Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52005DC0082

    Groenboek over het toepasselijke recht en de rechterlijke bevoegdheid in echtscheidingszaken {SEC(2005) 331}

    /* COM/2005/0082 def. */

    52005DC0082

    Groenboek over het toepasselijke recht en de rechterlijke bevoegdheid in echtscheidingszaken {SEC(2005) 331} /* COM/2005/0082 def. */


    Brussel, 14.3.2005

    COM(2005) 82 definitief

    GROENBOEK

    over het toepasselijke recht en de rechterlijke bevoegdheid in echtscheidingszaken

    (door de Commissie ingediend){SEC(2005) 331}

    GROENBOEK

    over het toepasselijke recht en de rechterlijke bevoegdheid in echtscheidingszaken

    Dit groenboek heeft ten doel een uitgebreide raadpleging van belanghebbenden op gang te brengen over het toepasselijke recht en de rechterlijke bevoegdheid in echtscheidingszaken. In het groenboek worden problemen geschetst die zich in de huidige situatie kunnen voordoen en wordt een aantal mogelijke oplossingen gepresenteerd. In het bijgevoegde werkdocument van de Commissie wordt informatie verstrekt over de materiële, procedurele en collisieregels van de lidstaten inzake echtscheidingen.

    De Commissie verzoekt belanghebbenden om hun opmerkingen vóór 30 september 2005 aan het volgende adres toe te zenden:

    Europese CommissieDirectoraat-generaal Justitie, vrijheid en veiligheidEenheid C1 – Civiel rechtB - 1049 BrusselFax: +32-2/299 64 57E-mail: jls-coop-jud-civil@cec.eu.int

    Belanghebbenden die niet willen dat hun opmerkingen op de website van de Commissie worden geplaatst, dienen dit uitdrukkelijk te vermelden.

    De Commissie is voornemens een openbare hoorzitting over dit onderwerp te houden. Al degenen die reageren, zullen worden uitgenodigd deze hoorzitting bij te wonen.

    Achtergrond

    Momenteel zijn er geen communautaire bepalingen betreffende het toepasselijke recht in echtscheidingszaken. Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad[1] (“verordening Brussel II”) bevat regels betreffende de bevoegdheid en de erkenning in huwelijkszaken, maar geen regels betreffende het toepasselijke recht. De inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 2201/2003[2] (“de nieuwe verordening Brussel II”), die met ingang van 1 maart 2005 verordening Brussel II vervangt, heeft op dat gebied geen gevolgen, aangezien de regels betreffende huwelijkszaken van verordening Brussel II bijna ongewijzigd worden overgenomen.

    De Europese Raad van Wenen (1998) beklemtoonde dat de gemeenschappelijke justitiële ruimte ten doel heeft het leven van de burgers eenvoudiger te maken, met name in zaken die gevolgen hebben voor hun dagelijks leven, zoals echtscheidingen[3]. In november 2004 verzocht de Europese Raad de Commissie om in 2005 een groenboek over collisieregels inzake echtscheidingen te presenteren (“Rome III”)[4].

    De toenemende mobiliteit van burgers binnen de Europese Unie heeft geleid tot meer “internationale" huwelijken waarbij de echtgenoten een verschillende nationaliteit hebben, in verschillende lidstaten verblijven of in een lidstaat verblijven waarvan zij geen onderdaan zijn. Wanneer een “internationaal” echtpaar beslist te scheiden, kunnen verschillende wettelijke regelingen worden ingeroepen. Aan de hand van de regels inzake het toepasselijke recht, die vaak “collisieregels” worden genoemd, moet worden vastgesteld welke wettelijke regeling zal worden toegepast. Gelet op het grote aantal echtscheidingen binnen de Europese Unie hebben regels betreffende het toepasselijke recht en de internationale rechterlijke bevoegdheid in echtscheidingszaken gevolgen voor een aanzienlijk aantal burgers. Zo heeft ongeveer 15% van de elk jaar in Duitsland uitgesproken echtscheidingen betrekking op echtgenoten die een verschillende nationaliteit hebben (ongeveer 30 000 echtparen)[5].

