Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52004PC0630

    Voorstel voor een verordening van de Raad tot invoering van een stabiliteitsinstrument

    /* COM/2004/0630 def. - COD 2004/0223 */

    52004PC0630

    Voorstel voor een verordening van de Raad tot invoering van een stabiliteitsinstrument /* COM/2004/0630 def. - CNS 2004/0223 */


    Brussel, 29.9.2004

    COM(2004) 630 definitief

    2004/0223 (CNS)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN DE RAAD

    tot invoering van een stabiliteitsinstrument

    (ingediend door de Commissie)

    TOELICHTING

    De basis van het stabiliteitsinstrument binnen de nieuwe structuur van de communautaire instrumenten voor buitenlandse hulp is beschreven in de mededeling van de Commissie die bij dit voorstel hoort.

    Dit voorstel is gebaseerd op artikel 308 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, in combinatie met artikel 203 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie. De verwijzing naar Euratom is noodzakelijk in verband met de punten die betrekking hebben op de nucleaire veiligheid. Normaal gesproken valt civiele crisisbeheersing onder artikel 179 en 181 A van het EG-Verdrag. De bepalingen inzake de financiering van vredesmissies, die weliswaar duidelijk bijdragen aan de doelstellingen van artikel 179 en 181 A, rechtvaardigen artikel 308 van het Verdrag als rechtsgrondslag voor deze verordening. Daarnaast zijn artikel 179 en 181 A juridisch niet verenigbaar met artikel 203 van het Euratomverdrag.

    TITEL I - DOELSTELLINGEN

    Artikel 1 Algemene doelstellingen en toepassingsgebied

    In artikel 1 worden de algemene doelstellingen van de verordening en het geografische toepassingsgebied beschreven. De verordening geldt voor alle derde landen en gebiedsdelen.

    Artikel 2 Onderwerp

    De verordening voorziet in financiële, economische en technische hulp voor drie afzonderlijke gebieden:

    a) Het bieden van een adequate en geïntegreerde reactie op crises en situaties waarin de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat worden bedreigd, met als algemeen doel de voorwaarden te scheppen of te herstellen voor een doelmatige uitvoering van het communautaire beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking, het nabuurschapsbeleid en de pretoetredingsstrategie.

    Bij de opzet van de verordening is rekening gehouden met de ervaringen die zijn opgedaan met de snelle-reactiefaciliteit, de Afrikaanse Vredesfaciliteit, de verordening inzake de bestrijding van antipersoneelmijnen en het Europees initiatief voor de democratie en de mensenrechten, alsmede de brede ervaring met crisisbeheersing in het kader van de bestaande “geografische” financieringsinstrumenten en internationale beste praktijken. In dit artikel wordt een rechtstreeks verband gelegd tussen hulpverlening in crisissituaties en het nastreven van het communautaire beleid op het gebied van ontwikkeling, economische samenwerking en mensenrechten. Met uitzondering van enkele bestaande vredesmissies zal de meeste steun in aanmerking komen voor ODA.

    In de verordening wordt erkend dat bepaalde maatregelen met betrekking tot crisisbeheersing, bijvoorbeeld in verband met antipersoneelmijnen, hoewel essentieel voor een goed ontwikkelingsklimaat, volgens de verordening zowel via strategische programma’s als in reactie op een crisis kunnen worden genomen.

    Humanitaire hulp kan niet op grond van deze verordening verleend worden (zie artikel 13). Voor communautaire humanitaire hulp blijft uitsluitend Verordening (EG) nr. 1257/96 van toepassing. Op grond van deze verordening moet de Commissie erop toezien dat de communautaire humanitaire hulp en de noodhulp in het kader van het stabiliteitsinstrument elkaar aanvullen.

    b) Hulp ter stimulering van de samenwerking tussen de EU en derde landen wat betreft mondiale en regionale grensoverschrijdende problemen die de veiligheid van de burger bedreigen.

    Met de verordening wordt beoogd de Gemeenschap in staat te stellen een aantal belangrijke problemen aan te pakken waarbij de Gemeenschap en het partnerland een gemeenschappelijk belang hebben, vooral inspanningen met betrekking tot de bestrijding van georganiseerde misdaad, terrorisme en andere internationale bedreigingen van de rechtsstaat, bescherming van strategische infrastructuur en grote, onverwachte gevaren voor de volksgezondheid. Maatregelen in het kader van het stabiliteitsinstrument dienen als aanvulling op de drie beleidsgestuurde instrumenten onder normale omstandigheden. De toegevoegde waarde van het stabiliteitsinstrument ligt in de mogelijkheid tot snel en gezamenlijk breed optreden, bijvoorbeeld bij de aanpak van de financiering van terrorisme, het witwassen van geld of belastingfraude, en het feit dat voorrang gegeven kan worden aan kwesties waaraan de Gemeenschap bijzonder belang hecht en waarbij de partnerlanden misschien moeite hebben om de juiste prioriteiten te bepalen binnen het beleidskader van de drie nieuwe communautaire beleidsinstrumenten.

    c) De bevolking helpen beschermen tegen ernstige technologische bedreigingen en de proliferatie van massavernietigingswapens tegengaan.

    Dit deel van de verordening bouwt verder op bestaande communautaire praktijken op het gebied van nucleaire veiligheid en zal de Gemeenschap in staat stellen programma’s te ondersteunen die zich richten op de aanpak van nieuwe veiligheidsrisico’s als gevolg van het eventuele misbruik van materialen, apparatuur of technologie met betrekking tot massavernietigingswapens en lanceerinrichtingen. Hiermee kan de Gemeenschap onder meer voldoen aan haar verplichtingen in het kader van het Mondiale partnerschap tegen de verspreiding van massavernietigingswapens en materiaal hiervoor van de G8. Hulp in dit verband richt zich op civiele en niet op militaire of defensieaspecten. Dergelijke maatregelen kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op de ondersteunende infrastructuur rond vernietigingsinstallaties voor nucleaire of chemische wapens (toegangswegen, spoorwegverbindingen, elektriciteits-, water- en gasleidingen, maar niet de eigenlijke ontmanteling van de wapens); steun voor milieutoezicht en publieksvoorlichting; verwerking van het giftige afval dat bij ontmanteling ontstaat; omschakeling van voormalige fabrieken van chemische wapens naar civiele installaties; omscholing van burgers; steun voor de ontwikkeling van adequate uitvoercontroles op materialen voor tweeërlei gebruik en voor specifieke maatregelen voor de veiligheid van grenzen om de illegale handel in materialen voor massavernietigingswapens te voorkomen.

    Het is noodzakelijk het thema nucleaire veiligheid in deze verordening op te nemen (in plaats van in de beleidsgestuurde instrumenten) omdat dergelijke steun in verschillende gebieden nodig kan zijn (de landen van de voormalige Sovjet-Unie vallen bijvoorbeeld zowel onder het Europese nabuurschaps- en partnerschapsinstrument, van Rusland tot de Kaukasus als onder het instrument voor ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking, voor Centraal-Azië). Het is ook belangrijk te zorgen voor optimale samenhang tussen de taken in verband met nucleaire veiligheid en die in verband met nucleaire veiligheidscontroles, die van invloed zijn op de veiligheid: deze kunnen het best binnen één instrument samengebracht worden. Ten slotte is het vanwege de juridische verplichtingen die voortvloeien uit de noodzakelijke verwijzing naar artikel 203 van het Euratomverdrag, als rechtsgrondslag met betrekking tot nucleaire veiligheid, en de onverenigbaarheid van dit artikel met artikel 179 en 181 A van het EG-Verdrag noodzakelijk om alle activiteiten op dit gebied in één instrument samen te brengen, waarvoor artikel 203 van het Euratomverdrag en artikel 308 van het EG-Verdrag als rechtsgrondslag gelden.

    d) Het stabiliteitsinstrument vormt ook de basis voor internationale acties ter ondersteuning van de algemene doelstellingen van de verordening, waaronder onderzoek en de opleiding van civiele deskundigen voor EU-crisismissies.

    Artikel 2 vormt eigenlijk de samenvoeging en bekrachtiging van de communautaire bevoegdheden die tot nu toe ad hoc en inconsistent verspreid waren over de bestaande geografische en sectorale communautaire financieringsinstrumenten. Zij bouwen voort op de aanpak waarmee geëxperimenteerd werd in het kader van de Overeenkomst van Cotonou, die een doelmatig en geïntegreerd raamwerk vormt waarbinnen de EU niet alleen ontwikkeling, maar ook veiligheid, vredesopbouw en vredesoperaties met de partnerlanden kan aanpakken.

    Artikel 3 Overige initiatieven

    Met dit artikel wordt beoogd de nodige flexibiliteit aan te brengen zodat de Gemeenschap tijdig kan reageren op toekomstige mondiale ontwikkelingen op het gebied van stabiliteit en veiligheid die nu nog niet te voorzien zijn. In het kader van deze verordening kan hulp worden verleend die aansluit bij het door de Raad vastgestelde beleid of door de EG aangegane verplichtingen. Voordat aan dergelijke initiatieven middelen kunnen worden toegewezen, moet de Commissie een beleidskader goedkeuren, dat eerst aan het beheerscomité moet worden voorgelegd (zie artikel 9).

    TITEL II – PROGRAMMERING EN TOEWIJZING VAN MIDDELEN

    Artikel 4 Maatregelen en programma’s

    In dit artikel worden de drie mechanismen voor steunverlening in het kader van dit instrument beschreven. Buitengewone steunmaatregelen en interimprogramma’s zijn bedoeld voor crisissituaties. Meerjarenprogramma’s zijn gericht op lange-termijnvraagstukken in het kader van een stabiel klimaat voor samenwerking.

    Het is de bedoeling dat de hulp in het kader van het stabiliteitsinstrument en die in het kader van de drie beleidsgestuurde instrumenten elkaar aanvullen. Meerjarenprogramma’s die worden gefinancierd uit hoofde van het stabiliteitsinstrument kunnen worden gebaseerd op nationale of regionale strategieën in het kader van de instrumenten voor pretoetredingssteun, ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking en het Europese nabuurschaps- en partnerschapsinstrument. Hiermee ontstaat één strategische programmering waarmee de kern van het beleidsinstrument en de toegevoegde waarde van het stabiliteitsinstrument samengebracht worden. In het kader van dit instrument kan de Commissie echter ook specifieke regionale of thematische strategieën goedkeuren, bedoeld voor samenwerkingsterreinen die niet goed bestreken worden binnen de strategieën in het kader van de andere buitenlandse financieringsinstrumenten (vanwege de aard of het geografische toepassingsgebied). Dergelijke strategieën worden aangenomen na overleg met het beheerscomité.

    Dit artikel bevat ook bepalingen om ervoor te zorgen dat de communautaire maatregelen en de maatregelen van de Raad in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid beter op elkaar afgestemd worden. Dit is met name van belang voor de doelmatigheid en het effect van de civiele crisisbeheersingsoperaties van de EU, die vaak zowel onder het GBVB als de verantwoordelijkheid van de Gemeenschap vallen. Deze bepalingen worden verder beschreven in artikel 5, 10 (besluitvorming) en 19 (regels inzake participatie en oorsprong).

