EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 42010X0930(03)

Reglement nr. 106 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van luchtbanden voor landbouwvoertuigen en aanhangwagens daarvan

PB L 257 van 30.9.2010, p. 231–279 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2010/106(2)/oj

30.9.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 257/231


Het internationaal publiekrecht hebben alleen de originele VN/ECE-teksten rechtsgevolgen. Voor de status en de datum van inwerkingtreding van dit reglement, zie de recentste versie van het VN/ECE-statusdocument TRANS/WP.29/343 op:

http://www.unece.org/trans/main/wp29/wp29wgs/wp29gen/wp29fdocstts.html

Reglement nr. 106 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van luchtbanden voor landbouwvoertuigen en aanhangwagens daarvan

Bevat de volledige geldige tekst tot en met:

Supplement 8 op de oorspronkelijke versie van het reglement — Datum van inwerkingtreding: 17 maart 2010

INHOUD

REGLEMENT

1.

Toepassingsgebied

2.

Definities

3.

Opschriften

4.

Goedkeuringsaanvraag

5.

Goedkeuring

6.

Voorschriften

7.

Wijziging van het bandtype en uitbreiding van de goedkeuring

8.

Conformiteit van de productie

9.

Sancties bij non-conformiteit van de productie

10.

Definitieve stopzetting van de productie

11.

Naam en adres van de voor de uitvoering van de goedkeuringstests verantwoordelijke technische diensten, van de testlaboratoria en van de administratieve instanties

BIJLAGEN

Bijlage 1 —

Mededeling betreffende de goedkeuring, de uitbreiding, weigering of intrekking van de goedkeuring of de definitieve stopzetting van de productie van een type luchtband voor motorvoertuigen krachtens Reglement nr. 106

Bijlage 2 —

Opstelling van het goedkeuringsmerk

Bijlage 3 —

Plaatsing van de opschriften op de band

Bijlage 4 —

Lijst van belastingsindices (LI) en de overeenkomstige toelaatbare maximummassa (in kg)

Bijlage 5 —

Breedte van de theoretische velg, buitendiameter en nominale sectiebreedte van banden met bepaalde maataanduidingen

Bijlage 6 —

Methode voor het meten van banden

Bijlage 7 —

Snelheidsafhankelijke variatie van het draagvermogen

Bijlage 8 —

Procedure om de klapbestendigheid van banden te testen

Bijlage 9 —

Procedure om de belasting/snelheid te testen

Bijlage 10 —

Bandclassificatiecode

Bijlage 11 —

Voorbeeld van het pictogram dat op beide zijwanden van de band moet worden aangebracht om aan te geven welke bandenspanning niet mag worden overschreden om bij het monteren van de band de hielen tegen de velg aan te drukken

1.   TOEPASSINGSGEBIED

Dit reglement is van toepassing op nieuwe luchtbanden die hoofdzakelijk, maar niet uitsluitend, bestemd zijn voor landbouw- en bosbouwvoertuigen (motorvoertuigen van categorie T), landbouwmachines (zelfrijdend en getrokken) en landbouwaanhangwagens, en die worden geïdentificeerd met snelheidscategoriesymbolen voor snelheden van 65 km/h (snelheidssymbool D) en minder.

Het is niet van toepassing op bandtypen die hoofdzakelijk bestemd zijn voor andere doeleinden zoals:

a)

toepassing in de bouwsector (banden met het opschrift „Industrial”, „IND”, „R4” of „F3”);

b)

grondverzetmachines;

c)

transportwerktuigen en heftrucks.

2.   DEFINITIES

Voor de toepassing van dit reglement wordt verstaan onder:

2.1.

„type band voor de landbouw”: een categorie banden die onderling niet verschillen op essentiële punten zoals:

2.1.1.

de fabrikant;

2.1.2.

de bandenmaataanduiding;

2.1.3.

de gebruikscategorie;

a)

trekker — gestuurd wiel;

b)

trekker — aangedreven wiel — standaard loopvlak;

c)

trekker — aangedreven wiel — speciaal loopvlak;

d)

werktuig — tractietoepassing;

e)

werktuig — getrokken toepassing;

f)

werktuig — gemengde toepassingen;

g)

bosbouwmachines — standaard loopvlak;

h)

bosbouwmachines — speciaal loopvlak.

