van de arbeidsmarkt en, bij uitbreiding, het culturele, sociale en burgerlijke leven. In dit verband wijst het andermaal  (3) op het belang van bestrijding van schooluitval, die immers een negatief effect heeft op het concurrentievermogen en de samenhang (4);

    1.9

    is ermee ingenomen dat in de mededeling aandacht wordt geschonken aan beleidsplanning op basis van betrouwbare cijfers en met solide onderzoeksresultaten als referentie.

    Voorschools onderwijs: focus op leren op heel jonge leeftijd

    HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

    1.10

    erkent dat onderzoek, met inbegrip van de belangrijke door de OESO verrichte werkzaamheden op dit gebied, heeft uitgewezen dat voorschools onderwijs en gerichte programma's voor kinderen op heel jonge leeftijd op langere termijn vooral voor groepen met de grootste achterstanden het meeste rendement oplevert, als naar het hele traject van een leven lang leren wordt gekeken;

    1.11

    wijst evenwel op de noodzaak van een aanpak die over sectoren heengaat en waarbij in eerste instantie lokale en regionale overheden bevoegd zijn; betreurt daarom dat de rol van deze overheden in de mededeling niet erkend wordt.

    Basis- en voortgezet onderwijs: een betere basisopleiding voor iedereen

    HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

    1.12

    erkent dat EU-lidstaten en bevoegde regio's er verschillende onderwijsstelsels en benaderingen op nahouden; is het er evenwel mee eens dat het op vroege leeftijd differentiëren van leerlingen op basis van capaciteiten bepalend kan zijn voor hun toekomstige leven en loopbaan;

    1.13

    is voorstander van gelijke kansen op levenslang leren voor iedereen en erkent het recht om zich als kandidaat-leerling op te geven voor een bepaalde school en een bepaald onderwijsstelsel;

    1.14

    is van mening dat men o.m. door de selectie uit te stellen tot de tweede fase van het voortgezet onderwijs en door overstapmogelijkheden van het ene naar het andere onderwijstype te bieden, segregatie kan tegengaan, grotere kansengelijkheid kan bewerkstelligen en de talenten en vaardigheden van elke leerling kan ontwikkelen, zonder daarbij afbreuk te doen aan de doelmatigheid van het onderwijs;

    1.15

    heeft consequent gepleit voor maatregelen om leerlingen met bijzondere behoeften zo vroeg mogelijk in het onderwijssysteem te ondersteunen. Het onderstreept dat het van belang is vanaf de basisschool marginalisering tegen te gaan en ervaringen op dit gebied uit te wisselen; het benadrukt dat het onderwijs iedereen uitdagingen moet bieden en dat scholen alle leerlingen, niet alleen leerlingen met een zwakkere uitgangspositie maar ook de betere leerlingen, moeten stimuleren;

    1.16

    vestigt met klem de aandacht op de behoeften van immigranten, die vaak lijden onder problemen in verband met integratie in het reguliere onderwijs, eventueel van „huis uit” (d.w.z. hun land van herkomst) al met een onderwijsachterstand te maken hebben en de taal van het land van ontvangst niet per se beheersen. Dit alles vergt tevens specifieke opleiding van de leerkrachten;

    1.17

    is van mening dat motivatie, vaardigheden, competenties en salarissen van leraren en opleiders, beschikbaarheid van ondersteunende diensten en andere aan infrastructuur gerelateerde factoren als de omvang van de leerlingengroep, een belangrijke bijdrage kunnen leveren tot het behalen van goede leerresultaten;

    1.18

    acht het van belang een attente leeromgeving te ontwikkelen die de persoonlijke motivatie (kern van het leerproces) en het vertrouwen in de slaagkansen bevordert. Het onderstreept tevens dat het zaak is ouders bij het onderwijsproces te betrekken, daar leerlingen die van thuis uit of van hun peers weinig ondersteuning krijgen, een groter risico op sociale uitsluiting lopen;

    1.19

    vindt het dus zaak dat er maatregelen worden genomen ten behoeve van meer billijkheid en een passend antwoord op de specifieke behoeften van bepaalde groepen en die geen afbreuk doen aan de efficiëntie en kwaliteit van het onderwijsstelsel. Ook moeten er mechanismen komen om een passend tempo in het leerproces te houden;

    1.20

    is verder van opvatting dat er een evenwicht moet worden gevonden tussen het algemene basisonderwijs en specialiseringsmogelijkheden. Voorts dient algemene kennis in ieder geval Europese cultuur en geschiedenis te omvatten. Ook moet er in de respectieve onderwijssystemen aandacht bestaan voor sleutelvaardigheden voor levenslang leren zoals die in de Aanbeveling van de Raad en het Europees Parlement zijn vastgesteld en goedgekeurd.