    Tekortkomingen van de huidige situatie

    EEN “INTERNATIONAAL” ECHTPAAR DAT WIL SCHEIDEN, IS AAN DE BEVOEGDHEIDSCRITERIA VAN DE NIEUWE VERORDENING BRUSSEL II ONDERWORPEN, OP GROND WAARVAN DE ECHTGENOTEN MOGEN KIEZEN TUSSEN VERSCHILLENDE, GELIJKWAARDIGE BEVOEGDHEIDSREGELS (ZIE PUNT 3.6 VAN HET BIJGEVOEGDE WERKDOCUMENT). ZODRA EEN ECHTSCHEIDINGSPROCEDURE BIJ DE RECHTERLIJKE INSTANTIES VAN EEN LIDSTAAT AANHANGIG IS GEMAAKT, WORDT OP BASIS VAN DE NATIONALE COLLISIEREGELS VAN DIE LIDSTAAT VASTGESTELD WELK RECHT VAN TOEPASSING IS. ER ZIJN AANZIENLIJKE VERSCHILLEN TUSSEN DE NATIONALE COLLISIEREGELS (ZIE PUNT 3.4 VAN HET BIJGEVOEGDE WERKDOCUMENT).

    De combinatie van uiteenlopende collisieregels met de huidige bevoegdheidsregels kan leiden tot een aantal problemen op het gebied van “internationale” scheidingen. Naast het gebrek aan rechtszekerheid en flexibiliteit, kan de huidige situatie ook leiden tot resultaten die niet beantwoorden aan de legitieme verwachtingen van burgers. Bovendien kunnen burgers van de Gemeenschap die in een derde staat verblijven moeilijkheden ondervinden om een inzake echtscheiding bevoegde rechter te vinden en om een door een rechter van een derde staat uitgesproken echtscheiding in hun lidstaat van herkomst te laten erkennen. Tot slot zou de huidige situatie kunnen leiden tot een “rush naar de rechter”.

    Gebrek aan rechtszekerheid en aan voorspelbaarheid voor de echtgenoten

    Door de verschillen tussen en de complexiteit van de nationale collisieregels inzake echtscheidingen is het vaak moeilijk te voorspellen welk nationaal recht van toepassing zal zijn op een bepaalde zaak. Dit is met name het geval wanneer echtgenoten geen gemeenschappelijke gewone verblijfplaats of geen gemeenschappelijke nationaliteit hebben, maar het probleem kan zich ook voordoen wanneer echtgenoten die dezelfde nationaliteit hebben uit elkaar gaan en naar verschillende lidstaten verhuizen.

    Voorbeeld 1: een Portugees/Italiaans echtpaar dat in verschillende lidstaten verblijft Een Portugese man en een Italiaanse vrouw huwen in Italië. Om beroepsredenen keert de man na het huwelijk onmiddellijk terug naar Portugal terwijl de vrouw in Italië blijft. Na twee jaar beslist het echtpaar te scheiden. Overeenkomstig de nieuwe verordening Brussel II kan het echtpaar de echtscheiding aanvragen in Italië of in Portugal. De rechterlijke instanties van deze staten passen in de eerste plaats het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten toe. In deze zaak waarin de echtgenoten een verschillende nationaliteit hebben, zouden de Italiaanse rechters het recht toepassen van de staat “waar het huwelijk voornamelijk is gevestigd”. De Portugese rechters zouden echter het recht van de gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van de echtgenoten toepassen of anders het recht waarmee de echtgenoten de “nauwste banden” hebben. Voor de echtgenoten is het moeilijk te voorspellen welk recht op hun zaak van toepassing zal zijn. |

    Onvoldoende partijautonomie

    Overeenkomstig de nationale collisieregels is er voor een bepaalde situatie in beginsel slechts één oplossing, bijvoorbeeld de toepassing van het nationale recht van de echtgenoten of van het recht van het forum (“lex fori”). In bepaalde situaties kan deze oplossing niet flexibel genoeg zijn. Zo wordt bijvoorbeeld geen rekening gehouden met het feit dat burgers zich nauw verbonden kunnen voelen met een lidstaat, zelfs wanneer zij geen onderdaan zijn van die lidstaat. De invoering van een zekere mate van partijautonomie – waarbij partijen het toepasselijke recht zouden mogen kiezen – kan leiden tot flexibeler regels en tot meer rechtszekerheid en voorspelbaarheid voor de echtgenoten.

