Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51999AC0056

    Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een verordening (EG) van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het Communautair Douanewetboek"

    PB C 101 van 12.4.1999, p. 6–12 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    51999AC0056

    Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een verordening (EG) van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het Communautair Douanewetboek"

    Publicatieblad Nr. C 101 van 12/04/1999 blz. 0006 - 0012


    Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een verordening (EG) van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het Communautair Douanewetboek" () (1999/C 101/02)

    De Raad heeft op 3 juli 1998 besloten, overeenkomstig artikel 100 A van het EG-Verdrag het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

    De Afdeling "Interne markt, productie en consumptie", die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 9 december 1998 goedgekeurd; rapporteur was de heer Giesecke.

    Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 360e Zitting (vergadering van 27 januari 1999) het volgende advies met 73 stemmen vóór, vijf stemmen tegen, bij één onthouding goedgekeurd.

    1. Inleiding

    1.1. Na jarenlang overleg is in 1992 binnen de EG overeenstemming bereikt over de basisregeling voor het Europese douanewezen: het communautair douanewetboek, dat een evenwichtig compromis vormt tussen verschillende concepten en filosofieën. Verschillende landen die hun kaderwetgeving op douanegebied willen moderniseren, hebben niet geaarzeld om dit wetboek daarbij als voorbeeld te nemen.

    1.2. De regeling resulteerde niet alleen in harmonisering van deels uiterst uiteenlopende concepten, maar vooral ook in meer transparantie en talrijke vereenvoudigingen. Op die manier werd het wetboek de basis voor EG-beleid op verschillende terreinen, met name voor het handelsbeleid en de heffing van indirecte belastingen. Ook in het GLB worden in het douanewetboek vastgelegde procedures gevolgd.

    1.3. Reeds in de eerste verordening tot vaststelling van het douanewetboek () werd de Commissie verzocht, uiterlijk eind 1997 verslag te doen van de aanpassingen die vooral met het oog op de interne markt nodig waren.

    1.4. Na daarbij een tussenbalans te hebben opgemaakt en de eerste wijzigingen naar aanleiding van de resultaten van de Uruguay-Ronde van het GATT te hebben aangebracht, maar vooral ook met het oog op de toenemende fraude komt de Commissie nu met voorstellen voor modernisering, die in de eerste plaats bijdragen tot de verwezenlijking van het ambitieuze actieprogramma "Douane 2000" () en de nagestreefde vereenvoudiging.

    1.5. Afgezien van een aantal vereenvoudigingen wordt het voorstel gekenmerkt door meer flexibiliteit, verbeteringen in de heffingsprocedure en aanpassing van de regeling voor vertegenwoordiging bij de douane aan hetgeen in het kader van de interne markt noodzakelijk is.

    1.6. De uiterst talrijke uitvoeringsbepalingen () bij het douanewetboek werden onder nogal wat tijdsdruk gedurende de slotfase van de verwezenlijking van de interne markt opgesteld. Deze bepalingen moeten in kwalitatief opzicht nog worden verbeterd en aan nieuwe ontwikkelingen worden aangepast. Op dit uitgestrekte terrein blijven verdere inspanningen nodig, met name wat b.v. het douanevervoer () en de economische douaneregelingen betreft.

    1.7. De Raad gaf zijn fiat om deze uitgebreide juridische materie op twee niveaus te regelen (basisverordening en uitvoeringsvoorschriften), kende de Commissie ruime bevoegdheden toe, maar zorgde er wel voor dat de lid-staten via de comitologieprocedure een aandeel in de besluitvorming hebben.

    2. Inhoud van het Commissievoorstel

    2.1. Evenals het actieprogramma "Douane 2000" is de modernisering van het douanewetboek in de eerste plaats gericht op de uniforme toepassing van alle douanevoorschriften door alle douaneposten in de EG en op de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap en het bedrijfsleven.

    2.1.1. Ten behoeve van laatstgenoemde doelstelling moet vooral het douanevervoer worden hervormd, waarmee men de georganiseerde fraude wil bestrijden, en dienen ook de douanepreferenties, waarvan het wanbeheer op sommige terreinen tot grote bezorgdheid stemt, te worden herzien.

    2.2. Voorts wil de Commissie de voorschriften vereenvoudigen en meer flexibiliteit invoeren. Zij wil in dit verband de als te star beschouwde regels betreffende de douaneschuld wijzigen om aan de belangen van alle betrokkenen tegemoet te komen.

