This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52005PC0410
Communication from the Commission to the European Parliament pursuant to the second subparagraph of Article 251 (2) of the EC Treaty concerning the common position of the Council on the adoption of a Regulation of the European Parliament and of the Council on the application of the provisions of the Aarhus Convention on Access to Information, Public Participation in Decision-making and Access to Justice in Environmental Matters to Community institutions and bodies
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van de Raad inzake de goedkeuring van een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op EG-instellingen en organisaties
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van de Raad inzake de goedkeuring van een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op EG-instellingen en organisaties
/* COM/2005/0410 def. - COD 2003/0242 */
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van de Raad inzake de goedkeuring van een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op EG-instellingen en organisaties /* COM/2005/0410 def. - COD 2003/0242 */
[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN | Brussel, 31.8.2005 COM(2005) 410 definitief 2003/0242 (COD) MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van de Raad inzake de goedkeuring van een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op EG-instellingen en organisaties 2003/0242 (COD) MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van de Raad inzake de goedkeuring van een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op EG-instellingen en organisaties 1. ACHTERGROND Indiening van het voorstel bij het EP en de Raad (document COM(2003)622 definitief – 2003/0242 (COD)): | 24 oktober 2003 | Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité: | 29 april 2004 | Advies van het Europees Parlement in eerste lezing: | 31 maart 2004 | Vaststelling van het gemeenschappelijk standpunt: | 18 juli 2005 | 2 . DOEL VAN HET VOORSTEL VAN DE COMMISSIE Het voorstel van de Commissie beoogt de toepassing van de bepalingen van het VN/ECE-Verdrag (Verdrag van Aarhus) betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op EG-instellingen en organisaties. Het Verdrag is op 17 februari 2005 door de Gemeenschap geratificeerd en is 90 dagen later verbindend geworden voor de Gemeenschap als verdragssluitende partij. Overeenkomstig artikel 2, punt 2, onder d), van het Verdrag van Aarhus omvatten "overheidsinstanties" ook "de instellingen van elke regionale organisatie voor economische integratie bedoeld in artikel 17 die partij is bij dit verdrag". Uit de brede interpretatie die in de rest van de definitie wordt gehanteerd, volgt dat dit begrip voor de Gemeenschap in ruime zin moet worden opgevat en niet kan worden beperkt tot de communautaire instellingen die in artikel 7 van het EG-Verdrag worden genoemd, maar alle openbare instellingen omvat die krachtens of op basis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap werden ingesteld en een openbare functie vervullen. Het voorstel regelt de drie pijlers van het Verdrag. Zonodig worden een aantal specifieke bepalingen opgenomen inzake de besluitvorming in de Gemeenschap. Wat de toegang tot milieu-informatie betreft, is het voorstel gebaseerd op Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, waarvan de toepassing wordt uitgebreid tot alle gedefinieerde instellingen en organisaties en het bevat een aantal aanvullende regels, met name inzake de actieve verspreiding van milieu-informatie. Het voorstel voorziet in publieke inspraak bij de voorbereiding van plannen en programma’s betreffende het milieu door instellingen en organisaties van de Gemeenschap. De bepalingen uit het Verdrag van Aarhus en de uitvoeringswetgeving op grond waarvan ook inspraak wordt verleend bij besluiten over het al dan niet toestaan van projecten die een aanzienlijk effect op het milieu hebben, zijn niet relevant omdat vergunningen voor dergelijke projecten door de lidstaten worden verleend. Ten slotte voorziet het voorstel in een herzieningsprocedure voor handelingen en nalatigheden door communautaire instellingen met betrekking tot het communautair milieurecht. 