    Voorbeeld 2: een Italiaans echtpaar dat in Duitsland verblijft Een Italiaans echtpaar woont al twintig jaar in München en voelt zich volledig geïntegreerd in de Duitse samenleving. Wanneer hun kinderen het huis verlaten, beslist het echtpaar te scheiden met wederzijdse instemming. Zij zouden willen scheiden op grond van het Duitse recht, waarmee zij zich het nauwst verbonden voelen. Krachtens het Duitse recht is in het geval van echtscheiding met wederzijdse instemming een feitelijke scheiding van slechts één jaar vereist, terwijl krachtens het Italiaanse recht een feitelijke scheiding van drie jaar vereist is. Op grond van de nieuwe verordening Brussel II mogen de echtgenoten de echtscheiding aanvragen in Duitsland of in Italië. Aangezien zowel de Duitse als de Italiaanse collisieregels in de eerste plaats gebaseerd zijn op de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten, zouden de rechterlijke instanties van beide landen het Italiaanse echtscheidingsrecht toepassen. |

    Gevaar van resultaten die niet beantwoorden aan de legitieme verwachtingen van de burgers

    Burgers profiteren steeds meer van de voordelen van de interne markt en verhuizen om beroepsredenen naar andere lidstaten. Zij zijn zich er waarschijnlijk niet van bewust dat de voorwaarden voor echtscheiding drastisch kunnen wijzigen als gevolg van hun verhuizing. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer echtgenoten met een verschillende nationaliteit naar een lidstaat verhuizen waarvan geen van beide onderdaan is. Aangezien de nieuwe verordening Brussel II het niet mogelijk maakt dat echtgenoten - wanneer er geen ander aanknopingspunt is - de echtscheiding aanvragen in een lidstaat waarvan slechts één van beide onderdaan is, is het mogelijk dat de echtgenoten de zaak slechts aanhangig kunnen maken bij de rechterlijke instanties van de lidstaat van hun gewone verblijfplaats. Onder bepaalde omstandigheden kan dit leiden tot resultaten die niet aan hun legitieme verwachtingen beantwoorden.

    Voorbeeld 3: een Fins/Zweeds echtpaar dat naar Ierland verhuist Een Fins/Zweeds echtpaar verhuist van Stockholm naar Dublin waar hun een interessante baan wordt aangeboden. Hun huwelijk verslechtert en uiteindelijk beslissen zij te scheiden. De echtgenoten verwachten een vrij eenvoudige en snelle procedure, zoals in het Finse of het Zweedse recht het geval zou zijn, aangezien zij beiden willen scheiden en zij geen kinderen hebben. Overeenkomstig de nieuwe verordening Brussel II zijn echter alleen de Ierse rechterlijke instanties bevoegd, die ongeacht de nationaliteit van de echtgenoten het Ierse recht (“lex fori”) toepassen op echtscheidingszaken. Alleen wanneer een echtgeno(o)t(e) voor ten minste zes maanden zou terugkeren naar zijn/haar lidstaat van herkomst en vervolgens de echtscheiding in dat land zou aanvragen, kan worden gewaarborgd dat het Zweedse of Finse echtscheidingsrecht zal worden toegepast. Geen van beide echtgenoten wil of kan echter zijn of haar baan opgeven en Ierland voor zes maanden verlaten. Aan de andere kant willen zij vermijden dat het Ierse echtscheidingsrecht wordt toegepast, krachtens hetwelk een feitelijke scheiding van vier jaar vereist is om vast te stellen dat het huwelijk mislukt is. Tot hun verbazing zijn de voorwaarden voor echtscheiding drastisch gewijzigd als gevolg van hun beslissing om naar een andere lidstaat te verhuizen. |

    Eventuele moeilijkheden voor burgers van de Gemeenschap die in een derde staat verblijven

    Hoewel de in de nieuwe verordening Brussel II vastgestelde regels inzake erkenning gelden voor alle door de rechterlijke instanties van de lidstaten uitgesproken echtscheidingen, dekken de bevoegdheidsregels niet alle situaties. Dit kan leiden tot moeilijkheden voor burgers van de Gemeenschap die in een derde staat verblijven. Er kunnen zich situaties voordoen waarin geen van de bevoegdheidscriteria van de verordening van toepassing is. De rechterlijke instanties van de lidstaten kunnen zich in dergelijke omstandigheden beroepen op de nationale regels inzake internationale bevoegdheid. Het feit dat deze regels niet zijn geharmoniseerd, kan echter leiden tot situaties waarin geen enkele rechterlijke instantie binnen de Europese Unie of elders bevoegd is kennis te nemen van een echtscheidingszaak tussen burgers van de Gemeenschap die een verschillende nationaliteit hebben en in een derde staat verblijven. Indien een echtscheiding in een derde staat is uitgesproken, kan het echtpaar bovendien ernstige problemen hebben om deze echtscheiding in hun respectieve lidstaten van herkomst te laten erkennen.