2.1.4.

de structuur (diagonaal, diagonaalgordel, radiaal);

2.1.5.

het snelheidscategoriesymbool;

2.1.6.

de belastingsindex;

2.1.7.

de dwarsdoorsnede van de band.

2.2.

Voor een illustratie van de volgende termen: zie de verklarende figuur in aanhangsel 1.

2.3.

„structuur” van een band: de technische kenmerken van het karkas van de band. Er wordt met name onderscheid gemaakt tussen de volgende structuren:

2.3.1.   „diagonaal”: een bandstructuur waarbij de koorden in de koordlagen zich tot de hiel uitstrekken en zo zijn gericht dat zij verwisselende hoeken vormen die aanmerkelijk kleiner zijn dan 90° ten opzichte van de mediaanlijn van het loopvlak;

2.3.2.   „diagonaalgordel”: een diagonale bandstructuur waarbij het karkas omgeven is door een gordel met twee of meer koordlagen die nagenoeg onrekbaar zijn en zo zijn gericht dat zij verwisselende hoeken vormen die bijna overeenstemmen met die van het karkas;

2.3.3.   „radiaal”: een bandstructuur waarbij de koorden in de koordlagen zich tot de hiel uitstrekken en zo zijn gericht dat zij een hoek vormen die nagenoeg gelijk is aan 90° ten opzichte van de mediaanlijn van het loopvlak en waarvan het karkas wordt verstevigd door een vrijwel onrekbare gordel langs de omtrek;

2.4.

„hiel”: het deel van de band waarvan de vorm en de structuur het mogelijk maken dat de band op de velg past en daarop vast blijft zitten;

2.5.

„koord”: de draden die het weefsel vormen van de koordlagen in de band;

2.6.

„koordlaag”: een laag onderling evenwijdige koorden die met rubber zijn bekleed;

2.7.

„karkas”: het deel van de band (met uitzondering van het loopvlak en de rubber zijwanden) dat, wanneer de band is opgepompt, de belasting draagt;

2.8.

„loopvlak”: het deel van de band dat in contact komt met het wegdek;

2.9.

„zijwand”: het deel van de band, met uitzondering van het loopvlak, dat van opzij zichtbaar is wanneer de band op een velg is gemonteerd;

2.10.

„sectiebreedte (S)”: de afstand in rechte lijn tussen de buitenkant van de zijwanden van een opgepompte band, met uitzondering van het reliëf gevormd door de opschriften (markering), de versieringen en de stootranden;

2.11.

„totale breedte”: de afstand in rechte lijn tussen de buitenkant van de zijwanden van een opgepompte band, met inbegrip van de opschriften (markering), de versieringen en de stootranden;

2.12.

„sectiehoogte (h)”: de afstand die gelijk is aan de helft van het verschil tussen de buitendiameter van de band en de nominale velgdiameter;

2.13.

„nominale hoogte-breedteverhouding (Ra)”: het honderdvoud van het getal dat wordt verkregen bij deling van de in millimeters uitgedrukte nominale sectiehoogte door de in millimeters uitgedrukte nominale sectiebreedte;

2.14.

„buitendiameter (D)”: de totale diameter van een opgepompte nieuwe band;

2.15.

„bandenmaataanduiding”: een aanduiding die het volgende omvat:

2.15.1.

de nominale sectiebreedte (S1). Deze breedte moet in millimeters worden uitgedrukt;

2.15.2.

de nominale hoogte-breedteverhouding (Ra);

2.15.3.

een aanduiding van de structuur, vóór de nominale velgdiameter, op de volgende wijze:

2.15.3.1.

op diagonaalbanden, het symbool „-” of de letter „D”;

2.15.3.2.

op radiaalbanden, de letter „R”;

2.15.3.3.

op diagonaalgordelbanden, de letter „B”;

2.15.4.

het conventionele getal „d” dat de nominale velgdiameter aangeeft;

2.15.5.

facultatief de letters „IMP” na de nominale velgdiameter bij banden voor werktuigen;

2.15.6.

facultatief de letters „FRONT” na de nominale velgdiameter bij banden voor gestuurde wielen van trekkers;

2.15.7.

voor banden die zijn opgenomen in bijlage 5, geldt echter als „bandenmaataanduiding” de maataanduiding in de eerste kolom van de tabellen;

2.15.8.

de letters „IF” vóór de nominale sectiebreedte bij banden met betere doorbuiging.

De letters „VF” vóór de nominale sectiebreedte bij banden met zeer hoge doorbuiging.