    2.3. Ook is het de bedoeling dat er een nieuw soort vrije zone met speciale toezichtmodaliteiten komt, waarmee men op de wensen van de aangevers wil inspelen.

    2.4. De economische douaneregelingen worden naar het voorbeeld van het douanevervoer vereenvoudigd, hetgeen enige versoepelingen van het douanewetboek vergt.

    2.5. Verder wordt het wetboek op het gebied van formaliteiten aangepast aan het toenemende gebruik van het EAB (Enig Administratief Bericht) bij de douaneafwikkeling.

    2.6. Ook wil de Commissie de invorderingsprocedure effectiever maken, met name door de verjaringstermijn in geval van verdenking van onregelmatigheden te verlengen.

    2.7. Een laatste wijziging betreft de vervulling van douaneformaliteiten door tussenpersonen, hetgeen in sommige lid-staten gebruikelijk is. De Commissie wil met ingang van 1 januari 2002 uitsluitend nog het optreden als indirect vertegenwoordiger aan de douane-expediteurs voorbehouden.

    3. Algemene opmerkingen

    3.1. Het douanerecht van de Gemeenschap wordt door de voorstellen geactualiseerd en afgestemd op de eisen i.v.m. voor de overgang naar het jaar 2000. Dat is een goede zaak.

    3.2. Het is van groot belang dat de gecodificeerde douanevoorschriften regelmatig op hun aangeversvriendelijkheid worden getoetst. De mate waarin alle economische actoren in de douane-unie aan de internationale goederenhandel kunnen deelnemen, wordt immers goeddeels door het moderne gehalte van de regelgeving bepaald. Daarom moeten de voorschriften voortdurend in het licht van de behoeften van de aangevers worden bijgesteld. Dit rechtsgebied vormt bepaald geen dode materie en de ontwikkelingen dienen derhalve beslist aan de hand van een duidelijk tijdschema te worden gevolgd.

    3.3. Het Comité is zich ervan bewust dat de vermindering van de douanecontroles, waarvan de aangevers te goeder trouw moeten kunnen profiteren en die door een toename van het handelsvolume is ingegeven, door intelligente en adequate controlesystemen moet worden ondervangen. Bijzonder belangrijk in dit verband is de operationaliteit van de UCLAF-voorschriften betreffende de geplande onafhankelijke dienst voor fraudebestrijding en van de maatregelen in het kader van "Douane 2000".

    4. Bijzondere opmerkingen

    In het onderstaande wordt de volgorde van het Commissiedocument gehanteerd.

    4.1. Aanpassing van de vertegenwoordigingsregeling (artikel 5, lid 2, tweede alinea)

    4.1.1. Het Comité schaart zich achter de voorgestelde wijziging. Het vrij verrichten van diensten vormt immers een van de basisvrijheden in de EG en moet op alle terreinen onbeperkt kunnen worden uitgeoefend.

    4.1.2. Bij het opstellen van het douanewetboek moest met maar liefst 1 992 bepalingen van 12 nationale regelingen rekening worden gehouden. De onderling uiteenlopende eisen van deze voorschriften moesten op elkaar worden afgestemd en in een voor alle lid-staten aanvaardbare vorm worden gegoten. Daarbij werden de bepalingen betreffende de status van de douane-expediteur in verband met directe vertegenwoordiging overgenomen uit de wetgeving van de lid-staten die dienaangaande al jaren een regeling kenden.

    4.1.3. Bij directe vertegenwoordiging draagt uitsluitend de principaal het douanerechtelijke risico en daarom moet hij zijn vertegenwoordigers in volstrekte vrijheid kunnen kiezen. De officiële status van de vertegenwoordiger mag dan ook niet bij uitsluiting de doorslag geven.

    4.1.4. De tot 1 januari 2002 geldende driejarige overgangsregeling is goed gekozen; betrokkenen hebben op die manier de tijd om zich aan te passen. De lid-staten dienen echter wel onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze wijziging, dus vanaf 1 januari 1999, directe vertegenwoordiging onafhankelijk van de officieel aangemelde status toe te staan.

    4.1.5. Handhaving, zelfs indien slechts optioneel, van een exclusief indirect-vertegenwoordigingsrecht voor de douane-expediteurs verdient met het oog op de vrijheid van dienstverlening echter geen aanbeveling. Omdat de aangiften regelmatig door vertegenwoordigers worden verzorgd, is in artikel 64 van het douanewetboek voorgeschreven dat dezen in de Gemeenschap moeten zijn gevestigd, zodat hun boekhouding kan worden gecontroleerd. Het douaneschuldrisico wordt immers, evenals bij de heffing van nationale belastingen als de BTW bij invoer of accijnzen, beoordeeld in het licht van de betrouwbaarheid van de vertegenwoordiger. Op dit punt zou moeten kunnen worden volstaan met een risico-analyse door de nationale douane-administraties.

