This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 51997PC0030
Proposal for a Council Directive restructuring the Community framework for the taxation of energy products
Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten
Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten
/* COM/97/0030 def. - CNS 97/0111 */
PB C 139 van 6.5.1997, p. 14–23
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten /* COM/97/0030 DEF - CNS 97/0111 */
Publicatieblad Nr. C 139 van 06/05/1997 blz. 0014
Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten (97/C 139/07) (Voor de EER relevante tekst) COM(97) 30 def. - 97/0111(CNS) (Door de Commissie ingediend op 17 maart 1997) DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid artikel 99, Gezien het voorstel van de Commissie, Gezien het advies van het Europees Parlement, Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité, Overwegende dat de werkingssfeer van de Richtlijnen 92/81/EEG (1) en 92/82/EEG (2), betreffende respectievelijk de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën en de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven voor minerale oliën, beperkt is tot minerale oliën; Overwegende dat het ontbreken van communautaire bepalingen om andere energieproducten dan minerale oliën aan een minimumbelasting te onderwerpen, nadelig is voor de goede werking van de interne markt; Overwegende dat overeenkomstig artikel 130 R van het Verdrag de vereisten ter zake van de milieubescherming moeten worden opgenomen in de omschrijving en de tenuitvoerlegging van het communautair beleid op andere terreinen; Overwegende dat de Europese Unie zich in de zitting van de Raad Energie/Milieu van oktober 1990 ten doel heeft gesteld haar CO2-emissies in het jaar 2000 te stabiliseren op het niveau van 1990; Overwegende dat de Europese Unie zich als partij bij het Raamverdrag inzake klimaatverandering van de Verenigde Naties ertoe heeft verbonden de nodige maatregelen ten uitvoer te leggen om de concentraties van broeikasgassen in de atmosfeer te stabiliseren op een niveau dat het klimaatsysteem behoedt voor gevaarlijke verstoringen; Overwegende dat de belasting van energieproducten één van de beschikbare instrumenten is om deze doelstellingen te bereiken; Overwegende dat de invoering van nieuwe regelingen, overeenkomstig de richtlijnen van het Witboek van de Commissie over groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid, niet mag resulteren in een stijging van de algemene belastingdruk in de lidstaten; Overwegende dat de invoering van het beginsel van belastingneutraliteit zal bijdragen tot de herstructurering en de modernisering van de belastingstelsels doordat dit aanzet tot het beter rekening houden met de milieubescherming en het vergroten van de benutting van arbeid; Overwegende, echter, dat de vaststelling van de maatregelen om de belastingneutraliteit te verzekeren de verantwoordelijkheid van elke lidstaat is; Overwegende dat de verhouding tussen de prijzen van energieproducten zeer belangrijke parameters van het communautaire energie- en vervoerbeleid zijn; Overwegende dat de belasting ten dele bepalend is voor de prijs van energieproducten; Overwegende dat voor de goede werking van de interne markt en de verwezenlijking van de doelstellingen van het communautaire beleid in andere sectoren vereist is dat op communautair niveau minimum-belastingniveaus worden vastgesteld voor alle energieproducten, met inbegrip van elektriciteit; Overwegende dat niettemin de lidstaten de flexibiliteit moet worden gelaten die nodig is om aan de nationale context aangepaste beleidsmaatregelen vast te stellen en uit te voeren; Overwegende dat de lidstaten verschillende soorten belastingen op energieproducten wensen in te voeren of te handhaven; Overwegende dat hiertoe de lidstaten in staat moeten worden gesteld belastingen naar keuze (met uitzondering van de BTW) te cumuleren, mits deze belastingen tezamen de communautaire minimum-belastingniveaus niet overschrijden; Overwegende dat de mogelijkheid om, met inachtneming van de communautaire minima en de regels van de interne markt en de mededinging, voor eenzelfde product het nationale belastingniveau te differentiëren, eveneens aan deze doelstelling beantwoordt; Overwegende dat communautaire