    Voorbeeld 4: een Duits/Nederlands echtpaar dat in een derde staat verblijft Een Duits/Nederlands echtpaar verblijft al vele jaren in een derde staat. Hun relatie verslechtert en de Duitse vrouw wil zich laten scheiden, bij voorkeur door een Duitse rechter. Zij kan de echtscheiding evenwel niet aanvragen in Duitsland of in enige andere lidstaat. Geen van de bevoegdheidscriteria van de nieuwe verordening Brussel II is van toepassing omdat de echtgenoten hun gewone verblijfplaats niet in een lidstaat hebben en evenmin een gemeenschappelijke nationaliteit hebben. In dat geval kunnen de rechterlijke instanties van de lidstaten zich beroepen op hun nationale bevoegdheidsregels. De Duitse vrouw kan de echtscheiding overeenkomstig de Duitse bevoegdheidsregels evenwel niet in Duitsland aanvragen omdat de Nederlandse man alleen in Duitsland kan worden gedaagd op grond van de bevoegdheidsregels van de verordening overeenkomstig artikel 6, dat de verweerders een zekere bescherming biedt. Zij kan de echtscheiding evenmin in Nederland aanvragen, aangezien in het Nederlandse recht voor dergelijke gevallen geen interne bevoegdheidsregels zijn vastgesteld. Bijgevolg kan de Duitse vrouw in geen enkele lidstaat de echtscheiding aanvragen. Zij kan alleen hopen dat de rechterlijke instanties van de derde staat bevoegd zijn om de zaak te behandelen. En zelfs dan kan het moeilijk zijn om een in de derde staat uitgesproken echtscheiding in Duitsland te laten erkennen. |

    Gevaar van een “rush naar de rechter”

    De regel inzake aanhangigheid (“lis pendens”; zie punt 3.6.3 van het bijgevoegde werkdocument) kan een echtgeno(o)t(e) ertoe aanzetten de echtscheiding vóór de andere echtgeno(o)t(e) aan te vragen om te vermijden dat de rechterlijke instanties van een andere lidstaat bevoegd zouden worden ("rush naar de rechter”). Daardoor kunnen zich situaties voordoen waarin een verzoeker de echtscheiding in een bepaalde lidstaat aanvraagt om een bepaald resultaat te bereiken, bijvoorbeeld de toepassing van een bepaalde echtscheidingswetgeving omzeilen. Een “rush naar de rechter” kan nadelig zijn voor de verweerder indien dat leidt tot toepassing van een wetgeving waarmee hij of zij zich niet nauw verbonden voelt en waarin geen rekening wordt gehouden met zijn of haar belangen. Dit gevaar kan aan de hand van het volgende voorbeeld worden geïllustreerd:

    Voorbeeld 5: een Poolse man die in Finland gaat werken Een sinds twintig jaar gehuwd Pools echtpaar verblijft met hun kinderen in Polen. De man krijgt een interessant aanbod om voor twee jaar in Finland te gaan werken. Het echtpaar komt overeen dat de man het aanbod zal aanvaarden en dat de vrouw in Polen zal blijven. Na één jaar zegt de man aan zijn vrouw dat hij wil scheiden. Hij weet dat de Poolse echtscheidingsprocedures lang zijn en dat vereist is dat de rechter vaststelt dat het huwelijk volledig en definitief mislukt is. Overeenkomstig de nieuwe verordening Brussel II zouden echter ook de Finse rechterlijke instanties bevoegd zijn, aangezien de man gedurende meer dan één jaar in Finland heeft verbleven. Op grond van het beginsel van de “lex fori” passen de Finse rechters op echtscheidingsprocedures Fins recht toe. Als gevolg daarvan kan de Poolse man zich na een bedenktijd van zes maanden van zijn vrouw laten scheiden, ondanks haar bezwaren. Daar de man zich zo snel mogelijk van zijn vrouw wil laten scheiden, maakt hij de zaak onmiddellijk aanhangig bij de Finse rechter, die na zes maanden de echtscheiding uitspreekt, ondanks sterke bezwaren van de vrouw. |

    Vraag 1: Zijn er naast de hierboven geschetste problemen nog andere problemen die zich kunnen voordoen in de context van "internationale" echtscheidingen? |

    MOGELIJKE BENADERINGSWIJZEN

    Status-quo

    Een mogelijkheid zou zijn de situatie onveranderd te laten en geen wetgevende maatregelen te nemen. Er zou kunnen worden gesteld dat de vastgestelde problemen niet ernstig genoeg zijn of te sporadisch voorkomen om communautaire maatregelen te rechtvaardigen.