3. COMMENTAAR BIJ HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT 3.1 Algemene opmerkingen Tijdens de plenaire vergadering van het EP heeft de Commissie 8 van de 40 door het Europees Parlement in eerste lezing voorgestelde amendementen volledig, deels of in beginsel aanvaard. Een aantal daarvan werden hetzij woordelijk, hetzij naar de geest opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt. De door de Commissie aanvaarde amendementen zijn hetzij een verduidelijking, hetzij een precisering van het voorstel op bepaalde punten, bijvoorbeeld door de aanscherping van een aantal procedurele details naar de geest van het Verdrag van Aarhus. In zijn gemeenschappelijk standpunt heeft de Raad een aantal procedurele elementen inzake de toegang tot milieu-informatie verduidelijkt en aangescherpt naar de geest van een aantal amendementen van het EP. Een aantal elementen, niet alle details, uit de amendementen van het EP op het gebied van publieke inspraak gedurende de voorbereiding van plannen en programma’s betreffende het milieu worden in het gemeenschappelijk standpunt overgenomen. Wat de toegang tot de rechter betreft, worden de criteria en de procedure voor de indiening van een verzoek tot interne herziening van handelingen van communautaire instellingen en organisaties vereenvoudigd; om een dergelijk verzoek te kunnen indienen dient eenniet-gouvernementele organisatie niet langer actief te zijn op gemeenschapsniveau, maar het verzoek moet wel betrekking hebben op communautaire aangelegenheden, hetgeen inhoudt dat zij moeten stroken met de definitie van milieurecht in artikel 2, onder f). De Commissie is van mening dat het op 18 juli 2005 met gekwalificeerde meerderheid van stemmen goedgekeurde gemeenschappelijk standpunt strookt met de benadering en de doelstellingen van het voorstel en derhalve kan worden onderschreven. 3.2 Gedetailleerde opmerkingen 3.2.1 Amendementen van het Parlement die door de Commissie zijn aanvaard en volledig, deels of in beginsel zijn opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt Amendement 6 wordt met een lichtjes aangepaste formulering opgenomen in artikel 1, lid 1, onder a), van het gemeenschappelijk standpunt om te verduidelijken dat communautaire instellingen informatie die zij hebben 'ontvangen of opgesteld', dienen te bewaren ter wille van de toegankelijkheid van deze informatie. Amendement 17 wordt in een lichtjes aangepaste versie opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt als nieuw lid 2 van artikel 1 waarbij overeenkomstig artikel 3, lid 2, van het Verdrag van Aarhus wordt bepaald dat instellingen het publiek van advies dienen om het te helpen toegang te krijgen tot milieu-informatie, deel te nemen aan de besluitvorming en milieuzaken bij de rechter aanhangig te maken. Amendement 25 wordt deels door de Commissie aanvaard en opgenomen in artikel 10, lid 1, van het gemeenschappelijk standpunt, waarin nu wordt bepaald dat de termijn voor de indiening van een verzoek tot herziening aanvangt "na de datum waarop de administratieve handeling werd goedgekeurd, gepubliceerd of openbaar gemaakt, naargelang welke van deze handelingen het laatst werd gesteld". 3.2.2 Amendementen van het Parlement die door de Commissie zijn verworpen, maar wel volledig, deels of in beginsel zijn opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt Amendement 18, wordt deels door de Commissie verworpen en deels en in beginsel opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt als nieuw artikel 6 waarin een aantal bepalingen worden opgenomen inzake de “toepassing van uitzonderingen inzake verzoeken om toegang tot milieu-informatie”. De Raad is het in beginsel eens met een uitbreiding van de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 1049/2001 inzake de toegang tot documenten met documenten van alle communautaire instellingen en organisaties, maar is van mening dat, om volledig te voldoen aan het Verdrag van Aarhus, een aantal bepalingen van deze verordening inzake uitzonderingen van overeenkomstige toepassing dienen te zijn op verzoeken om milieu-informatie. Deze bepalingen worden opgenomen in het nieuwe artikel 6. De amendementen 21 en 46, en 22 betreffende de bepalingen inzake inspraak van het publiek werden door de Commissie verworpen omdat ze op het gebied van de administratieve procedures als te prescriptief worden beschouwd. Ze worden echter deels en in beginsel opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt in het herschreven artikel 9 (artikel 8 van het voorstel van de Commissie). De amendementen 33, 35 en 58 betreffende de criteria voor de erkenning als bevoegde entiteit zijn door de Commissie verworpen. Een aantal elementen is evenwel meegenomen in artikel 11 van het gemeenschappelijk standpunt betreffende “criteria voor het gerechtigd zijn op communautair niveau”. Er wordt met name niet langer geëist dat niet-gouvernementele organisaties actief zijn op gemeenschapsniveau, hoewel elk door hen ingediend verzoek tot interne herziening betrekking dient te hebben op een communautaire aangelegenheid, wat inhoudt dat het moet stroken met de definitie van “milieurecht”. Voorts wordt, in tegenstelling tot het voorstel van de Commissie, in het gemeenschappelijk standpuntniet langer geëist dat een niet-gouvernementele organisatie “haar jaarrekeningen heeft laten certificeren door een geregistreerd financieel controleur". 