    Hoger onderwijs: betere financiering en meer studenten uit alle geledingen van de maatschappij

    HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

    1.21

    is het ermee eens dat de modernisering van het hoger onderwijs van cruciaal belang is in de snel veranderende kennismaatschappij. Instellingen voor hoger onderwijs vormen de spil van de „kennisdriehoek” van onderwijs, innovatie en onderzoek, daar zij op al die gebieden een rol spelen;

    1.22

    wijst erop dat de instellingen voor hoger onderwijs zich meer moeten openstellen voor nieuwe categorieën studenten, zich meer moeten richten op levenslang leren en ruimere toegang tot academische vorming moeten geven, hetgeen absoluut noodzakelijk is om de demografische en structurele uitdagingen van de komende decennia het hoofd te bieden;

    1.23

    erkent evenwel dat, gelet op de toename van het aantal studenten en de stijgende kosten van kwaliteitsvol onderwijs en onderzoek, een evenredige verhoging van de financiering vanuit de publieke en, waar nodig, de particuliere sector nodig is. Lokale en regionale overheden spelen een sleutelrol in het toekennen van middelen voor de modernisering van hogeronderwijssystemen, met name via gericht gebruik van de Europese structuurfondsen;

    1.24

    herinnert eraan dat een optimale toegang tot een zo breed mogelijk onderwijsspectrum niet alleen een investering in de toekomst van het Europa van de kennis is, maar ook de grondslag van de sociale samenhang in Europa als geheel vormt; herbevestigt de algemene doelstellingen van het hoger onderwijs, dat niet alleen bijdraagt tot persoonlijke ontplooiing en democratisch burgerschap maar er ook voor kan zorgen dat het cultureel erfgoed nieuw leven wordt ingeblazen (5);

    1.25

    merkt op dat de Commissie de aandacht vestigt op de kwestie van het collegegeld als een middel om de financiering te verhogen en ervoor te zorgen dat studenten en hun families meer aandacht hebben voor in het hoger onderwijs geleverde prestaties. Collegegeld mag er nooit toe leiden dat studenten van onderwijs worden uitgesloten omdat zij het niet zouden kunnen betalen. Het Comité beklemtoont evenwel dat collegegeld geen geïsoleerd vraagstuk is en maar deel uitmaakt van een ruimere context waarbij verschillende factoren een rol spelen, gaande van financiële prikkels tot obstakels voor deelname aan het hoger onderwijs. Het pleit dan ook voor een breder opgezette benadering waarbij rekening wordt gehouden met de context, met name nationale, regionale en lokale kenmerken van financierings- en belastingstelsels, en niet alleen wordt gekeken naar de kwestie van het collegegeld op zich.

    Beroepsonderwijs en (beroeps-)opleidingen buiten het onderwijs: meer kwaliteit en relevantie

    HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

    1.26

    valt het standpunt van de Europese Commissie bij dat, naarmate de bevolking vergrijst, de aanhoudend hoge jongerenwerkloosheid in de EU onaanvaardbaar is, gelet op de stijgende vraag naar hooggekwalificeerd personeel;

    1.27

    pleit voor meer versterking en aandacht voor de beroepsopleidings- en beroepsonderwijsstelsels in de landen die in dat verband achterblijven, zodat daar tegemoet kan worden gekomen aan de verwachtingen van de jongeren betreffende toegang tot de arbeidsmarkt en de behoeften van die markt zelf;