    Artikel 5Bijzondere bepalingen met betrekking tot buitengewone steunmaatregelen en interimprogramma’s

    In dit artikel zijn verdere specifieke bepalingen opgenomen met betrekking tot buitengewone steunmaatregelen en interimprogramma’s. Buitengewone steunmaatregelen zijn gemodelleerd naar de reeds bestaande Europese snelle-reactiefaciliteit, met drie belangrijke wijzigingen om de samenhang met de algemene respons van de EU en de kwaliteit en de samenhang van de vervolgmaatregelen te verbeteren. Ten eerste wordt de Raad beter geïnformeerd doordat voorafgaand aan de goedkeuring van de maatregelen een constante dialoog met de Raad moet worden gevoerd. Deze dialoog wordt onderbouwd met een systeem voor de uitwisseling van informatie, naar voorbeeld van het eerdere succesvolle systeem dat werd ingevoerd in het kader van de verordening inzake humanitaire hulp. Ten tweede geldt voor de goedkeuring van buitengewone steunmaatregelen de nieuwe verplichting om binnen negen maanden een verslag te presenteren waarin een overzicht gegeven wordt van de geplande communautaire respons via alle instrumenten. In dit verslag wordt de communautaire respons in een internationaal kader geplaatst en worden ook maatregelen vastgesteld om ervoor te zorgen dat de acties van de EG en die in het kader van het GBVB op elkaar aansluiten. Ten derde kan de goedkeuring van buitengewone steunmaatregelen leiden tot een “interimresponsprogramma”, dat een vervolg vormt op de buitengewone steunmaatregelen en waarmee toegewerkt wordt naar normalisering van de hulpverlening. Het interimresponsprogramma zal voorgelegd worden aan het raadgevend comité. Het moet een brug slaan tussen de maatregelen in het kader van het stabiliteitsinstrument en de maatregelen in het kader van de beleidsgestuurde instrumenten.

    Artikel 6 Bijzondere bepalingen met betrekking tot vredesondersteunende operaties

    Dit artikel gaat over maatregelen waarin rekening gehouden wordt met het politiek bijzonder gevoelige karakter van vredesmissies. Er moet dan ook op toegezien worden dat de besluiten in overeenstemming zijn met de binnen de Raad ontwikkelde beleidslijnen. Om ervoor te zorgen dat de communautaire vredesmissies en de militaire en civiele capaciteit die gemobiliseerd kan worden in het kader van Titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie nauw op elkaar aansluiten, wordt in dit artikel ook de eis gesteld dat de Commissie de Raad moet wijzen op eventuele aanvullende maatregelen die zij binnen het GBVB noodzakelijk acht.

    Evenals voor de Afrikaanse Vredesfaciliteit is goedkeuring van de VN in algemene zin noodzakelijk voordat een dergelijke operatie van start kan gaan. Deze operaties gaan uit van een overeenkomst met een regionale organisatie en het land waar de operatie zal plaatsvinden en er mag geen rechtstreekse financiering verstrekt worden voor militaire activiteiten van de EU (zie artikel 13, lid 2).

    De financiering van militaire operaties van derden creëert de verplichting tot onafhankelijk toezicht op het gedrag van de troepen. Op grond van dit artikel is de Commissie verplicht passende toezichtsprocedures vast te stellen.

    Artikel 7Meerjarenprogramma’s

    In dit artikel worden de basisvereisten beschreven waaraan strategiedocumenten voor dit instrument moeten voldoen (zie artikel 4).

    Artikel 8Goedkeuring van programmeringsdocumenten

    Voordat ze worden goedgekeurd worden strategiedocumenten aan een beheerscomité voorgelegd. Interimprogramma’s worden aan een raadgevend comité voorgelegd.

    Titel III - Uitvoering

    IN TITEL III WORDEN ENKELE PROCEDURELE AANGELEGENHEDEN BEHANDELD IN VERBAND MET HET FINANCIEEL REGLEMENT. DE BEPALINGEN VAN TITEL III ZIJN GROTENDEELS HETZELFDE VOOR HET INSTRUMENT VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING EN ECONOMISCHE SAMENWERKING, HET EUROPESE NABUURSCHAPS- EN PARTNERSCHAPSINSTRUMENT EN DEZE VERORDENINGEN. DE VERSCHILLEN TUSSEN DE TEKSTEN VAN DEZE INSTRUMENTEN VOOR BUITENLANDSE HULP ZIJN TE VERKLAREN VANUIT DE SPECIFIEKE KENMERKEN VAN HET BETREFFENDE INSTRUMENT.

    Artikel 10Financieringsbesluiten

    Volgens artikel 10 nemen financieringsbesluiten van de Commissie, met uitzondering van de financieringsbesluiten voor buitengewone steunmaatregelen en interimprogramma’s, de vorm aan van jaarlijks goed te keuren actieprogramma’s per land en per regio. Dit is in overeenstemming met de nieuwe beginselen die bij de meest recente verordeningen van de Gemeenschap zijn ingevoerd. De comitologieprocedure hoeft niet te worden gevolgd voor actieprogramma’s waarvoor de Commissie besluiten neemt op basis van door de lidstaten binnen het beheerscomité goedgekeurde meerjarenprogrammeringsdocumenten (dat wil zeggen strategiedocumenten en indicatieve meerjarenprogramma’s voor de partnerlanden en -regio’s en thematische strategiedocumenten). De Commissie zendt de actieprogramma’s uiterlijk één maand na haar besluit toe aan de lidstaten. De Commissie kan gebruik maken van haar recht om actieprogramma’s indien nodig te wijzigen. In tegenstelling tot de gebruikelijke gang van zaken is het op grond van artikel 10 mogelijk maatregelen buiten de actieprogramma’s goed te keuren volgens dezelfde modaliteiten als actieprogramma’s. Deze bepaling kan nuttig blijken wanneer de Commissie snel een financiering tot stand wenst te brengen terwijl het actieprogramma nog niet helemaal afgerond is.

    Artikel 11Goedkeuring van bijzondere maatregelen die niet in de strategiedocumenten of de indicatieve meerjarenprogramma’s zijn opgenomen

    Dit artikel sluit aan bij het instrument voor ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking en beoogt de nodige flexibiliteit mogelijk te maken zodat voor onvoorziene behoeften die niet voortvloeien uit een crisissituatie lange-termijnsteun kan worden verleend in het kader van het stabiliteitsinstrument (met name nucleaire veiligheid en mondiale en regionale grensoverschrijdende problemen). Op grond van artikel 11 kunnen in onvoorziene omstandigheden bijzondere maatregelen genomen worden buiten de strategiedocumenten of indicatieve meerjarenprogramma’s om. Voor besluiten die de Commissie buiten de door de lidstaten goedgekeurde meerjarenprogrammering wenst te nemen, moet de comitologieprocedure worden gevolgd wanneer het te financieren bedrag hoger is dan € 15 miljoen. Bijzondere maatregelen die niet in de strategiedocumenten of de indicatieve meerjarenprogramma’s zijn opgenomen, moeten door de Commissie worden goedgekeurd volgens de procedure van artikel 3 van Besluit 1999/468/EG, dat wil zeggen na advies van een raadgevend comité, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie. Het comité brengt advies uit over de bijzondere maatregelen. De Commissie houdt zo veel mogelijk rekening met het door het comité uitgebrachte advies en stelt het comité in kennis van de wijze waarop zij met het advies rekening heeft gehouden. De Commissie kan bijzondere maatregelen aanpassen volgens dezelfde procedure. Het advies van het comité is evenwel niet vereist voor kleine aanpassingen (zie artikel 11, lid 4).

    Artikel 12Voorwaarden

    Artikel 12 bepaalt welke entiteiten, organen en instellingen in aanmerking komen. Overeenkomstig de bestaande praktijk zijn de voorwaarden om in aanmerking te komen ruim. Wat betreft de voorwaarden om in aanmerking te komen voor communautaire subsidies, moet artikel 12 worden gelezen in combinatie met artikel 19, waarin de regels zijn vastgelegd voor deelname aan de procedures voor overheidsopdrachten en subsidies.

    Artikel 13 en 14Type maatregelen en ondersteunende maatregelen

    In artikel 13 wordt op basis van de bestaande praktijk een overzicht gegeven van de soorten maatregelen die krachtens de verordening kunnen worden gefinancierd. Deze lijst is niet uitputtend.

    Artikel 14 bepaalt op grond van deze verordening ook alle ondersteunende maatregelen kunnen worden gefinancierd die voor de uitvoering noodzakelijk zijn.

    Artikel 15 en 16 Medefinanciering en beheer

    Overeenkomstig de bestaande praktijk en de wens van de donoren tot meer coördinatie van de samenwerkingsacties bevestigt artikel 15 dat parallelle of gezamenlijke financiering (medefinanciering) mogelijk is. In dergelijke gevallen kan de Commissie overeenkomstig artikel 3 middelen ontvangen en beheren van lidstaten (en met name hun overheids- en semi-overheidsinstanties), van derde staten die donor zijn of van internationale en regionale organisaties. Op grond van deze bepaling kan de Commissie mogelijk op voet van gelijkheid met de andere donoren opereren.

    Artikel 16 beschrijft de manieren waarop de Commissie de uitvoering van de krachtens de verordening gefinancierde maatregelen kan beheren:

    rechtstreeks of onrechtstreeks gecentraliseerd beheer door communautaire agentschappen of door de Gemeenschappen opgerichte organen (lid 2); of

    onrechtstreeks gecentraliseerd beheer door organen van de lidstaten (lid 3), overeenkomstig artikel 54, lid 2, onder c), i), van het Financieel Reglement dat deze mogelijkheid biedt als het basisbesluit daarin voorziet.

    Artikel 17 Vastleggingen

    Artikel 17 bepaalt dat de vastleggingen worden uitgevoerd op basis van besluiten van de Commissie met betrekking tot: de betreffende actieprogramma’s; bijzondere maatregelen die niet in de strategiedocumenten en de indicatieve meerjarenprogramma’s zijn opgenomen; en ondersteunende maatregelen. Op grond van dit artikel kunnen vastleggingen in jaarlijkse bedragen over een aantal jaren gespreid worden. Artikel 76 van het Financieel Reglement biedt deze mogelijkheid als het basisbesluit daarin voorziet

    Artikel 18Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap

    Artikel 18 stelt de maatregelen vast ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap, met name de maatregelen waardoor de Commissie alle verificaties kan uitvoeren die noodzakelijk zijn voor de controle van de uitgevoerde activiteiten.

    Artikel 19Deelname aan procedures voor overheidsopdrachten en subsidies en oorsprongsregels

    Artikel 19 stelt de voorwaarden vast voor deelname aan procedures voor overheidsopdrachten en subsidies in het kader van de uitvoering van de verordening. In dit stadium zijn de voorgestelde bepalingen conform het “Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegang tot buitenlandse hulp van de Gemeenschap”[1] dat dient tot wijziging van de basisverordeningen van de voornaamste communautaire hulpinstrumenten met het oog op een grotere mate van ontkoppeling van de hulp. Wanneer een derde staat zijn procedures voor overheidsopdrachten en subsidies openstelt voor de lidstaten van de Gemeenschap, kan de Commissie op grond van artikel 19, lid 2, de communautaire procedures voor overheidsopdrachten en subsidies openstellen voor die derde staat. Artikel 19 kan worden gewijzigd op basis van de conclusies van de Raad en het Europees Parlement in het onderzoek van bovengenoemde verordening

    Gezien het specifieke karakter van het instrument en de problemen waarop het zich richt, alsmede vanwege de nadruk op grensoverschrijdende problemen, biedt het artikel de Commissie de mogelijkheid om de financiering ook open te stellen voor landen die van oudsher economische, handels- of aardrijkskundige betrekkingen met het partnerland onderhouden. Deze bepaling is gemodelleerd naar bestaande bepalingen uit de MEDA-verordening.

    De financiering kan ook uitgebreid worden in crisissituaties waarin het noodzakelijk is buitengewone steunmaatregelen of interimprogramma’s aan te nemen. In dergelijke gevallen is het van het grootste belang dat flexibele voorwaarden een oorsprongsregels worden gehanteerd. Restrictieve voorwaarden belemmerden in het verleden de effectieve samenwerking met andere internationale betrokkenen en de snelheid en doelmatigheid van het communautaire optreden.

