Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52003AG0047

    Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 47/2003 door de Raad vastgesteld op 16 juni 2003 volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de veiligheid van luchtvaartuigen uit derde landen die gebruikmaken van luchthavens in de Gemeenschap

    PB C 233E van 30.9.2003, p. 12–23 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    52003AG0047

    Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 47/2003 door de Raad vastgesteld op 16 juni 2003 volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de veiligheid van luchtvaartuigen uit derde landen die gebruikmaken van luchthavens in de Gemeenschap

    Publicatieblad Nr. C 233 E van 30/09/2003 blz. 0012 - 0023


    Gemeenschappelijk standpunt (EG) nr. 47/2003

    door de Raad vastgesteld op 13 juni 2003

    met het oog op de aanneming van Richtlijn 2003/.../EG van het Europees Parlement en de Raad van ... inzake de veiligheid van luchtvaartuigen uit derde landen die gebruikmaken van luchthavens in de Gemeenschap

    (2003/C 233 E/02)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2,

    Gezien het voorstel van de Commissie(1),

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),

    Gezien het advies van het Comité van de Regio's,

    Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),

    (1) In de resolutie van het Europees Parlement van 15 februari 1996(4) wordt erop gewezen dat de Gemeenschap een actievere houding dient aan te nemen en een strategie dient te ontwikkelen om de veiligheid van vliegtuigpassagiers en omwonenden van luchthavens te verhogen.

    (2) De Commissie heeft een mededeling aan het Europees Parlement en de Raad gepubliceerd, getiteld "Vaststelling van een communautaire strategie tot verbetering van de veiligheid in de luchtvaart".

    (3) In deze mededeling is duidelijk aangegeven dat de veiligheid wezenlijk kan worden verbeterd door ervoor te zorgen dat luchtvaartuigen volledig beantwoorden aan de internationale veiligheidsnormen opgenomen in de bijlagen bij het op 7 december 1944 te Chicago ondertekende Verdrag inzake de Internationale Burgerluchtvaart ("Verdrag van Chicago").

    (4) Teneinde in Europa een hoog uniform niveau van veiligheid in de burgerluchtvaart te bereiken en te handhaven, dient een geharmoniseerde aanpak voor de effectieve handhaving van internationale veiligheidsnormen binnen de Gemeenschap te worden ingevoerd. Hiervoor moeten de voorschriften en procedures voor platforminspecties van luchtvaartuigen uit derde landen die in de lidstaten gelegen luchthavens aandoen, worden geharmoniseerd.

    (5) Een geharmoniseerde aanpak van de effectieve handhaving van de internationale veiligheidsnormen door de lidstaten voorkomt concurrentievervalsing. Een gemeenschappelijke houding tegenover luchtvaartuigen uit derde landen die niet voldoen aan de internationale veiligheidsnormen zal de positie van de lidstaten versterken.

    (6) Luchtvaartuigen die landen op in de lidstaten gelegen luchthavens dienen aan een inspectie te worden onderworpen, wanneer de verdenking bestaat dat zij niet aan de internationale veiligheidsnormen voldoen.

    (7) Ook wanneer geen specifieke verdenking bestaat, kan steekproefsgewijs inspectie plaatsvinden mits het gemeenschapsrecht en het internationale recht in acht worden genomen. De inspecties dienen met name op niet-discriminerende wijze te geschieden.

    (8) Luchtvaartuigen waarbij in het verleden reeds vaak gebreken zijn geconstateerd, of luchtvaartuigen van luchtvaartmaatschappijen waarvan de luchtvaartuigen vaak zijn opgevallen, kunnen vaker aan dergelijke inspecties worden onderworpen.

    (9) De in elke lidstaat verzamelde informatie moet ter beschikking van de overige lidstaten en de Commissie worden gesteld, teneinde het toezicht op de naleving van de internationale veiligheidsnormen door luchtvaartuigen uit derde landen zo doeltreffend mogelijk te maken.

    (10) Om deze redenen is er behoefte aan vaststelling van een procedure op Gemeenschapsniveau voor de beoordeling van luchtvaartuigen uit derde landen, en van bijbehorende mechanismen voor samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten met het oog op de uitwisseling van informatie.

    (11) Gezien het gevoelige karakter van informatie met betrekking tot de veiligheid dienen de lidstaten, overeenkomstig hun interne recht, de nodige maatregelen te nemen om een gepaste vertrouwelijkheid van de door hen ontvangen informatie te waarborgen.