    1.28

    onderschrijft het voorstel van de Commissie om heldere, uiteenlopende trajecten in het beroepsonderwijs en leerlingstelsel uit te werken die het mogelijk maken om al werkend verder te leren, en is ingenomen met de specifieke verwijzing naar het lokale en regionale bestuursniveau dat partnerschappen tussen alle betrokkenen op regionaal en plaatselijk niveau moet helpen bevorderen om de kwaliteit en relevantie van door de overheid gefinancierde opleidingsprogramma's voor werklozen en lerenden met achterstanden te verbeteren;

    1.29

    wijst erop dat de opleiding van leraren en opleiders moet worden bijgesteld om ze af te stemmen op de behoeften van een leerlingenpubliek dat steeds meer uit volwassenen bestaat. Er moeten specifieke pedagogische methoden en leermateriaal worden ontwikkeld, zoals er ook aandacht moet gaan naar flexibele leerwegen die op maat zijn gesneden van lerenden die een opleiding combineren met beroepsactiviteiten en gezin. In deze context zullen maatregelen op onderwijs- en opleidingsgebied een raakvlak hebben met andere sociale beleidskwesties waarbij lokale en regionale overheden een hefboomfunctie kunnen vervullen;

    1.30

    beklemtoont de noodzaak van algemene toepassing van gestructureerde mechanismen voor de validatie van eerdere leertrajecten, met name wat betreft kennis en vaardigheden die buiten het formele onderwijssysteem zijn verworven. Dergelijke validatie heeft een dubbel doel: de inzetbaarheid/sociale integratie vergemakkelijken en toegang verschaffen tot verdere leertrajecten op basis van eerder opgedane leerervaringen;

    1.31

    verheugt zich in dit verband over de mededeling van de Europese Commissie over „Volwasseneneducatie: een mens is nooit te oud om te leren” en stemt ermee in dat in het licht van de demografische veranderingen in Europa meer werk moet worden gemaakt van volwasseneneducatie via specifieke en doeltreffende investeringen;

    1.32

    wijst er in dit verband op dat het regionale en lokale niveau in tal van Europese landen in eerste instantie verantwoordelijk is voor volwasseneneducatie en rechtstreeks belang heeft bij de ontwikkeling van vaardigheden van arbeidskrachten. Het zou daarom graag zien dat lokale en regionale overheden nauwer betrokken worden bij acties m.b.t. volwasseneneducatie op EU-niveau.

    2.   Voorstel voor een aanbeveling tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren

    HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

    2.1

    erkent dat in aanvulling op de regelingen voor beroepskwalificaties een specifiek Europees kader voor leerkwalificaties noodzakelijk is, niet het minst omdat een Europees kwalificatiekader (EKK) voor een leven lang leren de overgang tussen verschillende onderwijs- en opleidingstrajecten transparanter en zichtbaarder zou maken. Daarbij mag evenwel niet worden vergeten dat leerkwalificaties een belangrijke rol spelen in de overgang van leeromgeving naar arbeidsleven, en dus niet los mogen worden gezien van de voorbereiding op de arbeidsmarkt;

    2.2

    is van oordeel dat de Commissie een stelselmatige evaluatie moet uitvoeren van de gevolgen van haar wetsvoorstellen voor het lokale en regionale niveau, met name op het terrein van onderwijs en beroepsopleiding. De tenuitvoerlegging hiervan is in diverse lidstaten een bevoegdheid van de territoriale overheden. Het zou zinvol zijn deze evaluatie van de gevolgen geheel on line in alle officiële talen van de Unie bekend te maken;

    2.3

    is ingenomen met het Europees kwalificatiekader en onderschrijft het tweeledige streven naar meer transparantie van kwalificaties en bevordering van de mobiliteit in de Europese Unie. Wel beklemtoont het Comité dat het EKK zelf geen kwalificaties verstrekt; kwalificatiekaders worden ontwikkeld op het nationale en regionale niveau. De bevoegde plaatselijke en regionale autoriteiten moeten dan ook worden betrokken bij het relateren van de nationale en regionale kwalificatiekaders aan het EKK;

    2.4

    is het eens met de Commissie dat kwalificatiekaders op nationaal en Europees niveau de validering van leren in alle mogelijke contexten zal vergemakkelijken en kan zich vinden in haar integrerende aanpak. Het wijst in dit verband nogmaals op de noodzaak van de erkenning van formele, niet-formele en informele vorming in de context van levenslang leren en is net als de Commissie van oordeel dat dit aspect bijzonder belangrijk is voor de bevordering van gelijke kansen. Zo is het zaak dat kennis, competenties en vaardigheden van kansarmen worden erkend (6);

