Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52003DC0532

Tweede Verslag van de Commissie op grond van artikel 11 van het kaderbesluit van de Raad van 29 mei 2000 tot versterking, door middel van strafrechtelijke en andere sancties, van de bescherming tegen valsemunterij in verband met het in omloop brengen van de euro {SEC(2003) 936}

/* COM/2003/0532 def. */

52003DC0532

Tweede verslag van de Commissie op grond van artikel 11 van het kaderBesluit van de Raad van 29 mei 2000 tot versterking, door middel van strafrechtelijke en andere sancties, van de bescherming tegen valsemunterij in verband met het in omloop brengen van de euro {SEC(2003) 936} /* COM/2003/0532 def. */


TWEEDE VERSLAG VAN DE COMMISSIE Op grond van artikel 11 van het kaderbesluit van de Raad van 29 mei 2000 tot versterking, door middel van strafrechtelijke en andere sancties, van de bescherming tegen valsemunterij in verband met het in omloop brengen van de euro {SEC(2003) 936}

1. INLEIDING

Om overal in de Unie eenzelfde verhoogde strafrechtelijke bescherming te waarborgen, heeft de Raad op 29 mei 2000 kaderbesluit 2000/383/JBZ vastgesteld [1]. Met het oog op het in omloop brengen van de euro in het begin van 2002 werd met dit kaderbesluit gestreefd naar aanvulling van de bepalingen van het Internationaal Verdrag van Genève van 20 april 1929 ter bestrijding van de valsemunterij en naar bevordering van de tenuitvoerlegging daarvan [2]. De eventueel nog noodzakelijke ondertekening van het Verdrag en de omzetting in nationaal recht van de bepalingen van het kaderbesluit dienden in de lidstaten uiterlijk op 29 mei 2001 te hebben plaatsgevonden.

[1] Kaderbesluit van de Raad van 29 mei 2000 tot versterking, door middel van strafrechtelijke en andere sancties, van de bescherming tegen valsemunterij in verband met het in omloop brengen van de euro (PB L 140 van 14 juni 2000, blz. 1)

[2] N° 2623, p. 372. League of Nations Treaty Series 1931.

Op grond van artikel 11 van het kaderbesluit heeft de Commissie op 13 december 2001 een verslag over de tenuitvoerlegging van het kaderbesluit [3] vastgesteld, dat was gebaseerd op de door de lidstaten verstrekte gegevens. Dit verslag bevatte een gedetailleerd overzicht van de uit het kaderbesluit voortvloeiende verplichtingen en van de wijze waarop de respectieve lidstaten zich van deze verplichtingen hebben gekweten. Het werd vervolgens aan de Raad aangeboden. Hoewel de Raad in zijn conclusies over dit verslag erkende dat het doel van het kaderbesluit grotendeels is verwezenlijkt, verzocht hij de Commissie niettemin om een tweede verslag op te stellen, waarin nadere nog door de lidstaten te verstrekken gegevens dienden te worden opgenomen.

[3] COM(2001) 771 def.

Op basis van de vervolgens ontvangen gegevens heeft de Commissie een werkdocument opgesteld met verslagen per land. Een eerste versie van dit document werd in november 2002 verspreid binnen de werkgroep Materieel strafrecht van de Raad. Een tweede versie werd samen met bijgewerkte tabellen voor elk land in april 2003 verspreid binnen de groep van deskundigen op het gebied van valsemunterij van het Raadgevend comité voor de bestrijding van fraude (COCOLAF). Het doel hiervan was het verkrijgen van nadere gegevens van de lidstaten over de wijzigingen van hun wetgeving en over de interpretatie van een aantal nationale bepalingen.

De tabellen die reeds waren opgenomen in een aanvullend document bij het eerste verslag [4], maar nog geen deel uitmaakten van het laatstgenoemd, zijn thans ook opgenomen in dit verslag [5], terwijl de verslagen per land zijn opgenomen in een werkdocument van de diensten van de Commissie [6]. Dit verslag begint per artikel met een inventarisatie van alle wetswijzigingen en verduidelijkingen die hebben plaatsgevonden sinds de vaststelling van het laatste verslag. Vervolgens geeft het een overzicht van de huidige stand van zaken met betrekking tot de tenuitvoerlegging van elk artikel van het kaderbesluit [7]. Dit verslag heeft geen betrekking op het nieuwe artikel 9bis van het kaderbesluit inzake recidive, dat werd toegevoegd bij kaderbesluit 2001/888/JBZ van de Raad van 6 december 2001 [8], waarvoor de gegevens van de lidstaten nog niet beschikbaar zijn.