    De collisieregels harmoniseren

    De problemen zouden ook kunnen worden aangepakt door geharmoniseerde collisieregels in te voeren op grond van een reeks uniforme aanknopingspunten. Deze oplossing zou zorgen voor rechtszekerheid (voorbeeld 1). Afhankelijk van de inhoud van de geharmoniseerde regels kan ook de partijautonomie worden versterkt (voorbeeld 2) en kunnen gemakkelijker bevredigende oplossingen voor de burgers worden gevonden (voorbeeld 3). Ook zou de noodzaak van een “rush naar de rechter” (voorbeeld 5) althans gedeeltelijk afnemen, aangezien elke geadieerde rechter het op grond van de gemeenschappelijke regels aangewezen echtscheidingsrecht zou toepassen.

    De aanknopingspunten moeten nauwkeurig worden onderzocht om rechtszekerheid en voorspelbaarheid te garanderen en tegelijkertijd enige flexibiliteit mogelijk te maken. Een echtscheiding zou moeten worden beheerst door het recht waarmee zij de nauwste banden heeft. Er kan worden gedacht aan aanknopingspunten die gewoonlijk in internationale instrumenten en nationale collisieregels worden gebruikt, zoals de laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van de echtgenoten, de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten, de laatste gemeenschappelijke nationaliteit indien een van de echtgenoten die nog bezit, of de “lex fori”.

    Vraag 2: Bent u voorstander van een harmonisatie van de collisieregels? Welke zijn de argumenten voor en tegen een dergelijke oplossing? Vraag 3: Welke zouden de meest geschikte aanknopingspunten zijn? Vraag 4: Moeten de geharmoniseerde regels worden beperkt tot echtscheiding of ook gelden voor scheiding van tafel en bed en nietigverklaring van het huwelijk? Vraag 5: Moet in de geharmoniseerde regels een openbare-ordeclausule worden opgenomen, zodat de rechter in bepaalde gevallen de toepassing van vreemd recht kan weigeren? |

    Echtgenoten de mogelijkheid bieden het toepasselijke recht te kiezen

    Een andere mogelijkheid zou zijn echtgenoten binnen zekere grenzen de mogelijkheid te bieden het recht te kiezen dat op echtscheidingsprocedures van toepassing is. De mogelijkheid om het toepasselijke recht te kiezen kan leiden tot meer rechtszekerheid en voorspelbaarheid voor de echtgenoten, met name in het geval van echtscheidingen met wederzijdse instemming. Een zekere mate van partijautonomie zou ook leiden tot soepeler regels in vergelijking met de huidige regels, op grond waarvan in beginsel slechts één oplossing mogelijk is. Tot slot kan in bepaalde gevallen de toegang tot de rechter worden vergemakkelijkt. Deze oplossing kan bijzonder nuttig zijn wanneer echtgenoten beslissen te scheiden, zoals het Portugees/Italiaanse echtpaar (voorbeeld 1) en het Italiaanse echtpaar dat in Duitsland verblijft (voorbeeld 2).

    Het beginsel van de vrije keuze wordt steeds meer gebruikt in internationale overeenkomsten betreffende collisieregels op het gebied van het verbintenissenrecht; op het gebied van het familierecht wordt dit beginsel echter minder toegepast. Er zijn evenwel uitzonderingen, zoals de recente Belgische wet inzake internationaal privaatrecht die het mogelijk maakt dat echtgenoten kiezen tussen het recht van de staat waarvan een van hen de nationaliteit heeft en het Belgische recht (d.w.z. “lex fori”)[6].

    Mochten partijen onbeperkt kunnen kiezen, dan kan dit leiden tot toepassing van “exotische” rechtsstelsels waarmee partijen weinig of geen banden hebben. Het lijkt derhalve wenselijk de keuze te beperken tot rechtsstelsels waarmee de echtgenoten nauw verbonden zijn (bijvoorbeeld op grond van de nationaliteit van een van beide echtgenoten, de laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats of de “lex fori”). Een mogelijke oplossing zou zijn de keuze te beperken tot het recht van de forumstaat (“lex fori”) zodat de rechters geen vreemd recht zouden moeten toepassen.