    Artikel 20, 21 en 22Voorfinanciering, subsidies en middelen die ter beschikking zijn gesteld van de Europese Investeringsbank of andere financiële tussenpersonen

    Artikel 20, 21 en 22 preciseren bepaalde technische punten in verband met de uitvoering van bepaalde in artikel 13 bedoelde maatregelen, met name:

    Artikel 20 bepaalt dat de rente afkomstig uit voorfinanciering ten goede komt aan de begunstigden. Het Financieel Reglement biedt deze mogelijkheid als het basisbesluit daarin voorziet.

    Op grond van artikel 21 kunnen natuurlijke personen subsidies ontvangen, overeenkomstig artikel 114 van Verordening (EG) nr. 1605/2002, dat deze mogelijkheid biedt als de rechtsgrondslag daarin voorziet.

    Artikel 22 stelt vast welke bepalingen de Commissie per geval moet goedkeuren wanneer zij middelen ter beschikking stelt van de Europese Investeringsbank of andere financiële tussenpersonen.

    Artikel 23Evaluatie

    Artikel 23 verplicht de Commissie geregeld de resultaten van de geografische en thematische beleidslijnen en programma’s en het sectoraal beleid en de doeltreffendheid van de programmering te evalueren.

    Titel IV - Slotbepalingen

    TITEL IV OMVAT DE GEBRUIKELIJKE BEPALINGEN MET BETREKKING TOT DE JAARLIJKSE VERSLAGLEGGING AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD OVER DE TENUITVOERLEGGING VAN DE VERORDENING (ARTIKEL 24), DE COMITOLOGIE (ARTIKEL 25), HERZIENING VAN DE VERORDENING (ARTIKEL 26), INTREKKING VAN BESTAANDE VERORDENINGEN (ARTIKEL 27) EN DE DATUM VAN INWERKINGTREDING (ARTIKEL 28). DE VERORDENING IS VAN TOEPASSING MET INGANG VAN 1 JANUARI 2007.

    De verordening voorziet in zowel raadgevende als beheerscomités, overeenkomstig de aanpak van de verordening inzake ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking. Aan beheerscomités worden strategiedocumenten voor de lange termijn voorgelegd. Raadgevende comités worden geraadpleegd wanneer bijzondere flexibiliteit vereist is bij de opzet en uitvoering van het programma.

    2004/0223 (CNS)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN DE RAAD

    tot invoering van een stabiliteitsinstrument

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 308,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op artikel 203,

    Gezien het voorstel van de Commissie[2],

    Gezien het advies van het Europees Parlement[3],

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) Om de communautaire buitenlandse hulp doelmatiger te maken, is een nieuw kader ontworpen voor de planning en uitvoering van de hulp. Bij Verordening (EG) nr. xxx van het Europees Parlement en de Raad van xxx wordt een instrument voor pretoetredingssteun ingesteld voor de communautaire hulp aan kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten[4]. Bij Verordening (EG) nr. xxx van het Europees Parlement en de Raad van xxx wordt een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument ingesteld[5]. Verordening (EG) nr. xxx van het Europees Parlement en de Raad van xxx heeft betrekking op ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking met de andere derde landen[6]. Deze verordening biedt een aanvullend instrument voor crisissituaties en sommige mondiale lange-termijndoelstellingen in verband met vrede en stabiliteit en de veiligheid van burgers.

    (2) De Gemeenschap verleent veel economische, financiële, technische, humanitaire en macro-economische hulp aan derde landen. Een van de belangrijkste doelstellingen van de communautaire instrumenten voor buitenlandse hulp is het scheppen van een stabiel klimaat voor menselijke ontwikkeling en het bevorderen van mensenrechten, democratie en fundamentele vrijheden.

    (3) In de Millenniumverklaring van de VN wordt vrij zijn van gewelddadige conflicten een belangrijke voorwaarde voor menselijke ontwikkeling genoemd. In resolutie nr. 57/337 van de Algemene Vergadering van de VN van juli 2003 wordt erkend dat vrede en ontwikkeling elkaar versterken en dat eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden een van de belangrijkste voorwaarden is voor het voorkomen van gewapende conflicten. Veiligheid, stabiliteit en het voorkomen van gewelddadige conflicten zijn cruciaal voor ontwikkeling en armoedebestrijding en maatregelen op dit gebied dragen bij aan de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling en de in de overeenkomsten tussen de Gemeenschap, de lidstaten en derde landen beschreven doelstellingen.

    (4) De Europese Raad heeft beloofd dat de Europese Unie een belangrijke rol op zich zal nemen in het beheersen van crises en het voorkomen van gewelddadige conflicten. In het EU-programma ter voorkoming van gewelddadige conflicten wordt benadrukt dat “politieke inzet voor conflictpreventie een van de belangrijkste doelstellingen van het buitenlandse beleid van de EU is”. De communautaire financieringsinstrumenten moeten een belangrijke bijdrage leveren aan de verwezenlijking hiervan en aan de ontwikkeling van de EU tot wereldspeler.

    (5) In het verslag van het panel inzake vredesoperaties van de Verenigde Naties werden regionale en subregionale organisaties opgeroepen vredescapaciteit te ontwikkelen. Als reactie hierop deden de Commissie en de Raad op 17 november 2003 een verklaring uitgaan inzake de oprichting van de Afrikaanse Vredesfaciliteit. De ervaring die wordt opgedaan met deze faciliteit kan als basis dienen voor soortgelijke overeenkomsten met regionale en subregionale organisaties, overeenkomstig de nadruk die in de Europese Veiligheidsstrategie wordt gelegd op effectief multilateralisme.

    (6) De EU zal bijdragen aan vrede en veiligheid in de wereld, overeenkomstig de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties.

    (7) De partnerschapsovereenkomst van Cotonou biedt een geïntegreerd kader voor zowel veiligheid als ontwikkeling. Het nieuwe stabiliteitsinstrument moet voortbouwen op deze aanpak.

    (8) Programma’s inzake antipersoneelmijnen, handvuurwapens en lichte wapens zijn van invloed op ontwikkeling, menselijke veiligheid en politieke stabiliteit. In 2004 werd het Verdrag van Ottawa, dat op 1 maart 1999 van kracht werd, geëvalueerd, waarbij een actieplan werd goedgekeurd waarin werd bekrachtigd dat gestreefd wordt naar beëindiging van het leed dat door antipersoneelmijnen wordt veroorzaakt.

    (9) Beschikking 2001/792/EG, Euratom van de Raad van 23 oktober 2001 tot vaststelling van een communautair mechanisme ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming[7] voorziet in de inzet van specialisten op het gebied van civiele bescherming in derde landen die getroffen zijn door een door de mens of de natuur veroorzaakte ramp. Daarnaast wordt in de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over de versterking van de capaciteit op het gebied van civiele bescherming in de Europese Unie[8] vastgesteld dat middelen voor dergelijke operaties snel gemobiliseerd moeten kunnen worden.

    (10) Volgens de verklaring van de Europese Raad over terrorismebestrijding van 25 maart 2004 moeten doelstellingen in verband met terrorismebestrijding geïntegreerd worden in de programma’s voor buitenlandse hulp. Ook in de EU-Millenniumstrategie inzake het voorkomen en controleren van georganiseerde misdaad, die op 27 maart 2000 door de Raad werd goedgekeurd, werd opgeroepen tot nauwere samenwerking met derde landen.

    (11) De EU moet vooral maatregelen kunnen nemen op het gebied van de bevordering van de nucleaire veiligheid in derde landen, de bestrijding van massavernietigingswapens en de aanpak van andere technologische gevaren voor de veiligheid en grote onvoorziene gevaren voor de internationale volksgezondheid. De Europese Raad van 12 december 2003 heeft de Europese strategie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens goedgekeurd.

    (12) Om de doelstellingen van deze verordening te ondersteunen moeten begeleidende maatregelen gefinancierd worden, waaronder opleiding, onderzoek en steun voor de tenuitvoerlegging van internationale overeenkomsten.

    (13) Om haar internationale verbintenissen na te komen en optimaal bij te dragen aan het buitenlandse beleid van de EU, moet de Gemeenschap ervoor zorgen dat de instrumenten voor buitenlandse hulp volledig aansluiten bij deze doelstellingen.

    (14) De ervaring heeft geleerd dat stabilisatie na een crisis langdurige en flexibele inzet van de internationale gemeenschap vergt, en dat met name de eerste jaren na een crisis bijzondere aandacht vergen omdat veel landen in die periode terugvallen in een crisissituatie. Daarnaast hebben partnerlanden die zich in een crisissituatie bevinden vaak onvoldoende institutionele capaciteit of geen internationaal erkende regering om te kunnen bijdragen aan het stellen van prioriteiten voor hulpverlening.

    (15) De uitvoering van hulpprogramma’s in tijden van crisis en politieke instabiliteit vereist specifieke maatregelen om voldoende flexibiliteit in de besluitvorming en de toewijzing van middelen te garanderen, evenals maatregelen om de samenhang met bilaterale hulp en de bundeling met andere donormiddelen te garanderen, waaronder de overdracht van overheidstaken door middel van onrechtstreeks gecentraliseerd beheer.

    (16) In de resoluties van het Europees Parlement en de conclusies van de Raad naar aanleiding van de mededelingen van de Commissie inzake de samenhang van noodhulp, rehabilitatie en ontwikkeling[9] wordt benadrukt dat de maatregelen in het kader van verschillende Europese financieringsinstrumenten in crisissituaties goed op elkaar moeten aansluiten.

    (17) De ervaring heeft geleerd dat om de bovengenoemde kwesties doelmatig en tijdig te kunnen aanpakken specifieke financiële middelen en instrumenten nodig zijn die een aanvulling vormen op humanitaire hulp en de samenwerkingsinstrumenten voor de lange termijn.

    (18) Naast de maatregelen die met de partnerlanden zijn overeengekomen in het kader van het samenwerkingsbeleid op basis van de instrumenten voor geïntegreerde pretoetredingssteun, het nabuurschaps- en partnerschapsbeleid en ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking, moet de Gemeenschap hulp kunnen verlenen ter ondersteuning van de fundamentele waarden en kernprioriteiten van de Europese Unie en van nieuwe beleidsinitiatieven van de internationale gemeenschap op het gebied van vrede, politieke stabiliteit, bescherming tegen georganiseerde misdaad, massavernietigingswapens en aanverwanten, technologische bedreigingen en epidemieën.

    (19) Humanitaire hulp valt exclusief onder Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad.

    (20) In de “Richtsnoeren voor de versterking van de operationele samenwerking tussen de Gemeenschap en de lidstaten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking” van 2001 wordt benadrukt dat de buitenlandse hulp van de EU beter op elkaar afgestemd moet worden.

    (21) De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden[10]. Strategiedocumenten voor de lange-termijnhulp worden voorgelegd aan een beheerscomité. Een raadgevend comité wordt geraadpleegd wanneer bijzondere flexibiliteit vereist is bij de opzet en uitvoering van het programma.

    (22) De opzet van een nieuw stabiliteitsinstrument maakt intrekking van de volgende verordeningen noodzakelijk: Verordening (EG) nr. 1724/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2001 inzake de bestrijding van antipersoneelmijnen in ontwikkelingslanden; Verordening (EG) nr. 1725/2001 van de Raad van 23 juli 2001 inzake de bestrijding van antipersoneelmijnen in andere landen dan ontwikkelingslanden; Verordening (EG) nr. 381/2001 van de Raad van 26 februari 2001 tot instelling van een snellereactiemechanisme; Verordening (EG) nr. 2046/97 van de Raad van 13 oktober 1997 betreffende de Noord-Zuid-samenwerking op het gebied van de bestrijding van drugs en drugsverslaving; Verordening (EG) nr. 2258/96 van de Raad van 22 november 1996 betreffende herstel en wederopbouwacties ten behoeve van ontwikkelingslanden; Besluit 2001/824/EG, Euratom van de Raad van 16 november 2001 betreffende een tweede financiële bijdrage van de Europese Gemeenschap aan de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling ten behoeve van het Fonds Inkapseling Tsjernobyl; Verordening (EG) nr. 2130/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 29 oktober 2001 betreffende acties op het gebied van de hulp aan ontwortelde bevolkingsgroepen in ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika en in Azië; Verordening (EG) nr. 1080/2000 van de Raad van 22 mei 2000 betreffende de ondersteuning van de Tijdelijke Missie van de Verenigde Naties voor Kosovo (MINUK) en het Bureau van de Hoge Vertegenwoordiger in Bosnië-Herzegovina (OHR).