[4] WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE VAN 13 DECEMBER 2001 (SEC(2001) 1999).

[5] DE TABELLEN ZIJN OPGENOMEN IN BIJLAGE 1 EN DE VERSLAGEN PER LAND IN BIJLAGE 2 VAN DIT VERSLAG.

[6] WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE VAN 3.09.2003, SEC(2003)936.

[7] VOOR NADERE INFORMATIE OVER MET NAME DE NATIONALE BEPALINGEN DIE TEN TIJDE VAN DE VASTSTELLING VAN HET EERSTE VERSLAG VAN DE COMMISSIE REEDS IN OVEREENSTEMMING WERDEN GEACHT MET HET KADERBESLUIT, DIENT TE WORDEN VERWEZEN NAAR DE IN BIJLAGE OPGENOMEN TABELLEN, NAAR HET DOCUMENT MET DE VERSLAGEN PER LAND EN NAAR HET EERSTE VERSLAG.

[8] KADERBESLUIT VAN DE RAAD VAN 6 DECEMBER 2001 TOT WIJZIGING VAN KADERBESLUIT 2000/383/JBZ TOT VERSTERKING, DOOR MIDDEL VAN STRAFRECHTELIJKE EN ANDERE SANCTIES, VAN DE BESCHERMING TEGEN VALSEMUNTERIJ IN VERBAND MET HET IN OMLOOP BRENGEN VAN DE EURO (PB L 329 VAN 14 DECEMBER 2001, BLZ. 3).

2. STAND VAN ZAKEN MET BETREKKING TOT DE TENUITVOERLEGGING VAN HET KADERBESLUIT

In deze inventarisatie van de wijzigingen en verduidelijkingen die sinds haar eerste verslag aan de Commissie werden meegedeeld, worden voor zover mogelijk dezelfde opbouw en titels voor subhoofdstukken gehanteerd als in hoofdstuk 2.2 van dit verslag.

2.1. Stand van uitvoering van het kaderbesluit en de ratificatie van het Verdrag van 1929

Alle lidstaten hebben momenteel informatie aan de Commissie verstrekt, en haar in het algemeen ook in kennis gesteld van de nationale bepalingen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van het kaderbesluit

Ten tijde van de vaststelling door de Commissie van haar eerste verslag had een aantal lidstaten (Duitsland, Frankrijk, Ierland, Luxemburg) reeds nieuwe wetgeving gemaakt ter aanvulling of wijziging van het bestaande strafrecht en met name gericht op de tenuitvoerlegging van het kaderbesluit. Destijds was deze wetgeving echter nog niet van kracht geworden. Intussen is dat wel het geval.

Sinds de vaststelling van het eerste verslag heeft een aantal lidstaten daarnaast nieuwe wetsontwerpen opgesteld met het oog op de tenuitvoerlegging van een aantal bepalingen van het kaderbesluit. Zo heeft Spanje wijzigingen van zijn wetboek van strafrecht uitgewerkt, met name met het oog op de omzetting van de artikelen 3, 8 en 9 van het kaderbesluit. Deze voorstellen zijn echter nog niet in werking getreden.

Frankrijk geeft aan dat een nieuw voorstel voor een wijziging ter omzetting van artikel 4 van het kaderbesluit in voorbereiding is. Portugal, Luxemburg en Oostenrijk hebben daarentegen wetsvoorstellen ingediend voor de omzetting van de artikelen 8 en 9 van het kaderbesluit. Deze zijn nog niet in werking getreden.

Nu Luxemburg de procedure voor ratificatie van het Verdrag van Genève van 1929 heeft voltooid, zijn alle lidstaten momenteel partij bij dat verdrag.

2.2. Algemene delicten (artikel 3): tabel 1

De onderdelen van het algemene begrip "valsemunterij" die zijn omschreven in artikel 3, lid 1, onder a) en b), van het kaderbesluit zullen door alle lidstaten in hun nationale strafrecht worden omgezet nadat de wijzigingen van het Spaanse wetboek van strafrecht van kracht zijn geworden.

Aangezien de verandering van munt in deze lidstaat nog niet strafbaar was, beoogt het wijzigingsvoorstel met name wijziging van artikel 386 van het Spaanse wetboek van strafrecht om deze gedraging uitdrukkelijk strafbaar te stellen.