3.2.3 Amendementen van het Parlement die zijn verworpen door de Commissie en de Raad en niet zijn opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt Amendement 1 werd reeds behandeld in overweging 7. De amendementen 40 en 41 zijn niet aanvaard door de Commissie en niet opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt omdat de werkingssfeer van de verordening en de aard van de organisaties die een verzoek tot herziening kunnen indienen, niet langer beperkt zouden zijn tot “milieubescherming” maar zouden worden uitgebreid met “bevordering van duurzame ontwikkeling”. Het voorstel van de Commissie sluit evenwel aan bij het Verdrag van Aarhus waarin een bevoorrechte status wordt toegekend aan niet-gouvernementele organisaties die actief zijn op het gebied van milieubescherming. De Commissie heeft ook de amendementen 8 en 44 verworpen waarbij de definitie van ‘bevoegde entiteit’ werd uitgebreid met organisaties “die ten doel hebben duurzame ontwikkeling te bevorderen”. Voorts zouden krachtens deze amendementen ook lokale organisaties onder bepaalde voorwaarden onder de regeling vallen, wat niet overeenstemt met de visie van de Commissie dat het dient te gaan om aangelegenheden op communautair niveau. Beide amendementen zijn niet langer relevant voor het gemeenschappelijk standpunt daar het begrip “bevoegde entiteit” werd geschrapt uit de tekst (wat het “communautair niveau” betreft, zie 3.2.2. hierboven). Amendement 56 inzake overweging 15 is door de Commissie verworpen omdat daarin wordt verwezen naar de bepalingen van Richtlijn 2003/4/EG inzake uitzonderingen op de toegang tot milieu-informatie. Dit amendement is niet opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt. Er worden wel een aantal andere elementen met betrekking tot de toegang tot milieu-informatie toegevoegd aan het voorstel van de Commissie (zie 3.2.5.). Amendement 3 inzake overweging 18 is door de Commissie verworpen en is niet opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt aangezien in de uitvoeringsbepalingen inzake publieke inspraak niet wordt verwezen naar “middelen zoals specifieke websites”. Amendement 4 betreffende een nieuwe overweging 20 bis) met het oog op de uitsluiting van organisaties “die milieubescherming niet als hoofddoelstelling hebben” is door de Commissie verworpen en is niet opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt. Amendement 5 (nieuwe overweging 20ter) betreffende de wenselijke verbetering van de procedures door de communautaire instellingen en organen heeft geen enkele band met een specifieke uitvoeringsbepaling en is niet opgenomen. Amendement 9 dat tot doel heeft de definitie van “milieu-informatie” uit te breiden met informatie over de stand van inbreukprocedures, is door de Commissie verworpen. Het is niet opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt, waarin de definitie wordt gehanteerd van Richtlijn 2003/4/EG inzake de publieke toegang tot milieu-informatie. Amendement 16 is door de Commissie verworpen omdat het een aantal eisten betreffende de actieve verspreiding van milieu-informatie instelt die verder gaan dan de bepalingen van het Verdrag van Aarhus. Dit amendement is evenmin opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt omdat het een onnodige administratieve belasting zou meebrengen. Amendement 19 is door de Commissie verworpen omdat het reeds in het voorstel verwerkt is. Het is bijgevolg niet opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt. De amendementen 7 en 10 betreffende de reikwijdte van de bepalingen inzake publieke inspraak – uitbreiding met ‘beleid betreffende het milieu’ en plannen en programma’s ‘die door een communautaire instelling of een communautair orgaan worden … gefinancierd’ - zijn door de Commissie verworpen omdat zij verder gaan dan de bindende bepalingen van het Verdrag van Aarhus en niet stroken met de visie van de lidstaten. Zij zijn niet opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt. Amendement 23 betreffende de resultaten van inspraak van het publiek is door de Commissie verworpen (net als de amendementen 21 en 46, en 22, zie 3.2.2) omdat de administratieve bepalingen van dit amendement te gedetailleerd