Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52002DC0169

    Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over het Daphne-programma (2000 - 2003) - Januari 2002 (SEC(2002) 338)

    /* COM/2002/0169 def. */

    52002DC0169

    Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over het Daphne-programma (2000 - 2003) - Januari 2002 (SEC(2002) 338) /* COM/2002/0169 def. */


    VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over het Daphne-programma (2000 - 2003) - Januari 2002 (SEC(2002) 338)

    Inhoudsopgave

    Samenvatting

    1. Doel van het verslag

    2. Achtergrond

    2.1. Context

    2.2. Overzicht

    2.3. Links met andere programma's

    2.4. Verwante maatregelen en gebeurtenissen in 2000 en 2001

    3. Cyclus van het programma

    3.1. Oproep tot het indienen voor voorstellen

    3.2. Begroting

    3.3. Begeleiding en voorlichting

    3.4. Soorten projecten geselecteerd in 2000/2001

    3.5. Controle en evaluaties

    3.6. Verspreiding

    4. Resultaten en gevolgen van het Daphne-initiatief

    5. Conclusies

    6. Bijlagen (SEC(2002) 338)

    Samenvatting

    Overeenkomstig artikel 9, lid 2, van het besluit schetst dit verslag de voortgang van het Daphne-programma sinds het werd goedgekeurd in januari 2000, en verstrekt een overzicht van de belangrijkste vorderingen. Daphne is gericht op de wijdverspreide en groeiende bezorgdheid onder de bevolking en in politieke kringen over het thema geweld. Het programma volgde op het Wereldcongres van de VN tegen de commerciële seksuele uitbuiting van kinderen in 1996 te Stockholm. Het heeft betrekking op alle vormen van geweld, met inbegrip van geweld binnen het gezin, geweld op school, geweld tegen minderheden zoals homoseksuelen, gehandicapten, etnische minderheden enz. Het Daphne-programma is in het kader van haar prioritaire doelstelling om een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tot stand te brengen, een van de bouwstenen van de Europese Commissie bij de bestrijding van criminaliteit. Er bestaan andere programma's en acties om specifieke delicten te bestrijden. Daphne werkt hiermee nauw samen om de nodige coördinatie en consistentie te waarborgen.

    Het programma

    Daphne heeft gedurende de eerste twee jaar van zijn bestaan veel meer respons ondervonden dan kon worden voorzien. In 2000 en 2001 werden bij de Commissie respectievelijk meer dan 1 500 en 1 000 aanvraagformulieren aangevraagd; er werden 415 en 207 voorstellen ontvangen met financieringsaanvragen ten bedrage van in totaal 40 en 22 miljoen EUR (op een begroting van 5 miljoen EUR). Uit deze overweldigende respons blijkt duidelijk dat het programma voorziet in een wezenlijke behoefte in de vrijwilligerssector. De voorloper van het Daphne-programma, het Daphne-initiatief, financierde tussen 1997 en 1999 reeds 149 projecten (met in totaal 11 miljoen EUR); in de eerste twee jaar van het Daphne-programma zijn daar 73 nieuwe projecten bijgekomen.

    Deze eerste twee jaar tonen een aanzienlijke verbetering van zowel beleidsontwikkeling als praktische oplossingen voor geweldsvraagstukken en de operationele toepassingen hiervan in Europa.

    Om de voorwaarden hiervoor te optimaliseren besteedt de Commissie met name aandacht aan controle op de voortgang en evaluatie van de geboekte resultaten van de gefinancierde projecten. Tijdens de uitvoeringsperiode worden alle projecten gecontroleerd en afzonderlijk beoordeeld en wordt er een jaarlijks overzichtsrapport opgesteld.

    De resultaten

    In december 2001 is op het Tweede Wereldcongres van de VN tegen de commerciële seksuele uitbuiting van kinderen in Yokohama duidelijk vastgesteld dat het Daphne-programma om zijn projecten en resultaten, in Europa en daarbuiten, als een belangrijk instrument tegen geweld wordt erkend. De lange lijst met projectactiviteiten, waaronder innovatieve methoden voor preventie, samenwerking, uitwisselingen, netwerkvorming, het ontwikkelen van nieuwe modellen en het uitwisselen van beproefde methoden, heeft reeds zijn eerste vruchten afgeworpen voor de activiteiten van NGO's en overheidsinstellingen in Europa.

    In de eind-, controle-, of evaluatieverslagen springt direct in het oog dat de organisaties veel hebben bereikt - voornamelijk door deelname aan Europese partnerschappen. Alle organisaties zijn erop vooruit gegaan, hetzij door het verwerven van kennis, hetzij door het verbeteren van samenwerkings- en beheersvaardigheden of van hun imago. Het netwerkmechanisme levert op zich al resultaat op: het brengt organisaties met elkaar in contact en leidt noodzakelijkerwijs tot samenwerking tussen organisaties die door hun opzet doorgaans met elkaar wedijveren. Door de partnerschappen zijn programma's doeltreffender geworden en kan dubbel werk en verspilling van middelen worden vermeden. Derhalve kan worden gesteld dat het Daphne-programma er in slaagt de NGO-sector permanent op alle niveaus in te schakelen, hetgeen leidt tot vele nieuwe partnerschappen en samenwerkingsverbanden gericht op een alomvattend Europees beleid ter bestrijding van geweld.

    Gedurende de eerste twee jaar van uitvoering (maar voortbouwend op drie jaar Daphne-initiatief 1997-1999) heeft dit EU-programma reeds in hoge mate bijgedragen aan de ontwikkeling van een communautair beleid inzake bestrijding van geweld, mensensmokkel, seksueel misbruik en pornografie. De gevolgen hiervan strekken zich uit tot ver buiten de grenzen van Europa.

    1. Doel van het verslag

    Overeenkomstig artikel 9, lid 2, van Besluit nr. 293/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad [1] ter instelling van het Daphne-programma, moet de Commissie in het tweede jaar van het programma een evaluatieverslag indienen bij het Europees Parlement en de Raad.

    [1] PB L 34 van 9.2.2000, blz.1.

    Dit verslag biedt een beschrijving van de voortgang van het Daphne-programma sinds dit werd goedgekeurd in januari 2000 en een overzicht van de belangrijkste resultaten. De klemtoon ligt hoofdzakelijk op de structuur en het beheer van het programma.

    De uit hoofde van het Daphne-programma in 2000-2003 gefinancierde projecten werden in het najaar van 2000 geselecteerd en gingen in december 2000/januari 2001 van start voor een periode van ten minste één jaar. Bijgevolg waren deze projecten bij het samenstellen van dit verslag nog niet afgerond, zodat resultaten hiervan niet kunnen worden toegelicht. In het na afloop van het Daphne-programma (einde 2003) in te dienen eindrapport zullen ook deze projecten worden geanalyseerd.

    Het onderhavige verslag bevat wel een grondige analyse van de uit hoofde van het voormalige Daphne-initiatief (1997-1999) behaalde resultaten, en blijft derhalve niet beperkt tot hetgeen artikel 9, lid 2, van Besluit nr. 293/2000/EG voorschrijft. De Commissie streeft namelijk naar volledige doorzichtigheid. Aangezien het Daphne-initiatief en -programma vergelijkbaar zijn, is ook de beschrijving van in het verleden uitgevoerde projecten van nut, omdat de lessen die zijn getrokken uit voormalige Daphne-projecten ook voor de jaren 2000 en 2001 nog van waarde zijn. De voorbeelden van projecten uit 1997-1999 zijn tevens representatief voor de in 2000-2001 geselecteerde projecten.

    2. Achtergrond

    2.1. Context

    Het doel van het Daphne-programma is de ondersteuning van de werkzaamheden van organisaties en plaatselijke instanties op het gebied van de bescherming van vrouwen en kinderen en het voorkomen van geweld tegen hen. Daphne verschaft op EU-niveau toegevoegde waarde aan deze werkzaamheden en moedigt de uitwisseling van ideeën en beproefde methoden aan door het vormen van netwerken en samenwerkingsverbanden en de tenuitvoerlegging van proefprojecten.

    Het Daphne-programma is gericht op de wijdverspreide en groeiende bezorgdheid onder de bevolking en in politieke kringen over het thema geweld. Het programma volgde op het Wereldcongres van de VN tegen de commerciële seksuele uitbuiting van kinderen in 1996 te Stockholm en de gebeurtenissen die dezelfde zomer in België plaatsvonden. De aandacht werd destijds op één vorm van geweld in het bijzonder gevestigd: seksueel geweld tegen kinderen en jongeren in de vorm van ontvoering, seksueel misbruik en mensenhandel voor seksuele doeleinden. Deze vormen van seksuele geweldpleging, die helaas ook dikwijls tegen vrouwen worden begaan, zijn veroordeeld in de Verklaring en het Actieplatform die tijdens de vierde Wereldvrouwenconferentie van 1995 te Beijing werden goedgekeurd. In haar Mededeling over vrouwenhandel voor seksuele exploitatie (1996) benadrukte de Commissie de belangrijke rol die de NGO's spelen in de bestrijding van mensenhandel en de hulpverlening aan slachtoffers. Het verschijnsel seksueel geweld hangt echter samen met andere vormen van geweld: zo leidt geweld binnen het gezin er dikwijls toe dat kinderen en jongeren in de seksindustrie belanden of zelf misbruik plegen.

    Seksueel geweld is beslist niet het enige soort geweld waarop het Daphne-programma betrekking heeft. Alle vormen van geweld krijgen aandacht, met inbegrip van geweld binnen het gezin, tussen leeftijdsgenoten, binnen instellingen (zoals bv. tehuizen of scholen) en geweld tegen minderheden zoals homoseksuelen, gehandicapten, etnische minderheden enz.

