Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51996IP0067

    Resolutie over I. het voorstel voor een besluit van de Commissie inzake de toewijzing van de reserve voor de communautaire initiatieven tot 1999 (C4-0611/95), II. de ontwerp-mededeling van de Commissie aan de lid-staten houdende vaststelling van de richtsnoeren voor de door de lid-staten op te stellen operationele programma' s in het kader van het communautaire initiatief voor stedelijke gebieden (URBAN) (C4-0612/95) en III. de ontwerp-mededeling van de Commissie aan de lid-staten houdende vaststelling van de richtsnoeren voor de door de lid-staten op te stellen operationele programma' s in het kader van het communautaire initiatief INTERREG betreffende de transnationale samenwerking op het gebied van de ruimtelijke ordening (INTERREG II C) (C4-0615/95)

    PB C 117 van 22.4.1996, p. 70 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, SV)

    51996IP0067

    Resolutie over I. het voorstel voor een besluit van de Commissie inzake de toewijzing van de reserve voor de communautaire initiatieven tot 1999 (C4-0611/95), II. de ontwerp-mededeling van de Commissie aan de lid-staten houdende vaststelling van de richtsnoeren voor de door de lid-staten op te stellen operationele programma' s in het kader van het communautaire initiatief voor stedelijke gebieden (URBAN) (C4-0612/95) en III. de ontwerp-mededeling van de Commissie aan de lid-staten houdende vaststelling van de richtsnoeren voor de door de lid-staten op te stellen operationele programma' s in het kader van het communautaire initiatief INTERREG betreffende de transnationale samenwerking op het gebied van de ruimtelijke ordening (INTERREG II C) (C4-0615/95)

    Publicatieblad Nr. C 117 van 22/04/1996 blz. 0070


    A4-0067/96

    Resolutie over I. het voorstel voor een besluit van de Commissie inzake de toewijzing van de reserve voor de communautaire initiatieven tot 1999 (C4-0611/95), II. de ontwerp-mededeling van de Commissie aan de lid-staten houdende vaststelling van de richtsnoeren voor de door de lid-staten op te stellen operationele programma's in het kader van het communautaire initiatief voor stedelijke gebieden (URBAN) (C4-0612/95) en III. de ontwerp-mededeling van de Commissie aan de lid-staten houdende vaststelling van de richtsnoeren voor de door de lid-staten op te stellen operationele programma's in het kader van het communautaire initiatief INTERREG betreffende de transnationale samenwerking op het gebied van de ruimtelijke ordening (INTERREG II C) (C4-0615/95)

    Het Europees Parlement,

    - gezien de brief van mevrouw Wulf-Mathies aan de heer Haensch, waarin deze op de hoogte wordt gesteld van het voorstel voor een besluit van de Commissie inzake de toewijzing van de reserve voor de communautaire initiatieven tot 1999 (C4-0611/95),

    - gezien de ontwerp-mededeling van de Commissie aan de lid-staten houdende vaststelling van de richtsnoeren voor de door de lid-staten op te stellen operationele programma's in het kader van het communautaire initiatief voor stedelijke gebieden (URBAN) (C4-0612/95),

    - gezien de ontwerp-mededeling van de Commissie aan de lid-staten houdende vaststelling van de richtsnoeren voor de door de lid-staten op te stellen operationele programma's in het kader van het communautaire initiatief INTERREG betreffende de transnationale samenwerking op het gebied van de ruimtelijke ordening (INTERREG II C) (C4-0615/95),

    - gezien verordening (EEG) nr. 2081/93 van de Raad van 20 juli 1993 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 2052/88 betreffende de taken van de fondsen met structurele strekking, hun doeltreffendheid alsmede de cooerdinatie van hun bijstandsverlening onderling en met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten, met name de artikelen 5 en 12 ((PB L 193 van 31.7.1993, blz. 5.)),

    - gezien verordening (EEG) nr. 2082/93 van de Raad van 20 juli 1993 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 4253/88 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot de cooerdinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds, met name artikel 11 ((PB L 193 van 31.7.1993, blz. 20.)),

    - gezien de gedragscode van 13 juli 1993 betreffende de uitvoering van het structuurbeleid door de Commissie ((PB C 255 van 20.9.1993, blz. 19.)),

    - gezien zijn resolutie van 28 oktober 1993 over de toekomst van de communautaire initiatieven in het kader van de structuurfondsen ((PB C 315 van 22.11.1993, blz. 245.)),

    - gezien het verslag van de Commissie regionaal beleid en de adviezen van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Begrotingscommissie, de Commissie externe economische betrekkingen, de Commissie sociale zaken en werkgelegenheid en de Commissie visserij (A4-0067/96),