Het Spaanse wijzigingsvoorstel voorziet bovendien in uitdrukkelijke strafbaarstelling van het invoeren, uitvoeren en vervoeren van valse of vervalste munt als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder c). Met betrekking tot het Deense strafrecht, dat de in artikel 3, lid 1, onder c en d), omschreven begrippen onderbrengt bij de begrippen poging tot, en medeplichtigheid aan valsemunterij of het in omloop brengen van valse of vervalste munt, heeft Denemarken toegelicht dat in tegenstelling tot hetgeen werd aangegeven in het eerste verslag van de Commissie en tot hetgeen in andere lidstaten het geval kan zijn, dit geen gevolgen heeft voor de hoogte van de op te leggen straffen.

Met betrekking tot strafbare feiten die verband houden met middelen welke naar hun aard bestemd zijn voor de vervaardiging van valse munt en de bestanddelen die dienen ter beveiliging tegen vervalsing (artikel 3, lid 1, onder d), van het kaderbesluit) zijn de wijzigingen die werden opgesteld door Duitsland, Frankrijk en Luxemburg om in hun wetgevingen een speciale strafbaarstelling op te nemen thans van kracht geworden.

2.3. Aanvullende delictomschrijving (artikel 4) en munt nog niet uitgegeven maar bestemd om in omloop te worden gebracht (artikel 5): tabel 2

Uit aanvullende gegevens van Italië en Portugal is gebleken dat hun definitie van valsemunterij impliciet betrekking heeft op de bedrieglijke vervaardiging van munt door middel van rechtmatige faciliteiten of materialen. Dat zal in Spanje ook het geval zijn wanneer zijn wijzigingsvoorstel van kracht zal zijn geworden, terwijl Frankrijk nog steeds voornemens is om een speciale bepaling in te voeren die de in artikel 4 bedoelde feiten strafbaar stelt.

Ook Italië heeft op een aantal punten toegelicht dat zijn strafrecht in overeenstemming is met artikel 5, onder b), en aangegeven dat het strafbare feit van valsemunterij van toepassing zou zijn op elke al dan niet uitgegeven wettige munt. Ook Ierland en Luxemburg garanderen nu dat hun wetgeving in overeenstemming is met deze bepaling van het kaderbesluit. In die landen is na de vaststelling van het eerste verslag van de Commissie nieuwe wetgeving van kracht geworden.

2.4. Sancties (artikel 6): tabel 3

Door de bevestiging van de lidstaten dat hun strafrecht in overeenstemming is of zal worden gebracht met de artikelen van het kaderbesluit inzake strafbare feiten, kon in een aantal gevallen twijfel worden weggenomen met betrekking tot de toepassing van sancties, met name in Spanje en Italië.

De Ierse en Luxemburgse wetgeving tot omzetting van artikel 6, lid 2, van het kaderbesluit is van kracht geworden nadat het eerste verslag door de Commissie werd vastgesteld. Zweden kent een maximumstraf van slechts acht jaar voor "ernstige" strafbare feiten en heeft aangegeven dat de zwaarte van de toepasselijke sancties (lichte, normale of zware) per geval wordt beoordeeld en dat het aan de rechter is om rekening houdend met de omstandigheden tot een oordeel te komen.

Met betrekking tot de verplichting van de lidstaten om strafbare feiten als omschreven in artikel 3, lid 1, onder a), onder meer te kunnen bestraffen met gevangenisstraffen die aanleiding kunnen geven tot uitlevering, dient te worden opgemerkt dat een aantal van de lidstaten die een voorbehoud hadden gemaakt ten aanzien van het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 1957 zijn standpunt heeft herzien of nader heeft toegelicht [9]. Nadat de bepalingen van het kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 inzake het Europees aanhoudingsbevel van kracht zullen zijn geworden [10], zullen zij ook van toepassing worden op valsemunterij, met inbegrip van namaak van de euro.

[9] Terwijl Denemarken zijn voorbehoud volledig heeft ingetrokken, staat Zweden thans uitlevering aan een andere lidstaat toe wanneer de gevangenisstraf zes maanden of meer bedraagt. Wanneer een "Schengen"-land een verzoek om uitlevering indient, zijn voor Frankrijk een gevangenisstraf van twee jaar in Frankrijk en van slechts een jaar in het aanvragende land noodzakelijk. Na veroordeling is een gevangenisstraf van slechts twee maanden vereist om uitlevering toe te staan.

[10] Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190 van 18 juli 2002, blz. 1).

2.5. Rechtsmacht (artikel 7): tabel 4

Nu de wetsvoorstellen van Ierland, Frankrijk en Luxemburg tot toepassing van artikel 7, lid 2, van het kaderbesluit van kracht zijn geworden, hebben alle lidstaten waar de euro is ingevoerd de uit deze bepaling voortvloeiende verplichting omgezet.