    Deze geweldscultuur slaat over op andere delen van onze samenleving. Zo komt geweld veel voor op scholen, en in zowel stedelijke als landelijke omgeving; dikwijls maken de slachtoffers deel uit van kansarme en minderheidsgroepen. Seksueel, psychologisch en fysiek geweld vormen een dodelijke combinatie van misbruik, die de gezondheid in de breedste zin van het woord, d.w.z. het fysieke, mentale en sociale welzijn van hen die eronder lijden, ernstig aantast. Ook belemmert het een samenleving als geheel doelmatig te functioneren en volledig tot ontwikkeling te komen - nu en in de toekomst.

    2.2. Overzicht

    Het Europees Parlement reserveerde op de begroting van 1997 een post van 3 miljoen EUR voor het Daphne-initiatief om maatregelen te financieren ter bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen. Er werden maatregelen mee gefinancierd ten behoeve van niet-gouvernementele organisaties (NGO's) en op dit gebied actieve vrijwilligersorganisaties. Het Daphne-initiatief werd gedurende drie jaar (1997-1999) door de Commissie geleid, met een begroting van 3 miljoen ecu in 1997 en 1998 en 5 miljoen EUR in 1999.

    Op 24 januari 2000 werd ter voortzetting van de actie het Daphne-programma voor de periode 2000-2003 goedgekeurd met een begroting van 20 miljoen EUR.

    Daphne is gebaseerd op de erkenning van geweld als delict en ernstige bedreiging voor het maatschappelijk welzijn. Dit verschijnsel wordt aangepakt door middel van een slachtoffergerichte benadering.

    Het nieuwe Daphne-programma (2000-2003) wijkt met name in drie opzichten af van het eerdere initiatief:

    * het programma is niet langer beperkt tot NGO's en vrijwilligersorganisaties, maar staat ook open voor lokale overheidsinstanties;

    * ook de kandidaat-lidstaten uit Midden- en Oost-Europa, alsmede Cyprus, Malta, Turkije en de EER/EVA-landen mogen deelnemen;

    * ook meerjarige projecten (van 2 of 3 jaar) komen voor financiering in aanmerking. Tot 1999 was het programma beperkt tot projecten van maximaal 12 maanden.

    Het Daphne-programma omvat maatregelen ter bescherming van drie categoriën begunstigden (kinderen, jongeren en vrouwen) en ter preventie van geweld tegen hen. Deze maatregelen bestaan onder meer uit:

    * het op Europees niveau opzetten van netwerken tussen NGO's, alsook het bevorderen van samenwerking tussen NGO's en de aangewezen instanties;

    * maatregelen om de doelgroepen te beschermen en geweld tegen hen te voorkomen;

    * studie en onderzoek naar de oorzaken van geweld en interventiemethoden met het oog op preventie, steun en herintegratie;

    * uitwisseling van informatie en beproefde methoden;

    * het verspreiden van informatie, met inbegrip van seminars, conferenties, alsmede schriftelijk en audiovisueel materiaal;

    * het houden van bewustmakingscampagnes voor zowel het algemene publiek als voor slachtoffers, potentiële slachtoffers en hulpverleners.

    2.3. Links met andere programma's

    Het Daphne-programma is in het kader van haar prioritaire doelstelling om een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tot stand te brengen een van de bouwstenen van de Europese Commissie bij de bestrijding van criminaliteit. Er bestaan andere programma's en acties voor de bestrijding van specifieke delicten. Daphne werkt hiermee nauw samen om de nodige coördinatie en samenhang te waarborgen.

    Daphne vormt een aanvulling op het Stop-programma [2] door het fundamentele werk te erkennen dat door de NGO's en de vrijwilligersorganisaties wordt verricht, naast de overheidssector of de autoriteiten die geweld of mensenhandel strafrechtelijk vervolgen (gerechtelijke instanties, politie enz.) en richt zich op het vormen van samenwerkingsverbanden tussen deze diverse sectoren op Europees niveau. Bovendien heeft Daphne betrekking op alle vormen van geweld, en niet alleen op mensenhandel en seksuele uitbuiting van kinderen - zoals in het geval van Stop. Het programma is derhalve bedoeld om hulp te bieden aan alle slachtoffers en potentiële slachtoffers van geweld, of dit geweld nu van seksuele aard is of niet.

    [2] Stop-programma, PB L 322 van 12.12.1996 en Stop II-programma, PB L 186 van 7.7.2001

    Er wordt een actie gevoerd tegen kindersekstoerisme door deelname aan vakantiebeurzen, bewustmakingscampagnes, officiële gedragscodes voor reisorganisatoren enz.

    Het Europees initiatief voor de democratie en de bescherming van de mensenrechten (EIDHR) ondersteunt eveneens acties ter bescherming van kinderen - zij het buiten de Unie - zoals, in 2000, de toekenning van meer dan 1 miljoen EUR aan projecten ter bestrijding van kinderhandel, moderne vormen van slavernij en de uitbuiting van minderjarigen in Gabon, Benin, Togo en Nigeria.

    Het Actieplan (1999-2002) ter bevordering van een veiliger gebruik van Internet omvat onder meer de bestrijding van kinderpornografie.

    Het Odysseus-programma [3] is gericht op de uitbreiding en versterking van de samenwerking op het het gebied van asiel- en immigratiebeleid binnen de lidstaten van de Unie. Het is een aanvulling op Daphne, dat zich ook met asiel- en immigratiezaken bezighoudt, maar vanuit het perspectief van geweld tegen migranten in de doelgroepen van Daphne.

    [3] Gemeenschappelijk optreden 98/244/JHA, PB L 99 van 31.3.1998

    Deze programma's pakken elk een belangrijk deel van gewelddadig gedrag aan. Daphne onderscheidt zich evenwel door al deze aspecten in zich te verenigen, hetgeen leidt tot een algemene benadering en de nodige dwarsverbindingen tussen deze diverse gebieden van geweld.

    2.4. Verwante maatregelen en gebeurtenissen in 2000 en 2001

    Na de goedkeuring van het Daphne-programma in januari 2000 werd de periode 2000-2001 gekenmerkt door een uitgebreid pakket communautaire instrumenten en acties met betrekking tot geweldsdelicten. Hieruit blijkt dat de bestrijding van geweld tegen kinderen en vrouwen in de EU nog steeds hoog op de politieke agenda staat.

    Op 30 maart 2000 riep het Europees Parlement in een resolutie [4] op tot de tenuitvoerlegging van maatregelen van de Commissie ter bestrijding van kindersekstoerisme, terwijl het benadrukte dat kindersekstoerisme een delict is dat nauw samenhangt met seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie.

    [4] Europees Parlement, A5-0052/2000

    In april 2000 riep het Europees Parlement in zijn wetgevingsresolutie [5] op tot wetgeving tegen seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, met inbegrip van algemene definities, delicten en straffen.

    [5] Europees Parlem, A5-0090/2000

    De Raad van de Europese Unie hechtte in mei 2000 zijn goedkeuring aan een besluit ter bestrijding van kinderpornografie op het Internet [6]. Deze maatregel is bedoeld ter bevordering van doeltreffend onderzoek naar en vervolging van delicten, en omvat bijvoorbeeld artikelen over het opzetten van gespecialiseerde eenheden binnen rechtshandhavingsinstanties, het opzetten van permanente verbindingen tussen bestaande contactpunten, en samenwerking tussen de internetindustrie en de lidstaten om na te gaan welke maatregelen nodig zijn om kinderpornografie van het Internet te verwijderen.

    [6] PB L 138 van 9.6.2000, blz. 1.

    Van 4 tot 6 mei 2000 hield het Portugees voorzitterschap van de EU een conferentie te Lissabon over "Geweld tegen vrouwen: tolerantie nul - afsluiting van de Europese campagne". Op de conferentie werden aanbevelingen voor de Commissie opgesteld inzake geweld tegen vrouwen, waarbij met name aandacht werd besteed aan de volgende sleutelonderwerpen: scholing en preventie, het stoppen van geweld, preventie van recidivisme en slachtofferhulp [7].

    [7] Violencia contra as Mulheres: Tolerancia Zero; Conferencia Europea, Lissabon 2000.

    In juni 2000 kwam de Algemene Vergadering van de VN voor een bijzondere zitting bijeen te New York om de voortgang sinds Beijing te bespreken. Er werden enige belangrijke vorderingen gemaakt en het slotdocument [8] bevat een aantal EU-voorstellen [9], onder meer om staten te verplichten tot bestrijding van geweld tegen vrouwen.

    [8] Ontwerpresolutie II. Nadere acties en initiatieven voor de tenuitvoerlegging van de verklaring en het actieplatform van Beijing, VN 2000.

    [9] De EU riep de leden van de VN ertoe op alle vormen van seksegerelateerd geweld in de particuliere en openbare sfeer te voorkomen en bestraffen.

    Tot de belangrijkste gebeurtenissen van de tweede helft van 2000 behoorde zeker de afkondiging van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie op 7 december. Het omvat een aantal specifieke bepalingen ter bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen, het uitbannen van slavernij en dwangarbeid, alsook ter bescherming van kinderen, zoals is neergelegd in de artikelen 3, 5, 20, 21, 24 and 32 [10].

    [10] PB C 364 van 18.2.2000, blz. 1.