    (12) Onverminderd het recht van toegang tot Commissiedocumenten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie(5), dient de Commissie maatregelen aan te nemen betreffende de verspreiding van dergelijke informatie onder belanghebbende partijen en de voorwaarden waaronder dit geschiedt.

    (13) Aan luchtvaartuigen die corrigerende maatregelen behoeven moet, indien de geconstateerde gebreken een kennelijk gevaar voor de veiligheid opleveren, een vliegverbod worden opgelegd totdat zij weer aan de internationale veiligheidsnormen voldoen.

    (14) Het is mogelijk dat de luchthaven van inspectie niet over toereikende faciliteiten beschikt, zodat de bevoegde autoriteit genoodzaakt is het luchtvaartuig door te laten vliegen naar een geschikte luchthaven, mits aan de voorwaarden voor een veilige vlucht wordt voldaan.

    (15) Om haar taken uit hoofde van deze richtlijn uit te voeren moet de Commissie worden bijgestaan door het comité dat is ingesteld bij artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad van 16 december 1991 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart(6).

    (16) De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(7).

    (17) De Commissie moet het comité dat is ingesteld bij artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 3922/91 ook in het bezit stellen van in het kader van andere communautaire maatregelen verzamelde gegevens en informatie over specifieke voorvallen, die relevant zouden kunnen zijn voor de opsporing van gebreken die een gevaar voor de veiligheid van de luchtvaart vormen.

    (18) Er dient rekening te worden gehouden met de samenwerking en informatie-uitwisseling in het kader van de JAA (Gezamenlijke Luchtvaartautoriteiten) en de ECAC (Europese Burgerluchtvaartconferentie). Bovendien moet er zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van de bestaande deskundigheid inzake SAFA-procedures (veiligheidsevaluatie van buitenlandse vliegtuigen).

    (19) Er moet rekening worden gehouden met de rol van het EASA (Europees agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart) in het veiligheidsbeleid voor de burgerluchtvaart, met inbegrip van de vaststelling van procedures waarmee een hoog, uniform niveau van veiligheid in de burgerluchtvaart in Europa wordt bereikt en gehandhaafd.

    (20) Op 2 december 1987 zijn het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk in een gemeenschappelijke verklaring van hun respectieve ministers van Buitenlandse Zaken regelingen overeengekomen inzake een betere samenwerking betreffende het gebruik van de luchthaven van Gibraltar; deze regelingen moeten nog in werking treden,

    HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Werkingssfeer en doel

    1. In het kader van de algemene strategie van de Gemeenschap voor de totstandbrenging en instandhouding van een hoog uniform veiligheidsniveau in de burgerluchtvaart in Europa, wordt bij deze richtlijn binnen de Gemeenschap een geharmoniseerde aanpak van de doeltreffende handhaving van de internationale veiligheidsnormen ingevoerd door middel van harmonisering van de regels en procedures voor platforminspecties van luchtvaartuigen uit derde landen die op in de lidstaten gelegen luchthavens landen.

    2. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om niet onder deze richtlijn vallende inspecties te verrichten en om overeenkomstig de communautaire en de internationale wetgeving een vliegverbod, een exploitatieverbod of voorwaarden voor het landen op hun luchthavens op te leggen aan luchtvaartuigen.

    3. Staatsluchtvaartuigen als gedefinieerd in het Verdrag van Chicago en luchtvaartuigen met een maximum startgewicht van minder dan 5700 kg die niet gebruikt worden voor commercieel luchtverkeer, vallen buiten de werkingssfeer van deze richtlijn.

    4. De toepassing van deze richtlijn op de luchthaven van Gibraltar laat onverlet de rechtsopvattingen van respectievelijk het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk betreffende het geschil inzake de soevereiniteit over het grondgebied waarop de luchthaven is gelegen.

    5. De toepassing van deze richtlijn op de luchthaven van Gibraltar wordt opgeschort totdat de regelingen van de gezamenlijke verklaring van de ministers van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk van 2 december 1987 in werking zijn getreden. De regeringen van Spanje en van het Verenigd Koninkrijk zullen de Raad van de datum van inwerkingtreding in kennis stellen.