2.16.

„nominale velgdiameter (d)”: een conventioneel getal dat de nominale diameter aangeeft van de velg waarop een band volgens ontwerp moet worden gemonteerd, en dat overeenkomt met de diameter van de velg, uitgedrukt hetzij in een maatcode (een getal lager dan 100 — zie de tabel voor de overeenkomende waarde in millimeters), hetzij in mm (een getal hoger dan 100), maar niet in beide tegelijk;

„d”-symbool, uitgedrukt in een code

te gebruiken waarde voor de berekening in de punten 6.2.1 en 6.4 (in mm)

4

102

5

127

6

152

7

178

8

203

9

229

10

254

11

279

12

305

13

330

14

356

15

381

15,3

389

16

406

16,1

409

17

432

18

457

19

483

20

508

21

533

22

559

24

610

26

660

28

711

30

762

32

813

34

864

36

914

38

965

40

1 016

42

1 067

44

1 118

46

1 168

48

1 219

50

1 270

52

1 321

54

1 372

 

 

14,5

368

15,5

394

16,5

419

17,5

445

19,5

495

20,5

521

22,5

572

24,5

622

26,5

673

30,5

775

2.17.

„velg”: steun voor een combinatie van binnen- en buitenband of voor een band zonder binnenband, waarop de hielen van de band drukken;

2.18.

„theoretische velg”: de fictieve velg waarvan de breedte gelijk zou zijn aan x maal de nominale sectiebreedte van een band. De waarde van „X” moet door de bandenfabrikant worden aangegeven, zo niet geldt als referentievelgbreedte de waarde in bijlage 5 voor de relevante „maataanduiding”;

2.19.

„meetvelg”: de velg waarop een band wordt gemonteerd om de maten te meten;

2.20.

„band voor aangedreven wielen van trekkers”: een band die bestemd is om op de aangedreven assen van landbouwtrekkers (voertuigen van categorie T) te worden gemonteerd en die geschikt is voor continubedrijf met hoge trekkracht. Het loopvlak van de band bestaat uit nokken of ribben;

2.20.1.

„band met betere doorbuiging” of „band met zeer hoge doorbuiging”: een luchtbandstructuur waarbij het karkas sterker is dan dat van de overeenkomstige normale band;

2.21.

„band voor gestuurde wielen van trekkers”: een band die bestemd is om op de niet-aangedreven assen van landbouw- en bosbouwtrekkers (motorvoertuigen van categorie T) te worden gemonteerd. Het loopvlak van de band bestaat doorgaans uit groeven en ribben langs de omtrek;

2.22.

„band voor werktuigen”: een band die hoofdzakelijk bestemd is voor landbouwmachines of -werktuigen (voertuigen van categorie S) of voor landbouwaanhangwagens (voertuigen van categorie R). Hij mag echter ook worden gemonteerd op zowel de voorste gestuurde wielen als de aangedreven wielen van landbouw- en bosbouwtrekkers (voertuigen van categorie T), maar is niet geschikt voor continubedrijf met hoge trekkracht;

2.23.

„tractieband”: een band die hoofdzakelijk bestemd is voor montage op de aangedreven assen van werktuigen of landbouwmachines, maar die niet geschikt is voor continubedrijf met hoge trekkracht. Het loopvlak van de band bestaat doorgaans uit nokken of ribben. Deze toepassingswijze wordt aangeduid met het symbool:

Image

2.24.

„getrokken band”: een band die bestemd is voor montage op de niet-aangedreven (getrokken) assen van werktuigen, landbouwmachines of aanhangwagens.

Deze toepassingswijze wordt aangeduid met het symbool: Image

2.25.

„band voor gemengde toepassingen”: een band die bestemd is voor montage op zowel aangedreven als niet-aangedreven assen van werktuigen, landbouwmachines of aanhangwagens;

2.26.

„gebruiksindicatie”: de combinatie van een belastingsindex met een snelheidscategoriesymbool;

2.26.1.

Bij banden voor werktuigen wordt de gebruiksindicatie aangevuld met het symbool voor de relevante toepassingswijze (tractie of getrokken) volgens de definitie in de punten 2.23 en 2.24.

2.27.