    In december 2000 hechtte de Commissie haar goedkeuring aan een mededeling over "Bestrijding van mensenhandel en bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie; twee voorstellen voor kaderbesluiten" [11]. Het ene voorstel gaat over mensenhandel, het andere over de seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie. Beide voorstellen hebben betrekking op onderlinge aanpassing van de strafwetten van de lidstaten en het strafprocesrecht. De Raad van de Europese Unie bereikte in september 2001 een eerste akkoord over het voorstel inzake mensenhandel. De hierin gehanteerde definitie van mensenhandel is gebaseerd op de definitie van het delict in het VN-Mensenhandelprotocol van 2000 en er wordt een maximale strafmaat van niet minder dan acht jaar voorgesteld. Het Belgische voorzitterschap heeft zich gedurende de tweede helft van 2001 krachtig ingezet voor het voorstel inzake seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en politieke overeenstemming bereikt over de artikelen en definities. Het Spaanse voorzitterschap zal zich gedurende het eerste halfjaar van 2002 bezighouden met de artikelen die betrekking hebben op de straffen.

    [11] COM (2000) 854 def. van 21.12.2000, PB C 62 van 27.2.2001

    Ook in december 2000 ondertekenden de Commissie en de 15 lidstaten op een bijeenkomst in Palermo een VN-protocol dat niet alleen betrekking heeft op delicten die verband houden met op seksuele uitbuiting gerichte mensenhandel, maar ook op uitbuiting door arbeid. [12]

    [12] Protocol ter voorkoming, beteugeling en bestraffing van handel in mensen, in het bijzonder vrouwen en kinderen, gehecht aan het VN-Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, 2000.

    In juni 2001 vond onder auspiciën van commissaris Vitorino en Belgisch minister van justitie Verwilghen de officiële oprichting plaats van de Europese Federatie voor verdwenen en seksueel uitgebuite kinderen. Deze federatie bestaat uit 18 NGO's uit zowel de EU als de LMOE en is gericht op grensoverschrijdende samenwerking bij het zoeken naar vermiste kinderen en het aan de daartoe aangestelde autoriteiten doorspelen van gevallen van seksuele uitbuiting van kinderen.

    Als aanvulling hierop nam de Raad van de Europese Unie in september 2001 een resolutie aan betreffende de bijdrage van het maatschappelijk middenveld bij het opsporen van verdwenen of seksueel uitgebuite kinderen [13]. De resolutie moedigt samenwerking tussen bevoegde autoriteiten en organisaties uit de civiele samenleving aan, en bevat onder meer paragrafen over telefonische hulpdiensten voor noodgevallen, hulp aan gezinnen van verdwenen kinderen, informatie-uitwisseling en het bundelen van gegevens om meer inzicht te verschaffen in de omvang van het probleem en tendensen.

    [13] PB C 283 van 9.10.2001

    Op 6 december 2001 werd naar aanleiding van de Raad JBZ een politiek akkoord bereikt over een kaderbesluit inzake een Europees arrestatiebevel, waarvan het belang, wat doeltreffende samenwerking betreft, werd onderstreept door de gebeurtenissen van 11 september 2001. In dit document worden de delicten seksuele uitbuiting van kinderen, mensenhandel en kinderpornografie, uitdrukkelijk vastgesteld en wordt bepaald dat de lidstaten, indien hierom wordt verzocht, plegers van deze delicten onderling kunnen uitleveren.

    Ten slotte werd van 17 tot en met 20 december 2001 in Yokohama, Japan, het tweede Wereldcongres tegen commerciële seksuele uitbuiting van kinderen gehouden. De Daphne- en Stop-programma's namen hier actief aan deel door de organisatie van een workshop om informatie uit te wisselen over de sedert het eerste Congres in 1996 in Stockholm op Europees niveau geboekte resultaten.

    3. Cyclus van het programma

    Zoals vele communautaire programma's is Daphne op een cyclus gebaseerd. De Daphne-cyclus bestrijkt drie jaar: het eerste jaar begint met een jaarplan (goed te keuren door het programmacomité), gevolgd door een oproep tot het indienen van voorstellen, de selectie van de meest relevante projecten, het ondertekenen van de contracten en de eerste betalingen. In het tweede jaar worden de projecten ten uitvoer gelegd (gewoonlijk wordt hiermee begonnen in december van het jaar van de oproep) en leggen een ambtenaar van de Commissie of een externe deskundige controlebezoeken af. Na deze werkperiode van 12 maanden hebben de projectbeheerders nog 3 maanden om hun eindverslag en eindrekeningen in te dienen. Derhalve vinden de laatste betalingen en de actualisering van de Daphne-website plaats in jaar n + 2, bij een oproep in jaar n. Ook verrichten externe deskundigen 6 maanden na afloop van projecten een evaluatie achteraf om een algemeen beeld te schetsen van de geboekte resultaten (zie bijlage 3 voor een overzicht van deze cyclus).

    3.1. Oproep tot het indienen voor voorstellen

    Het eerste kwartaal van het jaar worden er oproepen tot het indienen van voorstellen gedaan, waarna indieners ongeveer drie maanden de gelegenheid krijgen om te reageren. De inhoud van de oproep wordt elk jaar aangepast overeenkomstig het jaarplan, en de uit de voorgaande jaren getrokken lessen.

    In 2000 werden geen bijzondere prioriteiten gesteld, omdat dit het eerste jaar van het programma was en het de hele doelgroep van Daphne vrijstond deel te nemen. In 2001 werd bijzondere prioriteit toegekend aan 1) gebruik, aanpassing en verspreiding van beschikbare Daphne-resultaten; 2) een voorlichtingscampagne en bewustmakingsacties ter bestrijding van kindermisbruik en pedofilie. Dit laatste houdt verband met de creatie van een nieuwe begrotingslijn (B5-804) door het Europees Parlement [14] ter bestrijding van kindermisbruik en pedofilie.

    [14] EP-amendement nr. 1046 bij de begroting 2001 van de Commissie: nieuwe begrotingslijn B5-804N: "Europese voorlichtingscampagne ter bestrijding van kindermisbruik en pedofilie".

    Op grond van de uit deze twee eerste oproepen getrokken lessen zal voor de oproep tot het indienen van voorstellen van 2002 aan de volgende zaken prioriteit worden verleend: 1) gebruik, aanpassing en verspreiding van beschikbare Daphne-resultaten; 2) genitale verminking bij vrouwen; 3) kindermisbruik; 4) gewelddadige mannen. Ook in dit geval zijn de tweede en derde prioriteit vastgesteld naar aanleiding van twee door het EP ingediende amendementen op de begroting 2002 [15].

    [15] EP-amendement nr. 0129 bij de begroting 2002 van de Commissie: EUR1.000.000 extra op de Daphne-begroting, ter bestrijding van pedofilie, seksuele uitbuiting en genitale verminking bij vrouwen.

    De volgende tabel illustreert de tot dusverre door Daphne ontplooide activiteit. Er blijkt een toenemende behoefte te zijn, waardoor er een voortdurend overschot aan aanvragen ontstaat.

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    Na afsluiting van het laatste selectieproces in 2001 heeft Daphne in totaal 222 projecten gefinancierd (plus 9 in 2001 uit hoofde van begrotingslijn B5-804), hetgeen overeenkomt met een in de laatste 5 jaar bestede begroting van circa 20,4 miljoen EUR. Er is een geografisch evenwichtige verdeling: naast alle 15 lidstaten nemen enkele EVA-landen en LMOE als geassocieerde partners deel aan projecten (zie voor het volledige cijfermateriaal bijlage 5). Sinds 2000 komen ook meerjarige projecten (max. 3 jaar) in aanmerking, waardoor de activiteiten aan duurzaamheid winnen.

    In 2001 werden 26 nieuwe projecten geselecteerd. In vergelijking met voorgaande jaren is dit een klein aantal, omdat nu ook projecten van maximaal 3 jaar in aanmerking komen. Dit betekent dat de begroting anders wordt beheerd. In 2001 kregen de geselecteerde projecten van 2 of 3 jaar één contract aangeboden voor de hele betrokken periode. Bijgevolg drukken dergelijke projecten tweemaal zwaarder op de begroting voor 2001 dan een éénjarig project. Anderzijds biedt dit beleid de partnerschappen meer vrijheid in het gebruik van hun begroting tijdens de tenuitvoerlegging van een project. Dit strekt de Commissie eveneens tot voordeel, aangezien deze projectbegrotingen definitief worden toegewezen, en derhalve niet meer op het begroting van het volgende jaar drukken. Daarentegen werden begrotingen in 2000 voor het eerste jaar van de projecten vastgelegd, en dus opnieuw in 2001 voor het tweede jaar, enz. Bijgevolg diende in 2001 een bedrag van 1.301.045 EUR te worden vastgelegd om de voortgang van de 13 in 2000 geselecteerde meerjarige projecten te waarborgen - middelen die dus niet voor nieuwe projecten in 2001 konden worden gebruikt, zodat er in 2001 minder nieuwe projecten konden worden gefinancierd. Dit effect zal in 2002 en 2003 verdwijnen, waardoor er opnieuw tussen de 45 en 50 projecten per jaar kunnen worden geselecteerd.

    Om voor financiering in aanmerking te komen (subsidiabiliteit) dient aan meerdere criteria te zijn voldaan: (a) de voorgestelde acties moeten binnen de werkingssfeer van Daphne vallen; (b) het voorstel moet op het daartoe bestemde formulier en (c) vóór de uiterste termijn worden ondertekend en ingediend; (d) er moeten verscheidene documenten worden ingediend die het bestaan en de wettelijke aansprakelijkheid van de organisaties boekstaven. Ondanks uitvoerige toelichtingen en verwijzingen in de richtsnoeren, slaagt circa 25% van de aanvragers er helaas niet in aan deze criteria te voldoen.