    Artikel 2

    Definities

    In deze richtlijn wordt verstaan onder:

    a) "vliegverbod": een formeel verbod voor een luchtvaartuig om de luchthaven te verlaten, en de nodige maatregelen om het aan de grond te houden,

    b) "internationale veiligheidsnormen": de op het ogenblik van de inspectie geldende veiligheidsnormen van het Verdrag van Chicago en de bijlagen daarvan,

    c) "platforminspectie": onderzoek volgens de bepalingen van bijlage II van luchtvaartuigen uit derde landen,

    d) "luchtvaartuigen uit derde landen": luchtvaartuigen die niet worden gebruikt of geëxploiteerd onder toezicht van een bevoegde autoriteit van een lidstaat.

    Artikel 3

    Inwinning van informatie

    De lidstaten stellen een mechanisme in voor het inwinnen van de informatie die zij van nut achten om het doel van artikel 1 te bereiken. Deze informatie omvat onder meer:

    a) belangrijke informatie met betrekking tot de veiligheid, die met name verkregen kan worden uit:

    - rapporten van piloten,

    - rapporten van onderhoudsorganisaties,

    - rapporten over incidenten,

    - gegevens van andere organisaties die onafhankelijk zijn van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten,

    - klachten;

    b) informatie over ingevolge een platforminspectie genomen maatregelen, zoals:

    - oplegging van een vliegverbod,

    - ontzegging van de toegang tot de betrokken lidstaat aan een luchtvaartuig of exploitant,

    - de verlangde corrigerende maatregelen,

    - de contacten met de bevoegde autoriteit van het land waar de exploitant gevestigd is;

    c) nadere informatie met betrekking tot de exploitant, zoals:

    - uitvoering van corrigerende maatregelen,

    - herhaling van onregelmatigheden.

    Deze informatie wordt opgenomen in een standaardrapport dat de in het modelformulier van bijlage I vermelde punten bevat.

    Artikel 4

    Platforminspectie

    1. Iedere lidstaat treft de nodige voorzieningen om luchtvaartuigen uit derde landen, die ervan verdacht worden niet aan de internationale veiligheidsnormen te voldoen, aan platforminspecties te kunnen onderwerpen, wanneer zij op één van hun voor internationaal luchtverkeer openstaande luchthavens landen. Bij de toepassing van dergelijke procedures besteedt de bevoegde autoriteit speciale aandacht aan luchtvaartuigen:

    - die volgens ontvangen informatie slecht onderhouden zijn of zichtbare schade of gebreken vertonen;

    - die volgens de meldingen abnormaal vlieggedrag vertonen sinds het binnenvliegen in het luchtruim van een lidstaat, waardoor ernstige bezorgdheid over de veiligheid is ontstaan;

    - wanneer bij een vorige platforminspectie gebreken aan het licht zijn gekomen die aanleiding geven tot ernstige bezorgdheid dat het luchtvaartuig niet voldoet aan de internationale veiligheidsnormen, en waarbij de lidstaat vreest dat de gebreken niet zijn hersteld;

    - wanneer er bewijzen zijn dat de bevoegde autoriteiten van het land van registratie geen behoorlijk toezicht op de veiligheid uitoefenen, of

    - wanneer de krachtens artikel 3 ingewonnen informatie aanleiding geeft tot bezorgdheid over de exploitant, of wanneer bij een vorige platforminspectie van een door dezelfde exploitant gebruikt luchtvaartuig gebreken aan het licht zijn gekomen.

    2. Lidstaten kunnen regels opstellen om luchtvaartuigen ook wanneer er geen directe verdenking bestaat, aan steekproefsgewijze platforminspecties te onderwerpen, mits deze regels stroken met het communautaire en internationale recht. Deze procedure wordt evenwel op niet-discriminerende wijze toegepast.

    3. De lidstaten zorgen ervoor dat passende platforminspecties en andere controlemaatregelen waartoe in het kader van artikel 8, lid 3, wordt besloten, worden uitgevoerd.

    4. De platforminspectie wordt uitgevoerd volgens de in bijlage II beschreven procedure, met behulp van een inspectierapportformulier, dat tenminste de punten bevat uit het aan bijlage II gehechte formulier. Na voltooiing van de platforminspectie dienen de bevindingen van de platforminspectie aan de gezagvoerder of een vertegenwoordiger van de exploitant van het luchtvaartuig te worden medegedeeld, en indien er belangrijke gebreken aan het licht zijn getreden, dient het rapport aan de exploitant van het luchtvaartuig en aan de betrokken bevoegde autoriteiten te worden toegezonden.