minimum-belastingniveaus moeten worden vastgesteld die verschillen naar gelang van het gebruik van de energieproducten; Overwegende dat energieproducten die worden gebruikt als motorbrandstof voor bepaalde industriële en commerciële doeleinden en energieproducten die worden gebruikt als brandstof voor verwarming, gewoonlijk lager worden belast dan energieproducten die worden gebruikt als motorbrandstof; Overwegende dat grote verschillen tussen de door de lidstaten toegepaste nationale belastingniveaus nadelig zijn voor de goede werking van de interne markt; Overwegende dat de vaststelling van communautaire minima op passende niveaus het mogelijk kan maken de huidige verschillen te verminderen; Overwegende dat de minimum-belastingniveaus de concurrentiepositie van de verschillende energieproducten moeten weerspiegelen; Overwegende dat hiertoe deze minima zoveel mogelijk moeten worden berekend volgens de energiewaarde van de producten; Overwegende dat deze methode niet dient te worden toegepast op motorbrandstoffen en voor de overige aanwendingen niet kan worden toegepast zonder een overgangsperiode; Overwegende dat de minimum-belastingniveaus voor andere energieproducten dan minerale oliën geleidelijk moeten worden verhoogd; Overwegende dat het, om een waardevermindering van de communautaire minima te voorkomen, noodzakelijk is een schema voor tweejaarlijkse verhogingen van deze minima vast te stellen en te bepalen dat de Raad uiterlijk op 1 januari 2001 nieuwe communautaire minima voor een volgende periode vaststelt; Overwegende dat het noodzakelijk is te voorzien in een aantal verplichte vrijstellingen op communautair niveau; Overwegende dat de lidstaten in staat moeten worden gesteld desgewenst binnen hun grondgebied bepaalde andere vrijstellingen of lagere belastingniveaus dan de communautaire minima toe te passen, wanneer dit de goede werking van de interne markt niet schaadt en niet leidt tot verstoringen van de mededinging; Overwegende dat dergelijke vrijstellingen of lagere belastingniveaus uiterst bevorderlijk zouden zijn voor de invoering van instrumenten voor een doelmatigere prijsstelling in de vervoersector; Overwegende dat het met het oog op de bevordering van het gebruik van alternatieve energiebronnen met name van belang is dat aan energie uit hernieuwbare bronnen een bevoorrechte behandeling kan worden gegeven; Overwegende dat het noodzakelijk is te voorzien in een procedure voor de verlening van toestemming voor de invoering door de lidstaten van andere vrijstellingen of verlaagde belastingniveaus voor een bepaalde periode; Overwegende dat het noodzakelijk is een procedure voor een geregeld onderzoek van deze vrijstellingen of verlagingen in te stellen; Overwegende dat het de lidstaten moet worden toegestaan belasting terug te geven aan ondernemingen die investeringsuitgaven verrichten om het energierendement te verbeteren en aan ondernemingen waarvan de energiekosten een belangrijk deel van de waarde van hun verkopen vertegenwoordigen; Overwegende dat moet worden bepaald dat de lidstaten bepaalde nationale maatregelen ter informatie aan de Commissie moeten meedelen; Overwegende dat deze mededeling van informatie de lidstaten niet ontslaat van hun plicht om bepaalde nationale maatregelen aan te melden overeenkomstig artikel 93, lid 3, van het Verdrag; Overwegende dat de werkingssfeer van Richtlijn 92/12/EEG (3) betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, moet worden uitgebreid tot alle producten en indirecte belastingen die onder deze richtlijn vallen, HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD: I. Toepassingsgebied Artikel 1 1. De lidstaten heffen belasting op energieproducten overeenkomstig deze richtlijn. 2. Bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn streven de lidstaten ernaar enige toename van hun globale belastingdruk te voorkomen. Teneinde deze doelstelling te verwezenlijken zullen de lidstaten er in het bijzonder naar streven om tegelijkertijd de belastingen en sociale premies op arbeid te verlagen. Artikel 2 1. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder "energieproducten" verstaan, de hieronder vermelde producten: a) producten van de GN-codes 1507 tot en met 1518; b) producten van GN-code 2207; c) producten van de GN-codes 2701 tot en met 2715; d) producten van de GN-codes 2901 en 2902; e) producten van GN-code 2905; f) producten van GN-code 3403; g) producten van GN-code 3811; h) producten van GN-code 3817; i) producten van de GN-codes 4401 en 4402. 