    Het selectieproces is gebaseerd op een door een groep externe deskundigen verrichte evaluatie. Zij worden aangeworven via een oproep tot indiening van blijken van belangstelling [16] en op grond van hun algemene kennis van zaken op de verschillende voor het Daphne-programma relevante gebieden. Jaarlijks wordt een groep van ongeveer 10 deskundigen gecontracteerd, waarvan elk jaar tweederde wordt vervangen om van meer gezichtspunten kennis te nemen. Bij het evalueren van de in aanmerking komende voorstellen beoordelen deze deskundigen en de Commissie de volgende aspecten:

    [16] Oproep tot indiening van blijken van belangstelling in het Daphne-programme, PB S40 van 26/02/2000.

    * belang van het project voor de doelstellingen van het Daphne-programma;

    * duidelijkheid en relevantie van de doelstellingen van het project;

    * bruikbaarheid van de verwachte resultaten;

    * geschiktheid en haalbaarheid van aanpak, methodologie en tijdschema;

    * geschiktheid en ervaring van de partners;

    * Europese toegevoegde waarde;

    * verspreiding van de resultaten, de lessen die worden getrokken, opgedane ervaring;

    * planning van de follow-up en duurzaamheid;

    * kosten/batenverhouding.

    Met behulp van de in 2000 opgezette database kon bovendien in 2001 worden nagegaan welke acties in het verleden ten uitvoer werden gelegd door hen die naar aanleiding van de oproep van dat jaar, een voorstel indienden. Aan de beoordelaars werden derhalve, naast het voorstel, meerdere documenten ter beschikking gesteld zoals eindverslagen van voltooide projecten, eerdere aanvragen (zowel goedgekeurde als afgewezen) en verslagen van de controlebezoeken. Deze informatie werd zeer op prijs gesteld door de beoordelaars, die zich aldus een beter beeld konden vormen.

    Voorstellen worden verdeeld in twee groepen, één met projecten met een voorgestelde looptijd van 1 jaar en een tweede met meerjarige projecten. Zoals reeds eerder gezegd, drukken meerjarige projecten - wanneer deze worden goedgekeurd - zwaar op de begroting van het Daphne-programma, en beperken zij de voor de eenjarige projecten beschikbare middelen. Dit betekent dat het aantal meerjarige projecten dat kan worden goedgekeurd, moet worden beperkt. Zij worden dan ook afzonderlijk behandeld.

    Alle voorstellen worden door drie verschillende deskundigen gelezen. Aan de hand van de door hen toegevoegde waarderingscijfers en opmerkingen kunnen de voorstellen worden geclassificeerd. Vervolgens wordt voor alle voorstellen in elke groep een rangorde vastgesteld waarbij wordt uitgegaan van de geschiktheid, de mate waarin de verschillende gebieden van het programma worden bestreken en het evenwicht tussen de begunstigde doelgroepen (kinderen, jongeren, vrouwen). Daarna volgt een algemene discussie met alle deskundigen en wordt een lijst opgesteld met voldoende goedgekeurde projecten om de beschikbare begroting volledig te benutten. Deze lijst wordt voor advies ingediend bij het het comité van het Daphne-programma. In 2000 en 2001 werden unaniem gunstige adviezen uitgebracht.

    De belangrijkste redenen voor het afwijzen van voorstellen zijn:

    * een duidelijk kwalitatief tekort in de programmering van de voorgestelde activiteiten, alsook in de gerichtheid van de beoogde acties; veel voorstellen zijn te vaag of te ambitieus;

    * de meeste voorstellen hebben enkel een lokale draagwijdte, hoewel de richtsnoeren duidelijk wijzen op het belang van transnationale samenwerking en een Europese dimensie;

    * het feit dat veel aanvragers partnerschappen aangaan die transnationaal (meerdere lidstaten betreffend) lijken, maar dit bij nadere beschouwing van de feitelijke taken slechts formeel blijken te zijn, en waarbij de partners slechts een klein deel van het werk ten uitvoer leggen (maar dikwijls alleen maar veel reizen voor "raadplegingsvergaderingen");

    * het feit dat andere partnerschappen bij het project actief lijken te zijn, maar niet beschikken over de noodzakelijke achtergrond of deskundigheid voor het specifieke onderwerp waarop het project betrekking heeft; bij dergelijke acties bestaat de kans dat zij tot povere resultaten of misleidende conclusies leiden;

    * het feit dat de voorgestelde aanpak en middelen om de omschreven doelstellingen te verwezenlijken, geen realistische indruk maken; en

    * het feit dat de voorgestelde activiteit reeds grotendeels ten uitvoer is gelegd.

    3.2. Begroting

    Gemiddeld wordt 6,8% van de begroting besteed aan beheer (deskundigen, BTB [17], vergaderingen), en de rest aan het financieren van projecten. In 2000 en 2001 werd respectievelijk 96,4% en 97,5% van het beschikbare geld aan projecten besteed.

    [17] BFB - Bureau voor technische bijstand -, dat is gecontracteerd voor de logistieke verwerking van de oproep tot het indienen van voorstellen: het openen, gecodeerd invoeren in de database, coördineren van de vertalingen en de vergaderingen van de deskundigen, fotokopiëren en archiveren.

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    Begrotingslijn B5-804 (ter bestrijding van pedofilie en kindermisbruik) is niet in deze tabel opgenomen. Met deze uitsluitend voor 2001 bestemde begrotingslijn van 3 miljoen EUR, konden 9 projecten (6 met een looptijd van 2 jaar en 3 van 1 jaar) worden gefinancierd.

    Door de reeds toegelichte wijziging in het begrotingsbeheer van meerjarige projecten zal de situatie ten aanzien van 2002 (en 2003) gunstiger zijn. Zoals blijkt uit onderstaande tabel, is voor de financiering van de in 2001 gestarte meerjarige projecten 0 EUR nodig, zodat het totaalbedrag aan nieuwe projecten kan worden besteed. Bovendien levert een amendement van het EP Daphne in 2002 nog eens 1 miljoen EUR op ten behoeve van projecten ter bestrijding van genitale verminking bij vrouwen, pedofilie en kindermisbruik. Dit bedrag komt in de plaats van de in 2001 toegekende begrotingslijn B5-804. Het feit dat er niet meer hoeft te worden gewerkt met twee aparte begrotingslijnen zal het vastleggingsproces vereenvoudigen en versnellen.

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    3.3. Begeleiding en voorlichting

    Het slagen van een project is voor de helft afhankelijk van zorgvuldige voorbereiding. Er zijn uitvoerige richtlijnen opgesteld om ervoor te zorgen dat aanvragers het aanvraagformulier volledig begrijpen en naar behoren invullen.

    Om organisaties verder te begeleiden bij het vaststellen of hun idee binnen de werkingssfeer van het programma valt, wordt er een catalogus ter beschikking gesteld met een overzicht van alle in de voorgaande jaren behandelde onderwerpen.

    Voorts is er een document, getiteld "Hoe bereid je een voorstel voor", beschikbaar om ervoor te zorgen dat aanvragers kennis kunnen nemen van voorbeelden van beproefde methoden en van bij de voorbereiding van hun voorstel te vermijden fouten.

    Deze documenten zijn beschikbaar op de Daphne-website, die regelmatig wordt geactualiseerd: http://europa.eu.int/comm/justice_home/project/daphne/nl/index.htm.

    Naast deze praktische richtlijnen ten behoeve van de formele aspecten is er nog een belangrijk hulpmiddel, dat organisaties meer inhoudelijke ondersteuning verschaft. De Daphne-website biedt toegang tot een database waarmee alle 222 projecten kunnen worden geordend en getoond. Van alle projecten zijn, behalve de gebruikelijke contactgegevens van de projectcoördinator, de titel en een korte beschrijving beschikbaar. Van de reeds voltooide projecten kan tevens het eindverslag worden ingezien of gedownload.

    3.4. Soorten projecten geselecteerd in 2000/2001

    Volledig cijfermateriaal over de projecten is opgenomen in bijlage 5. De belangrijkste conclusies die eruit kunnen worden getrokken zijn de volgende:

    * Er is een evenwichtige verdeling (zowel in aantal als wat betreft de begroting) tussen de projecten voor kinderen/jongeren en vrouwen of combinaties van doelgroepen;

    * De geplande looptijd van 25% van de projecten omvat meerdere jaren (2 of 3), hetgeen de duurzaamheid van deze acties ten goede komt. Anderzijds drukken deze projecten zwaar op de begroting, zodat hun aantal beperkt moet blijven;

    * Alle 15 lidstaten nemen deel (als coördinator of als partner) en EVA/EER-landen en LMOE vertegenwoordigen 6% van het totale aantal deelnemers;

    * Gemiddeld nemen 9 partners deel aan een project, maar bij enkele projecten loopt dit aantal op tot meer dan 20 (voornamelijk lokale) partners. Controlebezoek en evaluatie achteraf wijzen uit dat er doorgaans teveel partners zijn om elk hiervan grondig bij het project te betrekken. Bovendien verzwaart dit de beheerstaak van de coördinator, hetgeen ten koste gaat van de hoofdactiviteiten van het project;

    * In 2001 (geen gegevens voor 2000) stellen 14 projecten (54%) activiteiten voor die voortbouwen op 17 resultaten van eerdere Daphne-projecten. Dit komt overeen met de in de oproep tot het indienen van voorstellen van 2001 gestelde prioriteit;

    * 4 projecten (3 van 2 jaar, 1 van 1 jaar) hebben specifiek betrekking op genitale verminking bij vrouwen. Dit is volledig in overeenstemming met de door het Europees Parlement geformuleerde prioriteit. De looptijd van 3 van deze projecten wijst erop dat de aanpak langetermijnoplossingen bevordert;