    (23) De doelstellingen van deze maatregel kunnen niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt vanwege de noodzakelijke multilaterale respons op de in deze verordening beschreven terreinen en vanwege de omvang en de gevolgen van het voorgenomen optreden. Daarom kan de Gemeenschap maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het EG-Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

    (24) Slechts in artikel 308 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en in artikel 203 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie zijn bevoegdheden voor de vaststelling van deze verordening vervat,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Titel I - Doelstellingen

    ARTIKEL 1 ALGEMENE DOELSTELLINGEN EN TOEPASSINGSGEBIED

    Overeenkomstig de bepalingen van deze verordening zal de Gemeenschap maatregelen financieren om de vrede, de stabiliteit en de veiligheid van burgers in derde landen en gebiedsdelen te waarborgen.

    Dergelijke maatregelen dienen met name ter ondersteuning van het EU-beleid met betrekking tot:

    - een adequate, tijdige en geïntegreerde respons om de gevolgen van crisissituaties, ernstige politieke instabiliteit of gewelddadige conflicten te voorkomen, te beperken of aan te pakken;

    - grote problemen bij de totstandkoming of handhaving van de rechtsstaat in derde landen, waaronder de strijd tegen regionale of grensoverschrijdende problemen zoals georganiseerde misdaad, mensenhandel en terrorisme;

    - grote technologische bedreigingen met potentiële grensoverschrijdende gevolgen, waaronder de bevordering van nucleaire veiligheid en de strijd tegen massavernietigingswapens;

    - de ontwikkeling van capaciteit op het gebied van vredesmissies en ondersteuning daarvan, in samenwerking met internationale, regionale en subregionale organisaties.

    Deze verordening vormt ook een kader waarbinnen gereageerd kan worden op nieuwe, door de Europese Unie gesteunde beleidsinitiatieven die overeenkomen met de doelstellingen van deze verordening, als deze een aanvulling vormen op activiteiten in het kader van de andere instrumenten voor buitenlandse hulp.

    Artikel 2Onderwerp

    Om de doelstellingen van deze verordening te verwezenlijken, zal de Gemeenschap financiële, economische en technische hulp verlenen ter aanvulling op de hulp die normaal gesproken verleend wordt in het kader van de instrumenten voor humanitaire hulp, geïntegreerde pretoetredingssteun, het nabuurschaps- en partnerschapsbeleid en ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking. Deze hulp wordt verleend om:

    a) in derde landen de voorwaarden te scheppen of te herstellen voor een doelmatige uitvoering van de communautaire beleidslijnen en programma’s op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking. Deze hulp kan onder meer betrekking hebben op:

    - op burgers gerichte maatregelen van internationale en regionale organisaties en overheids- en niet-overheidsactoren waarmee een vreedzame oplossing van een conflict dichterbij gebracht wordt, voorkomen wordt dat een gewelddadig conflict uitbreekt of verergert, of de geografische verspreiding ervan beperkt wordt, verzoening tussen de partijen bewerkstelligd wordt, onder andere door onderhandeling, bemiddeling, en toezicht op en uitvoering van een vredesakkoord of staakt-het-vuren tussen de partijen;

    - militair toezicht, vredesmissies of vredesondersteunende missies (ook met een civiele component) door regionale en subregionale organisaties en andere coalities van staten die door de Verenigde Naties gesteund worden; maatregelen om de capaciteit van dergelijke organisaties en hun leden te vergroten, zodat zij dergelijke operaties kunnen plannen, uitvoeren en politiek controleren;

    - inzet van middelen als reactie op door de natuur of de mens veroorzaakte rampen, waaronder maatregelen voor civiele bescherming bij gebrek aan of ter aanvulling op humanitaire hulp van de EU;

    - de ontwapening, demobilisatie en reïntegratie van soldaten, waarbij aandacht besteed wordt aan de kwestie van de kindsoldaten en de hervorming van de veiligheidstroepen;

    - aanpak van de problemen in verband met antipersoneelmijnen, niet-geëxplodeerde munitie en andere explosieven, handvuurwapens en lichte wapens en andere schadelijke overblijfselen van de oorlog, waaronder het opruimen en vernietigen van voorraden, hulp voor de slachtoffers en voorlichtingscampagnes;

    - crisismaatregelen om een klimaat te beschermen, herstellen of scheppen waarin de duurzame economische en sociale ontwikkeling kan plaatsvinden, onder meer door middel van steun voor interimregeringen met een internationaal mandaat en het beleid dat zij voeren, en een eerste reeks andere maatregelen in verband met de opzet en ondersteuning van democratische pluralistische overheidsinstellingen, doelmatig bestuur op nationaal en lokaal niveau, een onafhankelijke justitie, goed bestuur en gezag;

    - crisismaatregelen om de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, democratische beginselen en de rechtsstaat te bevorderen en beschermen, alsmede de beginselen van het volkenrecht (waaronder steun voor bijzondere nationale en internationale strafhoven, waarheids- en verzoeningscommissies, mechanismen voor de juridische schikking van mensenrechtendossiers en bekrachtiging en toekenning van eigendomsrechten), en de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld te stimuleren, alsmede de maatschappelijke participatie in het politieke proces, waaronder maatregelen ter bevordering van onafhankelijke en professionele media;

    - crisismaatregelen met betrekking tot het herstel en de wederopbouw van belangrijke infrastructuur, huisvesting, overheidsgebouwen en economische activa, waaronder essentiële productiefaciliteiten, het weer op gang brengen van de economische activiteit en het scheppen van werkgelegenheid;

    - overige maatregelen die nodig zijn om van crisisbeheersing over te gaan naar normale samenwerking in het kader van de communautaire strategieën en programma’s voor de middellange en lange termijn op het gebied van buitenlandse ontwikkeling en economische samenwerking.

    De Commissie ziet erop toe dat de goedgekeurde maatregelen volledig in overeenstemming zijn met het algemene strategische beleidskader van de Gemeenschap voor het partnerland, en met name met de doelstellingen van de beleidslijnen en programma’s op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking die goedgekeurd zijn overeenkomstig artikel 179 en 181 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

    b) de samenwerking tussen de EU en derde landen te stimuleren wat betreft mondiale en regionale grensoverschrijdende problemen die de veiligheid en de grondrechten van de burger bedreigen.

    Deze maatregelen kunnen met name omvatten:

    - versterking van de capaciteit van politie en justitie met betrekking tot de bestrijding van terrorisme en georganiseerde misdaad, waaronder mensenhandel, daadwerkelijke controle van illegale handel en doorvoer en andere samenwerkingsterreinen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken;

    - versterking van het internationale kader voor de bescherming van de mensenrechten en ondersteuning van internationale acties ter bevordering van de democratie;

    - aanpak van de veiligheid van internationaal vervoer, energie en infrastructuur, waaronder personen- en goederenvervoer en energiedistributie;

    - respons op onvoorziene grote gevaren voor de volksgezondheid, zoals epidemieën met eventuele grensoverschrijdende gevolgen;

    - ondersteuning van de versterking van nationale juridische kaders en internationale samenwerking op bovengenoemde terreinen, waaronder de uitwisseling van informatie, risicobeoordelingen en andere relevante vormen van samenwerking.

    Dergelijke maatregelen kunnen goedgekeurd worden in het kader van deze verordening als zij urgent zijn, alleen goed uitgevoerd kunnen worden via mondiale of interregionale strategieën en mechanismen of niet uitgevoerd kunnen worden binnen het beleids- en programmeringskader van de verordeningen inzake het instrument voor ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking[11], het Europese nabuurschaps- en partnerschapsinstrument[12] of het instrument voor geïntegreerde pretoetredingssteun[13].

    c) landen en bevolkingsgroepen te vrijwaren voor technologische bedreigingen en de verspreiding tegen te gaan van nucleaire, chemische, biologische en radiologische wapens en aanverwante materialen, apparatuur en deskundigheid hiervoor. Deze hulp kan onder meer betrekking hebben op:

    - bevordering van de nucleaire veiligheid, met name voor de overdracht van de veiligheidscultuur en het op veilige wijze opzetten, exploiteren en onderhouden van kerncentrales en andere nucleaire installaties, het op veilige wijze vervoeren, verwerken en opslaan van kernafval en de sanering van voormalige nucleaire installaties;

    - de opzet en uitvoering van nucleaire veiligheidscontroles, waaronder goede administratie en controle van splijtstoffen, controle op illegale handel in potentieel gevaarlijke stoffen en de installatie van moderne apparatuur op het gebied van logistiek, evaluatie en controle;

    - vermindering van de hoeveelheid opgeslagen splijtstoffen en chemische en biologische stoffen voor wapens, betere beveiliging van installaties waar dergelijke stoffen of hun precursoren verwerkt worden;

    - omvorming van de industrie en productiefaciliteiten voor wapens en onderzoeksprogramma’s op defensiegebied naar civiele toepassingen, waaronder steun voor het omvormingsproces, nieuwe banen voor wapengeleerden en sanering van voormalige wapeninstallaties;

    - adequate controle en opsporing van de illegale handel in potentieel gevaarlijke stoffen, onder meer door de installaties van moderne apparatuur voor logistieke evaluatie en controle;

    - ontwikkeling en handhaving van adequate uitvoercontroles op goederen voor tweeërlei gebruik;

    - de opzet van rampenplannen, noodhulp, civiele bescherming en schoonmaakmaatregelen in geval van eventuele grote milieurampen, bijvoorbeeld in de nucleaire sector of met betrekking tot andere industrieën waar grote risico’s op milieurampen met internationale gevolgen bestaan;

    - de bevordering van internationale samenwerking op bovengenoemde terreinen, waaronder de uitwisseling van informatie, risicobeoordelingen en andere relevante vormen van samenwerking.

    d) de bevordering van de ratificatie en uitvoering van en toezicht op internationale overeenkomsten en verdragen en ontwikkeling van internationale beleidslijnen en praktijken overeenkomstig de doelstellingen van deze verordening. Dergelijke maatregelen kunnen omvatten: onderzoek en analyse, systemen voor vroege waarschuwing, onder meer in het kader van conflictpreventie, en opleiding in verband met civiele crisisbeheersing.

    Artikel 3Overige initiatieven

    De Gemeenschap kan maatregelen goedkeuren ter ondersteuning van andere beleidsinitiatieven als deze bijdragen aan de in artikel 1 beschreven algemene doelstellingen van deze verordening en aansluiten bij afspraken die de Gemeenschap in internationaal verband heeft gemaakt of bij door de Raad vastgesteld beleid.

    Titel II – Programmering en toewijzing van middelen

    ARTIKEL 4 MAATREGELEN EN PROGRAMMA’S

    1. De communautaire maatregelen in het kader van deze verordening worden uitgevoerd door middel van buitengewone steunmaatregelen, interimresponsprogramma’s of meerjarenprogramma’s.

    2. Buitengewone steunmaatregelen zijn bedoeld voor situaties van crisis en nood, waarin de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en fundamentele vrijheden bedreigd worden en waarbij het effect van de maatregelen vooral afhangt van snelle of flexibele uitvoering. De Commissie kan ook buitengewone hulpmaatregelen goedkeuren ter aanvulling op maatregelen van de Raad overeenkomstig titel V van het Verdrag inzake de Europese Unie die betrekking hebben op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.