    5. Bij de uitvoering van een platforminspectie uit hoofde van deze richtlijn dient de betrokken bevoegde autoriteit al het mogelijke te doen om te voorkomen dat het geïnspecteerde luchtvaartuig onredelijke vertraging oploopt.

    Artikel 5

    Uitwisseling van informatie

    1. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten wisselen onderling informatie uit. Deze informatie omvat op verzoek van een bevoegde autoriteit een lijst van voor internationaal luchtverkeer openstaande luchthavens van de betrokken lidstaat, met de vermelding, per kalenderjaar, van het aantal verrichte platforminspecties, en van het aantal vliegbewegingen van luchtvaartuigen uit derde landen voor elke op de lijst vermelde luchthaven.

    2. De standaardrapporten als bedoeld in artikel 3 en de platforminspectierapporten als bedoeld in artikel 4, lid 4, worden onverwijld ter beschikking gesteld van de Commissie en, desgevraagd, van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.

    3. Wanneer uit een standaardrapport blijkt dat er potentieel gevaar voor de veiligheid bestaat, of indien uit een platforminspectierapport blijkt dat een luchtvaartuig niet aan de internationale veiligheidsnormen voldoet en een potentieel gevaar voor de veiligheid vormt, wordt het rapport onverwijld toegezonden aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en aan de Commissie.

    Artikel 6

    Bescherming en verspreiding van informatie

    1. De lidstaten nemen, overeenkomstig hun nationale wetgeving, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de vertrouwelijkheid van informatie die zij overeenkomstig artikel 5 ontvangen, op passende wijze wordt beschermd. Zij gebruiken de informatie uitsluitend voor de doeleinden van deze richtlijn.

    2. De Commissie publiceert jaarlijks een voor het publiek toegankelijk verslag met geaggregeerde gegevens, dat een analyse van de overeenkomstig artikel 5 ontvangen informatie bevat. In die analyse wordt de informatiebron geanonimiseerd.

    3. Onverminderd het recht van het publiek op toegang tot de documenten van de Commissie, als neergelegd in Verordening (EG) nr. 1049/2001, neemt de Commissie volgens de procedure van artikel 11, lid 2, eigener beweging maatregelen voor de verspreiding aan de belanghebbende partijen van de in lid 1 bedoelde informatie en de daarvoor geldende voorwaarden. Deze maatregelen, die algemeen of individueel van aard kunnen zijn, zijn gebaseerd op de noodzaak om:

    - personen en organisaties te voorzien van de informatie die zij nodig hebben om de veiligheid van de burgerluchtvaart te verbeteren;

    - de verspreiding van informatie te beperken tot hetgeen strikt vereist is voor het doel van de gebruikers ervan, teneinde een passende vertrouwelijkheid van die informatie te waarborgen.

    4. Wanneer informatie betreffende gebreken van luchtvaartuigen vrijwillig is verstrekt, wordt de bron ervan in de in artikel 4, lid 4, bedoelde platforminspectierapporten geanonimiseerd.

    Artikel 7

    Vliegverbod voor luchtvaartuigen

    1. Wanneer niet-naleving van internationale veiligheidsnormen duidelijk de vliegveiligheid in gevaar brengt, moet de exploitant van luchtvaartuigen maatregelen nemen om voor het vertrek van de vlucht de gebreken te herstellen. Indien de bevoegde autoriteit die de platforminspectie uitvoert er niet van overtuigd is dat de gebreken vóór de vlucht zullen worden hersteld, houdt zij het luchtvaartuig aan de grond, totdat het gevaar is weggenomen en stelt zij de bevoegde autoriteiten van de betrokken exploitant en van de staat waar het luchtvaartuig ingeschreven is daarvan onmiddellijk in kennis.

    2. De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de inspectie is uitgevoerd, kan in overleg met de staat die verantwoordelijk is voor de exploitatie van het betrokken luchtvaartuig of de staat waar het luchtvaartuig ingeschreven is, bepalen onder welke voorwaarden het luchtvaartuig mag doorvliegen naar een luchthaven waar de gebreken kunnen worden hersteld. Indien het gebrek de geldigheid van het bewijs van luchtwaardigheid in gevaar brengt, mag het vliegverbod alleen worden opgeheven indien de exploitant de toestemming krijgt van de staat of staten waar het luchtvaartuig overheen zal vliegen.