2. Deze richtlijn is eveneens van toepassing op: a) elektriciteit van GN-code 2716; b) warmte die bij de productie van elektriciteit wordt gegenereerd. 3. Naast de in lid 1 genoemde belastbare producten wordt eveneens als motor- of verwarmingsbrandstof belast, elk product dat is bestemd voor gebruik, wordt aangeboden voor verkoop of wordt gebruikt als motor- of verwarmingsbrandstof, als additief of als vulstof in dergelijke brandstoffen. 4. In deze richtlijn opgenomen verwijzingen naar codes van de gecombineerde nomenclatuur zijn verwijzingen naar de versie daarvan die op 1 oktober 1996 van kracht is. Artikel 3 In Richtlijn 92/12/EEG opgenomen verwijzingen naar "minerale oliën" en "accijnsrechten" (voor zover van toepassing op minerale oliën) worden uitgelegd als verwijzingen naar alle energieproducten en nationale indirecte belastingen waarnaar wordt verwezen in respectievelijk artikel 2 en artikel 4, lid 3, van deze richtlijn. II. Belastingniveaus Artikel 4 1. De belastingniveaus die de lidstaten toepassen op de in artikel 2 opgesomde energieproducten, mogen niet lager zijn dan de in deze richtlijn voorgeschreven minimumniveaus. 2. Belastbare energieproducten waarvoor in deze richtlijn geen minimum-belastingniveau wordt vastgesteld, worden naar gelang van het gebruik ervan aan belasting onderworpen op een niveau dat niet lager mag zijn dan het voor de gelijkwaardige verwarmingsbrandstof of motorbrandstof geldende minimumniveau. 3. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder "belastingniveau" verstaan, het totaal van alle geheven indirecte belastingen (met uitzondering van BTW), direct of indirect berekend over de verbruikte hoeveelheid product. Artikel 5 1. De lidstaten mogen verschillende belastingtarieven toepassen volgens het gebruik of de kwaliteit van een product, mits deze tarieven niet lager zijn dan de in deze richtlijn vastgestelde minimum-belastingniveaus en verenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht. 2. Indien om redenen van milieu- en/of volksgezondheidsbeleid op communautair niveau andere normen worden vastgesteld voor producten waarnaar in deze richtlijn wordt verwezen, baseren lidstaten die de belastingtarieven voor een product willen differentiëren volgens de kwaliteit van dat product, zich daartoe op de op communautair niveau vastgestelde criteria. Artikel 6 Met ingang van 1 januari 1998 worden de minimum-belastingniveaus voor motorbrandstoffen als volgt vastgesteld: - voor benzine: 417 ecu per 1 000 liter bij een temperatuur van 15 °C. Bovendien passen de lidstaten op gelode benzine een hoger belastingtarief toe dan op ongelode benzine; - voor gasolie: 310 ecu per 1 000 liter bij een temperatuur van 15 °C; - voor kerosine: 310 ecu per 1 000 liter bij een temperatuur van 15 °C; - voor vloeibaar petroleumgas: 141 ecu per 1 000 kg; - voor aardgas: 2,9 ecu per gigajoule. Artikel 7 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 6 van deze richtlijn worden de minimum-belastingniveaus voor de volgende producten, wanneer deze worden gebruikt als motorbrandstof voor de in lid 2 van dit artikel vermelde doeleinden, als volgt vastgesteld: - voor gasolie: 32 ecu per 1 000 liter bij een temperatuur van 15 °C; - voor kerosine: 30 ecu per 1 000 liter bij een temperatuur van 15 °C; - voor vloeibaar petroleumgas: 41 ecu per 1 000 kg; - voor aardgas: 0,3 ecu per gigajoule. 2. Dit artikel is van toepassing op producten die worden gebruikt als motorbrandstof voor de volgende industriële en commerciële doeleinden: a) voor landbouw-, tuinbouw- of visteeltwerkzaamheden, en in de bosbouw; b) voor stationaire motoren; c) voor installaties en machines die gebruikt worden in de bouw, de weg- en waterbouw en voor openbare werken; d) voor voertuigen bestemd om buiten de openbare weg te worden gebruikt of waarvoor geen vergunning is verleend voor overwegend gebruik op de openbare weg; e) voor personenvervoer en voertuigen met een beperkt bereik die diensten leveren aan openbare diensten. De lidstaten kunnen de werkingssfeer van het verlaagde belastingniveau