    2.5

    ziet het EKK als een nuttig instrument om het wederzijds vertrouwen tussen nationale en regionale onderwijsstelsels in Europa te versterken. Met de uitwisseling kennis en competenties in de hele Unie worden bovendien ook de mobiliteit, het concurrentievermogen en de werkgelegenheid verbeterd;

    2.6

    verzoekt de Commissie evenwel haar licht te laten schijnen op het verband tussen kwalificatieniveaus, Richtlijn 2005/36/EG en de bepalingen inzake certificering van formeel en informeel leren, die de nationale en regionale autoriteiten al hebben ingesteld of voornemens zijn in te stellen (7);

    2.7

    zonder afbreuk te doen aan het bredere perspectief van levenslang leren dat de doelstellingen behelst van zowel sociale inclusie als professionele inzetbaarheid en persoonlijke ontplooiing, is het in het kader van levenslang leren ingenomen met de aanpak van de Commissie waarin de nadruk wordt gelegd op output en leerresultaten; kwalificaties worden m.a.w. opgesteld in termen van kennis en competenties;

    2.8

    is van mening dat kwalificaties moeten kunnen worden vergeleken los van de context en de opleidingsverstrekker. De op leerresultaten gebaseerde benadering maakt het makkelijker om kwalificaties in verschillende landen en onderwijs- en opleidingssystemen te vergelijken en vereenvoudigt zo het werk van de plaatselijke en regionale voor onderwijs bevoegde autoriteiten in de EU;

    2.9

    bovendien kunnen leerresultaten en descriptoren fungeren als referentiepunten voor kwaliteitszorg en zo de Europese samenwerking op het vlak van kwaliteitszorg en wederzijdse erkenning van evaluatiebesluiten versterken; is er daarom mee ingenomen dat in de aanbeveling uitdrukkelijk de link wordt gelegd tussen het EKK als instrument ter bevordering van transparantie en de algemene beginselen inzake kwaliteitszorg. Deze beginselen kunnen immers een grote rol spelen bij het opbouwen van wederzijds vertrouwen, dat de grondslag moet vormen voor de internationale erkenning van kwalificaties;

    2.10

    is voorstander van de uitwerking van een kader voor samenwerking en verspreiding van goede praktijken om zo tot een continue en daadwerkelijke uitwisseling van ervaringen te komen. Op die manier zouden de positieve ontwikkelingen in de lidstaten, m.n. op het plaatselijke en regionale niveau, ten volle kunnen worden benut. Het pleit daarom voor de uitbreiding in heel Europa van de netwerken voor de verspreiding van goede praktijkvoorbeelden, m.n. wat betreft de verbetering van de toegang tot opleiding via plaatselijke en regionale partnerschappen;

    2.11

    beklemtoont dat het EKK de diversiteit en sterke punten van de regio's en gemeenten in de EU moet respecteren. Het Europees kwalificatiekader is bedoeld als leesraster of vertaalinstrument, en zal de nationale en regionale kwalificatiekaders dus niet vervangen maar aanvullen;

    2.12

    verwacht dat invoering van het Europees kwalificatiekader waarschijnlijk tot verdere maatregelen op communautair niveau leidt en benadrukt dat in dat geval een uitgebreide analyse van subsidiariteit en evenredigheid geboden is ten aanzien van die verdere maatregelen;

    2.13

    pleit voor duidelijke descriptoren en goede coördinatie tussen de bestaande regionale kwalificatiekaders en het EKK.

    2.14   Aanbevelingen aan de lidstaten

    Door de Commissie voorgestelde tekst

    Wijzigingsvoorstel van het CvdR

    BEVELEN DE LIDSTATEN AAN:

    (…)

    2.

    Hun nationale kwalificatiesystemen tegen 2009 aan het Europees kwalificatiekader te koppelen, (…) en door een nationaal kwalificatiekader te ontwikkelen dat indien nodig aan de nationale wetgeving en praktijk is aangepast;

    (…)

    5.