    Uiteraard moeten de nadere regels voor de rechtskeuze verder worden onderzocht. Zo zou kunnen worden voorgeschreven dat de rechtskeuze uitdrukkelijk en schriftelijk moet geschieden op het ogenblik dat de vordering tot echtscheiding wordt ingesteld. Ook moet worden nagegaan of er specifieke garanties nodig zijn om een echtgeno(o)t(e) te beschermen tegen de andere echtgeno(o)t(e) die hem/haar onder druk zet om een bepaald rechtsstelsel te kiezen. Ook indien het echtpaar kinderen heeft, kunnen bijzondere regelingen nodig zijn.

    De rechtskeuze door partijen zou uiteraard betrekking hebben op de materiële regels van het forum van de echtscheiding en niet op de regels van het internationale privaatrecht (uitsluiting van de zogenoemde “renvoi”). Anders zou de beoogde rechtszekerheid in gevaar worden gebracht.

    Vraag 6: Moet partijen worden toegestaan het toepasselijke recht te kiezen? Welke zijn de argumenten voor en tegen een dergelijke oplossing? Vraag 7: Moet de keuze worden beperkt tot bepaalde rechtsstelsels? Zo ja, welke zijn de geschikte aanknopingspunten? Moet de keuze worden beperkt tot de rechtsstelsels van de lidstaten? Moet de keuze worden beperkt tot de “lex fori”? Vraag 8: Moet de mogelijkheid om het toepasselijke recht te kiezen worden beperkt tot echtscheiding of ook gelden voor scheiding van tafel en bed en nietigverklaring van het huwelijk? Vraag 9: Welke passende vormvereisten moeten gelden voor de rechtskeuze-overeenkomsten van de partijen? |

    Herziening van de in artikel 3 van Verordening nr. 2201/2003 opgenomen bevoegdheidscriteria

    De in artikel 3 van Verordening nr. 2201/2003 opgenomen bevoegdheidscriteria hadden oorspronkelijk ten doel te beantwoorden aan objectieve behoeften, aan te sluiten bij de belangen van partijen, te zorgen voor flexibele regelgeving die is aangepast aan de mobiliteit van personen, en tegemoet te komen aan de behoeften van personen zonder afbreuk te doen aan de rechtszekerheid[7].

    Er zou kunnen worden gesteld dat de bevoegdheidsregels niet volledig beantwoorden aan deze doelstellingen. Wegens het ontbreken van uniforme collisieregels, kan het bestaan van verschillende, gelijkwaardige bevoegdheidscriteria leiden tot toepassing van rechtsstelsels waarmee de echtgenoten niet noodzakelijk het nauwst verbonden zijn (voorbeeld 5). Aan de andere kant kunnen de bevoegdheidscriteria in bepaalde gevallen niet soepel genoeg zijn om aan de behoeften van de echtgenoten tegemoet te komen (voorbeeld 3).

    Een mogelijkheid zou zijn de bevoegdheidsregels te herzien. De gevolgen van een eventuele herziening moeten evenwel grondig worden onderzocht. Een beperking van de bevoegdheidscriteria kan immers nadelige gevolgen hebben voor de vereiste soepelheid en de toegang tot de rechter, tenzij partijen de mogelijkheid wordt geboden de bevoegde rechter te kiezen (zie punt 3.6 hieronder). Aan de andere kant kan het toevoegen van nieuwe bevoegdheidscriteria leiden tot meer rechtsonzekerheid.

    Vraag 10: Blijkt in de praktijk dat het bestaan van verschillende bevoegdheidscriteria leidt tot een “rush naar de rechter”? Vraag 11: Bent u van mening dat de bevoegdheidscriteria moeten worden herzien? Zo ja, wat is de beste oplossing? |

    Herziening van de in artikel 7 van Verordening nr. 2201/2003 opgenomen regel inzake residuele bevoegdheid

    Een andere kwestie is of de regel inzake residuele bevoegdheid van de nieuwe verordening Brussel II moet worden herzien. De huidige regels kunnen leiden tot situaties waarin geen enkele rechterlijke instantie in de Europese Unie of zelfs elders bevoegd is om een vordering tot echtscheiding te behandelen (voorbeeld 4). Ingeval toch een rechterlijke instantie van een derde staat bevoegd is, wordt het daaropvolgende echtscheidingsvonnis in de Europese Unie niet erkend op grond van de nieuwe verordening Brussel II, maar slechts op grond van het nationale recht of de toepasselijke internationale verdragen. Deze situatie zal waarschijnlijk leiden tot moeilijkheden wanneer het echtpaar het echtscheidingsvonnis wil laten erkennen in de respectieve landen van herkomst.