2.6. Aansprakelijkheid van en sancties tegen rechtspersonen (artikelen 8 en 9): tabel 5

Sinds het van kracht worden van de nieuwe Ierse wetgeving en van een wijziging van de Duitse wet, beschikken tien lidstaten over wetgeving die voldoet aan het bepaalde in de artikelen 8 en 9 van het kaderbesluit.

Met het oog op de omzetting van de artikelen 8 en 9 van het kaderbesluit zijn in Spanje, Oostenrijk en Portugal thans wetsvoorstellen ingediend of worden dergelijke voorstellen voorbereid. Uit de aan de Commissie verstrekte gegevens blijkt dat een dergelijk wetsvoorstel ook wordt uitgewerkt in Luxemburg, dat bovendien heeft aangegeven dat zijn vennootschapsrecht het openbaar ministerie reeds lang toestaat de ontbinding en liquidatie te vorderen van vennootschappen die in strijd met het strafrecht handelen.

Het Verenigd Koninkrijk is niet voornemens een speciale wet aan te nemen om in zijn nationale recht het begrip "aansprakelijkheid van rechtspersonen" op te nemen, maar heeft wel aangegeven dat dat recht reeds voldoet aan de eisen als omschreven in de artikelen 8 en 9 van het kaderbesluit. Zo zou het begrip "veronachtzaming van zijn burgerrechten" overeenkomen met de bepalingen van artikel 8, lid 2. Dit begrip houdt in dat een rechtbank in het Verenigd Koninkrijk schadevergoeding kan toekennen aan een slachtoffer dat kan aantonen dat de door hem geleden schade te wijten is aan nalatigheid van de rechtspersoon. Het zou echter nog nodig kunnen zijn deze kwesties nader toe te lichten.

3. CONCLUSIES

3.1. Algemeen

Uiteindelijk hebben de lidstaten met meer of minder vertraging ten opzichte van de in artikel 11, lid 2, van het kaderbesluit aangegeven termijn de Commissie gegevens verstrekt over de wijze waarop zij uitvoering geven aan het kaderbesluit. Hoewel deze gegevens niet in alle gevallen even volledig zijn, konden zij toch worden gebruikt voor een betere evaluatie dan ten tijde van de vaststelling van het eerste verslag van de Commissie.

Naar de mening van de Commissie blijkt uit de informatie dat na het van kracht worden van alle wijzigingen die momenteel nog worden voorbereid of worden aangenomen (Oostenrijk, Spanje, Frankrijk, Luxemburg en Portugal) het kaderbesluit door alle lidstaten volledig zal zijn omgezet, met uitzondering van ten minste één bepaling die niet volledig door een lidstaat lijkt te zijn omgezet. Op basis van de gegevens waarover de Commissie thans beschikt, zou dat met name Finland en Zweden (artikel 6, lid 2, van het kaderbesluit) betreffen. Tevens zou het nodig kunnen zijn nadere toelichting te geven bij de volledige omzetting van sommige bepalingen, zoals die betreffende de aansprakelijkheid van rechtspersonen in het recht van het Verenigd Koninkrijk.

Derhalve wordt de Raad voorgesteld om de lidstaten die de omzetting van sommige bepalingen nog dienen te voltooien of nadere informatie dienen te verstrekken over de onderdelen van hun nationale wetgeving die misschien niet in overeenstemming zijn met het kaderbesluit te verzoeken om de Raad en de Commissie te blijven informeren over deze aspecten. Daarmee zou dan rekening kunnen worden gehouden in de discussies die in de Raad zullen plaatsvinden na de aanbieding van dit verslag door de Commissie.

3.2. Specifiek

Artikel 2

Alle lidstaten hebben het Verdrag van Genève van 1929 ondertekend.

Artikel 3

Nadat de in Spanje opgestelde wetswijzigingen van kracht zijn geworden, hebben alle lidstaten de onderdelen van het algemene begrip "valsemunterij" omgezet die zijn omschreven in artikel 3, lid 1, onder a) en b), van het kaderbesluit.

Het in artikel 3, lid 1, onder c), bedoelde invoeren, uitvoeren en vervoeren van valse of vervalste munt wordt uitdrukkelijk strafbaar gesteld door zeven lidstaten (Oostenrijk, Finland, Griekenland, Luxemburg, Nederland, Portugal en Spanje, na definitieve goedkeuring van zijn wijzigingen van het strafrecht), terwijl de overige lidstaten dit artikel in meer algemene termen hebben omgezet (Duitsland, België, Denemarken, Frankrijk, Ierland, Verenigd Koninkrijk, Zweden).