    Ter ondersteuning en coördinatie van de verbanden tussen het nationale kwalificatiesysteem en het Europees kwalificatiekader een nationaal centrum aan te wijzen.

    Dit centrum heeft onder meer de volgende taken: (…)

    (a)

    zorgen voor medewerking van alle relevante nationale belanghebbenden en, afhankelijk van de nationale wetgeving en praktijk, ook van instellingen voor hoger onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding, sociale partners, sectoren en deskundigen inzake de vergelijking en het gebruik van kwalificaties op Europees niveau.

    BEVELEN DE LIDSTATEN AAN:

    (…)

    2.

    Hun nationale/regionale kwalificatiesystemen tegen 2010 aan het Europees kwalificatiekader te koppelen, (…) en door een nationaal/regionaal kwalificatiekader te ontwikkelen dat indien nodig aan de nationale/regionale wetgeving en praktijk is aangepast;

    (…)

    5.

    Een nationaal/regionaal coördinatiepunt aan te wijzen, dat de verbanden tussen de nationale/regionale kwalificatiesystemen en het Europees kwalificatiekader ondersteunt en, in samenwerking met andere bevoegde nationale/regionale autoriteiten, coördineert.

    In de lidstaten waar het grondwettelijk onmogelijk is om regionale coördinatiepunten aan te wijzen, moeten de regio's met wetgevende bevoegdheden op toereikende vertegenwoordiging bij het nationale punt kunnen rekenen.

    In ieder geval moeten de nationale/regionale contactpunten zo veel mogelijk op reeds bestaande structuren worden gevestigd. Dient er toch een nieuwe structuur te komen, dan moeten de administratieve kosten tot een minimum worden beperkt.

    Ten slotte moet het besluit om een nationaal dan wel regionaal punt op te richten door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden genomen.

    Dit coördinatiepunt heeft onder meer de volgende taken: (…)

    (a)

    zorgen voor medewerking van alle relevante nationale, regionale en plaatselijke belanghebbenden en, afhankelijk van de nationale wetgeving en praktijk, ook van instellingen voor hoger onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding, sociale partners, sectoren en deskundigen inzake de vergelijking en het gebruik van kwalificaties op Europees niveau; daarbij dient te worden samengewerkt met de plaatselijke en regionale autoriteiten.

    Motivering

    Er dient meer nadruk te worden gelegd op het plaatselijke en regionale niveau: in tal van lidstaten beschikken de plaatselijke en regionale autoriteiten immers over rechtstreekse verantwoordelijkheden en bevoegdheden op het gebied van onderwijs en opleiding, waartoe ook de uitwerking van kwalificatiekaders behoort. Zij zijn verantwoordelijk voor het verstrekken van onderwijs en opleidingen en leggen met hun dienstverlening op voorschools- en schoolniveau en voor jongeren, volwassenen en de gemeenschap, de basis voor levenslang leren.

    Een contactpunt op het niveau van de lidstaten kan enkel fungeren als coördinatiepunt dat toeziet op de samenwerking op alle niveaus.

    Aangezien het relateren van de nationale/regionale kwalificatiekaders aan het EKK gepaard gaat met een uitgebreide raadplegingsprocedure en de aanbeveling niet vóór eind 2007, begin 2008, zal worden goedgekeurd, is 2010 een realistischer termijn dan 2009.

    2.15   Onderschrijving van het voorstel van de Commissie

    Door de Commissie voorgestelde tekst

    Wijzigingsvoorstel van het CvdR

    ONDERSCHRIJVEN HET VOORNEMEN VAN DE COMMISSIE OM:

    2.

    Een adviesgroep voor het Europees kwalificatiekader in te stellen (waarin vertegenwoordigers van de nationale centra, de Europese sociale partners en in voorkomend geval ook andere belanghebbenden zitting hebben), die de kwaliteit en samenhang van het proces waarbij kwalificatiesystemen aan het Europees kwalificatiekader worden gerelateerd, monitort, coördineert en waarborgt;

    3.

    Toezicht uit te oefenen op de maatregelen die ingevolge deze aanbeveling zijn genomen (…)

    ONDERSCHRIJVEN HET VOORNEMEN VAN DE COMMISSIE OM:

    2.