„aanvullende gebruiksindicatie”: een extra gebruiksindicatie, omgeven door een cirkel, om een speciale toepassingswijze aan te geven (draagvermogen en snelheidscategorie) waarvoor het bandtype eveneens geschikt is naast de toepasselijke snelheidsafhankelijke variatie van het draagvermogen (zie bijlage 7);

2.28.

„belastingsindex”: één getal dat de belasting aangeeft die de band bij enkele montage kan dragen bij de snelheid die overeenkomt met de bijbehorende snelheidscategorie en bij gebruik volgens de voorschriften van de fabrikant. De lijst met indices en bijbehorende belastingen is opgenomen in bijlage 4;

2.29.

„snelheidscategorie”: de referentiesnelheid, aangegeven door het snelheidscategoriesymbool overeenkomstig de volgende tabel:

Snelheidscategoriesymbool

Referentiesnelheid

(km/h)

A2

10

A4

20

A6

30

A8

40

B

50

D

65

2.30.

„tabel: snelheidsafhankelijke variatie van het draagvermogen”: de tabellen in bijlage 7, waarin als functie van de gebruikscategorie, de toepassingswijze, de belastingsindex en het symbool van de nominale-snelheidscategorie de maximale belastingsvariaties zijn vermeld waartegen een band bestand is wanneer deze wordt gebruikt bij snelheden die niet overeenstemmen met het snelheidscategoriesymbool;

2.30.1.

de tabel „snelheidsafhankelijke variatie van het draagvermogen” is niet van toepassing op de „aanvullende gebruiksindicatie”;

2.30.2.

de tabel „snelheidsafhankelijke variatie van het draagvermogen” is niet van toepassing op „banden met betere doorbuiging” of „banden met zeer hoge doorbuiging”;

2.31.

„maximaal draagvermogen”: de toegelaten maximummassa die de band kan dragen;

2.31.1.

het maximale draagvermogen mag niet hoger zijn dan het percentage van de waarde die is verbonden aan de relevante belastingsindex van de band, zoals aangegeven in de tabel „snelheidsafhankelijke variatie van het draagvermogen” (zie punt 2.30), gerelateerd aan de gebruikscategorie, het snelheidscategoriesymbool van de band en de maximumsnelheid van het voertuig waarop de band wordt gemonteerd;

2.32.

„loopvlakgroef”: de ruimte tussen twee aangrenzende ribben of nokken van het loopvlakpatroon;

2.33.

„loopvlaknok (of -rib)”: het blokvormige element dat boven de basis van het loopvlakpatroon uitsteekt;

2.34.

„speciaal loopvlak”: een band waarvan het loopvlakpatroon en de structuur hoofdzakelijk bedoeld zijn om in modder meer grip te bieden dan een band met een normaal loopvlak. Het loopvlak van de band bestaat doorgaans uit hogere nokken of ribben dan bij een normale band;

2.35.

„afscheuren”: het loskomen van stukjes rubber van het loopvlak;

2.36.

„separatie van de koorden”: het loslaten van de koorden van hun rubberbekleding;

2.37.

„separatie van de koordlagen”: het onderling loslaten van de koordlagen;

2.38.

„separatie van het loopvlak”: het loskomen van het loopvlak van het karkas;

2.39.

„testvelg”: de velg waarop de band voor de prestatietest moet worden gemonteerd;

2.40.

„bandclassificatiecode”: het facultatieve opschrift dat wordt toegelicht in bijlage 10 en dat de gebruikscategorie, het bijzonder type loopvlakpatroon en de toepassingswijze overeenkomstig ISO 4251-4 aangeeft;

2.41.

„band voor de bosbouw”: een band die bestemd is voor montage op in de bosbouw gebruikte machines of uitrustingsstukken.

3.   OPSCHRIFTEN

3.1.   Op de banden moet het volgende worden aangebracht:

3.1.1.

de handelsnaam of het handelsmerk van de fabrikant;

3.1.2.

de bandenmaataanduiding volgens de definitie in punt 2.15;

3.1.3.

een aanduiding van de structuur als volgt:

3.1.3.1.

op diagonaalbanden, geen extra aanduiding;

3.1.3.2.

op radiaalbanden, facultatief het woord „RADIAL”;

3.1.3.3.

op diagonaalgordelbanden, de woorden „BIAS-BELTED”;

3.1.4.

de „gebruiksindicatie” volgens de definitie in punt 2.26;

3.1.4.1.

bij banden voor werktuigen moet de gebruiksindicatie worden aangevuld met het relevante toepassingssymbool;