    A. overwegende dat de Commissie het Parlement bij schrijven van 16 oktober 1995 haar voornemens heeft meegedeeld met betrekking tot de verdeling van de reserve voor de communautaire initiatieven tot 1999,

    B. overwegende dat de Commissie voordien reeds haar voorstel voor een besluit openbaar had gemaakt, alsook een financieel overzicht met een verdeling van de reserve per lid-staat, dat destijds niet aan het Parlement werd toegezonden,

    C. overwegende dat de Commissie volgens de eerste paragraaf van de gedragscode van 15 maart 1995 ((PB C 89 van 10.4.1995, blz. 69.)) "ernaar (zal) streven om belangrijke initiatieven niet openbaar te maken, alvorens zij het Europees Parlement op passende wijze daarover heeft ingelicht",

    D. overwegende dat de Commissie zich bereid verklaart de lid-staten een zekere mate van flexibiliteit te bieden, zodat deze de financiering per initiatief anders kunnen verdelen dan oorspronkelijk was voorzien, zonder dat het totale aan hen toegewezen bedrag wordt gewijzigd,

    E. overwegende dat de plaatselijke en regionale overheden actiever moeten worden betrokken en een belangrijker rol moeten toebedeeld krijgen bij de communautaire initiatieven,

    F. overwegende dat bij de eerste verdeling van de kredieten over de communautaire initiatieven in 1994 een bedrag van 400 miljoen ecu werd uitgetrokken voor een programma inzake de Portugese textielindustrie dat later werd geschrapt; dat het in zijn resoluties van 3 mei 1994 over de communautaire initiatieven RETEX, RECHAR en KONVER ((PB C 205 van 25.7.1994, blz. 104, 101 en 89.)) duidelijk de bestemming van deze kredieten heeft aangegeven,

    G. overwegende dat onvoldoende aandacht is geschonken aan gebieden die, na het verval in de mijnbouw, de staalindustrie en de wapenindustrie en na het wegvallen van het gebruik voor militaire doeleinden, zwaar te lijden hebben onder grootschalige milieuverontreiniging en een te eenzijdige infrastructuur, vooral omdat de voor de sanering vereiste inspanningen hun eigen mogelijkheden ver te boven gaan, hetgeen voor deze gebieden een belemmering vormt om te innoveren en zich verder te ontplooien,

    H. verontrust over het feit dat in de periode 1985-1994 575.000 banen in de textielindustrie verloren zijn gegaan en dat de komende vijf jaar naar schatting nog eens 75.000 banen verloren dreigen te gaan,

    I. overwegende dat de kolenindustrie in 1955 1.860.000 werknemers telde, dat dit aantal in 1991 tot 260.000 was teruggelopen en dat sinds 1984 minstens 500.000 banen verloren zijn gegaan; er met nadruk op wijzend dat de sluiting van kolenmijnen zeer verregaande gevolgen heeft gehad, niet alleen voor de werkgelegenheid, maar ook voor de economische en sociale structuur van een hele regio,

    J. overwegende dat de werkgelegenheid in de ijzer- en staalindustrie van 404.500 in 1988 is teruggelopen tot iets meer dan 355.000 in 1992 en dat de staalindustrie tijdens de jongste economische recessie zwaar is getroffen, met een hoog werkloosheidspercentage in de ijzer- en staalproducerende regio's als gevolg,

    K. met bezorgdheid vaststellend dat sinds 1990 in de defensie-industrie meer dan een miljoen banen verloren zijn gegaan en dat de sluiting van militaire bases en toeleveringsbedrijven zeer verregaande gevolgen heeft gehad, niet alleen voor de werkgelegenheid, maar ook voor de economische en sociale structuur van hele regio's,

    L. overwegende dat het zich bij diverse gelegenheden en met name in zijn resolutie van 29 juni 1995 over het document van de Commissie Europa 2000 + "Samenwerking met het oog op de ruimtelijke ordening in Europa" ((PB C 183 van 17.7.1995, blz. 39.)), heeft uitgesproken voor uitbreiding van het toepassingsgebied van het initiatief INTERREG tot de transnationale samenwerking op het gebied van de ruimtelijke ordening,

    M. overwegende dat via de communautaire initiatieven maatregelen moeten worden gefinancierd die een communautaire meerwaarde hebben of waarmee men problemen tracht op te lossen die zijn ontstaan naar aanleiding van de communautaire bestekken of buiten deze bestekken om,