    Een adviesgroep voor het Europees kwalificatiekader in te stellen (waarin vertegenwoordigers van de nationale/regionale centra, de Europese sociale partners en in voorkomend geval ook andere belanghebbenden zitting hebben), die de kwaliteit en samenhang van het proces waarbij nationale/regionale kwalificatiesystemen aan het Europees kwalificatiekader worden gerelateerd, monitort, coördineert en waarborgt;

    De maatregelen die ingevolge deze aanbeveling zijn genomen in samenwerking met de lidstaten te evalueren (…)

    Motivering

    Aangezien de kwalificatiekaders op het nationale/regionale niveau worden ontwikkeld moet de Commissie bij de evaluatie daarvan op de steun van de lidstaten kunnen rekenen.

    2.16   Definities

    Het CvdR betreurt dat naast de nationale kwalificatiekaders niet wordt verwezen naar de regionale kwalificatiekaders. In tegenstelling tot wat de Commissie met haar definitie lijkt te suggereren worden in sommige lidstaten regionale kwalificatiekaders op autonome wijze ontwikkeld; deze kunnen dan ook niet worden gezien als „subkaders” van de nationale kwalificatiekaders.

    2.17   Bijlage 1: descriptoren

    De Commissie is erin geslaagd om een evenwichtige lijst van descriptoren op te stellen, waarin de verschillende contexten waarin leerkwalificaties kunnen worden verworven aan de orde komen.

    Het Comité wijst erop dat de descriptoren voor de niveaus 5 t/m 8 verenigbaar moeten zijn met de descriptoren van het overkoepelende kader van de Europese ruimte voor hoger onderwijs, dat al in 2005 in het kader van het Bolognaproces door de ministers voor hoger onderwijs werd goedgekeurd. Het is in dit verband belangrijk erop te wijzen dat bij de vaststelling van de niveaus in het kwalificatiekader van Bologna niet alleen is uitgegaan van de leerresultaten maar ook van het Europese puntenoverdrachtsysteem (ECTS), wat het makkelijker maakt te vergelijken.

    Het CvdR is dan ook ingenomen met het voornemen van de Commissie om een puntenoverdrachtsysteem voor beroepsonderwijs en beroepsopleiding uit te werken. Het is van oordeel dat een dergelijk systeem voor alle vormen van levenslang leren op lange termijn onmisbaar zal zijn voor een efficiënte toepassing van het EKK.

    2.18   Bijlage 2: gemeenschappelijke beginselen voor kwaliteitszorg

    Hoewel het CvdR ervan overtuigd is dat transparantie (EKK), kwaliteitszorg en erkenning van kwalificaties onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, wil het er toch op wijzen dat bijlage II te algemeen lijkt te zijn om in de plaats te kunnen komen van de bestaande systemen, beginselen en normen voor Europese samenwerking op het vlak van kwaliteitszorg in specifieke onderwijs- en opleidingssectoren. Bovendien lijkt een aantal beginselen minder geschikt voor de beoordeling van schoolonderwijs. Het CvdR herinnert daarom aan de Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2001 betreffende Europese samenwerking inzake kwaliteitsevaluatie in het schoolonderwijs (PB L 60 van 1.3.2001, blz. 51-53), de Aanbeveling van 15 februari 2006 over verdere Europese samenwerking op het gebied van de kwaliteitsborging in het hoger onderwijs (PB L 64 van 4.3.2006, blz. 60) en de conclusies van de Raad van 18 mei 2004 over kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding (doc. 9599/04), die als leidraad zouden moeten fungeren.

    Brussel, 14 februari 2007.

    De voorzitter

    van het Comité van de Regio's

    M. DELEBARRE


    (1)  PB C 164 van 5 juni 2005, blz. 59.

    (2)  CdR 21/2000 fin.

    (3)  Conclusies van de CvdR-conferentie te Helsinki „Aan de bron van alle kennisconcurrentievermogen en basisonderwijs”, gehouden op 29 september 2006.

    (4)  http://www.cor.europa.eu/en/presentation/educ.asp.

    (5)  CdR 154/2005 fin.

    (6)  CdR 31/2006 fin.

    (7)  Resolutie van het Europees Parlement over de totstandbrenging van een Europees kwalificatiekader (2006/2002 (INI)).


    Top