zijn. In het gemeenschappelijk standpunt worden weliswaar een aantal wijzigingen aangebracht in de bepalingen inzake de inspraak van het publiek, maar wordt de inhoud van dit amendement niet overgenomen. Amendement 45 waarbij de definitie van het begrip ‘milieurecht’ wordt uitgebreid tot communautaire wetgeving die als hoofd- of nevendoel de bescherming van het milieu beoogt, is verworpen door de Commissie omdat het tot interpretatieproblemen zou kunnen leiden. Het is niet opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt, hoewel de in het voorstel van de Commissie opgenomen definitie aanzienlijk is gewijzigd. De amendementen 30, 42, 47, 48, 49, 50, 52 en 53 betreffende door individuele leden van het publiek ingediende verzoeken tot herziening zijn niet door de Commissie aanvaard, noch opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt. Op grond van het Verdrag van Aarhus kunnen de partijen criteria vaststellen voor de toegang tot de rechter. Op basis van deze bepaling heeft de Commissie de criteria voor niet-gouvernementele organisaties vastgesteld ("bevoegde entiteiten"). Hoewel in het gemeenschappelijk standpunt de criteria om te worden erkend als bevoegde entiteit voor het indienen van een verzoek tot herziening zijn vereenvoudigd, houdt het standpunt, net als het voorstel van de Commissie, zorgvuldig vast aan de bepalingen van de artikelen 230, lid 4, en 232, lid 3, van het EG-Verdrag. Amendement 51 betreffende de invoering van een nieuw artikel 10ter inzake de indiening van klachten bij de ombudsman is door de Commissie verworpen om overlapping te voorkomen met artikel 195 van het EG-Verdrag betreffende toegang tot de Ombudsman. Dit amendement is niet opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt. Amendement 37 is door de Commissie verworpen en is niet opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt daar niet alle communautaire instellingen en organisaties hun reglement van orde zullen moeten aanpassen en, mochten zij dat wel moeten doen, zij daarvoor de nodige tijd dienen te krijgen. 3.2.4 Amendementen van het Parlement die volledig, deels of in beginsel door de Commissie zijn aanvaard, maar niet zijn opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt Amendement 39 betreffende overweging 1 is in beginsel door de Commissie aanvaard omdat het slechts van interpretatieve aard was, maar is niet opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt. Het door de Commissie aanvaarde deel van amendement 43 waarbij de woorden “overeenkomstig het nationaal recht” worden toegevoegd aan de definitie van “het publiek”, is niet overgenomen in het gemeenschappelijk standpunt. Het door de Commissie aanvaarde deel van amendement 18, waarbij het “zo snel mogelijk" in kennis stellen van de aanvrager wanneer de informatie niet bij de communautaire instelling of organisatie berust wordt aangevuld met de woorden “, of uiterlijk binnen 15 werkdagen”, is niet opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt (nu artikel 7). Amendement 36 betreffende de het recht van een ‘bevoegde entiteit’ (NGO’s) om in beroep te gaan tegen een besluit van de Commissie om haar erkenning in te trekken, is irrelevant geworden, daar het artikel betreffende de erkenningsprocedure niet meer is opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt. Amendement 38 om de verordening zes maanden na haar inwerkingtreding toepasbaar te maken is niet opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt, waarin de datum evenwel open wordt gelaten. 4. CONCLUSIE De door de Raad voorgestelde wijzigingen dragen bij tot een verduidelijking van het voorstel in het licht van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus, met name wat de toegang tot milieu-informatie betreft. Ook de inspraak van het publiek wordt beter geregeld terwijl de betrokken communautaire instellingen en organisaties voldoende ruimte krijgen om de nodige procedures en regelingen vast te stellen door middel van uitvoeringsbepalingen en/of andere voorschriften. De criteria en procedures waaraan niet-gouvernementele organisaties dienen te voldoen om een verzoek tot interne herziening te kunnen indienen zijn weliswaar vereenvoudigd, maar de Commissie verheugt zich erover dat de belangrijke bepalingen zijn gehandhaafd op grond waarvan kan worden geëist dat de betrokken organisaties zich prioritair toeleggen op de verbetering van de milieubescherming in het kader van het gemeenschappelijk milieubeleid. De Commissie onderschrijft derhalve het op 18 juli 2005 met gekwalificeerde meerderheid van stemmen goedgekeurde gemeenschappelijk standpunt.