    Vraag 12: Bent u van mening dat de harmonisatie van de bevoegdheidsregels moet worden versterkt en artikel 7 van Verordening nr. 2201/2003 moet worden opgeheven of althans beperkt tot gevallen waarbij geen EU-burgers zijn betrokken? Zo ja, hoe moeten deze regels er dan uitzien? |

    Echtgenoten de mogelijkheid bieden de bevoegde rechter te kiezen

    Een andere oplossing zou zijn echtgenoten de mogelijkheid te bieden onderling overeen te komen welke rechter bevoegd is voor echtscheidingszaken (“prorogatie van rechtsmacht”). Wordt partijen toegestaan onderling overeen te komen welke rechterlijke instantie(s) van een bepaalde lidstaat bevoegd moet(en) zijn voor echtscheidingsprocedures tussen hen, dan kan dit leiden tot meer rechtszekerheid en soepelheid en met name bij echtscheidingen met wederzijdse instemming bijzonder nuttig zijn.

    Prorogatie van rechtsmacht zou ook nuttig kunnen zijn in situaties waarin de echtgenoten zich niet tot een rechterlijke instantie van een lidstaat kunnen wenden op grond van de huidige bevoegdheidsregels, omdat zij geen gemeenschappelijke nationaliteit of gemeenschappelijke verblijfplaats hebben. Zo zou het voor het in Ierland verblijvende Zweeds/Finse echtpaar mogelijk zijn overeen te komen dat een Finse of een Zweedse rechter bevoegd is voor hun echtscheidingsprocedure (voorbeeld 3). Evenzo zou het in een derde staat verblijvende Duits/Nederlandse echtpaar een bevoegde rechter kunnen aanwijzen (voorbeeld 4). De door de partijen aangewezen rechter zou dan het door zijn nationale collisieregels aangewezen recht toepassen.

    Meerdere communautaire instrumenten voorzien in de mogelijkheid om de bevoegde rechter te kiezen. Prorogatie is mogelijk op grond van artikel 23 van Verordening (EG) nr. 44/2001. Evenzo kan op grond van artikel 12 van de nieuwe verordening Brussel II binnen zekere grenzen worden gekozen welke rechter bevoegd is inzake ouderlijke verantwoordelijkheid.

    Prorogatie in echtscheidingszaken zou kunnen worden beperkt tot de rechterlijke instanties van de lidstaten waarmee de echtgenoten een nauwe band hebben, bijvoorbeeld op grond van de nationaliteit of de verblijfplaats van een van beide echtgenoten, of op grond van de laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van de echtgenoten. Indien het echtpaar kinderen heeft, moet bijzondere aandacht worden besteed aan de coherentie van dergelijke regels met de prorogatieregel van artikel 12 van de nieuwe verordening Brussel II. Uiteraard moeten de nadere regels en de timing voor de keuze verder worden onderzocht.

    Vraag 13: Welke zijn de argumenten voor en tegen de invoering van de mogelijkheid tot prorogatie in echtscheidingszaken? Vraag 14: Moet prorogatie worden beperkt tot bepaalde rechterlijke instanties? Vraag 15: Welke vormvereisten moeten gelden voor de prorogatie-overeenkomsten van de partijen? |

    Invoering van de mogelijkheid tot verwijzing van een zaak

    Zoals hierboven is uiteengezet (punt 2.5.), kan een echtgno(o)t(e) zich in bepaalde omstandigheden genoopt voelen zo snel mogelijk en vóór de andere echtgno(o)t(e) naar de rechter te stappen (“rush naar de rechter”). Dit kan althans ten dele worden verklaard door de regel inzake aanhangigheid (“lis pendens”) van de nieuwe verordening Brussel II, die werd bekritiseerd omdat hij te rigide zou zijn en echtgenoten zou stimuleren om “als eerste toe te slaan”. Een eventuele oplossing zou zijn te voorzien in de mogelijkheid een echtscheidingszaak in uitzonderlijke omstandigheden naar een rechter van een andere lidstaat te verwijzen. Artikel 15 van de nieuwe verordening Brussel II voorziet op het gebied van de ouderlijke verantwoordelijkheid in een dergelijke mogelijkheid.