    Artikel 8

    Maatregelen ter verhoging van de veiligheid en uitvoeringsmaatregelen

    1. De lidstaten delen de Commissie mee welke operationele maatregelen zij hebben getroffen voor de uitvoering van de bepalingen van de artikelen 3, 4 en 5.

    2. Op grond van de krachtens lid 1 ingewonnen informatie kan de Commissie, volgens de procedure van artikel 10, lid 2, alle nodige maatregelen treffen om de uitvoering van de bepalingen van de artikelen 3, 4 en 5 te vergemakkelijken, zoals:

    - vaststelling van de lijst van in te winnen inlichtingen;

    - specificering van de inhoud van en procedures voor platforminspecties specificeren;

    - bepaling van het formaat voor de opslag en verspreiding van gegevens;

    - oprichting of ondersteuning van de toepasselijke instanties die de instrumenten voor de inzameling en uitwisseling van informatie moeten beheren of gebruiken.

    3. Op grond van de krachtens de artikelen 3, 4 en 5 ontvangen informatie, en overeenkomstig de procedure van artikel 10, lid 2, kan een besluit worden genomen over passende platforminspecties en andere controlemaatregelen, met name ten aanzien van een of meer exploitanten uit een bepaald derde land, in afwachting van de vaststelling door de bevoegde autoriteit van dat land van toereikende regelingen voor het treffen van corrigerende maatregelen.

    4. De Commissie kan alle passende maatregelen nemen voor samenwerking met en het verlenen van assistentie aan derde landen om hun capaciteit voor toezicht op de veiligheid van de luchtvaart te verbeteren.

    Artikel 9

    Oplegging van een verbod of operationele voorwaarden

    Indien een lidstaat besluit om een of meer exploitanten uit een bepaald derde land de toegang tot zijn luchthavens te ontzeggen of om daarvoor operationele voorwaarden op te leggen of dit slechts onder bepaalde voorwaarden toestaat, totdat de bevoegde autoriteit van dat derde land de nodige herstellingsmaatregelen heeft genomen:

    a) stelt die lidstaat de Commissie in kennis van de genomen maatregelen; deze stuurt de informatie door naar de overige lidstaten;

    b) kan de Commissie volgens de procedure van artikel 10, lid 3, de andere lidstaten een aanbeveling doen om de onder a) meegedeelde maatregelen uit te breiden naar de op hun respectieve grondgebied gelegen luchthavens.

    Artikel 10

    Comitéprocedure

    1. De Commissie wordt bijgestaan door het comité dat is ingesteld bij artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 3922/91.

    2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

    De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

    3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

    4. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

    5. Voorts kan het Comité door de Commissie worden geraadpleegd over elke andere met de toepassing van deze richtlijn verband houdende aangelegenheid.

    Artikel 11

    Uitvoering

    De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk ...(8) aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

    Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    Artikel 12

    Wijziging van de bijlagen

    De bijlagen bij deze richtlijn kunnen volgens de procedure van artikel 10, lid 2, worden gewijzigd.

    Artikel 13

    Verslag

    Uiterlijk op ...(9) stelt de Commissie een verslag op over de toepassing van de richtlijn, en met name over artikel 9, waarin onder meer rekening wordt gehouden met de ontwikkelingen in de Europese Gemeenschap en in internationale fora. Dit verslag kan vergezeld gaan van voorstellen voor herziening van deze richtlijn.

    Artikel 14

    Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 15

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te ...

    Voor het Europees Parlement

    De voorzitter

    Voor de Raad

    De voorzitter

    (1) PB C 103 E van 30.4.2002, blz. 351.

    (2) PB C 241 van 7.10.2002, blz. 33.

    (3) Advies van het Europees Parlement van 3 september 2002 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), besluit van de Raad van ...

    (4) PB C 65 van 4.3.1996, blz. 172.

    (5) PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

    (6) PB L 373 van 31.12.1991, blz. 4. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2871/2000 van de Commissie (PB L 333 van 29.12.2000, blz. 47).

    (7) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

    (8) Drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.

    (9) Vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.