    3. Buitengewone steunmaatregelen kunnen gevolgd worden door een interimresponsprogramma. Interimresponsprogramma’s bestaan uit maatregelen waarmee gestreefd wordt naar de opzet of het herstel van de essentiële voorwaarden voor de normale uitvoering van de programma’s voor buitenlandse samenwerking van de Europese Unie. Daarnaast kunnen zij zich richten op situaties van langdurige politieke instabiliteit, situaties die het gevolg zijn van onopgeloste conflicten, problemen na afloop van een conflict en gevallen waarin de Gemeenschap zich heeft beroepen op de clausules inzake essentiële elementen van internationale overeenkomsten met derde landen of andere basisteksten die ten grondslag liggen aan de buitenlandse hulp, mits de maatregelen in overeenstemming zijn met eventuele door de Raad goedgekeurde passende maatregelen.

    4. Meerjarenprogramma’s bestaan uit maatregelen gericht op lange-termijnvraagstukken in het kader van een stabiel klimaat voor samenwerking. Deze programma’s zijn gebaseerd op:

    a) specifiek voor dit instrument overeenkomstig artikel 7 goedgekeurde regionale en thematische strategieën, of

    b) de nationale, regionale of thematische strategieën in het kader van de verordeningen van de Raad tot invoering van het instrument voor ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking, het instrument voor geïntegreerde pretoetredingssteun of het Europese nabuurschaps- en partnerschapsinstrument.

    Artikel 5 Bijzondere bepalingen met betrekking tot buitengewone steunmaatregelen en interimprogramma’s

    1. De Commissie onderhoudt een voortdurende dialoog met de Raad over de planning van buitengewone steunmaatregelen in het kader van deze verordening. Omwille van de samenhang van het buitenlandse optreden van de EU houdt zij bij de planning en de uitvoering van deze maatregelen rekening met de door de Raad vastgestelde aanpak. Wanneer de Commissie buitengewone steunmaatregelen neemt overeenkomstig artikel 4, lid 2, brengt zij de Raad onmiddellijk op de hoogte van de aard en het doel van de maatregelen en het bedrag dat ermee gemoeid is.

    Binnen negen maanden na de goedkeuring van buitengewone maatregelen brengt de Commissie verslag uit aan de Raad en het Europees Parlement. In dit verslag wordt een overzicht gegeven van de bestaande en geplande communautaire respons, met inbegrip van de bijdrage uit hoofde van andere communautaire financieringsinstrumenten, de stand van zaken met betrekking tot bestaande nationale en regionale strategieën, zoals bedoeld in artikel 4, lid 4, onder b), eventuele maatregelen van de Gemeenschap om de politieke dialoog te stimuleren en de rol van de Gemeenschap in breder internationaal en multilateraal verband. Ook worden in dit verslag de eventuele specifieke maatregelen beschreven die de Commissie noodzakelijk acht voor de samenhang tussen de communautaire activiteiten en de maatregelen die gepland of goedgekeurd zijn uit hoofde van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

    2. De Commissie kan binnen de in de tweede alinea van lid 1 bedoelde periode van negen maanden overeenkomstig artikel 4, lid 3, een interimresponsprogramma vaststellen, waarmee voortgebouwd wordt op de eerder genomen buitengewone maatregelen en de weg wordt vrijgemaakt voor normalisering van de samenwerking, indien mogelijk.

    Wanneer de Commissie een ad hoc herziening heeft uitgevoerd van haar nationale of regionale strategieën in verband met een van de in artikel 4, lid 2, of artikel 4, lid 3, beschreven situaties, kunnen deze strategieën de basis vormen voor het interimprogramma.

    Binnen twee jaar na goedkeuring van een interimresponsprogramma beoordeelt de Commissie of de omstandigheden nog steeds financiering uit hoofde van deze verordening rechtvaardigen. Daarbij zal zij met name nagaan of inmiddels aan de behoeften aan hulp van het land voldaan kan worden binnen het beleidskader voor de andere communautaire instrumenten voor buitenlandse hulp. De Commissie rapporteert haar conclusies aan het in artikel 25 bedoelde comité.

    De Commissie kan ook een interimresponsprogramma goedkeuren zonder eerst buitengewone maatregelen te nemen.

    3. Om de in lid 1 bedoelde dialoog gemakkelijker te laten verlopen en om de doelmatigheid en samenhang van de communautaire en nationale buitengewone steunmaatregelen te vergroten, kan de Commissie alle maatregelen nemen die zij nodig acht om haar eigen activiteiten en die van de lidstaten beter op elkaar af te stemmen, zowel op het niveau van de besluitvorming als in het veld. Daartoe wisselen de lidstaten en de Commissie systematisch informatie uit.

    Artikel 6Bijzondere bepalingen met betrekking tot vredesondersteunende operaties

    1. Maatregelen ter ondersteuning van de inzet van vredestroepen en vredesondersteunende operaties, zoals bedoeld in artikel 2, alsmede begeleidende maatregelen, worden goedgekeurd als buitengewone steunmaatregelen.

    Voordat de Commissie dergelijke maatregelen goedkeurt, informeert zij zich in een vroeg stadium over de standpunten van de lidstaten in de bevoegde organen van de Raad en geeft zij aan welke aanvullende maatregelen zij graag door de Raad genomen zou zien.

    De Commissie ziet erop toe dat de operaties in overeenstemming zijn met de beginselen en doelstellingen van de Verenigde Naties, en met name dat de inzet van vredestroepen of vredesondersteunende missies algemeen door de VN gesteund wordt. Voor vredeshandhaving is een VN-mandaat vereist.

    De Commissie zal procedures vaststellen om ervoor te zorgen dat onafhankelijk toezicht plaatsvindt op het gedrag van de troepen die betrokken zijn bij door de Gemeenschap gefinancierde activiteiten met betrekking tot militair toezicht of vredesmissies en brengt hierover regelmatig verslag uit aan de Raad.

    2. De Commissie kan op eigen initiatief voorbereidende maatregelen goedkeuren in verband met vredesondersteunende operaties, waaronder informatiemissies. De Commissie stelt de Raad in een vroeg stadium en voorafgaand aan financiering in kennis van dergelijke voorbereidende maatregelen en houdt rekening met het standpunt van de Raad bij de latere uitvoering.

    3. Maatregelen voor lange-termijnsteun voor capaciteitsopbouw voor militaire vredesmissies worden goedgekeurd via meerjarenprogramma’s. De Commissie informeert de Raad regelmatig over de uitvoering van deze programma’s.

    Artikel 7Meerjarenprogramma’s

    1. Regionale of thematische strategiedocumenten die de Commissie voor dit instrument goedkeurt overeenkomstig artikel 4, lid 4, onder b, worden opgesteld voor een periode van maximaal zeven jaar. Zij moeten een samenhangend kader vormen voor de coördinatie tussen donor en partnerland.

    2. Bij de opzet van de in lid 1 bedoelde strategiedocumenten ziet de Commissie toe op de samenhang met de in het kader van communautaire nationale en regionale programma’s goedgekeurde strategieën en maatregelen. Daarnaast vindt waar nodig gezamenlijk overleg plaats tussen de Commissie, de lidstaten en andere donors zodat de samenwerkingsactiviteiten van de Gemeenschap en de lidstaten goed op elkaar afgestemd zijn. Waar nodig kunnen ook andere belanghebbenden hierbij betrokken worden.

    Strategiedocumenten worden wanneer nodig geëvalueerd en herzien, normaal gesproken halverwege hun looptijd.

    3. Voor regionale strategiedocumenten kunnen indicatieve meerjarenprogramma’s opgesteld worden. Hierin worden de samenwerkingsterreinen geselecteerd die in aanmerking komen voor financiering, en specifieke doelstellingen, verwachte resultaten en prestatie-indicatoren gedefinieerd, evenals indicatieve financiële toewijzingen (algemeen en per prioriteitsterrein en, indien gewenst, met een zekere marge).

    De indicatieve programma’s worden wanneer nodig bijgewerkt, waarbij rekening gehouden wordt met de eventuele evaluatie van de relevante strategiedocumenten. In uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld crisissituaties of buitengewone prestaties, kan een meerjarentoewijzing aangepast worden.

    Artikel 8Goedkeuring van programmeringsdocumenten

    1. De in artikel 7 bedoelde strategiedocumenten en indicatieve meerjarenprogramma’s en de herzieningen daarvan worden goedgekeurd volgens de in artikel 25, lid 2, vastgestelde procedure.

    2. De in artikel 4, lid 3, bedoelde interimresponsprogramma’s worden door de Commissie goedgekeurd volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde procedure.

    Deze programma’s kunnen ook uitgebreid worden volgens deze procedure.

    Artikel 9Goedkeuring van nieuwe beleidsinitiatieven

    Voorafgaand aan de goedkeuring van de in artikel 3 bedoelde maatregelen, keurt de Commissie overeenkomstig de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure richtsnoeren goed voor de vaststelling van het beleidskader voor de maatregelen, de financiële middelen die hieraan toegewezen worden en de samenhang met de hulp in het kader van andere communautaire instrumenten voor buitenlandse hulp ter verwezenlijking van dergelijke doelstellingen.

    Titel III - Uitvoering

    ARTIKEL 10 FINANCIERINGSBESLUITEN

    1. Voor maatregelen overeenkomstig artikel 5, artikel 6, lid 1, of artikel 6, lid 2, keurt de Commissie de noodzakelijke financieringsbesluiten goed. De Commissie informeert het comité binnen 72 uur van de genomen besluiten.

    2. Voor maatregelen op grond van artikel 6, lid 3, of artikel 7 keurt de Commissie jaarlijkse actieprogramma’s goed op basis van de in artikel 4, lid 4, bedoelde strategiedocumenten.

    3. In uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld wanneer het actieprogramma nog niet is goedgekeurd, kan de Commissie op basis van de strategiedocumenten en de in artikel 7 bedoelde indicatieve meerjarenprogramma’s, maatregelen buiten een actieprogramma goedkeuren volgens dezelfde regels en procedures als voor actieprogramma’s.

    4. In de actieprogramma’s worden de volgende punten beschreven: de nagestreefde doelstellingen, de interventiegebieden, de verwachte resultaten, de wijzen van beheer en het totale bedrag aan geplande financiering. Zij bevatten een omschrijving van de te financieren acties, een raming van de benodigde financieringsbedragen en een indicatief tijdschema voor de tenuitvoerlegging ervan.

    5. De Commissie zendt de actieprogramma’s uiterlijk één maand na haar besluit ter informatie toe aan de lidstaten.

    Artikel 11Goedkeuring van bijzondere maatregelen die niet in de strategiedocumenten of de indicatieve meerjarenprogramma’s zijn opgenomen

    1. In geval van onvoorziene behoeften of gebeurtenissen keurt de Commissie bijzondere maatregelen goed waarin niet was voorzien in de in artikel 4, lid 4, bedoelde strategiedocumenten en de indicatieve meerjarenprogramma’s. Wanneer de kosten van dergelijke maatregelen meer dan € 15 miljoen bedragen, worden de maatregelen door de Commissie goedgekeurd na raadpleging van het overeenkomstig artikel 25 opgezette comité, volgens de in artikel 25, lid 3, beschreven procedure. Het comité legt zijn in zijn reglement van orde bijzondere regels vast op grond waarvan de Commissie waar nodig bijzondere maatregelen kan nemen door middel van een urgentieprocedure.

    2. In de bijzondere maatregelen worden de volgende punten beschreven: de nagestreefde doelstellingen, de interventiegebieden, de verwachte resultaten, de beheerswijzen en het totale bedrag van de geplande financiering. Zij bevatten een omschrijving van de te financieren acties, een raming van de benodigde financieringsbedragen en een indicatief tijdschema voor de tenuitvoerlegging ervan.

    3. De Commissie stelt de lidstaten ter kennisneming binnen een maand na het besluit in kennis van de bijzondere maatregelen.