echter beperken tot het plaatselijk vervoer van personen. In het geval van het onder punt e) gespecificeerde gebruik is dit artikel uitsluitend van toepassing met betrekking tot LPG en aardgas. Artikel 8 Met ingang van 1 januari 1998 worden de minimum-belastingniveaus voor verwarmingsbrandstoffen als volgt vastgesteld: - voor gasolie: 21 ecu per 1 000 liter bij een temperatuur van 15 °C; - voor zware stookolie van GN-code 2710 00 74: 18 ecu per 1 000 kg; - voor andere zware stookolie van GN-code 2710: 22 ecu per 1 000 kg; - voor kerosine: 7 ecu per 1 000 liter bij een temperatuur van 15 °C; - voor vloeibaar petroleumgas: 10 ecu per 1 000 kg; - voor aardgas: 0,2 ecu per gigajoule; - voor vaste energieproducten: 0,2 ecu per gigajoule. Artikel 9 Met ingang van 1 januari 1998 wordt het minimum-belastingniveau voor elektriciteit en bij de productie daarvan gegenereerde warmte vastgesteld op 1 ecu per megawatt/uur. Artikel 10 1. De in deze richtlijn vastgestelde minimum-belastingniveaus worden op 1 januari 2000 gewijzigd in de in bijlage I vermelde bedragen. 2. Uiterlijk op 1 januari 2001 stelt de Raad, met eenparigheid van stemmen en na raadpleging van het Europees Parlement, op grond van een verslag en een voorstel van de Commissie de minimum-belastingniveaus vast voor een verdere periode die begint op 1 januari 2002, en hecht hij zijn goedkeuring aan eventuele andere maatregelen die de werking van het belastingstelsel voor energieproducten kunnen verbeteren. Totdat de Raad op basis van een verslag en een voorstel van de Commissie nieuwe belastingniveaus vaststelt, beschouwen de lidstaten de bedragen van bijlage I vanaf 1 januari 2002 als streefcijfers. In het verslag van de Commissie en het beraad in de Raad worden de goede werking van de interne markt, de reële waarde van de belastingniveaus, alsmede de verwezenlijking van de doelstellingen van het milieubeleid en de andere doelstellingen van het Verdrag in aanmerking genomen. Tevens dient een analyse te worden opgenomen van de door de lidstaten genomen maatregelen ter verwezenlijking van belastingneutraliteit bij de uitvoering van deze richtlijn; in het voorstel van de Commissie zal ten volle rekening worden gehouden met deze factor. Artikel 11 De lidstaten mogen hun nationale belastingniveaus uitdrukken in andere dan de in de artikelen 6 tot en met 9 van deze richtlijn vermelde eenheden, op voorwaarde dat de overeenkomstige belastingniveaus na omrekening in die eenheden niet lager dan de in deze richtlijn voorgeschreven minimumniveaus zijn. Artikel 12 1. De op de waarde van de belastingniveaus toe te passen waarde van de ecu in nationale valuta's wordt eenmaal per jaar vastgesteld. De voor deze omrekening toe te passen koersen zijn de in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakte koersen van de eerste werkdag van oktober. Ze worden toegepast vanaf 1 januari van het volgende kalenderjaar. 2. De lidstaten mogen bij de in lid 1 bedoelde jaarlijkse aanpassing de geldende belastingbedragen onveranderd laten, indien de omrekening van de in ecu uitgedrukte bedragen van het belastingniveau een verhoging van het in nationale valuta uitgedrukte belastingniveau geeft van minder dan 5 % of van minder dan 5 ecu indien dat bedrag lager is dan het voren genoemde percentage. III. Vrijstellingen en terugbetaling van belasting Artikel 13 1. Ter aanvulling van de toepassing van de algemene bepalingen inzake vrijgesteld gebruik van belastbare producten van Richtlijn 92/12/EEG en onverminderd andere communautaire bepalingen, verlenen de lidstaten vrijstelling van belasting voor de onderstaande producten, op voorwaarden die zij vaststellen met het doel een juiste en eenvoudige toepassing van deze vrijstelling te verzekeren en fraude, ontwijking of misbruik te voorkomen: a) Energieproducten die worden gebruikt voor andere doeleinden dan als motorbrandstof of als brandstof voor verwarming. Voor het doel van deze richtlijn wordt onder verwarmingsbrandstoffen niet verstaan energieproducten die hoofdzakelijk worden gebruikt voor chemische reductie of voor metallurgische en elektrolytische procédés. Tevens hanteren de lidstaten een vrijstelling voor elektriciteit die voornamelijk wordt gebruikt voor chemische reductie, alsmede voor metallurgische en elektrolytische