    BIJLAGE I

    >PIC FILE= "CE2003233NL.001702.TIF">

    BIJLAGE II

    I. De platforminspectie moet, afhankelijk van de beschikbare tijd, alle of een aantal van onderstaande punten omvatten:

    1. Controle van de aanwezigheid en geldigheid van de voor internationale vluchten vereiste bescheiden zoals: bewijs van inschrijving, logboek, bewijs van luchtwaardigheid, bewijzen van bevoegdheid van het boordpersoneel, vergunning radiotelefonie, lijst van passagiers en lading, enz.

    2. Controleren of de samenstelling en de kwalificaties van het cockpit personeel voldoen aan de voorschriften van bijlage 1 en bijlage 6 bij het Verdrag van Chicago (ICAO-bijlagen).

    3. Controle van de operationele bescheiden (vluchtinformatie gegevens, operationeel vliegplan, logboek) en van de voorbereiding van de vlucht, die moet uitwijzen dat de vlucht overeenkomstig de voorschriften van ICAO-bijlage 6 is voorbereid.

    4. Controle van de aanwezigheid en toestand van de volgens ICAO-bijlage 6 voor internationale navigatie vereiste zaken:

    - bewijs van luchtvaartexploitant (AOC)

    - geluidshinder- en emissiecertificaat

    - procedurehandboek (inclusief minimumuitrustingslijst) en vluchthandboek

    - veiligheidsapparatuur

    - cabineveiligheidsapparatuur

    - voor de betreffende vlucht benodigde apparatuur, met inbegrip van radiocommunicatie- en radionavigatieapparatuur

    - vluchtrecorders.

    5. Controleren of met de staat waarin luchtvaartuig en uitrusting verkeren (met inbegrip van beschadigingen en reparaties) nog steeds aan de normen van ICAO-bijlage 8 wordt voldaan.

    II. Na de platforminspectie moet een inspectierapport worden opgesteld, dat bovenstaande algemene gegevens moet bevatten, alsmede een lijst van gecontroleerde punten, met voor elk punt vermelding van de eventueel geconstateerde gebreken, en eventuele specifieke opmerkingen.

    >PIC FILE= "CE2003233NL.001901.TIF">

    >PIC FILE= "CE2003233NL.002001.TIF">

    >PIC FILE= "CE2003233NL.002101.TIF">

    MOTIVERING VAN DE RAAD

    I. INLEIDING

    In het kader van de medebeslissingsprocedure (artikel 251 VEG) heeft de Raad op 27-28 maart 2003 een politiek akkoord bereikt over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de veiligheid van luchtvaartuigen uit derde landen die gebruik maken van luchthavens in de Gemeenschap.

    De richtlijn strekt ertoe een geharmoniseerde aanpak in te voeren voor de doeltreffende handhaving van de internationale veiligheidsnormen binnen de Gemeenschap, door middel van een harmonisering van de regels en procedures voor platforminspecties van luchtvaartuigen uit derde landen die op in de lidstaten gelegen luchthavens landen.

    Bij de vaststelling van dit gemeenschappelijk standpunt hield de Raad rekening met het advies van het Europees Parlement in eerste lezing en met het advies van het Economisch en Sociaal Comité.

    II. ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

    1. Algemeen

    Gememoreerd zij dat de tekst van het Commissievoorstel grotendeels gebaseerd is op die van het gemeenschappelijk standpunt(1) dat in Raadsverband in het kader van een vroegere wetgevingsprocedure over hetzelfde onderwerp is bereikt maar dat wegens de kwestie Gibraltar niet kon worden voltooid. Op basis hiervan kon de Raad vanaf het begin verscheidene elementen van het Commissievoorstel onderschrijven. Op enkele punten besloot de Raad echter de tekst van dit voorstel te wijzigen, over het algemeen om het eenvoudiger, duidelijker en begrijpelijker te maken. Vaak zijn de wijzigingen het resultaat van amendementen van het Europees Parlement.

    De belangrijkste door de Raad aangebrachte wijzigingen zijn de volgende:

    - Artikel 1 (doel) en artikel 2 (werkingssfeer) zijn samengevoegd in een nieuw artikel 1 (werkingssfeer en doel). De bepaling volgens welke deze richtlijn geen afbreuk doet aan het recht van de lidstaten om niet onder deze richtlijn vallende inspecties te verrichten en om overeenkomstig het communautaire en internationale recht een vliegverbod, een exploitatieverbod of voorwaarden voor het landen op hun luchthavens op te leggen aan luchtvaartuigen, werd door de Raad aangescherpt (artikel 1, lid 2). Deze wijziging maakt het de lidstaten mogelijk om, overeenkomstig het communautaire en internationale recht, veiligheidscontroles te blijven uitvoeren op luchtvaartuigen van de Gemeenschap zonder de werkingssfeer van de richtlijn tot deze luchtvaartuigen uit te breiden, hetgeen op juridische problemen zou stuiten.