    In uitzonderlijke omstandigheden en onder strikte voorwaarden kan worden gedacht aan verwijzing wanneer een echtgeno(o)t(e) de echtscheiding aanvraagt in een lidstaat en de verweerder vraagt de zaak naar een rechter van een andere staat te verwijzen omdat het huwelijk voornamelijk in die staat was gevestigd. Met het oog op de rechtszekerheid zou op basis van een vooraf opgestelde lijst van aanknopingspunten (zoals de laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van de echtgenoten indien een echtgeno(o)t(e) daar nog steeds verblijft en de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten) kunnen worden vastgesteld waar “het zwaartepunt” van het huwelijk ligt.

    Uiteraard moeten de nadere regelingen voor een eventueel verwijzingsmechanisme nog verder worden ontwikkeld om er met name voor te zorgen dat dit mechanisme niet tot onnodige vertragingen leidt. Indien echtscheidingsprocedures samenhangen met procedures over de ouderlijke verantwoordelijkheid kunnen aanvullende garanties nodig zijn om de coherentie met artikel 15 van de nieuwe verordening Brussel II te waarborgen.

    De mogelijkheid tot verwijzing van een zaak kan een oplossing zijn voor de problemen die zich kunnen voordoen wanneer een echtgeno(o)t(e) de echtscheiding eenzijdig heeft aangevraagd tegen de wil van de andere echtgeno(o)t(e). Zo zou de Poolse vrouw uit voorbeeld 5 de Finse rechter kunnen verzoeken de zaak naar een Poolse rechter te verwijzen omdat – daar beide echtgenoten Poolse onderdanen zijn en hun laatste gemeenschappelijke verblijfplaats zich in Polen bevond – het “zwaartepunt” van het huwelijk in Polen lag.

    Vraag 16: Moet het mogelijk zijn de verwijzing van een zaak naar een rechterlijke instantie van een andere lidstaat te vragen? Welke zijn de argumenten voor en tegen een dergelijke oplossing? Vraag 17: Op grond van welke aanknopingspunten moet worden vastgesteld of een zaak naar een andere lidstaat kan worden verwezen? Vraag 18: Welke garanties zouden nodig zijn om de rechtszekerheid te waarborgen en onnodige vertragingen te vermijden? |

    Combinatie van verschillende oplossingen

    De hierboven beschreven ideeën zijn voorbeelden van verschillende oplossingen. Doch geen van deze ideeën volstaat op zich om alle in hoofdstuk 2 beschreven problemen succesvol aan te pakken. Daarom is het denkbaar dat een aantal oplossingen wordt gecombineerd.

    Zo zou echtgenoten kunnen worden toegestaan de bevoegde rechter te kiezen op grond van de nationaliteit van een van hen of op grond van de laatste gewone verblijfplaats. Daarnaast zou echtgenoten ook kunnen worden toegestaan het toepasselijke recht te kiezen, of althans de toepassing van de "lex fori". Deze combinatie zou de in de voorbeelden 1 tot en met 4 beschreven problemen kunnen oplossen en zeer nuttig kunnen zijn in geval van echtscheidingen met wederzijdse instemming. Om de problemen op te lossen die zich kunnen voordoen wanneer slechts één echtgeno(o)t(e) wil scheiden (voorbeeld 5), is het denkbaar te voorzien in de mogelijkheid tot verwijzing van een zaak naar een andere lidstaat.

    Vraag 19: Welke combinatie van oplossingen is volgens u het meest aangewezen om de beschreven problemen aan te pakken? Vraag 20: Heeft u andere oplossingen om de in hoofdstuk 2 geschetste problemen aan te pakken? |

    [1] Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen, PB L 160 van 30.6.2000, blz. 19.

    [2] Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000, PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1.

    [3] PB C 19 van 23.1.1999, blz. 1.

    [4] Het door de Europese Raad van 4/5 november 2004 aangenomen Haags Programma: versterking van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid in de Europese Unie.

    [5] Bron: Statistisches Bundesamt. Duitsland.

    [6] Artikel 55, lid 2, van de “Wet houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht” van 16.7.2004 (gepubliceerd op 27.7.2004).

    [7] Punt 27 van het toelichtend verslag over het verdrag, van 28 mei 1998 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken (waarop de verordening Brussel II is gebaseerd), PB C 221 van 16.7.1998, blz. 27.

    Top