procédés. b) Energieproducten die worden gebruikt voor de productie van elektriciteit en van bij die productie gegenereerde warmte. Lidstaten mogen echter, om redenen van milieubeleid, deze producten aan belasting onderwerpen zonder rekening te houden met de in de onderhavige richtlijn vastgestelde minimum-belastingniveaus. In dat geval wordt geen rekening gehouden met de belasting van deze producten bij het voldoen aan het minimum-belastingniveau voor elektriciteit zoals vastgesteld in artikel 9 van deze richtlijn. c) Energieproducten die worden geleverd voor gebruik als brandstof voor andere luchtvaart dan particuliere plezierluchtvaart, zolang dergelijke producten moeten worden vrijgesteld op grond van internationale verplichtingen. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder "particuliere plezierluchtvaart" verstaan: het gebruik van een luchtvaartuig door de eigenaar daarvan of door de natuurlijke of rechtspersoon die het gebruik daarvan geniet door huur of anderszins, voor andere dan commerciële doeleinden en met name voor andere doeleinden dan voor het vervoer van personen of goederen of voor het verrichten van diensten onder bezwarende titel, dan wel ten behoeve van overheidsinstanties. De lidstaten kunnen deze vrijstelling beperken tot leveringen van reactiemotorbrandstof (GN-code 2710 00 51). d) Energieproducten die worden geleverd voor gebruik als brandstof voor de vaart op communautaire wateren (met inbegrip van visserij) en die niet voor gebruik aan boord van particuliere pleziervaartuigen zijn bestemd. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder "particuliere pleziervaartuigen" verstaan: vaartuigen die worden gebruikt door de eigenaar daarvan of door de natuurlijke of rechtspersoon die het gebruik daarvan geniet door huur of anderszins, voor andere dan commerciële doeleinden en met name voor andere doeleinden dan voor het vervoer van personen of goederen of voor het verrichten van diensten onder bezwarende titel, dan wel ten behoeve van overheidsinstanties. 2. De lidstaten mogen de in lid 1, onder c) en d), bedoelde vrijstellingen beperken tot het internationale en het intracommunautaire vervoer van personen. Indien een lidstaat voorts een bilaterale overeenkomst heeft gesloten met een andere lidstaat, mogen de vrijstellingen van onderhavig artikel, lid 1, onder c) en d), worden opgeschort. In dergelijke gevallen mogen zij een lager belastingniveau dan het in deze richtlijn vastgestelde minimumniveau toepassen. Artikel 14 1. Onverminderd andere communautaire bepalingen mogen de lidstaten vrijstelling of gehele of gedeeltelijke verlaging van het belastingniveau verlenen voor: a) energieproducten die onder belastingcontrole worden gebruikt bij proefprojecten voor de technologische ontwikkeling van milieuvriendelijker producten of met betrekking tot brandstoffen uit hernieuwbare bronnen; b) energieproducten van de GN-codes 1507 tot en met 1518, 2207 20 00 en 2905 11 00, 4401 en 4402; c) energievormen die afkomstig zijn van zon, wind, getijden, aardwarmte, of de omzetting van biomassa of afval; d) energievormen afkomstig van waterkracht welke worden opgewekt in waterkrachtinstallaties met een capaciteit van ten hoogste 10 MW; e) warmte die wordt gegenereerd tijdens de opwekking van elektriciteit; f) energieproducten die worden gebruikt voor het vervoer van goederen en personen per spoor; g) energieproducten die worden gebruikt voor de vaart op de binnenwateren, behalve in particuliere pleziervaartuigen. h) aardgas in lidstaten wier gasmarkt in ontwikkeling is voor zover het aandeel van aardgas in de binnenlandse en industriële markt minder dan 10 % bedraagt, gedurende ten hoogste een periode van tien jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn. 2. De lidstaten mogen de in dit artikel vermelde vrijstellingen of verlagingen van het belastingniveau ten uitvoer leggen door het betaalde belastingbedrag geheel of gedeeltelijk terug te geven. 3. Vóór 1 januari 2001 brengt de Commissie de Raad verslag uit over de aspecten op het gebied van belastingen, economie, landbouw, energie, industrie en milieu die zijn verbonden aan de volgens lid 1, onder b), verleende vrijstellingen of verlagingen, en doet zij voorstellen over de vraag of deze moeten worden afgeschaft, gewijzigd of uitgebreid. Artikel 15 1. De lidstaten mogen het belastingbedrag dat werd betaald in verband met nieuwe investeringsuitgaven van een onderneming ter verbetering van het energierendement tot een maximum van 50 % van de in aanmerking komende uitgaven teruggeven. 