    4.2. Wisselkoers voor de douanewaarde (artikel 35, eerste alinea)

    4.2.1. Met het oog op de invoering van de euro per 1 januari 1999 en de daarmee samenhangende tenuitvoerlegging van de derde fase van de economische en monetaire unie is het wenselijk dat de in de afzonderlijke lid-staten gepubliceerde wisselkoersen slechts geringe onderlinge afwijkingen vertonen. Slechts elf lid-staten zullen de euro invoeren, maar het Comité denkt dat de munten van de overige vier lid-staten nauw aan de koers van de euro zullen worden gekoppeld.

    Voorts zal de ECB een vaste omrekeningskoers tussen de euro en de nationale munten van de elf deelnemende lid-staten bepalen voor de t/m 31 december 2001 lopende overgangsperiode, waarin zowel de euro als de nationale munt geldig zijn. De koersen werden samen met de Raad op 31 december 1998 definitief aan elkaar vastgeklonken. De desbetreffende verordening werd diezelfde dag in het Publikatieblad gepubliceerd en trad op 1 januari 1999 in werking.

    4.2.2. Gedurende de overgangsperiode tot 31 december 2001 zijn echter wel problemen te verwachten bij de omrekening in verband met de aangifte van de douanewaarde. Sommige regeringen hebben namelijk te kennen gegeven, de interne organisatie van de douane pas op de laatste dag van de overgangsperiode op de invoering van de euro te willen afstemmen.

    4.3. Termijnen voor de summiere aangifte (artikel 49, lid 1)

    4.3.1. Het leggen van een nauw en concreet verband tussen aangever en summier aangegeven goederen strookt in beginsel met de praktijk. Veelal zullen goederen later in de procedure tijdelijk worden opgeslagen waardoor het nuttig en praktisch is betrokkene ook tot summiere aangifte te verplichten. Wordt na afloop van de procedure summier aangegeven, dan moet het onderscheid tussen principaal (verantwoordelijke) en vertegenwoordiger (feitelijke aangever) gehandhaafd blijven.

    4.3.2. Laat betrokkene in andere dan bovengenoemde gevallen de aangifte over aan een vertegenwoordiger, dan kan via de in artikel 5 beschreven vertegenwoordigingsregeling eveneens een praktijkgeoriënteerde oplossing worden bereikt.

    4.4. Bescheiden bij de aangifte (artikel 62, lid 3)

    4.4.1. In sommige lid-staten kan reeds elektronisch worden aangegeven en de meeste andere lid-staten zijn bezig de mogelijkheid daartoe te creëren. Het moet daarom, ook volgens het Comité, in ieder geval worden toegestaan dat aangiften niet van documenten als een rekening of een preferentiecertificaat (zie de artikelen 218-221 van Verordening (EEG) nr. 2913/92) worden vergezeld, want anders kan eenvoudigweg niet elektronisch worden aangegeven. Het is echter in het belang van alle betrokkenen dat bij gerede twijfel of verdenking van valsheid in geschrifte () ook in geval van elektronische aangifte de verplichting wordt gehandhaafd, de aangifte documentair te staven. Bij invoer van gevoelige producten als levensmiddelen, levende dieren of planten kan de vrijstelling van de verplichting, de noodzakelijke invoerdocumenten (gebruikscertificaten, medische verklaringen of importvergunningen) over te leggen, waarschijnlijk slechts via bilaterale afspraken en per geval worden gegeven.

    4.4.2. De douane-administratie reageert eveneens per computer op de elektronische aangiften (gestandaardiseerde elektronische gegevensuitwisseling - UN/EDIFACT). Het tempo van deze vorm van communicatie, dat hoofdzakelijk afhangt van de tijd die de administratie voor haar reactie neemt, zou worden vertraagd door de in artikel 62, lid 2, neergelegde verplichting tot het overleggen van documenten. Door deze verplichting zouden de voordelen van elektronische gegevensuitwisseling teniet worden gedaan.

    4.4.3. De nog in de uitvoeringsbepalingen op te nemen voorwaarden voor elektronische communicatie dienen erin te voorzien dat de aangevers de documenten niet alleen in papiervorm, maar ook als elektronisch beveiligde versie, b.v. CD-ROM, diskette of microfiche kunnen bewaren.