    1. betreurt dat de Commissie zich met het openbaar maken van de informatie over haar bedoelingen met betrekking tot de verdeling van de reserve voor de communautaire initiatieven niet heeft gehouden aan de bepalingen van de bovengenoemde gedragscode van 15 maart 1995 op grond waarvan zij verplicht is het Parlement onverwijld op de hoogte te stellen;

    2. acht het van het allergrootste belang overeenkomstig artikel 11, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2082/93 betreffende de communautaire structuurfondsen de communautaire initiatieven bij voorrang te bestemmen voor acties die voor de Gemeenschap van bijzonder belang zijn en de communautaire meerwaarde ten opzichte van de communautaire bestekken vormen; wijst er nogmaals op dat de communautaire initiatieven in geen geval een indirect instrument mogen worden voor een herverdeling van de financiële middelen over de lid-staten;

    3. is van oordeel dat voorrang moet worden verleend aan voorstellen die in samenwerking met de plaatselijke en regionale overheden van de initiatiefnemende lid-staten worden gedaan alsmede aan voorstellen waardoor de onderlinge samenwerking wordt gestimuleerd, zodat de vereiste nauwere en actievere betrokkenheid van de plaatselijke en regionale overheden bij de uitwerking en tenuitvoerlegging van communautaire initiatieven wordt gewaarborgd;

    4. is van mening dat de indicatieve verdeling als bedoeld in artikel 12 van verordening 2082/93 van de Raad in het geval van de communautaire initiatieven, die krachtens artikel 11 van verordening 2082/93 van de Raad buiten de regio's van doelstelling 1, 2 en 5b (en 6) kunnen worden uitgevoerd, slechts mogelijk is na vaststelling van de thema's van de verschillende initiatieven en na verdeling van de financiële middelen over de communautaire initiatieven in het licht van de problemen die aan de orde komen;

    5. is van mening dat de verdeling van de kredieten per initiatief voorrang dient te krijgen boven de verdeling per lid-staat en acht het in elk geval ontoelaatbaar dat er nationale "quota" worden vastgesteld die slechts afbreuk zouden doen aan de beginselen die aan de programma's inzake communautaire initiatieven ten grondslag liggen en deze programma's zouden veranderen in nutteloze toevoegingen aan de communautaire bestekken;

    6. stelt met tevredenheid vast dat de Commissie heeft erkend dat iedere financiële programmering van de meerjarige kredieten voor communautaire initiatieven van indicatieve aard is. Wijst er nogmaals op dat de Commissie ieder jaar met het voorontwerp van begroting de stand van de uitvoering van de financiën bij ieder initiatief moet indienen en neemt kennis van haar toezegging om bij de indiening van het voorontwerp voor de begroting van 1999 een verslag in te dienen;

    7. stelt vast dat de reserve voor communautaire initiatieven na de herziening van de financiële vooruitzichten eind 1994 2 miljard ecu zou moeten bedragen, daar de Commissie toentertijd de kredieten voor de initiatieven RECHAR, RETEX en KONVER niet heeft verhoogd na het vrijkomen van 400 miljoen ecu uit het programma "Textiel in Portugal";

    8. neemt nota van het voorstel van de Commissie inzake de indicatieve toewijzing van de reserve; is evenwel van mening dat de financiële middelen voor de drie industriële initiatieven (RECHAR, RETEX en KONVER) en voor de initiatieven REGIS II en RESIDER ontoereikend zijn;

    9. verzoekt de Commissie de dialoog met het Europees Parlement voort te zetten om een nieuwe financieringsregeling voor de communautaire initiatieven vast te stellen, die een bijdrage levert tot het scheppen van werkgelegenheid, bescherming van de grondstoffenreserves, verbetering van de levenskwaliteit en bevordering van het transnationale karakter van deze initiatieven, zodat op het hele grondgebied van de Gemeenschap economische en sociale samenhang kan worden verwezenlijkt; verwijst in dit verband nogmaals naar zijn standpunten over de noodzakelijke herziening van de financiële vooruitzichten (verhoging met een bedrag van 100 miljoen ecu) om de financiering van de kosten van het communautair initiatief ten gunste van regio's in beide delen van Ierland, waarmee een bedrag van 300 miljoen ecu gemoeid is, mogelijk te maken;

    10. verzoekt de Commissie vóór juli 1998 een verslag in te dienen over de stand van de uitvoering van de programma's van communautaire initiatieven en aan de begrotingsautoriteit voorstellen te doen voor versterking van deze initiatieven, op basis van een eventueel niet ten uitvoer leggen binnen het geheel van de begroting van de Europese Unie;