    * Het Daphne-programma kan nog steeds niet in alle behoeftes voorzien, hoewel een afname van 50% wordt vastgesteld in het aantal aanvragen (207 in plaats van 415 in 2000). Deze afname kan waarschijnlijk worden verklaard door i) het hoge aantal afwijzingen in 2000, dat enkele aanvragers wellicht heeft ontmoedigd, en ii) het feit dat sommige organisaties projecten voor meerdere jaren toegekend hebben gekregen, en er derhalve van afzien zich elk jaar opnieuw aan te melden. Niettemin werd in deze 207 voorstellen voor het jaar 2001 meer dan 22 miljoen EUR aangevraagd;

    * Het aantal voorstellen dat betrekking heeft op kinderen en jonge mensen, loopt terug (28%, tegenover 35% in 2000). Dit kan worden toegeschreven aan twee factoren: i) de oproep voorzag, uit hoofde van begrotingslijn B5-804, in de mogelijkheid specifiek voorstellen in te dienen op het gebied van seksuele uitbuiting van kinderen en pedofilie, en ii) waarschijnlijk was een aanzienlijk aantal organisaties zich aan het voorbereiden op het Tweede Wereldcongres van de VN tegen de commerciële seksuele uitbuiting van kinderen in Yokohama in december 2001, en op de uitgestelde bijzondere VN-zitting over kinderen die voor september 2001 was gepland, waardoor hen weinig tijd restte voor het voorbereiden en indienen van nieuwe voorstellen. Er zij op gewezen dat het verschuiven van de bijzondere VN-zitting naar mei 2002 wellicht ook gevolgen heeft voor de aanvragen in 2002;

    * De aanvragers blijken elk jaar duurdere projectvoorstellen in te dienen. De gemiddelde financiering per project bedroeg 104.500 EUR in 2001, tegenover 98.000 EUR in 2000 en 90.000 EUR in 1999. Dit verklaart mede het kleinere aantal projecten dat in 2001 voor financiering is voorgedragen;

    * Wat betreft de activiteitsgebieden staat seksueel geweld duidelijk op de eerste plaats (seksueel geweld 17%, commerciële seksuele uitbuiting 8%, mensenhandel 7%). Het op een na belangrijkste onderwerp is sekse-specifiek geweld of geweld binnen het gezin (sekse-specifiek geweld 8%, geweld binnen de familie 7% en geweld in de huiselijke sfeer 11%). Ook internet en kinderpornografie moeten worden vermeld (in totaal 6%);

    * Aan alle doelstellingen van Daphne zoals beschreven in het besluit (en nadien in de richtlijnen voor de oproepen tot het indienen van voorstellen) wordt voldoende aandacht besteed, met een lichte voorkeur voor studies (26%) en het uitwisselen van beproefde methoden (21%);

    * Nadere beschouwing van de specifieke doelstellingen levert evenwel een genuanceerder beeld op: de meeste projecten hebben betrekking op preventie (26%) van en bescherming (17%) tegen geweld, maar er is ook aandacht voor belangrijke doelgebieden zoals wettelijke maatregelen (8%) en de behandeling van slachtoffers (12%) en daders (5%);

    * Deze laatste cijfers over specifieke doelstellingen sluiten aan bij de omvang van de doelgroepen van de projecten, zoals plegers van geweld en gewelddadige mannen (6%), en gerechtelijk en politiepersoneel (20%). Ook de media/journalistiek (11%) komt als doelgroep overeen met het aantal projecten dat voorlichtingscampagnes uitvoert (13%);

    * Uit bestudering van de wijze waarop deze projecten hun doelstellingen verwezenlijken, blijken de belangrijkste middelen/methoden te bestaan uit netwerkvorming (23%), verspreiding van beproefde methoden (14%), productie van materiaal (12%), bewustmaking (12%) en scholing (11%). In vergelijking met 1997 en 1998 maken projecten voor telefonische hulpdiensten nu nog slechts 2% uit.

    3.5. Controle en evaluaties

    Zoals reeds onder punt 3 is opgemerkt, omvat Daphne een cyclus van uitvoering, controle en evaluatie achteraf (zie bijlage 3 en 4 voor een overzicht van deze cycli).

    a) Controle

    Tijdens de uitvoering worden de meeste projecten bezocht door een door Daphne aangeworven deskundige, zowel om de voortgang van de projecten te beoordelen, als om eventueel adviezen te geven en suggesties te doen in verband met netwerkvorming. Elk controleverslag wordt met de coördinerende organisatie doorgenomen en verschaft het Daphne-programma feedback.

    Controlebezoeken vormen een belangrijk follow-upmechanisme voor de Commissie en zouden ook voor de projecten zeer nuttig kunnen zijn. Hoewel zij voor vele projecten van essentieel belang zijn, geldt dit in het bijzonder wanneer men geen ervaring heeft met communautaire programma's, en met de in de richtlijnen vervatte voorschriften en procedures. Veel organisaties hebben hulp en advies nodig wanneer zij hun invalshoek, partners, methodologie of begroting gedeeltelijk moeten wijzigen. Met deze bezoeken kan de Commissie algemeen inzicht verwerven in de uitvoering van een project, de geboekte voortgang, alsmede de aan het licht gekomen moeilijkheden. Voor de projectbeheerders betekent het bezoek een bron van hulp en advies met betrekking tot procedurele en administratieve zaken, en vooral een gelegenheid voor persoonlijk en direct contact met de Commissie - iets waar de meeste organisaties sterk op hebben aangedrongen. Derhalve zullen de controlebezoeken worden voortgezet met als doelstelling alle projecten tijdens de uitvoering te bezoeken.

    De controles wijzen uit dat tot dusverre een ruime meerderheid van de Daphne-projecten volgens van te voren opgestelde tijdschema's verloopt en zorgvuldig aan de eigen begroting vasthoudt. De toegepaste werkwijze vorderde in alle gevallen volgens plan en bereikte de vastgestelde doelgroepen. Bovendien gaven veel organisaties te kennen dat de nieuwe ervaringen met het werken op Europees niveau hen onverwachte resultaten opleverde, met inbegrip van nuttige analyses van plus- en minpunten, betere toegang tot nieuwe werkwijzen en voorbeelden van beproefde methoden, en belangrijke lessen inzake de toepasbaarheid van bestaande modellen. Door de controlebenadering was het ook mogelijk tussentijds lessen te trekken, die konden worden gedeeld met organisaties die bezig waren met het uitvoeren of voorstellen van Daphne-projecten. Deze lessen werden getrokken door middel van een vergelijkende analyse van de verschillende werkmethoden, operationele hindernissen en oplossingsstrategieën van de bezochte projecten, en vormden een nuttig overzicht van de wijze waarop de gefinancierde projecten werden uitgevoerd.

    b) Evaluatie achteraf

    Het doel van de evaluatie achteraf is de met de projecten geboekte vorderingen te beoordelen en de gevolgen hiervan voor de begunstigde partijen en de doelgroepen vast te stellen. Zo kan een volledig beeld worden gevormd van de resultaten die dankzij de financiering van het Daphne-programma zijn behaald. Tot dusverre konden alleen in het kader van het Daphne-inititiatief (1997-1999) gefinancierde projecten na voltooiing worden bezocht, om de eenvoudige reden dat de projecten van het Daphne-programma nog niet zijn afgerond.

    De criteria voor de beoordeling van de resultaten van de projecten lijken sterk op de criteria die bij het evalueren van voorstellen en de controlebezoeken worden gebruikt. Dit waarborgt de continuïteit bij de beoordeling van een project en maakt het mogelijk de ontwikkeling hiervan op de voet te volgen.

    Een bezoek aan de werkplek van organisaties is dikwijls onthullend wat betreft hun deskundigheid, financiële situatie en het activiteitenniveau. De meeste projectbeheerders toonden zich ingenomen met bezoeken voor een evaluatie achteraf, omdat het hen in de gelegenheid stelde het resultaat, het succes of de tekortkomingen van hun projecten nog eens te beoordelen en verslag te doen van hun huidige activiteiten. Enkele projectbeheerders verwonderden zich over het bezoek, omdat zij het nut hiervan niet inzagen. Dit is hen uitgelegd.

    Deze werkwijze leidt tot een afzonderlijk verslag voor elk project en een overzichtsverslag waarin de conclusies worden samengevat en aanbevelingen worden gedaan voor verdere verbetering van zowel de projecten als het Daphne-programma zelf. Deze evaluatieverslagen zijn toegankelijk op de Daphne-website en worden de projectbeheerders bovendien toegezonden als feedback naar aanleiding van hun samenwerking en deelname.

    3.6. Verspreiding

    Het is van essentieel belang voor het slagen van dit initiatief als geheel dat de projecten en de behaalde resultaten algemene bekendheid genieten. Dit is een gedeelde verantwoordelijkheid van de projectbeheerders en de Commissie.

    De projecten zouden in de eerste plaats zelf de resultaten van hun activiteiten moeten verspreiden (hetgeen doorgaans ook het geval is), of dit nu een methodologie, een audiovisueel product of nieuwe wetgeving en dergelijke betreft.

    Om ervoor te zorgen dat passende maatregelen worden genomen, dient reeds - met behulp van het aanmeldingsformulier - bij het indienen van het projectvoorstel een hoofdstuk van het betreffende werkplan aan verspreiding te zijn gewijd. Bij het controlebezoek wordt dit getoetst en eventueel aangepast. In een later stadium, bij de evaluatie achteraf, proberen deskundigen in samenwerking met de partners de gevolgen van de verspreidingsacties vast te stellen. Helaas ontbreekt bij sommige projecten een duidelijke opvatting over verspreiding. Men denkt vaak dat het houden van een seminar of conferentie wel volstaat. Dit is een te eenvoudige voorstelling van zaken die niet volstaat om de doelgroepen/belanghebbende partijen te bereiken. Om deze situatie te verbeteren zal het Daphne-programma meer dan vroeger in zijn richtlijnen en bij controlebezoeken de nadruk op dit thema leggen, zodat organisaties die met dit aspect problemen hebben advies kan worden verstrekt.