    - Artikel 4 (platforminspectie): het nieuwe lid 2 maakt het de lidstaten mogelijk regels op te stellen om luchtvaartuigen ook wanneer er geen directe verdenking bestaat, aan steekproefsgewijze platforminspecties te onderwerpen, mits deze regels stroken met het communautaire en internationale recht en de steekproefsgewijze platforminspecties op niet-discriminerende wijze worden toegepast. Dit lid is ingevoegd naar aanleiding van amendement 16 van het Europees Parlement, dat door de Raad zeer positief is onthaald.

    - Artikel 6 (bescherming en verspreiding van informatie):

    - het eerste lid is in overeenstemming gebracht met de tekst van artikel 8, lid 1, van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart (document 2000/0343 COD), zoals overeengekomen door het bemiddelingscomité op 9 april 2003;

    - het tweede lid is in dier voege gewijzigd dat niet de lidstaten halfjaarlijkse informatie voor het publiek bekendmaken, maar de Commissie jaarlijks een voor het publiek toegankelijk verslag met geaggregeerde gegevens publiceert, dat een analyse van de overeenkomstig artikel 5 ontvangen informatie bevat. In die analyse wordt de informatiebron geanonimiseerd;

    - het derde lid, waarin wordt verwezen naar Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie(2), is ook grotendeels gebaseerd op de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart (zie artikel 7, lid 2, van die richtlijn).

    - Artikel 7 (vliegverbod voor luchtvaartuigen): de tekst van dit artikel is herzien om rekening te houden met de internationale praktijk op dit gebied.

    - Artikel 9 (oplegging van een verbod of operationele voorwaarden): de Raad besloot dit artikel te wijzigen om de Commissie de mogelijkheid te geven andere lidstaten een aanbeveling te doen om een maatregel van een lidstaat tegen een of meer exploitanten uit een derde land uit te breiden naar de op hun respectieve grondgebied gelegen luchthavens. De Raad is van oordeel dat deze wijziging nodig is om voor veiligheidsaangelegenheden een evenwichtige taakverdeling tussen de Commissie en de lidstaten te waarborgen.

    - Artikel 11 (uitvoering): de uitvoeringstermijn voor de richtlijn is tot drie jaar uitgebreid.

    2. Amendementen van het Parlement

    De Raad heeft getracht de amendementen van het Parlement zoveel mogelijk op te nemen. In verscheidene gevallen kon hij dit echter niet letterlijk en volledig doen, omdat de betrokken teksten ingrijpend werden gewijzigd of zelfs geschrapt.

    Toch kon de Raad de volgende (delen van) amendementen, letterlijk of inhoudelijk, aanvaarden:

    Nr. 2 - zie artikel 1, lid 2;

    Nr. 4 - zie overweging 4;

    Nr. 5 - zie overweging 5;

    Nr. 8 - zie overweging 19;

    Nr. 9 - zie overweging 7;

    Nr. 11 - zie overweging 17;

    Nr. 12 - zie overweging 18;

    Nr. 13 en 16 - zie artikel 4, lid 2;

    Nr. 18 en 20 - zie artikel 6, lid 2.

    III. CONCLUSIE

    De Raad is van oordeel dat de tekst van dit gemeenschappelijk standpunt passend en evenwichtig is. De Raad merkt op dat een ruime meerderheid van de amendementen van het Europees Parlement in eerste lezing - letterlijk of inhoudelijk, geheel of gedeeltelijk - in de tekst van het gemeenschappelijk standpunt is opgenomen. De Raad is derhalve van oordeel dat de tekst van het gemeenschappelijk standpunt grotendeels beantwoordt aan het doel dat het Parlement met zijn amendementen heeft nagestreefd.

    (1) Gemeenschappelijk standpunt 37/98 van 4 juni 1998 (PB C 227 van 20.7.1998, blz. 18).

    (2) PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

    Top