This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52006AR0034
Opinion of the Committee of the Regions on the Proposal for a Recommendation of the European Parliament and of the Council on transnational mobility within the Community for education and training purposes: European Quality Charter for Mobility
Advies van het Comité van de Regio's, over het Voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad over transnationale mobiliteit in het onderwijs en de beroepsopleiding in de Europese Gemeenschap: Europees handvest voor kwaliteit bij mobiliteit
Advies van het Comité van de Regio's, over het Voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad over transnationale mobiliteit in het onderwijs en de beroepsopleiding in de Europese Gemeenschap: Europees handvest voor kwaliteit bij mobiliteit
PB C 206 van 29.8.2006, p. 40–43
(ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
29.8.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 206/40 |
Advies van het Comité van de Regio's, over het Voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad over transnationale mobiliteit in het onderwijs en de beroepsopleiding in de Europese Gemeenschap: Europees handvest voor kwaliteit bij mobiliteit
(2006/C 206/07)
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,
gezien het „Voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad over transnationale mobiliteit in het onderwijs en de beroepsopleiding in de Europese Gemeenschap: Europees handvest voor kwaliteit bij mobiliteit” (COM(2005) 450 final),
gezien het besluit van de Raad van 10 oktober 2005 om, overeenkomstig artikel 265, 1e alinea, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Comité van de Regio's over dit voorstel te raadplegen,
gezien het besluit van de voorzitter van het Comité van de Regio's van 10 november 2005 om de commissie Cultuur en opleiding met het opstellen van het desbetreffende advies te belasten,
gezien het op 1 maart 2006 door de commissie Cultuur, onderwijs en onderzoek goedgekeurde advies (CdR 34/2006 rev. 1; rapporteur: de heer Caveri, voorzitter van de autonome regio Valle d'Aosta, IT/ALDE),
heeft tijdens zijn op 26 en 27 april 2006 gehouden 64e zitting (vergadering van 27 april) onderstaand advies uitgebracht.
1. Opmerkingen van het Comité van de Regio's
1.1 |
In het kader van de Lissabon-strategie heeft de Europese Unie het concept „levenslang leren” aangemerkt als grondslag voor individuele ontplooiing en beroepsontwikkeling. Onderwijs en opleiding zijn niet alleen met het oog op een geslaagde loopbaan, maar het hele arbeidsleven lang essentieel voor technologische innovatie, concurrentievermogen, het creëren van nieuwe werkgelegenheid en de voorbereiding van werknemers op die nieuwe banen. |
1.2 |
Scholing werpt de meeste vruchten af als ze wordt opgevat en ervaren als een actief onderzoeksproces en niet als een passieve absorptie van kennis. Opleidingen voor volwassenen leveren nog steeds de beste resultaten op als daardoor capaciteiten en vaardigheden worden geactiveerd die de maatschappij van vandaag de dag nodig heeft om welbewust invulling te geven aan de rol en toekomstige beroepsmogelijkheden van haar individuen en burgers. Deelname aan scholingsactiviteiten wordt dus waardevol als de deelnemer daarmee actief zijn eigen beroepscarrière en leven plant, wat onontbeerlijk is om zich als individu verder te ontplooien en een bijdrage te leveren aan de vooruitgang. |
1.3 |
Vooral ervaringen met onderwijs, beroepsopleiding en werken in een ander land zetten aan tot nadenken over eigen kennispalet en studiestrategie. Als iemand probeert zijn eigen vaardigheden in een vreemde omgeving te gebruiken en aan te passen, verfijnt hij de manier waarop hij met zijn intellectuele vermogens omgaat en benut en versterkt hij zijn zelfstandigheid en communicatieve eigenschappen. |
1.4 |