    4. Voor wijziging van de bijzondere maatregelen, zoals technische aanpassingen, de verlenging van de uitvoeringstermijn, de herschikking van kredieten binnen de begroting, de verhoging of verlaging van de begroting met een bedrag van minder dan 20% van de oorspronkelijke begroting, hoeft geen beroep te worden gedaan op de in artikel 25, lid 3, bedoelde procedure, voor zover deze wijzigingen de oorspronkelijke in het besluit van de Commissie vastgestelde doelstellingen niet aantasten.

    Artikel 12Voorwaarden

    1. Onder meer de volgende entiteiten komen in aanmerking voor financiering in het kader van deze verordening:

    a) partnerlanden, partnerregio’s en hun instellingen;

    b) gedecentraliseerde entiteiten van partnerlanden zoals regio’s, departementen, provincies en gemeenten;

    c) gemengde organen, ingesteld door de partnerlanden en -regio’s en de Gemeenschap;

    d) internationale organisaties, waaronder regionale organisaties, organisaties, diensten of missies van de Verenigde Naties, internationale financiële instellingen en ontwikkelingsbanken, voor zover zij bijdragen aan de doelstellingen van de deze verordening;

    e) de volgende entiteiten en organen van de lidstaten, partnerlanden en -regio’s en derde landen voor zover zij bijdragen aan de doelstellingen van deze verordening:

    - overheids- en semi-overheidsinstanties, de lokale overheid, lokale bestuursorganen en groeperingen daarvan;

    - ondernemingen, bedrijven en andere particuliere organisaties en economische actoren;

    - financiële instellingen die in de partnerlanden en -regio’s particuliere investeringen verlenen, bevorderen en financieren;

    - niet-overheidsactoren zoals bedoeld in lid 2;

    - natuurlijke personen.

    2. Niet-overheidsactoren die uit hoofde van deze verordening in aanmerking komen voor financiële hulp zijn met name: niet-gouvernementele organisaties, organisaties van autochtone bevolkingsgroepen, lokale burgergroeperingen en beroepsgroepen, coöperaties, vakbonden, organisaties die economische en sociale actoren vertegenwoordigen, plaatselijke organisaties (en netwerken daarvan) die actief zijn op het gebied van gedecentraliseerde regionale samenwerking en integratie, consumentenorganisaties, vrouwen- of jongerenorganisaties, onderwijs-, cultuur-, onderzoeks- en wetenschappelijke organisaties, universiteiten, kerken en religieuze verenigingen of gemeenschappen, de media, en alle niet-gouvernementele organisaties en onafhankelijke stichtingen die een bijdrage kunnen leveren aan de doelstellingen van deze verordening.

    Artikel 13Soorten maatregelen

    1. De communautaire hulp kan gefinancierd worden in de vorm van:

    - projecten en programma’s;

    - sectorale of algemene begrotingssteun, als het partnerland de overheidsuitgaven op voldoende transparante, verantwoordelijke en doeltreffende wijze controleert, zelf een goed uitgewerkt macro-economisch of sectoraal beleid heeft ingesteld, dat door de belangrijkste donoren is goedgekeurd, waaronder in voorkomend geval de internationale financiële instellingen;

    - sectorale ondersteuning;

    - in uitzonderlijke gevallen, sectorale en algemene programma’s ter ondersteuning van de invoer, in de vorm van (a) sectorale invoerprogramma’s in natura, (b) sectorale invoerprogramma’s in de vorm van deviezensteun ter financiering van sectorale invoer, en (c) algemene invoerprogramma’s in de vorm van deviezensteun ter financiering van de algemene invoer van een grote verscheidenheid aan producten;

    - middelen die ter beschikking worden gesteld van de Europese Investeringsbank of andere financiële tussenpersonen om op basis van programma’s van de Commissie onder de in artikel 22 bedoelde voorwaarden leningen (bijvoorbeeld ter ondersteuning van investeringen in en de ontwikkeling van de particuliere sector), risicokapitaal (in de vorm van achtergestelde of voorwaardelijke leningen) of andere vormen van tijdelijke minderheidsdeelnemingen in het kapitaal van ondernemingen en bij te dragen aan garantiefondsen;

    - programma’s voor schuldverlichting;

    - subsidies voor de financiering van maatregelen;

    - subsidies voor exploitatiekosten;

    - financiering van samenwerkingsprogramma’s tussen overheidsinstellingen, nationale overheidsorganen en particuliere entiteiten die een dienst van algemeen belang verrichten, tussen de lidstaten en de partnerlanden en -regio’s;

    - bijdragen aan internationale fondsen die met name door nationale en regionale organisaties worden beheerd;

    - bijdragen aan nationale fondsen die door de partnerlanden en -regio’s zijn opgericht om gezamenlijke financiering door verschillende donoren aan te moedigen, of aan fondsen die door een of meerdere andere donoren zijn opgericht om gezamenlijk acties uit te voeren;

    - menselijke en materiële middelen voor het beheer van en daadwerkelijk toezicht op projecten en programma’s door de partnerlanden en -regio’s.

    2. De communautaire hulp mag niet gebruikt worden voor:

    a. de aankoop van wapens of munitie;

    b. periodieke defensie-uitgaven;

    c. militaire training voor gevechtshandelingen, anders dan training met betrekking tot vaardigheden die niet met gevechtshandelingen te maken hebben, maar vereist zijn voor deelname aan complexe vredesondersteunende missies of de hervorming van de veiligheidstroepen;

    d. kosten in verband met de inzet van militairen door de lidstaten, met uitzondering van de kosten in verband met militairen die worden ingezet als adviseurs voor regionale of subregionale organisaties of andere coalities van staten die een vredesoperaties voorbereiden of uitvoeren en de operationele bevelvoering door deze organisaties, en andere kosten in verband met de institutionele ontwikkeling van de vredesondersteunende capaciteit van derde landen.

    3. Activiteiten die vallen onder Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 betreffende humanitaire hulp[14] en uit hoofde daarvan in aanmerking komen voor financiering, kunnen niet in het kader van deze verordening gefinancierd worden.

    Artikel 14Ondersteunende maatregelen

    De communautaire financiering kan de kosten dekken van voorbereidende werkzaamheden, follow-up, audits en evaluaties die rechtstreeks noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze verordening en het verwezenlijken van de doelstellingen daarvan, bijvoorbeeld studies, bijeenkomsten, informatie-, voorlichtings-, opleidings- en publiciteitscampagnes, kosten van informaticanetwerken voor de uitwisseling van informatie, en alle andere kosten van technische en administratieve bijstand waarop de Commissie voor het beheer van het programma een beroep doet. Dit omvat ook de uitgaven voor administratieve steun door de delegaties van de Commissie die zich bezighouden met het beheer van de in het kader van deze verordening gefinancierde projecten.

    Deze ondersteunende maatregelen hoeven niet noodzakelijkerwijs in de meerjarenprogrammering te worden opgenomen en kunnen derhalve buiten de strategiedocumenten en de indicatieve meerjarenprogramma’s om worden gefinancierd. Zij kunnen evenwel ook worden gefinancierd uit een indicatief meerjarenprogramma. De Commissie keurt ondersteunende maatregelen die niet in een indicatief meerjarenprogramma zijn opgenomen goed overeenkomstig artikel 11.

    Artikel 15Medefinanciering

    1. Maatregelen die uit hoofde van deze verordening worden gefinancierd, kunnen worden medegefinancierd, met name door:

    - de lidstaten, met name hun overheids of semi-overheidsinstanties;

    - elk ander donorland, met name zijn overheids- en semi-overheidsinstanties;

    - internationale en regionale organisaties, met name internationale en regionale financiële instellingen;

    - ondernemingen, bedrijven en andere particuliere organisaties en de in artikel 12, lid 2 bedoelde andere niet-overheidsactoren;

    - de partnerlanden of de partnerregio’s die door de middelen begunstigd worden.

    2. In geval van parallelle medefinanciering wordt het project of programma in meerdere, duidelijk te onderscheiden subprojecten opgedeeld die elk worden gefinancierd door de verschillende partners die de medefinanciering verstrekken, en wel zo dat de bestemming van de financiering altijd traceerbaar is. In geval van gemeenschappelijke medefinanciering worden de totale kosten van het project of programma verdeeld tussen de partners die de medefinanciering verzorgen en worden de geldmiddelen gemeenschappelijk ingebracht, dusdanig dat het niet mogelijk is de financieringsbron van een specifieke activiteit in het kader van het project of programma na te gaan.

    3. In geval van gemeenschappelijke medefinanciering kan de Commissie voor de tenuitvoerlegging van gezamenlijke acties middelen ontvangen en beheren namens de entiteiten bedoeld in lid 1, onder a), b) en c). In dergelijke gevallen voert de Commissie de maatregelen op gecentraliseerd niveau uit, rechtstreeks dan wel onrechtstreeks, door de taak over te dragen aan communautaire agentschappen of door de Gemeenschap ingestelde organen. Dergelijke middelen worden behandeld als ontvangsten die in overeenstemming met artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1605/2002 van de Raad een bestemming hebben gekregen.

    Artikel 16Beheer

    1. De krachtens deze verordening gefinancierde maatregelen worden uitgevoerd overeenkomstig het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

    2. De Commissie kan overheidstaken, met name taken tot uitvoering van de begroting, toevertrouwen aan de in artikel 54, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 1605/2002 genoemde entiteiten, met name als zij een goede internationale reputatie genieten, internationaal erkende beheers- en controlesystemen hanteren en gecontroleerd worden door de overheid.

    3. Bij gedecentraliseerd beheer kan de Commissie besluiten de aanbestedings- en subsidieprocedures van het begunstigde partnerland of de partnerregio te volgen.

    Artikel 17Vastleggingen

    1. De begrotingsvastleggingen vinden plaats op basis van de besluiten die door de Commissie krachtens artikel 10, 11 of 14 zijn genomen.

    2. De communautaire financiering kan de volgende juridische vormen aannemen:

    - financieringsovereenkomsten;

    - subsidieovereenkomsten;

    - aanbestedingscontracten;

    - arbeidsovereenkomsten.

    Artikel 18Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap

    1. Alle overeenkomsten die uit deze verordening voortvloeien, dienen bepalingen te bevatten ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap, met name ten aanzien van fraude, corruptie en andere onregelmatigheden, overeenkomstig de Verordeningen van de Raad (EG, Euratom) nr. 2988/1995, (EG) Euratom) nr. 2185/1996 en (EG) nr. 1073/1999.

    2. Overeenkomsten dienen uitdrukkelijk te bepalen dat de Commissie en de Rekenkamer het recht wordt verleend om op basis van documenten of ter plaatse auditcontroles uit te voeren, bij alle contractanten en subcontractanten die middelen van de Gemeenschap hebben ontvangen. Voorts dienen zij de Commissie er uitdrukkelijk toe te machtigen controles en verificaties ter plaatse uit te voeren, overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/1996.

    3. Alle overeenkomsten die voortvloeien uit de uitvoering van de hulp dienen het in lid 2 bedoelde recht van de Commissie en de Rekenkamer veilig te stellen, zowel tijdens als na de uitvoering van de overeenkomst.

    Artikel 19Regels voor deelname en oorsprong

    1. Aan de aanbesteding van leverings- of subsidiecontracten die worden gefinancierd uit hoofde van deze verordening mag worden deelgenomen door alle natuurlijke of rechtspersonen uit de lidstaten van de Europese Gemeenschap binnen het toepassingsgebied van de Verdragen.

    2. Aan de aanbesteding van leverings- of subsidiecontracten die worden gefinancierd uit hoofde van deze verordening mag worden deelgenomen door alle natuurlijke en rechtspersonen uit:

    - landen die voor het pretoetredingsinstrument in aanmerking komen,

    - de lidstaten van de Europese Economische Ruimte, en

    - derde landen of gebieden waarmee wederzijdse toegang tot buitenlandse hulp is ingesteld.