    4.4.4. De desbetreffende termijnen moeten worden bepaald in het licht van de elders in het douanewetboek voor documenten neergelegde termijnen, zie o.a. de artikelen 14-17.

    4.5. Equivalentiemogelijkheden in het kader van actieve veredeling (artikel 115, lid 4)

    4.5.1. Momenteel mogen equivalente goederen uitsluitend via de schorsingsprocedure vanuit het vrije verkeer onder de actieve-veredelingsprocedure worden geplaatst en veredeld, waarna het veredelde product wordt uitgevoerd voordat vervangend basismateriaal wordt ingevoerd. Voor sommige landbouwproducten bevatten artikel 569, lid 2, jo. Bijlage 78 bij de uitvoeringsverordening bij het Douanewetboek () nog wel restricties aangaande dit alternatief. Het Comité gaat ervan uit dat de uitvoeringsbepalingen door de voorgestelde wijzigingen niet uitsluitend worden beperkt maar ook zullen worden verruimd.

    4.6. Vergunningsvoorwaarden (artikel 117, onder c) ()

    4.6.1. Bij het verlenen van een vergunning voor actieve veredeling moet steeds worden gekeken naar de wezenlijke belangen van de EG-producenten, d.w.z. nagegaan moet worden of de economische voorwaarden zijn vervuld. De exportbelangen van de veredelaars moeten dus worden vergeleken met de belangen van de toeleveranciers, die vergelijkbare, maar in beginsel met douanerechten belaste basisproducten invoeren. Deze vergelijking vergt diepgaande macro-economische kennis van de situatie in de gehele Gemeenschap. Daarom stuit de plaatselijk bevoegde douanedienst vaak op zeer grote moeilijkheden bij de afweging van deze belangen.

    4.6.2. Administratie en bedrijfsleven zouden er stellig bij zijn gebaat wanneer voor industrieproducten op een negatieve lijst wordt aangegeven wanneer de economische voorwaarden niet als vervuld worden beschouwd, en voor landbouwproducten op een positieve lijst wordt aangegeven wanneer dat wel het geval is. De voorgestelde wijziging van artikel 117 vormt een stap in deze richting.

    4.6.3. Ook de uniforme toepassing van het recht in alle lid-staten is met de voorgestelde wijziging gediend. Het Comité gaat ervan uit dat de betrokken ondernemingen geen nadelen zullen ondervinden van bovengenoemde lijst.

    4.7. Wederuitvoertermijnen bij actieve veredeling (artikel 118, lid 4)

    4.7.1. Deze termijnen dienen op de economische behoeften van de actieve veredelaars te worden afgestemd, zodat de voorschriften in alle lid-staten op gelijke wijze worden toegepast.

    4.7.2. Daarom is het echter dringend zaak dat in uitzonderingsgevallen gemotiveerd van de in de comitologieprocedure neergelegde termijn voor wederuitvoer kan worden afgeweken om de economische belangen van betrokkenen in acht te nemen (flexibele vaststelling van termijnen in gemotiveerde uitzonderingsgevallen).

    4.8. Terugbetaling in geval van actieve veredeling (artikel 124)

    4.8.1. De voorgestelde wijzigingen verdienen met name bijval omdat sommige landbouwproducten voortaan ook voor het terugbetalingssysteem in aanmerking kunnen komen. Goederen die onder een restitutieregeling vallen, zullen waarschijnlijk ook in de toekomst uitgezonderd blijven.

    4.8.2. Met het oog op de transparante toepassing van de voorschriften moet via de comitologieprocedure duidelijk en ondubbelzinnig worden aangegeven wanneer uitsluitend een beroep op de schorsingsregeling kan worden gedaan.

    4.9. Terugbetaling of kwijtschelding van rechten (artikel 128, lid 1)

    4.9.1. Het bedrag dat aan douaneheffingen wordt betaald op het moment dat goederen onder de regeling actieve veredeling worden geplaatst, zal niet meer kunnen worden teruggevorderd wanneer de goederen vervolgens uitsluitend onder de regeling douanevervoer worden gebracht. In het kader van de nieuwe opzet van de economische douaneregeling moet het voorschrift worden geschrapt dat goederen als afsluiting van de veredelingsprocedure separaat onder een douanevervoerregeling worden geplaatst; veredelde goederen kunnen immers op basis van de veredelingsvergunning worden uitgevoerd. De hele douanebehandeling wordt voor de aangevers daardoor substantieel vergemakkelijkt, hetgeen alleen maar goed is.