Op strafbare feiten die verband houden met middelen welke naar hun aard bestemd zijn voor de vervaardiging van valse munt of met bestanddelen van munt ter beveiliging tegen vervalsing (artikel 3, lid 1, onder d)) is in alle gevallen de wetgeving van de lidstaten van toepassing, hetzij in de vorm van specifieke strafbare feiten, hetzij in de vorm van meer algemene begrippen.

Alle lidstaten hebben in hun strafrecht of common law algemene bepalingen opgenomen over de deelname aan, of het aanzetten tot bovengenoemde feiten, alsmede over pogingen tot deze feiten, een en ander overeenkomstig artikel 3, lid 2, van het kaderbesluit.

Artikel 4

Nadat de voorgenomen wetswijzigingen in Spanje en Frankrijk van kracht zijn geworden, stellen alle lidstaten onrechtmatige vervaardiging met gebruikmaking van de rechtmatige faciliteiten of materialen in de zin van artikel 4 van het kaderbesluit strafbaar. In een aantal gevallen is dit strafbare feit uitdrukkelijk omschreven in het nationale recht, terwijl in de meeste gevallen een ruimere definitie van namaak wordt gehanteerd, die ook betrekking heeft op onwettig gebruik van rechtmatige faciliteiten of materiaal voor de vervaardiging van geld.

Artikel 5

Alle lidstaten beschikken thans over wetgeving die voldoet aan het bepaalde in artikel 5, onder b), van het kaderbesluit.

Artikel 6

Artikel 6 inzake strafrechtelijke sancties wordt nog steeds op tamelijk uiteenlopende wijze toegepast.

Hoewel uiteraard erkend dient te worden dat de lidstaten op grond van artikel 6 over een tamelijk grote vrijheid beschikken, dient ook te worden vastgesteld dat in Finland en Zweden bedrieglijke vervaardiging of verandering van munt uitsluitend wordt bestraft met een gevangenisstraf van ten minste acht jaar indien sprake is van "ernstige" strafbare feiten. Alle andere lidstaten zijn er daarentegen in geslaagd om hun wetgeving volledig aan te passen aan de bepalingen van artikel 6, lid 2, van het kaderbesluit.

Artikel 7

Alle lidstaten beschikken thans over wetgeving die in overeenstemming is met artikel 7, lid 1, van het kaderbesluit. Ook hebben alle lidstaten die de euro hebben ingevoerd (evenals Denemarken en Zweden) de verplichting omgezet die voortvloeit uit artikel 7, lid 2.

Artikelen 8 en 9

Nadat Oostenrijk, Spanje, Luxemburg en Spanje de omzetting in hun nationaal recht hebben voltooid van de bepalingen van het kaderbesluit inzake aansprakelijkheid van, en sancties tegen rechtspersonen, beschikken veertien lidstaten over wetgeving die voldoet aan de bepalingen van de artikelen 8 en 9. Het Verenigd Koninkrijk heeft geen speciale wetgeving aangenomen inzake aansprakelijkheid van en sancties tegen rechtspersonen, en zou de strekking van zijn binnenlandse wetgeving eventueel nader moeten toelichten, met name waar het gaat om de tenuitvoerlegging van artikel 8, lid 2, en artikel 9, lid 2, van het kaderbesluit.

Artikel 10

Volgens de door het Verenigd Koninkrijk verstrekte informatie wordt artikel 10 momenteel omgezet bij wetgeving tot toepassing van de bepalingen van het kaderbesluit in Gibraltar.

Bijlage bij het tweede verslag

van de Commissie op grond van artikel 11 van het kaderbesluit van de Raad van 29 mei 2000 tot versterking, door middel van strafrechtelijke en andere sancties, van de bescherming tegen valsemunterij in verband met het in omloop brengen van de euro [11]

[11] PB L 140, 14.06.2000, p. 1

TABEL 1 - 5

Tabel 1 Algemene delicten (artikel 3)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 2 - Aanvullende delicten (artikel 4) en munt nog niet uitgegeven maar bestemd om in omloop te worden gebracht (artikel 5)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 3 Sancties (artikel 6)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 4 Rechtsmacht (artikel 7)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 5 Aansprakelijkheid van rechtspersonen (artikel 8) en sancties tegen rechtspersonen (artikel 9)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Top