3.1.4.2.

op voor werktuigen bestemde banden voor gemengde toepassingen moeten twee gebruiksindicaties worden aangebracht, een voor „getrokken toepassingen” en een voor „tractietoepassingen”, telkens aangevuld met het relevante symbool (zie de punten 2.23 en 2.24) als volgt:

Image

of

Image

waarin de eerste gebruiksindicatie (95 A6) verwijst naar „tractietoepassingen” en de tweede (108 A6) naar „getrokken toepassingen”;

3.1.5.

eventueel de aanvullende gebruiksindicatie;

3.1.6.

het opschrift „DEEP” (of „R-2”) in het geval van een band met speciaal loopvlak;

3.1.7.

het opschrift „F-1” of „F-2” in het geval van een band voor gestuurde wielen van trekkers, voor zover het in punt 2.15.6 bedoelde opschrift al niet is aangebracht;

3.1.8.

het opschrift „LS-1”, „LS-2”, „LS-3” of „LS-4” in het geval van banden voor bosbouwmachines;

3.1.8.1.

„LS-3” identificeert banden met speciaal loopvlak;

3.1.8.2.

het opschrift „I-3” in het geval van voor werktuigen bestemde banden met een loopvlak voor tractie, zoals vermeld in bijlage 5, tabellen 5 en 6;

3.1.9.

het opschrift „IMPLEMENT” in het geval van een band voor werktuigen, voor zover het in punt 2.15.5 bedoelde opschrift al niet is aangebracht;

3.1.10.

het woord „TUBELESS”, als de band bestemd is voor gebruik zonder binnenband;

3.1.11.

het opschrift „... bar MAX.” (of „... kPa MAX.”) binnen het in bijlage 11 afgebeelde pictogram met de bandenspanning die in koude toestand niet mag worden overschreden om bij het monteren van de band de hielen tegen de velg aan te drukken;

3.1.12.

het opschrift „IF” wordt vóór de bandenmaataanduiding toegevoegd, als het een band is met betere doorbuiging;

het opschrift „VF” wordt vóór de bandenmaataanduiding toegevoegd, als het een band is met zeer hoge doorbuiging.

3.2.   Op de band moet ook de fabricagedatum worden aangebracht door middel van een groep van vier cijfers, waarvan de eerste twee de week en de laatste twee het jaar van fabricage aangeven. Dit opschrift is echter niet verplicht voor banden die binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van dit reglement ter goedkeuring worden ingediend (1).

3.3.   Op de band moet ook het ECE-typegoedkeuringsmerk voor banden worden aangebracht volgens het model in bijlage 2.

3.4.   Plaats van de opschriften

3.4.1.

De in punt 3.1 bedoelde opschriften moeten in reliëf op beide zijwanden van de band worden aangebracht.

3.4.2.

De in de punten 3.2 en 3.3 bedoelde opschriften moeten slechts op één zijwand in reliëf worden aangebracht.

3.4.3.

Alle opschriften moeten goed leesbaar zijn en tijdens het fabricageproces zijn aangebracht. Het inbranden van opschriften of andere methoden van markering na afloop van het fabricageproces zijn niet toegestaan.

3.5.   In bijlage 3 worden voorbeelden gegeven van de opstelling van de opschriften op de band.

4.   GOEDKEURINGSAANVRAAG

4.1.

De goedkeuringsaanvraag voor een type band voor gebruik in de landbouw en bosbouw wordt door de houder van de handelsnaam of het handelsmerk of door zijn daartoe gemachtigde vertegenwoordiger ingediend. In de aanvraag wordt vermeld:

4.1.1.

de bandenmaataanduiding volgens de definitie in punt 2.15;

4.1.2.

de handelsnaam of het handelsmerk;

4.1.3.

de gebruikscategorie volgens de definitie in punt 2.1.3;

4.1.4.

de structuur;

4.1.5.

het snelheidscategoriesymbool;

4.1.6.

de belastingsindex van de band en, bij banden voor werktuigen, die voor tractietoepassing (alleen) en eventueel die voor getrokken toepassing;

4.1.7.

of de band met of zonder binnenband moet worden gemonteerd;

4.1.8.

eventueel de aanvullende gebruiksindicatie;

4.1.9.

de band/velgconfiguratie;

4.1.10.

welke velg voor metingen en welke velg voor tests moet worden gebruikt;

4.1.11.

de velg(en) waarop de band kan worden gemonteerd;

4.1.12.

de bandenspanning (in bar of kPa) voor metingen;

4.1.13.

de in punt 2.18 bedoelde factor X of de relevante tabel van bijlage 5;

4.1.14.

de bandenspanning die in koude toestand niet mag worden overschreden om bij het monteren van de band de hielen tegen de velg aan te drukken, zoals aangegeven door de bandenfabrikant voor het desbetreffende bandtype;

4.1.15.

de testspanning in kPa (of in bar).