    4.9.2. Het moet overigens mogelijk zijn om goederen die zich in het douanevervoer bevinden na afsluiting daarvan onder een volgende, aansluitende procedure te plaatsen. Uitsluitend op die manier kunnen de aangevers adequaat op alle eisen van hun opdrachtgevers inspelen. In dit verband bestaat er geen reden, te vrezen dat heffingen worden misgelopen.

    4.10. Behandeling onder douanetoezicht (verwerking) (artikel 131)

    4.10.1. Het Comité ziet geen bezwaren tegen de nieuwe formulering van deze bepaling.

    4.11. Vergunningsvoorwaarden voor verwerking, (artikel 133, onder e)

    4.11.1. Transparante rechtseisen en uniforme rechtstoepassing zijn ermee gediend dat de economische voorwaarden worden gedefinieerd. Door de verwerking onder douanetoezicht in de EG te stimuleren, wordt ook voor arbeidsplaatsen gezorgd en daarom moeten de economische voorwaarden op de praktische noodzaak worden afgestemd.

    4.11.2. Een eensluidende definitie maakt het gemakkelijker, de belangen van enerzijds de importeurs/verwerkers en anderzijds de EG-producenten van gelijksoortige producten tegen elkaar af te wegen.

    4.12. Tijdelijke invoer met gedeeltelijke vrijstelling (artikel 142)

    4.12.1. Middels de voorgestelde wijziging worden de beide alternatieven in het kader van tijdelijke invoer terecht met elkaar in overeenstemming gebracht.

    4.12.2. De eigendom van tijdelijk ingevoerde goederen mag niet het doorslaggevende criterium vormen om de goederen onder de procedure te brengen. Uitsluitend de douanerechtelijke status van de goederen moet beslissend zijn. Aan de economische belangen lijkt door deze wijziging geen afbreuk te worden gedaan.

    4.13. Moment van vaststelling van de douaneschuld bij tijdelijke invoer (artikel 144)

    4.13.1. Door de schrapping van lid 1 van dit artikel kan via een beroep op artikel 214 worden bereikt dat het regelmatig gebruik van tijdelijk ingevoerde goederen niet wordt belast. Deze wijziging strookt met de praktijk en verdient derhalve bijval.

    4.13.2. Doorgaans worden douanerechten slechts eenmaal geheven. Daarom wordt dit artikel als volgt gewijzigd: hetgeen reeds werd betaald gedurende de periode van tijdelijke invoer met gedeeltelijke vrijstelling van rechten (3 % per ingegane maand) wordt van de uiteindelijke douaneschuld afgetrokken. De duidelijkheid is bij deze terechte wijziging gebaat.

    4.14. Kosteloze reparatie (artikel 152)

    4.14.1. Middels de voorgestelde wijziging van artikel 152 worden de desbetreffende bevoegdheden ondubbelzinnig van Raad naar Commissie overgeheveld, hetgeen het Comité afwijst.

    4.14.2. In dit artikel wordt voorgeschreven dat geen rechten worden geheven in geval van kosteloos herstel van goederen die onder de tijdelijke-uitvoerregeling zijn geplaatst en oorspronkelijk vanuit een derde land in de Gemeenschap waren ingevoerd en in het vrije verkeer waren gebracht. De mogelijkheid om goederen buiten de Gemeenschap gratis te laten repareren en vervolgens weer, vrij van douanerechten, te importeren moet onverkort in de uitvoeringsbepalingen worden gehandhaafd en mag niet, in tegenstelling tot hetgeen de Commissie voorstelt, via de comitologieprocedure worden beperkt ("... kunnen volgens de procedure van het Comité worden vastgesteld ...").

    4.14.3. Iedere afbreuk aan dit beginsel resulteert immers in heffing over de meerwaarde krachtens artikel 151. Deze kwestie moet meer in het licht van de economische noodzaak van een aldus vaststellen van rechten worden beoordeeld.

    4.15. Schrappen van artikel 153 (herstel tegen betaling)

    4.15.1. Op grond van de in de vorige paragraaf gegeven redenen is het Comité het niet eens met de schrapping van dit artikel.

    4.15.2. Ook dit artikel bevat een uitzondering op de heffing over de meerwaarde van artikel 151: geheven wordt uitsluitend over het bedrag van de reparatie. Ook dit voor veel ondernemingen belangrijke voorschrift mag niet via een eventuele optionele regeling in de uitvoeringsbepalingen worden aangetast.