Werken of studeren in een ander land – mits goed voorbereid, doelgericht en voldoende ondersteund – is van een educatief belang dat stukken verder reikt dan de bekroning van een individuele studie- of beroepscarrière: het is in een veel bredere context van grote betekenis. Als persoonlijke ontwikkeling namelijk niet wordt opgevat als het beheersen van een reeks vaardigheden, maar als het zich eigen maken van een geheel van gedragingen, waarden en vaardigheden van een bepaalde groep mensen, wat kan in dat geval beter dan buitenlandervaring aan de basis staan van de vorming van een echte EU - cultuur? |
1.5 |
Voor een interculturele benadering van andere leefwerelden is bereidheid om ervaringen uit te wisselen en zich in die leefwerelden te verplaatsen, een noodzakelijke voorwaarde. Juist doordat mensen elders werken of studeren ontdekken zij de verschillen tussen en de complexe kenmerken van iedere cultuur. Dankzij de waarde die aan werk en opleiding, aan de verschillende en flexibele organisatievormen en aan persoonlijk contact met anderen wordt gehecht, kunnen vooroordelen en clichés worden ontkracht. |
1.6 |
De individuele deelnemer aan een mobiliteitsproject zorgt ervoor dat het kennis- en opleidingsniveau van zijn eigen land stijgt en vergroot in het land waar hij te gast is, de kennis over de culturen, tradities en talen van andere landen. Om nu de kwaliteit van mobiliteit te verbeteren, dienen randvoorwaarden te worden gecreëerd waarmee deze twee aspecten volledig worden erkend. |
1.7 |
Het CvdR kan zich vinden in het Commissievoorstel. Daarin wordt immers in lijn met bovenstaande logica voorgesteld de algemene kwaliteit van onderwijs en beroepsopleiding in de EU te verbeteren met een model dat het individu centraal stelt en daardoor garant staat voor een optimale benutting van scholingsmogelijkheden met het beste resultaat voor de samenleving en de betrokkene zelf. |
1.8 |
De waarde die individuele deelnemers van uitwisselingsprojecten aan hun ervaringen hechten en de waarde die de herkomst- en gastlanden hechten aan die ervaringen en aan mobiliteitsprogramma's in hun geheel moeten met elkaar overeenstemmen. De beginselen uit het voorgestelde „Europees handvest voor kwaliteit bij mobiliteit” zijn in dit opzicht een vereiste om ervoor te zorgen dat de deelnemers aan mobiliteitsprojecten in het gastland en na terugkeer in eigen land niet op problemen stuiten. Een en ander kan voor een groot deel worden gerealiseerd als activiteiten op het vlak van mobiliteit lokaal en regionaal worden beheerd en gecoördineerd. |
1.9 |
Juist lokale en regionale overheden kunnen namelijk correcte en nauwkeurige informatie verstrekken en mensen stimuleren om voor studie- of opleidingsdoeleinden een tijd naar het buitenland te gaan, om die stap in te passen in een door henzelf uitgestippelde loopbaan en om de opgedane buitenlandervaringen te vertalen in verworven vaardigheden die voor het werk in eigen land van pas kunnen komen. Lokale overheden kunnen zodoende een zeer belangrijke rol spelen bij het bepalen van de kwaliteit en doeltreffendheid van mobiliteitsprogramma's. |
1.10 |
Tevens zijn regionale en lokale overheden de aangewezen instanties om uitvoering te geven aan voorlichtingsinitiatieven ten behoeve van hun burgers in het algemeen en de jongeren onder hen in het bijzonder over de mogelijkheden die mobiliteit biedt om zich persoonlijk en op beroepsvlak verder te ontwikkelen. Dankzij mobiliteit kunnen immers niet alleen de door de economie opgeworpen, maar ook de culturele hindernissen worden overwonnen die volledige zelfontplooiing in de beroepswereld nog in de weg staan. |
1.11 |
De deelnemers aan mobiliteitsprogramma's dienen behalve de nodige talige, onderwijskundige en praktische voorbereiding ook oriënterende ondersteuning te krijgen om een eigen plan voor culturele en loopbaanontwikkeling uit te werken. De Europese programma's voor beroepsmobiliteit zouden dan ook meer dan ooit sterk op de individuen toegesneden moeten zijn en moeten worden beschouwd als hulpmiddel voor de arbeidsmarkt. In dit licht zal een deelnemer aan een mobiliteitsproject na terugkeer moeten worden geholpen om de door hem opgedane ervaringen te vertalen in vaardigheden die hij voor zijn eigen werk kan gebruiken, zo nodig met behulp van de bestaande instrumenten voor erkenning en benutting van verworven kennis (zoals de Europass voor mobiliteit). |