    11. besluit derhalve en overeenkomstig zijn bovengenoemde resoluties van 3 mei 1994 de kredieten ten behoeve van de industrie-initiatieven met ten minste 250 miljoen ecu te verhogen, d.w.z. + 150 miljoen ecu voor de RETEX- initiatieven en + 100 miljoen ecu voor RECHAR; ook het krediet voor het initiatief REGIS II wordt verhoogd met ten eerste 100 miljoen ecu afkomstig uit de buffer die moet ontstaan na bovengenoemde herziening van de financiële vooruitzichten, terwijl het ontbrekende deel afkomstig is van eventuele niet-uitvoering van de totaliteit van de begroting;

    12. wijst erop dat het Europees Parlement ter uitvoering van de hem in het Verdrag toegekende begrotingsbevoegdheden en in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure, binnen de voor elk afzonderlijk initiatief vastgestelde begroting de jaarlijks hiervoor uit te trekken kredieten vaststelt, rekening houdende met de stand van uitvoering daarvan en de resultaten van een kosten-batenanalyse, als voorzien door het Financieel Reglement. Het Parlement is hierbij verplicht instrumenten vast te stellen die een volledige eerbiediging van de begrotingsbesluiten verzekeren;

    13. herinnert eraan dat het voor de begroting 1996 een toelichting bij het hoofdstuk over de communautaire initiatieven (B2-14) heeft aangenomen, waarbij de Commissie wordt verplicht de begrotingsautoriteit op de hoogte te brengen van alle overschrijvingen tussen posten die verband houden met communautaire initiatieven; verzoekt de Commissie hem mede te delen hoe zij hierbij te werk zal gaan;

    14. verzoekt de Commissie met name te handelen overeenkomstig de richtsnoeren van het Europees Parlement tot verhoging van de middelen voor de "industriële" initiatieven, aangezien de herstructurering in de industriegebieden en in de vier voornoemde industriesectoren nog steeds aan de gang is en de werkloosheid er hoog is;

    15. is van oordeel dat de indicatieve bedragen die de Commissie voor de vier industriële initiatieven KONVER, RETEX, RECHAR en RESIDER heeft voorgesteld niet volstaan om de desbetreffende sectoren te herstructureren en benadrukt dat deze bedragen telkens moeten worden beschouwd als een minimum;

    16. wenst dat in de communautaire initiatieven RECHAR, RESIDER en KONVER ook de sinds geruime tijd zwaar aangetaste regio's worden opgenomen waar de ecologische sanering van vervallen industrieterreinen prioritair is; wenst dat de steun zodanig wordt toegekend dat bij de herstructurering rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van de gebieden in kwestie en zodoende nieuwe arbeidsplaatsen worden gecreëerd en dat deze gebieden dankzij de verbetering van de levenskwaliteit aantrekkelijker worden;

    17. is van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat REGIS II het resultaat is van de tenuitvoerlegging van de communautaire initiatieven in de ultraperifere gebieden en dat de verhoging van de kredieten voor deze initiatieven bijgevolg een evenredige verhoging van de kredieten voor REGIS II dient te impliceren;

    18. onderschrijft de algemene criteria die de Commissie voor de toewijzing van de reserve heeft vastgesteld en is in dit verband van mening dat men zich bij de uitvoering van de communautaire initiatieven tot 1999 daadwerkelijk dient te richten op vergroting van hun bijdrage aan de werkgelegenheid, de bescherming van de natuurlijke hulpbronnen, de verbetering van de levenskwaliteit en versterking van hun transnationale karakter, zodat de algemene communautaire doelstelling van sociale en economische samenhang kan worden verwezenlijkt;

    19. wenst dat de Commissie het Europees Parlement over de resultaten van de verschillende programma's en over het vervolg ervan na 1999 verslag uitbrengt;

    URBAN

    20. is met name verheugd dat het voorstel tot wijziging van de richtsnoeren voor URBAN de nadruk legt op de bijdrage van de maatregelen ter financiering van de strijd tegen langdurige werkloosheid, gelijke kansen en bescherming van het stedelijk milieu;

    21. is van mening dat in deze tweede uitvoeringsfase van URBAN het ook mogelijk moet zijn projecten te financieren in kleinere steden dan oorspronkelijk voorzien;

    22. dringt er bij de Commissie op aan om, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, constructief overleg aan te gaan met de lid-staten over het besluit tot aanwijzing van de in aanmerking komende gebieden;

    23. is van mening dat de beperking van het aantal mogelijk te financieren projecten tot 20 zuiver indicatief van aard dient te zijn;