    4.16. Inrichting van vrije zones (artikel 167)

    4.16.1. De Commissie heeft in haar studie over het functioneren van de vrije zones in de Gemeenschap vastgesteld dat de afzonderlijke lid-staten daarvan verschillende soorten kennen. De zones "oude stijl" zijn altijd omheind en kunnen slechts worden betreden via bepaalde plaatsen alwaar zich een douanekantoor bevindt. De zones "nieuwe stijl" zijn daarentegen niet omheind. De bewaking daarvan geschiedt, in navolging van de regelingen voor de douane-entrepots, op aangifte van goederen uit een derde land.

    Het aantal nieuwe zones gaat het aantal oude, in nationale regelingen gedefinieerde zones verre te boven, en daarom is de douaneadministratie bevoegd voor de goedkeuring van die nieuwe ruimten. Het is juist dat de wettelijke procedures voor de interne organisatie van de nieuwe zones zijn weggevallen, waardoor de situatie voor alle betrokkenen aanzienlijk is vereenvoudigd.

    4.16.2. Nu de nieuwe zones op aangifte van goederen uit derde landen kunnen worden bewaakt, kunnen de plaatselijk bevoegde douaneautoriteiten flexibel op de wensen van de aangevers reageren. Het Comité schaart zich achter de voorgestelde wijziging, omdat de interne organisatie van deze zones voor sommige sectoren belangrijk is.

    4.17. Toezicht op de vrije zones (artikel 168)

    4.17.1. De omheinde zones moeten door de aan de in- en uitgangen gelegen douanekantoren worden bewaakt, zodat in de toekomst functioneren en oprichting van beide soorten zones mogelijk is. Bewaakt worden ook de in de zones aanwezige EG-goederen, hetgeen ook noodzakelijk is.

    4.18. Toevoeging van een artikel 168 bis (instelling van bijzondere vrije zones)

    4.18.1. In de nieuwe zones wordt op aangifte van in of uit de zone te vervoeren goederen uit derde landen bewaakt. De plaatselijke douanedienst is daarvoor bevoegd. Deze variant is een aangeversvriendelijke uitvoering van de nodige bewakingsmaatregelen.

    4.18.2. De artikelen 170 ("aanbrenging bij binnenkomst van goederen in vrije zones of vrije entrepots"), 176 ("voeren van een voorraadadministratie") en 180 ("aantonen van de douanerechtelijke status van goederen") van het Douanewetboek kunnen slechts op de omheinde zones worden toegepast. Het ingevolge artikel 168 bis, lid 2, buiten toepassing laten van de regels voor niet-omheinde zones moet als een uitvloeisel van de in de vorige paragrafen gemaakte opmerkingen worden beschouwd.

    4.19. Vrijstelling ondanks onregelmatigheden (artikel 212 bis)

    4.19.1. De voorgestelde wijziging weerspiegelt het standpunt dat de Raad sinds 1 januari 1997 inneemt dat de toepassing van het normale tarief geen juiste sanctie voor niet-naleving van de douanevoorschriften vormt. Vooral de aangevers te goeder trouw worden door deze regeling beschermd ().

    4.20. Plaats waar de douaneschuld ontstaat (artikel 215, leden 5 en 6)

    4.20.1. Artikel 215 wordt omwille van de transparantie van het douanewetboek aangevuld. Voorts worden door deze aanvulling de feiten waardoor de douaneschuld ontstaat ondubbelzinnig vastgelegd. Deze aanvulling is een goede zaak.

    4.20.2. In het nieuwe lid 5 ligt de nadruk op een slanke administratie en een efficiënt verloop van administratieve procedures. Voor de inning van bedragen van minder dan 5000 ecu worden onnodige bevoegdheidsoverdrachten tussen de nationale administraties vermeden.

    4.20.2.1. Deze regeling mag er evenwel niet toe leiden dat de administraties van de lid-staten elkaar de administratieve-kostenvergoeding (10 % van het geïnde bedrag) betwisten of dat zij de hoogte van de vergoeding als criterium voor al dan niet optreden gaan hanteren.

    4.20.2.2. Afgezien van de douaneschuld moet in dit verband zeker ook worden gelet op de heffing van nationale belastingen, met name de BTW bij invoer. Wat het ontstaan van de belastingschuld betreft, koppelen de lid-staten hun BTW-voorschriften aan het douanerecht om de respectieve regelingen op één lijn te brengen. Het voorstel mag er daarom niet in resulteren dat de afrekening van de BTW met onaanvaardbare rompslomp gepaard gaat, zoals de eis BTW-nummers in andere lid-staten aan te vragen. Volgens het Comité noopt de voorgestelde wijziging tot aanpassing van de Zesde BTW-richtlijn (77/388/EEG) en de richtlijnen inzake accijnzen.