    Het Daphne-programma is in 2000 op zijn beurt begonnen met de verspreiding van projectbeschrijvingen en -resultaten door het totstandbrengen van i) een website en ii) een online database (222 projectbeschrijvingen met eventueel het eindverslag waarin de resultaten werden uiteengezet), zodat iedere organisatie van andere projecten kan leren.

    Op een meer pro-actieve manier stuurt de Commissie regelmatig emails naar alle bij het Daphne-programma betrokken partijen [18] om hen op de hoogte te brengen van de nieuwe geselecteerde projecten en van de actualisering van de database en de website, opdat organisaties deze hulpmiddelen optimaal benutten.

    [18] Met "alle bij het Daphne-programma betrokken partijen" worden alle voormalige en huidige projectcoördinatoren bedoeld, die de informatie weer aan hun partners doorgeven, zodat enige honderden organisaties in Europa worden bereikt.

    Onlangs heeft de Commissie het initiatief genomen om een korte brochure uit te geven over enkele illustratieve gevallen die als bijzonder succesvol worden beoordeeld. Ook hier is het de bedoeling zoveel mogelijk Europese organisaties over de beproefde methoden/werkwijzen/maatregelen te informeren. De 19 tot dusverre beschreven gevallen zijn niet alleen op de Daphne-website geplaatst, maar werden ook alle bij het Daphne-programma betrokken partijen toegezonden. Deze teksten werden tevens op het Tweede Wereldcongres te Yokohama verspreid als onderdeel van een informatiepakket, waardoor een veel groter publiek dan gewoonlijk werd bereikt. Het is de bedoeling per jaar ongeveer tien voorbeelden van projecten te publiceren.

    4. Resultaten en gevolgen van het Daphne-initiatief

    Dit hoofdstuk heeft betrekking op de resultaten van de in het kader van het Daphne-initiatief (1997-1999) afgeronde projecten. Zoals gezegd vormt deze analyse een aanvulling op de beschrijving van het Daphne-programma, aangezien de Commissie van mening is dat het verslag op die manier meer informatie en toegevoegde waarde biedt. Aangezien het initatief en het programma in feite sterke gelijkenis vertonen, zullen de hier getrokken conclusies waarschijnlijk grotendeels ook op de in 2000-2003 gefinancierde projecten van toepassing zijn. Het eindverslag dat na afloop van het Daphne-programma (eind 2003) moet worden ingediend, zal een dergelijke analyse van deze projecten omvatten.

    Het Daphne-initiatief en -programma worden omwille van hun projecten en resultaten zowel binnen als buiten Europa beschouwd als een belangrijk beleidsinstrument tegen geweld. Dit kwam duidelijk vast te staan op het Wereldcongres te Yokohama in december 2001. Het merendeel van de Europese organisaties die aan het congres deelnamen, had, direct of indirect, met het Daphne-programma te maken, hetgeen de diversiteit weergeeft van de bij Daphne betrokken partners. Veel van de in het kader van Daphne verkregen resultaten en ontwikkelde praktijken werden als navolgenswaardig voorbeeld gepresenteerd, met name tijdens plenaire voordrachten op het congres en in workshops. De zichtbaarheid van het communautaire programma is reeds zeer groot - niet alleen bij NGO's, maar ook bij de belangrijkste internationale instanties en in regeringskringen.

    De controleverslagen en evaluatieverslagen achteraf [19] tonen aan dat organisaties veel voordeel hebben gehaald uit hun deelname aan Europese partnerschappen. Alle partijen zijn erop vooruit gegaan, hetzij door het verwerven van kennis ter zake, het verbeteren van vaardigheden op het gebied van coördinatie en beheer, het aangaan van nieuwe partnerschappen of het verwerven van meer bekendheid. Het netwerkmechanisme levert op zich al resultaat op: het brengt organisaties met elkaar in contact en leidt noodzakelijkerwijs tot samenwerking, waardoor isolement, wedijver en verspilling afnemen.

    [19] Zie par. 3.5 "Controle en evaluaties"

    Derhalve kan worden gesteld dat het Daphne-programma er in slaagt de NGO-sector permanent op alle niveaus in te schakelen, hetgeen leidt tot vele nieuwe partnerschappen en samenwerkingsverbanden die gericht zijn op een breder Europees beleid op het gebied van de bestrijding van geweld.

    De grote verscheidenheid aan activiteiten heeft geleid tot een breed scala van resultaten en producten van verschillende aard en uiteenlopende kwaliteit en doeltreffendheid. Een van de meest interessante ontwikkelingen bij deze projecten is de vernieuwende manier waarop enkele cruciale onderwerpen werden benaderd. De resultaten omvatten onder meer de totstandkoming van een Europees handvest voor medewerkers van telefonische hulpdiensten voor kinderen, het in kaart brengen van de Europese situatie met betrekking tot verkrachting, een door meerdere instanties opgezet opleidingsprogramma om te werken met plegers van geweld binnen het gezin, het ontwikkelen van opleidingsmodules voor opleiders inzake de preventie van gewelddadig gedrag bij kinderen, het opstellen van een agenda voor wetenschappelijk onderzoek naar genitale verminking bij vrouwen, enz. Een aantal projectmethoden was vernieuwend, zoals een proefopleidingsmodule ter voorkoming van seksueel misbruik, gebaseerd op een assertiviteitsopleiding voor meisjes in de vorm van een toneelworkshop, alsmede een voor gebruik op de werkplek bestemd opleidingspakket om meer aandacht te vestigen op geweld binnen het gezin. De steeds grotere effecten van nieuwe methodologieën, samenwerking tussen instanties, scholingsprogramma's, audiovisueel en informatietechnologisch materiaal en de overige resultaten/producten van een aantal projecten zijn verstrekkend en indrukwekkend.

    a) Resultaten volgens categorie

    De belangrijkste "producten" van de projecten werden als volgt opgesplitst:

    (cijfers voor 1998 en 1999 - 102 projecten):

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    Uit inhoudelijk en kwalitatief oogpunt kunnen de resultaten als volgt worden beschreven:

    * Opleiding, opleidingspakketten en leermiddelen

    Bijvoorbeeld: opleidingsmodules voor journalisten inzake de representatie van kinderen in de media; Europees handvest voor medewerkers van telefonische hulpdiensten voor kinderen en een methode voor de vaststelling van hun vaardigheden; scholing van leerkrachten en beroepskrachten in de evaluatie van de onderwijsprogramma's ter preventie van kindermisbruik, met name in kwetsbare groepen; een opleiding voor meisjes in de vorm van een toneelworkshop, een opleidingsprogramma ten behoeve van docenten en maatschappelijk werkers ter preventie van geweld tegen en seksueel misbruik van jonge vrouwen; een voor gebruik op de werkplek bestemd opleidingspakket ten behoeve van vakbondsleden en werkgevers om meer aandacht te vestigen op geweld binnen het gezin, ingrijpen bij geweld binnen het gezin, modellen van goede werkwijzen hiervoor, handleidingen en opleidingsmateriaal om met plegers van geweld binnen het gezin en hun (ex-)partners te werken; een website om hulpverleners op te leiden wat betreft de aanpak van geweld binnen het gezin; videocassettes en schriftelijk materiaal over genderproblemen en geweld op school.

    * Onderzoek en studies

    Bijvoorbeeld: een onderzoek op het gebied van de identificatie van indicatoren van kwetsbaarheid bij kinderen om opvoedkundigen, docenten en ouders in staat te stellen sneller en doeltreffender preventief op te treden; onderzoek en verzameling van transnationale gegevens waarmee een proefonderzoek kan worden opgezet naar zelfverminking bij jongeren in Europa; het belichten van de situatie van niet-begeleide minderjarige migranten in de EU en aandacht voor kinderen van migranten of kinderen die asiel aanvragen in drie lidstaten; bemiddeling tussen moslim-meisjes en hun ouders en sociaal werkers; de integratie van verschillende sociale diensten; hoe vertrouwelijkheid wordt ervaren en geïnterpreteerd in gevallen van seksueel misbruik; beoordeling en verbetering van het eerste ontwerp van een internationale handleiding voor medewerkers van tehuizen ter bestrijding van seksueel misbruik van jongeren; een analyse van de gerechtelijke vervolging van gemelde verkrachtingszaken in geheel Europa om de belangrijkste probleemgebieden en een actieplan vast te stellen; een structuurplan voor een programma ter bestrijding van geweld tegen lesbiennes op EU-niveau; een compilatie van statistische gegevens over seksuele intimidatie op de werkplek.

    * Voorlichtings- en bewustmakingscampagnes

    Bijvoorbeeld: een campagne door mensen met leerproblemen tegen geweld jegens en pesterijen van kinderen en jongeren met leerproblemen; hulpverlening aan kinderen en jongeren die te maken hebben met of worden blootgesteld aan geweld binnen het gezin, door middel van de ontwikkeling van op school gebaseerde strategieën en maatregelen ter preventie van geweld; een campagne om vrouwen uit sociaal lagere milieus bewust te maken van door mannen gepleegd geweld binnen het gezin; bevordering van een openbaar debat over de problemen in verband met geweld binnen het gezin; voorlichtingscampagnes en netwerken ter preventie van vrouwenhandel met het oog op seksuele uitbuiting; netwerkvorming door vrouwelijke journalisten om na te gaan hoe prostitutie en vrouwenhandel met het oog op seksuele uitbuiting in de media worden behandeld; een brochure met praktisch advies aan jonge vrouwen over de preventie van geweld en seksueel misbruik tijdens reizen in Europa; het openen van een website, het ontwikkelen van een cd en andere hulpmiddelen om mannen bewuster te maken van door mannen gepleegd geweld tegen vrouwen en kinderen.