4.2.

Op verzoek van de goedkeuringsinstantie dient de bandenfabrikant voor elk bandtype ook een compleet technisch dossier in dat met name schetsen of foto’s (in drievoud) bevat waarop het loopvlakpatroon en de contour van de op de meetvelg gemonteerde en opgepompte band te zien zijn en de relevante afmetingen (zie de punten 6.1 en 6.2) van het ter goedkeuring ingediende type zijn aangegeven. De aanvraag gaat eveneens vergezeld van het door een erkend laboratorium afgegeven testrapport of van één exemplaar van het bandtype, naar keuze van de goedkeuringsinstantie.

5.   GOEDKEURING

5.1.

Als het type luchtband waarvoor krachtens dit reglement goedkeuring wordt aangevraagd, voldoet aan de voorschriften van punt 6, wordt voor dat type band goedkeuring verleend.

5.2.

Aan elk goedgekeurd type wordt een goedkeuringsnummer toegekend; de eerste twee cijfers ervan (momenteel 00 voor het reglement in zijn oorspronkelijke versie) geven de wijzigingenreeks aan met de recentste belangrijke technische wijzigingen van het reglement op de datum van goedkeuring. Dezelfde overeenkomstsluitende partij mag hetzelfde nummer niet aan een ander type luchtband toekennen.

5.3.

Van de goedkeuring, de uitbreiding, weigering of intrekking van de goedkeuring of de definitieve stopzetting van de productie van een type luchtband krachtens dit reglement wordt aan de partijen bij de Overeenkomst van 1958 die dit reglement toepassen, mededeling gedaan door middel van een formulier volgens het model in bijlage 1.

5.4.

Op elke luchtband die conform is met een type band waarvoor krachtens dit reglement goedkeuring is verleend, wordt behalve de in de punten 3.1 en 3.2 voorgeschreven opschriften, op de in punt 3.3 bedoelde plaats duidelijk zichtbaar een internationaal goedkeuringsmerk aangebracht. Dit merk bestaat uit:

5.4.1.

een cirkel met daarin de letter „E”, gevolgd door het nummer van het land dat de goedkeuring heeft verleend (2);

5.4.2.

het nummer van dit reglement, gevolgd door de letter „R”, een liggend streepje en het typegoedkeuringsnummer.

5.5.

Het goedkeuringsmerk moet goed leesbaar en onuitwisbaar zijn.

5.6.

In bijlage 2 wordt een voorbeeld gegeven van de opstelling van het goedkeuringsmerk.

6.   VOORSCHRIFTEN

6.1.   Sectiebreedte van een band

6.1.1.

Behoudens het bepaalde in punt 6.1.2 wordt de sectiebreedte berekend met de volgende formule:

S = S1 + K (A – A1)

waarin:

S

=

„sectiebreedte” in mm, gemeten op de meetvelg;

S1

=

„nominale sectiebreedte” in mm, zoals aangegeven op de zijwand van de band in de voorgeschreven bandenmaataanduiding;

A

=

breedte (in mm) (3) van de meetvelg, zoals door de fabrikant aangegeven in de beschrijvende notitie;

A1

=

breedte (in mm) (3) van de theoretische velg; deze wordt geacht gelijk te zijn aan S1, vermenigvuldigd met de door de bandenfabrikant aangegeven factor X en

K

=

wordt geacht gelijk te zijn aan 0,4.

6.1.2.

Bij de bandtypen waarvan de maataanduiding in de eerste kolom van de tabellen in bijlage 5 staat, zijn de breedte van de theoretische velg (A1) en de nominale sectiebreedte (S1) echter tegenover de maataanduiding in die tabellen aangegeven.

6.2.   Buitendiameter van een band

6.2.1.