1.12 |
Belangrijk in dit verband zijn afstemming op en contacten met de instanties in de gastlanden – om toe te zien op de kwaliteit van de logistieke ondersteuning en mentorbegeleiding – evenals overkoepelende aansturing van de monitoring en evaluatie van de algemene resultaten die mobiliteitsprogramma's hebben opgeleverd voor burgers, onderwijs en productie. Als uitvloeisel hiervan lijkt het ook belangrijk dat bedrijven, opleidingsinstituten, scholen en universiteiten gaan samenwerken, zodat zij de door deelnemers aan mobiliteitsprogramma's formeel en informeel opgedane kennis op hun eigen werkterreinen kunnen benutten. |
1.13 |
Ten slotte moet niet over het hoofd worden gezien dat door de verwezenlijking van het Europees handvest voor kwaliteit bij mobiliteit op zo'n manier kennis zal worden uitgewisseld en door lokale organisaties en gespecialiseerde instanties uit de lidstaten zodanige onderling contacten zullen worden aangeknoopt dat er één gezamenlijke aanpak zal kunnen worden gevonden. Een en ander zal ongetwijfeld leiden tot nuttige projecten op de meest uiteenlopende terreinen, van territoriale economische ontwikkeling tot opleiding en werknemersuitwisselingen, waardoor nieuwe vertrouwensrelaties en samenwerkingsverbanden zullen ontstaan, die de basis voor wederzijds begrip vormen. |
2. Aanbevelingen van het Comité van de Regio's
Aanbeveling 1
Bijlage, paragraaf 1
Commissiedocument |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
Europees Handvest voor kwaliteit bij mobiliteit
|
Europees Handvest voor kwaliteit bij mobiliteit
|
Motivering
Mensen die belangstelling hebben om aan een uitwisselingsprogramma deel te nemen gaan als eerste op lokaal of regionaal niveau op zoek naar informatie. De overheden op dat niveau staan het dichtst bij de burgers en zijn het best op de hoogte van hun behoeften. Derhalve zijn zij het best in staat om op bestaande mogelijkheden te wijzen, een planning te maken en voor oriëntering en ondersteuning te zorgen. Zo kunnen zij ervoor zorgen dat zoveel mogelijk burgers aan de programma's deelnemen en dat die zo efficiënt mogelijk worden uitgevoerd.
Aanbeveling 2
Bijlage, paragraaf 3
Commissiedocument |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
Europees Handvest voor kwaliteit bij mobiliteit
|
Europees Handvest voor kwaliteit bij mobiliteit
|
Motivering
Er dient evenveel belang te worden gehecht aan formeel als informeel leren.
Aanbeveling 3
Bijlage, paragraaf 5
Commissiedocument |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||||||||||
Europees Handvest voor kwaliteit bij mobiliteit
|
Europees Handvest voor kwaliteit bij mobiliteit
|
Motivering
In gebieden waar een minderheidstaal wordt gesproken, dienen de nationale en Europese organisaties nauw met de lokale en regionale overheden en universiteiten samen te werken om zoveel mogelijk deelnemers aan te moedigen vóór vertrek een cursus in die taal te volgen.
Aanbeveling 4
Bijlage, paragraaf 8
Commissiedocument |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
Europees Handvest voor kwaliteit bij mobiliteit
|
Europees Handvest voor kwaliteit bij mobiliteit
|
Motivering
Benadrukt moet worden dat erkenning van tijdens uitwisselingsprogramma's geleerde vaardigheden en behaalde getuigschriften belangrijk is. Zo worden opleidingen en cursussen transparanter met als resultaat een zo groot mogelijke mobiliteit onder werknemers en studenten. Het Comité van de Regio's roept de lidstaten op de bestaande instrumenten voor erkenning te gebruiken.
Aanbeveling 5
Bijlage, paragraaf 9
Commissiedocument |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
Europees Handvest voor kwaliteit bij mobiliteit
|
Europees Handvest voor kwaliteit bij mobiliteit
|
Brussel, 27 april 2006
De voorzitter
van het Comité van de Regio's
M. DELEBARRE