    * Netwerken en het uitwisselen van informatie

    Bijvoorbeeld: het opzetten van een Europees netwerk ter preventie van genitale verminking bij vrouwen; evaluatie en dienstverlening ten behoeve van migrantenvrouwen die als dienstbode werken; beproefde methoden en casestudies voor NGO's die zich bezighouden met geweld tegen vrouwen; "correct" taalgebruik voor journalisten die over mensenhandel schrijven; het opbouwen van een netwerk ter bescherming van jonge vrouwen met een moslim-achtergrond tegen geweld binnen het gezin; het opzetten van netwerken voor vrouwenhandel bestrijdende NGO's uit Scandinavische en Baltische landen.

    * Operationele modellen en hulpmiddelen bij progammering

    Bijvoorbeeld: indicatoren voor het meten van geweld tegen vrouwen; het opzetten van coördinatiecentra met NGO's en andere instanties om hulp te verlenen aan slachtoffers van geweld en van vrouwenhandel met het oog op prostitutie; een programma voor Europese deskundigen over de behandeling van jonge plegers van seksueel misbruik en het uitwerken van een actieplan voor Europa, met inbegrip van een reeks aanbevelingen voor op nationaal en Europees niveau toe te passen minimale standaardregels inzake de seksuele uitbuiting van kinderen; een hulplijn via internet om seksueel misbruikte kinderen raad te geven; het oprichten van een Europees comité ter bestrijding van moderne vormen van slavernij; vergelijkend onderzoek en aanbevelingen voor nationaal en EU-beleid ter bestrijding van mensenhandel.

    b) Projectprestaties

    De meeste projecten ontwikkelden een uitgebreide reeks activiteiten, waarbij benaderingen uit meerdere sectoren en van meerdere instanties werden toegepast. Een kleiner aantal projecten concentreerde zich op een specifieke activiteit en op diegenen die daarbij rechtstreeks waren betrokken. De meeste projecten richtten zich op een aanpak die gebaseerd is op een wederzijds leerproces en samenwerking tussen beroepskrachten, academici/deskundigen, begunstigden en op basisniveau werkzame NGO's. Soms bleek de methodologie ingewikkelder te zijn dan verwacht en legde men vindingrijkheid en flexibiliteit aan de dag om het probleem op te lossen. Af en toe werd dit probleem echter niet naar behoren aangepakt, hetgeen resulteerde in onbetrouwbaar werk of onvolledige/gestaakte activiteiten.

    Aangezien methodologie voor vele groepen een onbekend begrip is, ontstaan er onvermijdelijk problemen bij het nakomen van toezeggingen en het interpreteren van resultaten. Uiteraard zijn groepen die zich als onderzoekers profileren en/of nauw samenwerken met academische adviseurs beter op de hoogte van methodologische begrippen.

    Enkele andere projecten vergden bijna teveel van zichzelf om alles binnen de contractperiode van een jaar af te ronden. De redenen hiervoor waren een combinatie van a) het voorstellen van teveel activiteiten en b) gebrek aan ervaring terzake of van de voor de uitvoering vereiste knowhow. Ook de tijd die nodig is voor het opzetten en tenuitvoerleggen van een doeltreffend transnationaal partnerschap wordt dikwijls onderschat.

    De meeste projecten hebben het merendeel van hun geplande activiteiten uitgevoerd en hun doelstellingen gerealiseerd. Veel van de projecten werkten op verschillende niveaus, waarbij dikwijls instanties uit meerdere sectoren, openbare en regeringsinstellingen, alsmede nationale en transnationale netwerken werden betrokken. Wat betreft doelmatigheid konden deze projecten in vier categoriën worden verdeeld: voortreffelijk (25%), goed (40%), redelijk (25%) en slecht/onvoldoende (10%).

    De eerste categorie projecten werd als voortreffelijk beschouwd vanwege hun visie op en kennis van de vraagstukken en beleidslijnen, hun methodologie, samenwerking en vernieuwing. De helft van deze projecten maakte gebruik van bestaande nationale en communautaire netwerken; de meeste pleegden uitgebreid overleg met niet alleen de betrokken beroepskrachten en zorgverleners in het veld, maar ook met de doelgroep, d.w.z. de uiteindelijke begunstigden van de projecten. Alle betrokken organisaties hebben vele jaren ervaring opgedaan met het thema van hun projecten. Zij wisten of er al dan niet nationaal of communautair beleid op hun werkterrein bestond en zetten zich dikwijls bijzonder in (extra werk) om hardnekkige problemen/hindernissen te overwinnen. Deze voortreffelijke prestatie kan worden toegeschreven aan een combinatie van verschillende factoren: duidelijk omlijnde doelstellingen met transnationale reikwijdte; een partnerschap in heel Europa met een sterke motivatie om gezamenlijke doelstellingen te realiseren; een efficiënte coördinator die in staat is verantwoordelijkheden met anderen te delen; de oprichting van Europese wetenschappelijke comités van deskundigen die de wetenschappelijke richtlijnen opstellen en het werk van de nationale deskundigen coördineren; de betrokkenheid van een verscheidenheid van beroepskrachten; en doeltreffend beheer van de werkzaamheden.

    De tweede categorie projecten werd als goed beoordeeld vanwege de vernieuwende interactie met hun onderwerp, hun methodologische knowhow en de inzet om oplossingen te zoeken. Er waren echter enkele tekortkomingen. Alle projecten richtten zich op een belangrijk en in sommige gevallen vernieuwend werkterrein, met goed uitgewerkte methodologieën en goede samenwerking met partners. De grootste groep projecten voerde alle of het merendeel van de geplande activiteiten uit, realiseerde de belangrijkste doelstellingen en kwam tot interessante resultaten. Enkele organisaties waren reeds lange tijd op hun terrein/beleidsgebied actief, terwijl andere voor de eerste maal betrokken waren bij een samenwerkingsproject op Europees niveau. Bij de evaluatie is hiermee terdege rekening gehouden. In sommige gevallen was een aantal doelstellingen te ambitieus en niet haalbaar wegens een gebrek aan middelen en tijd of door de ongeschiktheid van de gekozen methodologie/activiteit.

    De derde categorie projecten leidde tot redelijke resultaten. Deze projecten hanteerden volledig uiteenlopende werkmethoden. Enkele werkten slechts met twee partners, terwijl anderen voor de verspreiding van resultaten gebruik konden maken van het bestaande communautaire netwerk. Deze groep projecten voerde alle of een deel van de geplande activiteiten uit, maar dit gebeurde dikwijls niet naar behoren en de resultaten waren derhalve van beperkte waarde. Deze ondermaatse prestaties waren het gevolg van een aantal verschillende factoren: er werden teveel activiteiten op touw gezet, hetgeen resulteerde in gefragmenteerde initiatieven en een verspreiding van de beperkte middelen; het matige niveau van deskundigheid van de coördinator/leidende organisatie; er werd onvoldoende zorg besteed aan het werk van de onderzoeksteams.

    De overige 10% van de projecten realiseerde de geplande doelstelling(en) niet of leverde onvoldoende resultaten op. Zij waren betrokken bij een breed scala aan activiteiten, met onduidelijke methodologieën en onvoldoende ervaring op het activiteitsgebied. Deze projecten worden in feite gekenmerkt door een gebrek aan samenhang met betrekking tot de toegepaste methodologie, en onevenredigheid tussen de gehanteerde instrumenten en de te realiseren doelstelling, of ten aanzien van de gekozen doelgroep/begunstigden. Zo leverden twee projecten waarmee resultaten op Europese schaal werden beoogd, ondermaatse prestaties, omdat - hun talrijke partners in de EU ten spijt - de initiatiefnemende organisaties helemaal geen aandacht besteedden aan medewerking en samenwerking op Europees niveau, waardoor feitelijk geen transnationale partnerschap werd gevormd en de projecten als geïsoleerde lokale activiteiten functioneerden.

    In het geval van evidente uitglijders of het uitblijven van resultaten dienden projecten te worden beëindigd. In één geval zag de Commissie zich hiertoe gedwongen en zij moest driemaal een terugvorderingsprocedure inleiden met betrekking tot door projecten ontvangen bedragen die niet op passende wijze of slechts gedeeltelijk waren gebruikt.

    Deze laatste categorie ("slecht/onvoldoende") moet noch voor de projecten, noch voor het Daphne-programma als een mislukking worden beschouwd. Hoewel concrete resultaten uitbleven, verschaften deze projecten een basis voor het leerproces: men moet ergens een begin maken met samenwerking en de eerste poging hoeft niet altijd succesvol te zijn. Het Daphne-programma dient ook in de toekomst het ondernemen van dergelijke pogingen mogelijk te maken. Zo wordt namelijk een van zijn doelen verwezenlijkt: het opzetten en bevorderen van netwerken tussen dit soort organisaties in Europa. Het is niet realistisch te verwachten dat met nieuwkomers 100% succes kan worden bereikt. Het belangrijkste van dit soort leerprocessen is dat zij moeten worden toegelicht en dat de bevindingen worden bekendgemaakt.

    c) Gevolgen

    De begrippen resultaat, verspreiding en gevolg worden door de organisaties wel eens verward. Onder deze termen wordt bij de programmering gewoonlijk verstaan: output (resultaat in dit document) is het product dat door de overeenkomstsluitende partij wordt verkregen als gevolg van het gefinancierde werk (behoort tot een van de in punt a) genoemde categorieën). Effect is het onmiddellijke gevolg voor directe begunstigden. Reikwijdte (gevolg in dit document) is het duurzaam gevolg voor de directe begunstigden en/of de betrokken bevolking in het algemeen. De verspreiding van de resultaten (en de aldus verkregen kennis) is het mechanisme om deze resultaten op een zo ruim mogelijke schaal bekend te maken of te gebruiken.