    24. is van mening dat, gelet op punt 11 van de ontwerp-mededeling houdende vaststelling van de richtsnoeren voor de door de lid-staten op te stellen operationele programma's in het kader van het communautaire initiatief voor stedelijke gebieden (URBAN), de besteding van de middelen voor steden gelegen in regio's van doelstelling 1 dient te blijven geschieden overeenkomstig de eerder vastgestelde proportionele verdeling;

    INTERREG II, Deel C

    25. stelt met voldoening vast dat een nieuw deel in INTERREG II is gecreëerd dat betrekking heeft op de transnationale samenwerking op het gebied van de ruimtelijke ordening, hetgeen in beginsel overeenkomt met de wensen van het Parlement,

    26. wijst erop dat INTERREG C de samenwerking tussen de lid-staten op het gebied van de ruimtelijke ordening tot doel heeft en verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de plaatselijke en regionale overheden in de desbetreffende gebieden daar ten volle bij worden betrokken;

    27. wenst overeenkomstig het basisprincipe van de communautaire initiatieven, zoals vervat in artikel 11, lid 1, tweede alinea van verordening (EEG) nr. 2082/93 betreffende de cooerdinatie van de bijstandsverlening uit de structuurfondsen, en gezien het feit dat samenwerking op het gebied van de ruimtelijke ordening eigenlijk veronderstelt dat het grondgebied van de samenwerkende landen in elkaar overgaat, dat wordt voorzien in de mogelijkheid voorstellen in te dienen die steunen op de samenwerking tussen twee lid-staten (en niet drie, zoals in het oorspronkelijke Commissievoorstel staat), zodat de deelname van de perifere en meer afgelegen lid-staten van de Europese Unie niet wordt bemoeilijkt;

    28. wenst dat in het kader van de acties voor internationale samenwerking op het gebied van de ruimtelijke ordening de nodige ruimte wordt gelaten om ook derde landen erbij te betrekken, zodat ook lid-staten van de Unie die geen landsgrenzen (of directe zeegrenzen) met een andere lid-staat hebben, maar duidelijk met soortgelijke problemen worden geconfronteerd, aan deze acties kunnen deelnemen;

    29. wenst dat de acties die in het kader van Deel C van INTERREG II op het gebied van het waterbeheer worden gevoerd, te weten acties ter bestrijding van droogte en overstromingen, niet beperkt blijven tot specifieke lid- staten of regio's van de Unie, maar dat deze acties bestemd zijn voor alle lid-staten, die er naar gelang van de ernst van de problemen voor in aanmerking komen;

    30. is van mening dat de kredieten over de twee werkterreinen van het nieuwe deel van het initiatief moeten worden verdeeld, te weten transnationale samenwerking op het gebied van de ruimtelijke ordening en waterbeheer via transnationale samenwerking, in de verhouding een derde, resp. twee derde, teneinde het hoofdzakelijk transnationale karakter te benadrukken;

    31. verzoekt de Commissie duidelijker aan te geven hoe de transnationale samenwerking op het gebied van waterbeheer gestalte zal worden gegeven;

    32. is zich bewust van de structureel verschillende geaardheid van maatregelen ter bestrijding van overstromingen en tegen de droogte maar wenst dat de Commissie deze twee onderdelen van het initiatief op evenwichtige wijze beheert;

    33. verzoekt de Commissie zelf alles in het werk te stellen om de cooerdinatie en de financiering van transnationale programma's met derde landen te verbeteren;

    34. betreurt dat in het voorstel voor richtsnoeren geen overzicht is opgenomen van subsidiabele regio's die op beide werkterreinen van deel C per samenwerkingsgebied zijn gerangschikt en verzoekt de Commissie het Parlement een dergelijk overzicht te doen toekomen voordat de begrotingsprocedure 1997 begint;

    35. acht het noodzakelijk rekening te houden met het insulaire karakter van het gebied zodat de maatregelen ten behoeve van de samenwerking tussen eilandgebieden (bijv. de organisatie of het verbeteren van de uitwisseling van informatie tussen de eilanden) door INTERREG II kunnen worden gefinancierd;

    VISSERIJ

    36. verzoekt de Commissie na afloop van de helft van de looptijd van PESCA een verslag over de uitvoering van dit communautair initiatief op te stellen;

    37. verzoekt de Commissie de administratieve procedures voor PESCA in haar diensten te vereenvoudigen;

    38. verzoekt de Commissie het hoge aandeel van cofinanciering door de lid-staten bij PESCA opnieuw te overwegen en eventueel te verlagen;

    39. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie.

    Top