    3. In geval van maatregelen in een derde land dat volgens de OESO-criteria tot de minst ontwikkelde landen behoort, staat de aanbesteding van leverings- of subsidiecontracten algemeen open.

    4. In geval van buitengewone steunmaatregelen en interimprogramma’s zoals bedoeld in artikel 4, staat de aanbesteding leverings- of subsidiecontracten algemeen open.

    5. Aan de aanbesteding van leverings- of subsidiecontracten die worden gefinancierd uit hoofde van deze verordening mag worden deelgenomen door:

    - in geval van maatregelen in het kader van een thematische strategie zoals bedoeld in artikel 4, lid 4, door alle natuurlijke en rechtspersonen van de ontwikkelingslanden of de landen in overgang zoals bepaald door de OESO, en alle andere staten die uit hoofde van het thematische programma in aanmerking komen;

    - in geval van maatregelen in het kader van een nationale of regionale strategie zoals bedoeld in artikel 4, lid 4, onder b), door alle natuurlijke en rechtspersonen die in aanmerking komen krachtens de basisverordening op grond waarvan de strategie werd goedgekeurd;

    - in ge val van maatregelen in het kader van een regionale strategie zoals bedoeld in artikel 4, lid 4, onder a), door alle natuurlijke en rechtspersonen uit de landen en gebieden waarop deze strategie betrekking heeft.

    6. Aan de aanbesteding van leverings- of subsidiecontracten die worden gefinancierd uit hoofde van deze verordening mag worden deelgenomen door alle internationale organisaties.

    7. Deskundigen die worden voorgesteld in het kader van de aanbesteding van contracten hoeven niet aan de bovengenoemde nationaliteitseisen te voldoen.

    8. Alle leveringen en materialen die worden aangekocht op grond van een contract uit hoofde van deze verordening, moeten van oorsprong zijn uit de Gemeenschap of uit een land dat op grond van lid 2 tot en met 5 voor subsidie in aanmerking komt.

    9. De deelname van natuurlijke en rechtspersonen uit derde landen of gebieden met traditionele economische, handels- of aardrijkskundige banden met het partnerland wordt per geval beoordeeld. De Commissie kan daarnaast in naar behoren gemotiveerde gevallen de deelname toestaan van natuurlijke en rechtspersonen uit andere landen, of het gebruik van leveringen en materialen van een andere oorsprong.

    Artikel 20Voorfinanciering

    De uit voorfinancieringsbetalingen aan de begunstigde verkregen rente wordt afgetrokken van de uiteindelijke betaling.

    Artikel 21Subsidies

    Overeenkomstig artikel 114 van Verordening (EG) nr. 1605/2002 kunnen natuurlijke personen subsidie ontvangen.

    Artikel 22Middelen die de Europese Investeringsbank of andere financiële tussenpersonen ter beschikking zijn gesteld

    De in artikel 13, lid 1, onder e), bedoelde middelen worden beheerd door financiële tussenpersonen, de Europese Investeringsbank of andere banken of organisaties die in staat zijn deze te beheren. De Commissie dient per geval uitvoeringsbepalingen goed te keuren voor dit artikel, met name over de verdeling van de risico’s, de beloning van de tussenpersoon die met de tenuitvoerlegging is belast, het gebruik en de invordering van de opbrengsten van het fonds en de afsluiting van de operatie.

    Artikel 23Evaluatie

    De Commissie beoordeelt geregeld de resultaten van geografische en thematische beleidslijnen en programma’s en het sectoraal beleid en de doeltreffendheid van de programmering, om na te gaan of de doelstellingen zijn verwezenlijkt en aanbevelingen op te stellen om toekomstige maatregelen te verbeteren. De Commissie zendt deze beoordelingsverslagen aan het bij artikel 25 ingestelde comité.

    Titel IV – Overgangs- en slotbepalingen

    ARTIKEL 24 VERSLAGLEGGING

    De Commissie onderzoekt de vooruitgang bij de uitvoering van de maatregelen die krachtens deze verordening zijn genomen en legt het Europees Parlement en de Raad een jaarverslag over de uitvoering van de hulp voor. Zij zendt deze verslagen ook aan het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s. Het verslag bevat gegevens met betrekking tot het voorafgaande jaar over de gefinancierde maatregelen, de resultaten van het toezicht en de beoordeling, en de uitvoering van de begroting wat betreft vastleggingen en betalingen per partnerland en -regio en per samenwerkingsterrein.

    Artikel 25Comité

    1. Bij de tenuitvoerlegging van deze verordening wordt de Commissie bijgestaan door een comité.

    2. Bij verwijzing naar dit lid zijn artikel 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing. De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op 30 dagen.

    3. Bij verwijzing naar dit lid zijn artikel 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

    4. Het comité wordt in kennis gesteld van de besluiten van de Commissie overeenkomstig artikel 10 van deze verordening.

    5. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

    6. Een waarnemer van de Europese Investeringsbank neemt deel aan de werkzaamheden van het comité voor wat betreft kwesties die betrekking hebben op de Bank.

    Artikel 26 Herziening

    De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad vóór 31 december 2011 voorstellen voor betreffende de toekomst van de onderhavige verordening en zo nodig de hierin aan te brengen wijzigingen.

    Artikel 27 Intrekkingen

    Met ingang van 1 januari 2007 worden de volgende verordeningen ingetrokken:

    Verordening (EG) nr. 1724/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2001 inzake de bestrijding van antipersoneelmijnen in ontwikkelingslanden;

    Verordening (EG) nr. 1725/2001 van de Raad van 23 juli 2001 inzake de bestrijding van antipersoneelmijnen in andere landen dan ontwikkelingslanden;

    Verordening (EG) nr. 381/2001 van de Raad van 26 februari 2001 tot instelling van een snellereactiemechanisme;

    Verordening (EG) nr. 2046/97 van de Raad van 13 oktober 1997 betreffende de Noord-Zuid-samenwerking op het gebied van de bestrijding van drugs en drugsverslaving;

    Verordening (EG) nr. 2258/96 van de Raad van 22 november 1996 betreffende herstel en wederopbouwacties ten behoeve van ontwikkelingslanden;

    Besluit 2001/824/EG, Euratom van de Raad van 16 november 2001 betreffende een tweede financiële bijdrage van de Europese Gemeenschap aan de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling ten behoeve van het Fonds Inkapseling Tsjernobyl;

    Verordening (EG) nr. 2130/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 29 oktober 2001 betreffende acties op het gebied van de hulp aan ontwortelde bevolkingsgroepen in ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika en in Azië;

    Verordening (EG) nr. 1080/2000 van de Raad van 22 mei 2000 betreffende de ondersteuning van de Tijdelijke Missie van de Verenigde Naties voor Kosovo (MINUK) en het Bureau van de Hoge Vertegenwoordiger in Bosnië-Herzegovina (OHR).

    De ingetrokken verordeningen blijven van toepassing voor rechtshandelingen en vastleggingen voor de begrotingsjaren voorafgaande aan 2007.

    Artikel 28Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie . Zij is van toepassing vanaf 1 januari 2007.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, op […]

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    LEGISLATIVE FINANCIAL STATEMENT

    +++++ TABLE +++++

    1. BUDGET LINE(S) + HEADING(S)

    This proposal represents a consolidation of a number of existing activities and does not map directly onto the existing budget nomenclature. However, it covers in full or in part the existing geographic-based policy areas and budget lines, and the type of activities currently addressed under the following sectoral budget lines:

    +++++ TABLE +++++

    2. OVERALL FIGURES

    2.1. Total allocation for action (Part B): € 4.455 million

    2.2. Period of application:

    2007-2013

    2.3. Overall multiannual estimate of expenditure: (current prices)

    (a) Schedule of commitment appropriations/payment appropriations (financial intervention) (see point 6.1.1)

    € million ( to three decimal places)

    +++++ TABLE +++++

    (b1) Technical and administrative assistance: of which staff (see point 6.1.2)

    +++++ TABLE +++++

    (b2) Technical and administrative assistance: of which support expenditure (see point 6.1.2)

    +++++ TABLE +++++

    +++++ TABLE +++++

    * ‘following years’ only applying to payments

    (c) Overall financial impact of human resources and other administrative expenditures (see points 7.2 and 7.3)

    € million (to three decimal places)

    +++++ TABLE +++++

    +++++ TABLE +++++

    2.4. Compatibility with financial programming and financial perspective

    Proposal is compatible with the proposed financial perspective 2007-2013

    2.5. Financial impact on revenue:

    Proposal has no financial implications (involves technical aspects regarding implementation of a measure)

    3. BUDGET CHARACTERISTICS

    +++++ TABLE +++++

    4. LEGAL BASIS

    Aritcle 308 (EC), article 203 (Euratom)

    5. DESCRIPTION AND GROUNDS

    5.1. Need for Community intervention

    5.1.1. Objectives pursued

    The European Union has set itself important goals in the promotion of human and strategic security. In order for the Union to fulfil its role as a global player it is essential that the Community has the capability and means to respond to situations of crisis in third countries world-wide and to address global and regional trans-border challenges with a security or stability dimension.

    With this in mind, the Stability Instrument will provide the means to:

    - deliver, within a single legal instrument, an effective, immediate and integrated response to situations of crisis and instability in third countries, building on the added-value already demonstrated by the Rapid Reaction Mechanism and on the emergency provisions already provided for in a number of existing external relations financial instruments;

    - address global and regional trans-border challenges with a security or stability dimension arising in third countries, including issues such as nuclear safety and non-proliferation, as well as the fight against trafficking, organised crime and terrorism and sudden major threats to public health;

    - support the implementation of future policy challenges faced by the Union within the areas addressed by the Instrument, complementing actions which may be undertaken under the other external financing instruments;

    The Stability Instrument shall permit the Community to finance measures to promote peace, stability and civilian safety in third countries and territories (other than the Overseas Countries and Territories of the EU). Such measures shall in particular support the external policies of the Union by helping to:

    - establish or re-establish the essential conditions necessary to permit the effective implementation of Community development and economic co-operation policies, where these are threatened by situations of crisis or severe political instability;

    - address global and regional trans-border challenges affecting civilian security, including the fight against trafficking, organised crime and terrorism;

    - address major technological threats with potential trans-border impact, including the promotion of nuclear safety and the fight against the proliferation of weapons of mass destruction;

    - develop international peace-keeping capacity in partnership with regional organisations;

    - provide a framework for response to new policy initiatives supported by the Union in line with the objectives of the present Regulation, complementing actions which may be undertaken under the other external action instruments.