2. De lidstaten mogen het belastingbedrag dat door een onderneming werd betaald over het deel van haar, niet met vervoer samenhangende, energiekosten dat 10 % van de productiekosten overschrijdt, geheel of gedeeltelijk teruggeven. Indien het deel van de niet met vervoer samenhangende energiekosten van een onderneming meer dan 20 % van de totale productiekosten bedraagt, restitueren de lidstaten de gehele door de onderneming betaalde belasting over de niet met vervoer samenhangende energiekosten die meer dan 10 % van de totale productie bedragen. Het nettobedrag van de door een onderneming betaalde belasting mag bij de in de voorgaande paragrafen bedoelde teruggaven niet minder dan 1 % van de waarde van de verkopen bedragen. 3. De lidstaten mogen ook het belastingbedrag dat door de consument werd betaald over elektriciteit en bij de productie daarvan gegenereerde warmte, geheel of gedeeltelijk aan de producent teruggeven wanneer het elektriciteit betreft die wordt opgewekt met de in artikel 14, lid 1, onder b), c) en d), genoemde producten. Artikel 16 1. Ter aanvulling van de bepalingen van de voorgaande artikelen kan de lidstaten toestemming worden verleend om uit specifieke beleidsoverwegingen en voor een bepaalde periode vrijstellingen of lagere belastingniveaus dan de in deze richtlijn vastgestelde minimumniveaus toe te passen. Een lidstaat mag met name toestemming worden verleend om op motorbrandstof belastingniveaus van 100 % tot 60 % van de in deze richtlijn bepaalde minimumniveaus toe te passen indien hij op niet-discriminatoire wijze specifieke systemen voor het aanrekenen van vergoedingen voor het weggebruik in het leven roept of wijzigt met het oog op het doorberekenen van de kosten van vervoer, zoals infrastructuurkosten, kosten ingevolge verkeersopstoppingen en milieukosten. 2. Een lidstaat die een dergelijke maatregel wenst in te voeren, stelt de Commissie daarvan in kennis en verstrekt haar tevens alle relevante of benodigde gegevens en een evaluatie van de verwachte gevolgen van de maatregel. De Commissie onderzoekt het verzoek met inachtneming van onder andere de goede werking van de interne markt, de noodzaak eerlijke mededinging te verzekeren en het communautair milieubeleid, alsmede, indien van toepassing, het vervoerbeleid. 3. Voor toestemmingen die zijn verleend op grond van de tweede alinea van lid 1, geldt de volgende procedure: Voor de maatregel kan voor ten hoogste drie jaar toestemming worden verleend, met de mogelijkheid van verlenging, volgens de procedure van artikel 24 van Richtlijn 91/12/EEG betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop. Indien de Commissie van oordeel is dat de in lid 1 bedoelde vrijstellingen of verlagingen niet langer aanvaardbaar zijn, met name uit een oogpunt van eerlijke mededinging, goede werking van de interne markt of communautair milieubeleid, stelt zij passende maatregelen voor aan het Accijnscomité. Besluiten over deze voorstellen worden genomen volgens de procedure van artikel 24 van Richtlijn 92/12/EEG. In ieder geval wordt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn en vervolgens om de drie jaar de situatie met betrekking tot de vrijstellingen of verlagingen waarvoor overeenkomstig lid 1 toestemming werd verleend, aan een onderzoek onderworpen op basis van een verslag van de Commissie. Volgens de procedure van artikel 24 van Richtlijn 92/12/EEG wordt besloten of deze vrijstellingen of verlagingen geheel of gedeeltelijk moeten worden afgeschaft, gewijzigd of uitgebreid. 4. Voor toestemmingen verleend op grond van de tweede alinea van lid 1, geldt de volgende procedure: De maatregel mag worden toegestaan volgens de procedure van artikel 24 van Richtlijn 92/12/EEG betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan, en de controles daarop. De Commissie houdt toezicht op de effecten van de op grond van het bepaalde in de tweede alinea van lid 1 genomen beslissingen en brengt elke drie jaar verslag uit over de tenuitvoerlegging van dergelijke maatregelen. De procedure van artikel 24 van Richtlijn 92/12/EEG is van toepassing op de voorstellen van de Commissie om bestaande toestemmingen af te schaffen of te wijzigen. 