    4.20.3. De in het voorgestelde lid 6 vervatte regeling voor de plaats van het ontstaan van de douaneschuld bij vereenvoudigde aangifte in lid-staat A en aanvullende aangifte in lid-staat B lijkt het Comité uiterst zinvol. Wordt vereenvoudigd aangegeven, dan ontstaat in de regel de douaneschuld in lid-staat A (artikel 201, lid 1, van het Douanewetboek). De administraties van de twee betrokken lid-staten moeten in dit soort gevallen iedere keer afspreken welke procedure voor de afrekening zal worden gevolgd. Met name ook omdat de aanvullende aangifte regelmatig zal worden gedaan in de lid-staat waar de aangever zijn bedrijfsvestiging heeft, kan de administratie van die lid-staat de boekhouding van aangever ten behoeve van controle en afrekening inzien.

    4.20.3.1. Ook in dit verband mogen de in paragraaf 4.20.2.2 genoemde nationale fiscale aspecten niet over het hoofd worden gezien, en dienen BTW-regelingen naar analogie van de douanevoorschriften te worden ingevuld. De betrokken administraties dienen in het licht van hun respectieve inbreng afspraken te maken over de verdeling van de inningsvergoeding.

    4.21. Boeking achteraf van de rechten (artikel 220, lid 1)

    4.21.1. Boeking van voorlopige rechten strijdt met de praktijk die tot op heden ex artikel 220 in de Gemeenschap werd gevolgd. De voorgestelde wijziging lijkt alleszins doelmatig om fraude te bestrijden. Tevens moet echter veel belang worden gehecht aan het gewettigde vertrouwen van aangevers die te goeder trouw opereren. Dit werd door de Raad bevestigd in zijn conclusies over de mededeling van de Commissie inzake het beheer van regelingen betreffende douanereferenties ().

    4.21.2. Aan artikel 220 van het douanewetboek zou nog een lid moeten worden toegevoegd om enerzijds fraude en anderzijds het vereiste gewettigde vertrouwen uit elkaar te houden. Daarin zou moeten worden bepaald dat rechten ook niet achteraf worden geboekt wanneer het wettelijk verschuldigde bedrag niet is geboekt omdat het land van uitvoer of een lid-staat foutieve documenten heeft afgegeven. Deze uitzondering gaat evenwel niet op wanneer de douaneschuldenaar daarvan op de hoogte was.

    4.21.3. Het toepassingsgebied van de voorgestelde toevoeging moet uitdrukkelijk beperkt blijven tot geconstateerde fraude. In de voorgestelde derde alinea wordt deze beperking van het werkingsgebied niet eenduidig aangegeven. Het Comité verzoekt de Commissie dan ook om het toepassingsgebied van de bepaling duidelijk af te bakenen. Er moet ondubbelzinnig blijken dat deze nieuwe alinea uitsluitend voor fraude geldt en niet in geval van gewettigd vertrouwen.

    4.22. Mededeling van de boeking (artikel 221, leden 3, 4 en 5)

    De mededeling aan de aangever dat de verschuldigde rechten zijn geboekt, wordt in artikel 221 geregeld. Omdat de fiscale kaderwetten van de lid-staten onderling verschillen, kan de vorm van de mededeling niet in het Douanewetboek worden geuniformeerd.

    4.22.1. Het Comité schaart zich achter de verkorting van de boekingstermijn van drie tot twee jaar. Het verloop van de procedure wordt zodoende versneld, hetgeen de rechtszekerheid van de aangevers ten goede komt.

    4.22.2. Het voorstel, de verjaringstermijn voor de boeking op te schorten wanneer betrokkene in beroep gaat, lijkt doelmatig. De aangever heeft daarmee de mogelijkheid om een genomen besluit te laten corrigeren, en de douaneadministratie kan in het licht van het oordeel over het aangevoerde rechtsmiddel haar oorspronkelijke besluit eventueel herzien en aan de nieuwe situatie aanpassen.

    4.22.3. De voorgestelde regeling komt volgens het Comité tegemoet aan rechtvaardigheid op het stuk van belastingen en uniforme rechtstoepassing. Het heeft er echter nogal wat twijfels over of de aangevers zonder meer kunnen zien dat een mededeling verschillende verjaringstermijnen bevat. Het verdient daarom omwille van duidelijkheid en transparantie de voorkeur, dergelijke gemengde mededelingen te splitsen en van een overzicht van de verjaringstermijnen vergezeld te doen gaan.

