Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51999AC0847

    Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal"

    PB C 329 van 17.11.1999, p. 15–16 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    51999AC0847

    Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal"

    Publicatieblad Nr. C 329 van 17/11/1999 blz. 0015 - 0016


    Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal"(1)

    (1999/C 329/06)

    De Raad heeft op 8 september 1999 besloten, overeenkomstig artikel 37 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

    De Afdeling "Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu", die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 13 juli 1999 goedgekeurd; rapporteur was de heer Kallio.

    Tijdens zijn 366e zitting van 22 en 23 september 1999 (vergadering van 22 september 1999) heeft het Economisch en Sociaal Comité het volgende advies uitgebracht, dat met 108 stemmen vóór bij 1 onthouding, is goedgekeurd.

    1. Achtergrond

    1.1. Het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal in de EU wordt nu nog geregeld door twee richtlijnen: Richtlijn 66/404/EEG (de zgn. herkomstrichtlijn), die betrekking heeft op de herkomst van het in de handel te brengen teeltmateriaal en op teeltmateriaalgegevens, en Richtlijn 71/161/EEG (de zgn. kwaliteitsrichtlijn), die betrekking heeft op de kwaliteit van zaai- en plantgoed. Deze richtlijnen dateren van respectievelijk 1969 en 1971 en zijn afgezien van enkele kleine wijzigingen sindsdien niet meer aangepast. De Commissie heeft al tijdens de toetredingsonderhandelingen erkend dat het tijd is voor een herziening van deze richtlijnen. Voor Finland en Zweden geldt m.b.t. de toepassing van de richtlijnen een overgangsperiode die eind 1999 afloopt.

    2. Beoordeling van het Commissievoorstel

    2.1. Onderhavige ontwerp-richtlijn is het resultaat van moeizame werkgroepbesprekingen en voorbereidende werkzaamheden van het permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw. Bovengenoemde twee richtlijnen zijn samengevoegd tot één nieuwe richtlijn en inhoudelijk op tal van punten aangepast.

    2.2. De ontwerp-richtlijn houdt rekening met de specifieke behoeften van Finland en Zweden door aan de herkomstcategorieën een nieuwe categorie teeltmateriaal (zaadbron of opstand) "van bekende origine" toe te voegen. Gebruik van teeltmateriaal dat onder deze categorie valt, zou onder de huidige richtlijnen niet mogelijk zijn. Toch kan de bosbouw in met name de noordelijke delen van Finland en Zweden het niet zonder het gebruik van dit soort teeltmateriaal stellen. Lidstaten die dit soort teeltmateriaal niet willen gebruiken, bijv. Duitsland, kunnen het gebruik ervan verbieden in hun nationale wetgeving. Ook op andere terreinen kunnen de lidstaten op hun eigen grondgebied strengere eisen stellen, zodat a.g.v. de herziening niet hoeft te worden afgedongen op het niveau van regelgeving die een lidstaat op dit vlak heeft ontwikkeld. De ontwerp-richtlijn speelt hier goed in op de uiteenlopende behoeften van de lidstaten.

    2.3. De ontwerp-richtlijn sluit aan bij de ontwikkelingen op het gebied van bosbouwkundig teeltmateriaal. Getracht is de belangrijkste begrippen en categorieën zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen met de OESO-regeling inzake het internationale verkeer van bosbouwkundig teeltmateriaal (waarvan een geactualiseerde versie zal komen). Dit vergemakkelijkt de handel met OESO-landen die geen lid zijn van de EU.

    2.4. Algemeen is bekend dat teeltmateriaal dat over een te grote afstand wordt getransporteerd, en dan met name van zuid naar noord, onvermijdelijk leidt tot een mislukte teelt. Lidstaten kunnen met toestemming van de Commissie het gebruik van bepaald teeltmateriaal op hun grondgebied verbieden als is gebleken dat het op grond van zijn herkomst niet geschikt is. Om daartoe toestemming te krijgen, moeten de lidstaten aantonen dat het teeltmateriaal niet geschikt is. Overwogen dient te worden om de procedure te vereenvoudigen en de lidstaten op dit gebied meer zeggenschap te geven, zonder daarbij uiteraard het principe van vrij verkeer van goederen in de EU uit het oog te verliezen.

    2.5. Vooral vanwege de toenemende hoeveelheid boomsoorten wordt een groter toepassingsgebied voorgesteld voor de richtlijn. Ook de controle zal moeten worden uitgebreid met alle kosten van dien. Daar dient dan wel tegenover te staan dat kopers van bosbouwkundig teeltmateriaal meer zekerheid wordt geboden omtrent de betrouwbaarheid van de gegevens inzake de herkomst van het teeltmateriaal.

    2.6. Ook bij verkoop van teeltmateriaal in andere lidstaten dienen de gegevens inzake het teeltmateriaal te kloppen. Dit vereist goede samenwerking tussen de met de controle belaste overheidsinstanties van de lidstaten alsmede de plicht om gegevens te verstrekken over in te voeren zaai- en plantgoed. Bekeken moet worden of de bepalingen in de ontwerp-richtlijn die de procedures hiervoor vastleggen, wel toereikend zijn.

    3. Economische gevolgen voor de lidstaten

    3.1. De tenuitvoerlegging van de richtlijn brengt extra kosten met zich mee voor de nationale overheid, omdat meer gegevens inzake productie en verkoop van bosbouwkundig teeltmateriaal moeten worden bijgehouden en meer controle door overheidsinstanties nodig is. Daarnaast vergen in de omzettingsfase de bepalingen betreffende herkomstgebieden, uiteenlopende registers en kaarten het nodige werk.

    4. Inwerkingtreding van de richtlijn

    4.1. Voor de omzetting van de richtlijnen in nationaal recht geldt een overgangsperiode tot 1.1.2000. Gezien de plaats die de bosbouw in de economie van Finland en Zweden inneemt en de belangrijke rol die intensieve bosbouw hierbij speelt, is deze overgangsperiode voor beide landen van doorslaggevend belang. Er moeten nu zo veel vooral bestuurlijke aanpassingen worden doorgevoerd dat de vraag rijst of de bepalingen inzake de inwerkingtreding van de richtlijn niet moeten worden herzien. Aangezien ook de nationale wetgeving betreffende bosbouwkundig teeltmateriaal aangepast moet worden, kan de richtlijn in Finland ten vroegste begin 2001 in werking treden. De eind dit jaar aflopende overgangsperiode, die Finland en Zweden in de toetredingsverdragen is toegekend, dient om deze reden verlengd te worden met ten minste 1 jaar. Daarnaast dient in de overgangsbepalingen te worden vastgelegd dat vóór de inwerkingtreding van de richtlijn gekocht zaadgoed ook daarna in ieder geval nog op de binnenlandse markt in de handel gebracht mag worden.

    Brussel, 22 september 1999.

    De voorzitter

    van het Economisch en Sociaal Comité

    B. RANGONI MACHIAVELLI

    (1) PB C 199 van 14.7.1999, blz. 1.

    Top