    In some of these areas a strategic framework for action has already been adopted by the EU, and the design of the new instrument takes this into account. Key amongst these are:

    - the millennium development goals

    - the EU Programme for the Prevention of Violent Conflicts adopted by the Göteborg European Council in June 2001

    - the EU Strategy against Proliferation of Weapons of Mass Destruction

    - and the Action Plan against Terrorism adopted by the European Council

    The main outcomes pursued are

    - enhancing human security through the prevention of violent conflict or the avoidance of its recurrence; assistance in the recovery from crisis until such time as assistance under one of the policy-driven external assistance instruments can be resumed;

    - increased capacity of regional and sub-regional organisations and other coalitions having UN endorsement to contribute to the resolution of political crisis, notably through improved capabilities for the conduct of peace support operations, building on the established policy for the Africa Peace facility;

    - security from major technological threats, threats to the rule of law and public health challenges;

    - the development and consolidation of democracy and the rule of law, and respect for human rights and fundamental freedoms ;

    In operational terms the Instrument will make it possible for the Community to :

    - respond effectively to situations of major crisis around the world, addressing the kind of situations which in recent years have for example arisen in Kosovo, in Afghanistan, or in Iraq;

    - strengthen the important contribution it already makes to EU civilian crisis management in line with the conclusions of the Helsinki European Council by providing for a timely, effective, and integrated crisis response. Delivering assistance in an integrated way as envisaged under this regulation will, moreover, facilitate donor co-ordination during times of crisis and increase the visibility of EU assistance;

    - facilitate the response to challenges affecting civilian security, such as the fight against trafficking, organised crime and terrorism, where measures must be taken at the global and trans-regional level for the sake of efficiency and effectiveness or otherwise respond to a major threat to law and order; This will complement work which may be undertaken at the national level under one or other of the general cooperation instruments, adding a broader international dimension to address the specifically trans-national aspects of these new challenges;

    - address major technological threats with potential trans-border impact, including the promotion of nuclear safety and nuclear safeguards (building for example on the experience already gained under the Tacis programme), as well as support for non-proliferation efforts, and for disaster-preparedness and prevention work in relation to possible major environmental incidents;

    - fully support the role of the Union as a global player in addressing the above issues;

    The instrument includes provisions to facilitate cross-pillar coordination where Community measures are adopted in support of measures taken under the CFSP. However, the Stability Instrument addresses itself purely first-pillar measures. Second-pillar measures will continue to be adopted under the CFSP, the scope of which will be defined by the Council on a case-by-case basis, as is the current practice.

    5.1.2 Measures taken in connection with ex ante evaluation

    As part of the preparation of the future financial framework the Commission established the Peace Group which was tasked with leading the identification of the future priorities for external relations and the instruments needed to serve those priorities. This Group functioned at both the level of the external relations Commissioners and the services. It met regularly between April and December 2003 and developed the principles which were set out in the Communication COM(2004) 101[15] adopted on 10 February. The need to align objectives and instruments more closely to EU values and interests was identified as being fundamentally important.

    The values which should guide the setting of objectives and which should be served by the instruments include human dignity, the rule of law, human rights, solidarity, equality between the sexes, adherence to the multilateral system of the United Nation and support within the multilateral economic system, for regionalism as a force for development and stability. The EU’s interests are the promotion of stable international growth founded on sustainable development. The promotion of EU values and interests require it to act as a continental power and a global economic and political player.

    Three policy priorities were identified as a result of the Peace Group’s work: the EU and its neighbourhood, covering candidate and pre-candidate countries and the countries covered by the European Neighboured Policy; the EU as a Sustainable Development Partner; and the EU as a Global Player dealing with political and security challenges. A consensus emerged on the need to streamline the instruments for external action in order to simplify and make them more efficient. The existing array of instruments reflects an organic approach where one instrument has been added on top of another. For the future, a limited number of instruments would underpin external action expenditure. The Instrument for Stability addresses the third of these priorities.

    The current proposal also takes account of the vast literature of work on peace keeping and the delivery of assistance in response to international crises (including the 2001 DAC Guidelines on Helping Prevent Violent Conflict, the 2004 report of the UNDG/ECHA Working Group on Transition issues and the publications of the World Bank Conflict Prevention and Reconstruction Unit), the practice of other international and bi-lateral donors.

    The Commission carried out in the second half of 2003 an extensive high-level review of the whole range of EC external instruments, in the context of the preparation of its proposals for the new financial perspectives. In its recommendations to the President, the “Peace Group” charged with this work underlined the need for the EU to gear the objectives and instruments of its external strategy more closely to its values and interests.

    In particular, it recommended that the EU should, in addition to addressing concerns related to our neighbourhood policy and to the EU’s role as a partner in sustainable development, also have the means to work effectively as a global player in addressing challenges relating to both civilian and strategic security. This requires that the instruments at our disposal should be able to address effectively such issues as nuclear safety and non-proliferation, the threats arising from organised crime and terrorism, and the challenges relating to armed conflict or from fragile states, as well as the new challenges which can arise in a rapidly-changing world. In the event of a crisis, it is essential that we are able to respond in an immediate, effective and integrated fashion to such threats and challenges.

    5.1.3 Measures taken following ex post evaluation

    The “Peace Group” had integrated in its overall analysis of the external instruments the results of a number of post-evaluation exercises carried out regarding certain geographic and thematic instruments. Substantial analyses of a number of the issues involved have nevertheless been made, for example in connection with the Rapid Reaction Mechanism, where assessments are completed at the end of each programme, or with nuclear safety, in the Commission’s Communication of September 2000 (COM (2000) 493) on its support to nuclear safety in the Newly Independent States and Central and Eastern Europe. In addition, the regular project monitoring, reporting and feedback mechanisms applying to these different actions provide invaluable lessons at the project level which are drawn upon in both policy-making and programming. Moreover, the proposal follows up recommendations in the evaluation of rehabilitation and reconstruction financed by the EC in the ACP/ALA/MED/Tacis countries, the synthesis report on EC Activities in the field of human rights, democracy and good governance of August 2001, the Assessment of Phare and Tacis Nuclear safety activities of November 2000.

    5.2. Action envisaged and budget intervention arrangements

    The target population served by the instrument will be the populations of all third countries, or of those third countries (and their neighbours), who may become subject to conditions of crisis, or may be affected by concerns relating to nuclear safety and comparable challenges, or by trafficking, organised crime or terrorism in its trans-national aspects.

    The specific objectives to be set for the programming period, and the concrete measures to be taken and their immediate outputs, will:

    - in relation to situations of crisis, be determined by the Commission in response to such situations as and when they arise, following discussions in the Council where necessary, and shall be set out in appropriate detail in the relevant Commission decision; or

    - in relation to longer-term challenges (such as support for nuclear safety, for certain aspects of the promotion of democracy and fundamental values and the fight against trafficking, organised crime, and terrorism, or for capacity-building in relation to peace-keeping operations) be established in strategy papers and multi-annual indicative programmes. These programming documents shall, as for the other external action instruments, set out in appropriate detail the specific objectives, concrete measures, outputs and indicators relevant to the measures in question.

    - In both cases the participation of local and EU non-governmental and civil society based organisations as well as international organisations shall be a key feature of programmes.

    5.3. Methods of implementation

    The measures to be taken under the present Instrument shall normally be implemented by the Commission by direct or indirect centralised management, but may in certain cases as specified in the Regulation be implemented by indirect centralised management (by public or public-service bodies of the Member States), by decentralised management (under the responsibility of a beneficiary partner country), or by delegated management (by international organisations or third-country donors, in cases of joint co-financing).

    At this stage the Commission is not ready to propose the establishment of an executive agency for programme implementation but this possibility has not been excluded, in particular for certain tasks of expert recruitment and logistical support.

    6. FINANCIAL IMPACT

    6.1. Total financial impact on Part B - (over the entire programming period) (current prices)

    6.1.1. Financial intervention

    Commitments (in € million to three decimal places)

    +++++ TABLE +++++

    7.2. Overall financial impact of human resources (2004 prices)

    +++++ TABLE +++++

    7.3. Other administrative expenditure deriving from the action IfS (2004 prices)

    +++++ TABLE +++++

    The amounts are total expenditure for twelve months.

    (2004 prices)

    +++++ TABLE +++++

    Human and adminstrative resource needs will be covered from within the allocation made to the DG managing the activities under the annual allocation procedure.

    The allocation of posts will depend on the one hand on the internal organisation of the next Commission, and on the other hand on a possible reallocation of posts between the services, following the new financial perspectives.

    8. FOLLOW-UP AND EVALUATION

    8.1. Follow-up arrangements

    The Commission will monitor progress of its external co-operation on all levels, input (in particular financial flows (commitments, contracts and payments), activities / outputs (project and programme execution, internal monitoring carried out on the spot by Commission Delegations), progress / outcome (external Results-Oriented Monitoring) and impact .

    All countries and regional multi-annual indicative program will include the specific objectives and expected results for each area of co-operation, and a limited number of key outcome indicators in regard to economic and poverty situation. These indicators must relate to developments that are measurable in the short/medium term.

    The programming of long-term external aid for partner countries and regions is carried out in the framework of the preparation of country and regional strategy papers (up to 7-years).. These country strategies also include a work plan or national / regional indicative programme jointly agreed between the Community and partner country/region concerned.

    Under the principle of rolling programming, a review process is foreseen including annual operational reviews, mid-term reviews, and ad-hoc reviews where necessary. These review mechanism provides the flexibility required to ensure that operations are kept constantly in line with changes occurring in the economic situation, priorities and objectives of the partner country/region.

    Reviews take a special interest on progress achieved in terms of financial execution of aid, as well as in terms of results achieved and evolution of the context in term of poverty reduction, economic performance and supported sectors. Updated intervention frameworks and indicator tables on focal sectors are annexed to review documents in order to facilitate the assessment at the time of the review. In particular, mid-term reviews may lead to a change of strategy, as well as a change in the country/region allocation in the light of the current needs and performance.

    Emergency assistance measures shall be tightly monitored. Such measure present specific challenges in terms of measuring the long-term impact, but regular evaluations of Community crisis responses shall be integrated into the evaluation programme. Given the multi-lateral nature of crisis response, such evaluations will take into account the broader international response, and put a particular emphasis on the overall coherence of EU action, including with that delivered under title V of the EU Treaty.

    8.2. Arrangements and schedule for the planned evaluation

    In application of current rules and in view of the vast scope of the activities foreseen, an evaluation system covering the different levels of intervention and types of instruments has been set up.

    Notably, the financial regulation, as well as the internal control standards, calls for regular evaluation of all (sizable) activities. This is translated into the evaluation of single operations (e.g. development projects), of programmes (e.g. country strategies) and policy sectors or themes (e.g. transport or gender issues). Evaluations of are also necessary and ongoing of wider legal obligations such as the 3 Cs (Coherence, Complementarity, Coordination).

    Evaluation of crisis response measures will normally take place at the completion of the ‘interim response programmes’ provided for under this Regulation.

    These works will be complemented by relevant works on databases, meta-analyses, methodology and training.

    9. ANTI-FRAUD MEASURES

    The protection of the Community’s financial interests and the fight against fraud and irregularities form an integral part of this Regulation.

    Administrative monitoring of contracts and payments will be the responsibility of the central Commission services and/or EC Delegations in beneficiary countries.

    Each of the operations financed under this regulation will be supervised at all stages in the project cycle through the central Commission services and/or delegations. Supervision will take account of contractual obligations as well as of the principles of cost/benefit analysis and sound financial management.

    Moreover, any agreement or contract concluded pursuant to this Regulation shall expressly provide for monitoring of spending authorised under the projects/programmes and the proper implementation of activities as well as financial control by the Commission, including the European Anti-Fraud Office (OLAF), and audits by the Court of Auditors, if necessary on the spot. They shall authorise the Commission (OLAF) to carry out on-the-spot checks and inspections in accordance with Council Regulation (Euratom, EC) No 2185/96 of 11 November 1996 concerning on-the-spot checks and inspections carried out by the Commission in order to protect the European Communities’ financial interests against fraud and irregularities.

    Particular attention will be paid to the nature of expenditure (eligibility of expenditure), to respect for budgets (actual expenditure) and to verify supporting information and relevant documentation (evidence of expenditure).

    [1] COM(2004) 313 van 26 april 2004.

    [2] PB C […] van […], blz. […].

    [3] PB C […] van […], blz. […].

    [4] PB L […] van […], blz. […].

    [5] PB L […] van […], blz. […].

    [6] PB L […] van […], blz. […].

    [7] PB L 297 van 15.11.2001, blz. 7.

    [8] COM(2004) 200 def.

    [9] COM(2001) 153.

    [10] PB C 184 van 17.07.1999, blz. 23.

    [11] PB L […] van […], blz. […].

    [12] PB L […] van […], blz. […].

    [13] PB L […] van […], blz. […].

    [14] PB L 163 van 2.7.1996, blz. 6.

    [15] Building our Common Future, Policy Challenges and Budgetary Means of the Enlarged Union 2007-2013.

    Top