5. De lidstaten mogen de in dit artikel bedoelde vrijstellingen of verlagingen van het belastingniveau ten uitvoer leggen door het betaalde belastingbedrag geheel of gedeeltelijk terug te geven. IV. Het voorhanden hebben en het verkeer van producten Artikel 17 1. De bepalingen van de titels II tot en met IV van Richtlijn 92/12/EEG zijn uitsluitend van toepassing op de volgende energieproducten: a) producten van de GN-codes 1507 tot en met 1518 die bestemd zijn voor gebruik of worden aangeboden voor verkoop als motorbrandstof; b) producten van GN-code 2207 20 00 die bestemd zijn voor gebruik of worden aangeboden voor verkoop als motorbrandstof; c) producten van de GN-codes 2707 10, 2707 20, 2707 30 en 2707 50; d) producten van de GN-codes 2710 00 11 tot en met 2710 00 78. Voor producten van de GN-codes 2710 00 21, 2710 00 25 en 2710 00 59 echter zijn de bepalingen betreffende de controles en het verkeer uitsluitend van toepassing op commercieel bulkverkeer; e) producten van GN-code 2711 (met uitzondering van 2711 11 00, 2711 21 00 en 2711 29 00); f) producten van GN-code 2901 10; g) producten van de GN-codes 2902 20, 2902 30, 2902 41 00, 2902 42 00, 2902 43 00 en 2902 44; h) producten van GN-code 2905 11 00 die bestemd zijn voor gebruik of worden aangeboden voor verkoop als motorbrandstof. 2. Indien een lidstaat constateert dat andere energieproducten dan die waarnaar in lid 1 wordt verwezen, zijn bestemd voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als verwarmingsbrandstof of motorbrandstof, dan wel anderszins aanleiding geven tot fraude, ontwijking of misbruik, stelt hij de Commissie daarvan onmiddellijk op de hoogte. De Commissie zendt de mededeling aan de andere lidstaten toe binnen één maand na ontvangst. Vervolgens wordt volgens de procedure van artikel 24 van Richtlijn 92/12/EEG beslist of de bepalingen betreffende controles en verkeer van Richtlijn 92/12/EEG op de producten in kwestie moeten worden toegepast. 3. De lidstaten mogen in het kader van bilaterale overeenkomsten afzien van sommige of alle in Richtlijn 92/12/EEG uiteengezette controlemaatregelen met betrekking tot sommige of alle bovengenoemde producten, voor zover zij niet onder artikel 6 van deze richtlijn vallen. Dergelijke overeenkomsten hebben geen gevolgen voor lidstaten die er geen partij bij zijn. Al dergelijke bilaterale overeenkomsten worden medegedeeld aan de Commissie, die de andere lidstaten op de hoogte stelt. V. Belastbaar feit en verschuldigdheid van de belasting Artikel 18 1. Ter aanvulling van de toepassing van de algemene bepalingen tot omschrijving van het belastbare feit en de bepalingen betreffende de betaling in Richtlijn 92/12/EEG, wordt de belasting op energieproducten eveneens verschuldigd wanneer één van de in artikel 2, lid 3, van deze richtlijn genoemde belastbare feiten zich voordoet. 2. Voor het doel van deze richtlijn wordt onder de term "productie" in artikel 5, lid 1, van Richtlijn 92/12/EEG, indien van toepassing tevens "de winning" verstaan. 3. Het verbruik van energieproducten binnen een bedrijf dat energieproducten van de GN-codes 2707, 2709 tot en met 2715, 2901, 2902 38 11 en 3817 produceert, wordt niet beschouwd als een belastbaar feit waardoor belasting verschuldigd wordt, voor zover het om verbruik ten behoeve van die productie gaat. 4. De lidstaten kunnen ook bepalen dat belasting op energieproducten verschuldigd is wanneer wordt aangetoond dat aan een voorwaarde inzake eindgebruik die in de nationale regeling is gesteld voor de toepassing van een verlaagd belastingniveau of het verlenen van vrijstelling, niet of niet langer wordt voldaan. 5. Voor de toepassing van artikel 6 van Richtlijn 92/12/EEG en met betrekking tot elektriciteit, mogen de lidstaten elke stap van het proces van de distributie van elektriciteit als uitslaan tot verbruik beschouwen. Artikel 19 Bij wijziging van één of meer belastingtarieven kunnen reeds voor verbruik vrijgegeven voorraden energieproducten aan een belastingverhoging of -verlaging worden onderworpen. Artikel 20 Voor verontreinigde of bij toeval vermengde energieproducten die ter verwerking in een belastingentrepot worden aangeboden, kunnen de lidstaten reeds voldane belastingbedragen teruggeven. Artikel 21 1. De in een lidstaat tot verbruik uitgeslagen energieproducten die zich bevinden in de normale reservoirs van bedrijfsmotorvoertuigen en bestemd zijn als brandstof voor deze voertuigen alsmede brandstof bestemd voor gebruik in systemen waarmee de speciale containers die worden vervoerd door deze voertuigen zijn uitgerust, worden niet in een andere lidstaat belast. 