    4.22.4. Ingevolge artikel 221, lid 3, mag de mededeling ook nog worden gedaan na het verloop van de verjaringstermijn indien er sprake is van een "strafrechtelijk vervolgbare" schending van de douanevoorschriften. Deze mogelijkheid wordt bij gebrek aan een EG-regeling aangevuld door de nationale belastingvoorschriften, die voor lichte fiscale vergrijpen en belastingontduiking langere verjaringstermijnen bevatten.

    4.23. Termijn voor de betaling van de douaneschuld (artikel 22, lid 2)

    Artikel 222, lid 2, kent in specifiek genoemde gevallen afwijkende termijnen voor de betaling van meegedeelde rechten.

    4.23.1. Wordt om kwijtschelding verzocht (het eerste, ongewijzigd gebleven, alternatief van lid 2) dan kan de betalingsplicht worden opgeschort in de vier gevallen die in artikel 876 van de uitvoeringsverordening bij het Douanewetboek worden genoemd. Deze regeling strekt ertoe, te voorkomen dat rechten worden betaald die naar alle waarschijnlijkheid later toch weer moeten worden gerestitueerd.

    4.23.2. Het voorgestelde nieuwe derde alternatief heeft betrekking op de betalingstermijn wanneer goederen aan het douanetoezicht worden onttrokken. Vooral in verband met de hervorming van het douanevervoer moet worden bepaald dat de douaneschuldenaren in geval van inbreuken op de regeling douanevervoer pro rato van hun aandeel in de desbetreffende schending tot betaling van de schuld zijn gehouden. Het Comité gaat ervan uit dat de Commissie in de uitvoeringsbepalingen bij het Douanewetboek dienaangaande een rangorde voor verhaal zal opnemen.

    4.23.3. Het voorgestelde nieuwe vierde alternatief is een uitvloeisel van de in paragraaf 4.21 beschreven wijziging.

    5. Database

    5.1. Teneinde de transparantie op dit gebied te vergroten, richt de Commissie momenteel een database bij het Bureau voor Officiële Publicaties der Europese Gemeenschappen op, zodat alle gebruikers tegen betaling toegang krijgen tot een jaarlijks bijgewerkte versie van het douanewetboek en de uitvoeringsvoorschriften. De permanente beschikbaarheid van een actuele versie van de douanevoorschriften in meerdere talen waartoe iedereen via Internet toegang heeft, is een goede zaak. Het Comité betreurt evenwel dat daarvoor een vergoeding moet worden betaald. Kosteloze toegang tot bijgewerkte douanevoorschriften vormt immers een belangrijk instrument voor de voltooiing van de interne markt.

    Brussel, 27 januari 1999.

    De voorzitter van het Economisch en Sociaal Comité

    B. RANGONI MACHIAVELLI

    () PB C 108 van 7.4.1998, blz. 39-41; PB C 228 van 21.7.1998, blz. 8.

    () PB L 302 van 19.10.1992; PB C 60/91, blz. 5.

    () PB C 301 van 13.11.1995, blz. 5.

    () PB L 253 van 11.11.1993; PB L 17 van 21.1.1997.

    () PB C 355 van 21.11.1997, blz. 72.

    () Men denke in dit verband b.v. aan de vele vervalste oorsprongverklaringen (formulier A) voor textiel uit Bangladesh die binnen de Gemeenschap aanleiding vormden voor forse naheffingen van douanerechten.

    () PB L 253 van 11.10.1993.

    () De economische voorwaarden bij actieve veredeling werden tijdens het door de Commissie van 27 tot 30 september 1998 in Bordeaux georganiseerde "Mattheus"-seminar onderzocht. De vertegenwoordigers van de aangevers gaven met grote meerderheid te kennen dat deze voorwaarden voor de industrie vast staan. De specifieke aard van de landbouwsector noopt in beginsel echter wel tot onderzoek van de voorwaarden. De uit het eigen karakter van de landbouw voortvloeiende voorschriften, zoals afwijkende regelingen ter zake van uitvoervergunningen voor bepaalde landbouwproducten, mogen volgens de aangevers echter niet op industrieproducten worden toegepast.

    () PB C 147 van 17.6.1996, blz. 14, paragraaf 2.4.

    () Raadsdocument 8428/98 van 11 mei 1998.

    Top