    Het gevolg van de voorlichtings- en bewustmakingscampagnes is bijvoorbeeld moeilijk vast te stellen. Het aantal mensen dat deelneemt aan conferenties of seminars in de gehele EU, de hoeveelheid materiaal die wordt vervaardigd en verspreid in de vorm van artikelen in de lokale en nationale pers, alsook de aandacht op radio en tv zijn elementen van zeer uiteenlopende aard, die ook niet altijd bij de organisatoren zelf bekend zijn. Niettemin volgen hier enkele voorbeelden van gevolgen die zijn vastgesteld bij andere soorten projecten/resultaten:

    * De tenuitvoerlegging van een project heeft in één lidstaat direct invloed uitgeoefend op het instellen van een parlementaire enquêtemissie inzake moderne vormen van slavernij; de invloed van de leidende organisatie werd algemeen erkend. Naar aanleiding van dit werk werd de leidende organisatie tevens uitgenodigd deel te nemen aan opleidingsseminars voor politiepersoneel over mensenhandel. Deze vonden plaats op nationaal niveau, alsook in het kader van de toekomstige Europese politie-academie.

    * Er werd in aanzienlijke mate verbetering vastgesteld in het gedrag van een groep gewelddadige jonge bewoners van een sociale instelling nadat zij hadden deelgenomen aan een experimenteel programma voor gedragsverandering (40 weken van systematische interventie en observatie) dat door de partner, een universitaire onderzoeksgroep, in het kader van het project was ontwikkeld.

    * In het kader van een project over de problematiek van geweld binnen het gezin werd voor overheids- en politiepersoneel een bewustmakingsopleiding ontwikkeld met behulp van interactieve videobeelden die betrekking hadden op verschillende interventiemethoden. Naar aanleiding van deze activiteit is de nationale overheid voornemens deze video op grote schaal te verspreiden.

    * Bij een schoolproject is onderzocht hoe taal, linguistische structuren en beledigingen tot geweld leiden. Er konden reeds onmiddellijk beleidswijzigingen worden doorgevoerd: de aanbevelingen uit het verslag zijn door de lokale scholen overgenomen en ten uitvoer gelegd.

    * NGO's die zich bezighouden met vrouwenaangelegenheden en betrokken waren bij acties ter bestrijding van vrouwenhandel, werden uitgenodigd om als nationale deskundigen deel te nemen aan talrijke activiteiten, zoals onderzoek, seminars, media-evenementen en politieke interventies, alsook om in het kader van deze kwestie samen te werken met de nationale overheid.

    * Een organisatie verzorgde de samenstelling en verspreiding van een brochure (met uitneembare briefkaart) voor jonge vrouwen waarin werd uiteengezet hoe risico's tijdens een reis door Europa kunnen worden vermeden. Er werden 500 briefkaart (1% van de verspreide oplage) met opmerkingen over de brochure ontvangen.

    * Docenten en ouders die een vragenlijst over de kwetsbaarheid van kinderen hadden ingevuld, verzochten om verdere opleiding op dit gebied. Als gevolg hiervan werd in dezelfde gemeente een nieuw onderzoeks- en opleidingsproject over de kwetsbaarheid van kinderen gefinancierd en gestart.

    * Uit een project over discriminatie en geweld ten opzichte van lesbiennes bleek dat er onvoldoende diensten en maatregelen bestonden om dit probleem aan te pakken. Een van de directe gevolgen van deze activiteit was de aanstelling van een contactpersoon bij de lokale politie, die thans verantwoordelijk is voor problemen/beleidsaangelegenheden met betrekking tot lesbiennes.

    * Als follow-up bij een opleidingsseminar voor docenten en psychosociale hulpverleners over de preventie en behandeling van seksueel misbruik van kinderen financierde het nationaal ministerie van Onderwijs een vervolgseminar dat door dezelfde organisatie was opgezet.

    * Een project voor de ontwikkeling van preventie- en opleidingsprogramma's ter bestrijding van misbruik van verstandelijk gehandicapte adolescenten slaagde erin om, dankzij vindingrijkheid en particuliere financiële bijdragen, de publicatie van het resultaat te bekostigen in andere dan de oorspronkelijke geplande talen, met het oog op een bredere Europese verspreiding.

    NB: Andere voorbeelden van door Daphne-projecten ontwikkelde goede praktijken en methodologieën worden beknopt weergegeven in bijlage 6. De Daphne-website (http://europa.eu.int/comm/justice_home/project/daphne/nl/index.htm) bevat meer uitvoerige beschrijvingen van illustratieve gevallen (19).

    5. Conclusies

    Het doel van het Daphne-programma is ondersteuning van door divere organisaties (met inbegrip van NGO's) en plaatselijke overheidsinstanties verrichte activiteiten ter bescherming van vrouwen en kinderen en ter preventie van geweld tegen hen. Daphne voegt een Europese meerwaarde toe aan dit werk en bevordert het uitwisselen van ideeën en beproefde methoden door het vormen van netwerken en partnerschappen, alsmede het uitvoeren van proefprojecten. Deze activiteiten bieden mogelijkheden voor kennisverwerving, informatie-uitwisseling, overdracht van vaardigheden en een alomvattende benadering van problemen. Bij de ontwikkeling van de activiteiten staat het belang van de slachtoffers van geweld voorop.

    Voorts steunt Daphne acties ter bewustmaking van geweld - zowel bij het algemene publiek als bij risicogroepen - en van acties die onderzoek naar en seminars over het thema geweld omvatten. Er zij op gewezen dat dit werk wordt verricht via nieuwe Europese netwerken en met het oog op gezamenlijke Europese actie en de uitwisseling van beproefde methoden.

    Daphne heeft gedurende de eerste twee jaar van zijn bestaan veel meer respons ondervonden dan kon worden voorzien. In 2000 en 2001 werden respectievelijk meer dan 1500 en 1000 aanvraagformulieren aangevraagd bij de Commissie; er werden 415 en 207 voorstellen ontvangen met financieringsaanvragen ten bedrage van in totaal 40 en 22 miljoen EUR (op een begrotingsplaats van 5 miljoen EUR). Uit deze overweldigende respons blijkt duidelijk dat het programma voorziet in een wezenlijke behoefte in de vrijwilligerssector.

    Deze eerste twee jaar tonen een aanzienlijke verbetering van zowel beleidsontwikkeling als praktische oplossingen voor geweldsvraagstukken en de operationele toepassingen hiervan in Europa. Zoals in het verslag wordt uiteengezet, brengt de uitvoerende fase van projecten zowel plus- als minpunten aan het licht. De minpunten behelzen met name moeilijkheden bij transnationale tenuitvoerlegging en beheer. De toenemende Europese samenwerking en nuttige synergie tussen NGO's en overheidsinstellingen dienen echter als een positieve tendens te worden beschouwd.

    Door de consolidering van deze samenwerking, en met name de talrijke voorlichtings- en bewustmakingscampagnes, hebben de projecten van het Daphne-initiatief/programma aanzienlijke invloed uitgeoefend. De gevolgen hiervan zijn niet alleen merkbaar in de zich langzaam wijzigende maatschappelijke opvattingen over geweld, maar ook in de ontwikkeling van EU-beleid. Overheidsinstellingen verkennen en ontwikkelen nieuwe modellen en methodologieën, die alle bijdragen aan de totstandkoming van een gemeenschappelijk kader en beleidsmatige convergentie in de lidstaten.

    Daphne richt zich op het brede scala aan moeilijke en diepmenselijke problemen rond geweld in al zijn vormen en verkeert in een sterke positie wat betreft het voorstellen van oplossingen en presenteren van resultaten. Zoals is benadrukt in dit verslag en vastgesteld op het Tweede Wereldcongres tegen commerciële seksuele uitbuiting van kinderen in december 2001 te Yokohama, heeft de lange lijst met projectactiviteiten, waaronder vernieuwende methoden voor preventie, samenwerking, uitwisseling, netwerkvorming, ontwikkeling van nieuwe modellen en uitwisseling van beproefde methoden reeds zijn eerste vruchten afgeworpen voor de activiteiten van NGO's en overheidsinstellingen binnen Europa - en zelfs daarbuiten. Gedurende de eerste twee jaar van uitvoering (maar voortbouwend op drie jaar Daphne-initiatief 1997-1999) heeft dit EU-programma reeds in hoge mate bijgedragen aan de ontwikkeling van een communautair beleid inzake bestrijding van geweld, mensensmokkel, seksueel misbruik en pornografie. De gevolgen hiervan strekken zich uit tot ver buiten de grenzen van Europa.

    In de toekomst zou een nog uitgebreider actieprogramma op zijn plaats zijn, met aanvullende soorten activiteiten om de verspreiding van de reeds ontwikkelde goede praktijken te bevorderen. Zo zou, in het kader van een nieuw Daphne-programma, aan organisaties kunnen worden voorgesteld onderling deskundigen, vakbekwame en ervaren mensen te detacheren/uit te wisselen met het oog op het overnemen van nieuwe oplossingen/praktijken. Ook zouden ervaren organisaties in dit kader kunnen worden belast met het verspreiden, toepassen en aanpassen van bestaande praktijken.

    6. Bijlagen (SEC(2002) 338)

    Bijlage 1: Besluit nr. 293/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad; PB L 34 van 9.2.2000

    Bijlage 2: Comité van het Daphne-programma: lijst met vertegenwoordigers van lidstaten

    Bijlage 3: Cyclus van het Daphne-programma

    Bijlage 4: Cyclus van een Daphne-project

    Bijlage 5: Statistieken over Daphne-projecten

    Bijlage 6: Illustratieve gevallen van Daphne

    Top