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder "normale reservoirs": vaste brandstofreservoirs welke rechtstreeks in verbinding staan met de motor en/of hulpsystemen die voldoen aan de technische vereisten (voor zover deze betrekking hebben op brandstofreservoirs) van ECE-Verordening 34, zoals gewijzigd bij Richtlijn 70/221/EEG. De totale inhoud van de vaste reservoirs mag niet meer dan 1 500 liter per transporteenheid bedragen, de inhoud van de reservoirs van aanhangers niet meer dan 500 liter. Hulpreservoirs van trekkereenheden worden geacht rechtstreeks met de motor in verbinding te staan indien de brandstof door het gewone reservoir moet passeren. Hulpreservoirs van aanhangers mogen alleen gebruikt worden voor de aandrijving van apparatuur op de aanhangers. Het is eveneens toegestaan brandstof in draagbare reservoirs te vervoeren, echter tot een maximum van 60 liter per voertuig. "Containers voor speciale doeleinden": alle containers die zijn uitgerust met aangepaste koelsystemen, systemen voor zuurstoftoevoer, thermische isolatiesystemen of andere systemen. VI. Slotbepalingen Artikel 22 1. Op 1 januari van elk jaar en na elke wijziging van de nationale wetgeving stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de belastingniveaus die zij toepassen op de in artikel 2 van deze richtlijn opgesomde producten. De lidstaten stellen de Commissie in het bijzonder in kennis van de maatregelen die zij hebben genomen en de voorwaarden die zij hebben toegepast bij hun streven naar belastingneutraliteit zoals bedoeld in artikel 1, lid 2. 2. Indien de door de lidstaten toegepaste belastingniveaus zijn uitgedrukt in andere meeteenheden dan die welke voor elk product worden gespecificeerd in de artikelen 6 tot en met 9, delen de lidstaten ook de overeenkomstige belastingniveaus na omrekening in deze eenheden mee. Artikel 23 1. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de maatregelen zij nemen op grond van artikel 5, artikel 7, lid 2, onder e), artikel 13, lid 2, artikel 14 en artikel 15 van deze richtlijn. 2. Maatregelen zoals belastingvrijstellingen, belastingverlagingen, belastingdifferentiaties en terugbetalingen van belasting zoals bedoeld in onderhavige richtlijn, kunnen staatssteun vormen in de zin van artikel 92 van het EG-Verdrag, en moeten derhalve worden aangemeld bij de Commissie overeenkomstig artikel 93, lid 3, van het Verdrag. De verstrekking van informatie aan de Commissie op basis van deze richtlijn ontslaat de lidstaten niet van de aanmeldingsplicht van artikel 93, lid 3, van het Verdrag. 3. De verplichting om de Commissie op grond van lid 1 van onderhavig artikel in kennis te stellen van maatregelen welke worden genomen uit hoofde van artikel 5 van deze richtlijn, ontslaat de lidstaten niet van hun aanmeldingsverplichtingen die voortvloeien uit de bepalingen van Richtlijn 83/189/EEG. Artikel 24 1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 1997 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis. Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten. 2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. Artikel 25 De Richtlijnen 92/81/EEG en 92/82/EEG worden ingetrokken. Artikel 26 Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten. (1) Richtlijn 92/81/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën (PB nr. L 316 van 31. 10. 1992, blz. 12). (2) Richtlijn 92/82/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven voor minerale oliën (PB nr. L 316 van 31. 10. 1992, blz. 19). (3) Richtlijn 92/12/EEG van 25 februari 1992 van de Raad betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (PB nr. L 76 van 23. 3. 1992, blz. 1). BIJLAGE I MINIMUM-BELASTINGNIVEAUS OP 1. 1. 1998, 1. 1. 2000 EN 1. 1. 2002 >RUIMTE VOOR DE TABEL> >RUIMTE VOOR DE TABEL> >RUIMTE VOOR DE TABEL>