Behoudens het bepaalde in punt 6.2.2 wordt de buitendiameter van een band berekend met de volgende formule:

D = d + 2 H

waarin:

D

=

de buitendiameter in mm,

d

=

het conventionele getal dat de nominale velgdiameter in mm aangeeft (zie punt 2.16),

H

=

de nominale sectiehoogte in mm, die gelijk is aan:

H = 0,01 × Ra × S1

waarin:

Ra

=

de nominale hoogte-breedteverhouding,

S1

=

de „nominale sectiebreedte” in mm,

zoals vermeld op de zijwand van de band in de bandenmaataanduiding overeenkomstig het bepaalde in punt 2.15.

6.2.2.

Bij de bandtypen waarvan de maataanduiding in de eerste kolom van de tabellen in bijlage 5 staat, zijn de buitendiameter (D) en de nominale velgdiameter (d) in mm echter tegenover de maataanduiding in die tabellen aangegeven.

6.3.   Sectiebreedte van een band: toleranties

6.3.1.

De totale breedte van een band mag kleiner zijn dan de sectiebreedte bepaald overeenkomstig punt 6.1 of aangegeven in bijlage 5.

6.3.2.

De totale breedte van een band mag de overeenkomstig punt 6.1 bepaalde sectiebreedte niet overschrijden met meer dan:

 

bij radiaalbanden: + 5 %

 

bij diagonaalbanden: + 8 %

6.3.3.

Bij de bandtypen waarvan de maataanduiding in de eerste kolom van de tabellen in bijlage 5 staat, worden de toegestane percentages in de relevante tabellen aangegeven.

6.4.   Buitendiameter van een band: toleranties

6.4.1.

De buitendiameter van een band moet liggen tussen de waarden D min en D max die worden berekend met de volgende formules:

D min = d + 2 (H × a)

D max = d + 2 (H × b)

waarin „H” en „d” volgens de definitie in punt 6.2.1.

6.4.1.1.

voor maten die zijn opgenomen in bijlage 5: H = 0,5 (D – d) (voor referenties: zie punt 6.2).

6.4.2.

de coëfficiënten „a” en „b” zijn respectievelijk:

Gebruikscategorie

Radiaal

Diagonaal

a

b

a

b

Gestuurde wielen

0,96

1,04

0,96

1,07

Aangedreven trekkerwielen en bosbouwmachines — normaal

0,96

1,04

0,96

1,07

Aangedreven trekkerwielen en bosbouwmachines — speciaal

1,00

1,12

1,00

1,12

Werktuig

0,96

1,04

0,96

1,07

6.4.3.

Bij de bandtypen waarvan de maataanduiding in de eerste kolom van de tabellen in bijlage 5 staat, worden de toegestane percentages in de relevante tabellen aangegeven.

6.5.   Testprocedures

6.5.1.

De werkelijke afmetingen van banden worden gemeten volgens de voorschriften van bijlage 6.

6.5.2.

De procedure om de klapbestendigheid van de band te testen, wordt beschreven in bijlage 8.

6.5.2.1.

Een band wordt geacht de desbetreffende klapbestendigheidstest te hebben doorstaan als nergens delen van het loopvlak, koordlagen of koorden zijn losgekomen en er ook geen hielen of koorden gebroken zijn. De geteste band mag niet voor andere tests worden gebruikt.

6.5.3.

De procedures om de geschiktheid van de band voor de aangegeven prestaties te testen, worden beschreven in bijlage 9.

6.5.3.1.

Een band wordt geacht de desbetreffende belastings-/snelheidstest te hebben doorstaan als nergens delen van het loopvlak, koordlagen of koorden zijn losgekomen en er ook geen koorden gebroken zijn. De geteste band mag niet voor andere tests worden gebruikt.

6.5.3.2.

Een band die de desbetreffende belastings-/snelheidstest heeft ondergaan en waarbij een deel van het loopvlak is afgescheurd als gevolg van de specifieke testomstandigheden, wordt geacht de test te hebben doorstaan.

6.5.4.

Wanneer een bandenfabrikant een assortiment banden produceert, wordt het niet nodig geacht elk type band van dat assortiment te testen.

7.   WIJZIGING VAN HET BANDTYPE EN UITBREIDING VAN DE GOEDKEURING

7.1.

Elke wijziging van een bandtype wordt meegedeeld aan de administratieve instantie die het bandtype heeft goedgekeurd. Die instantie kan dan:

7.1.1.

oordelen dat de wijzigingen waarschijnlijk geen noemenswaardig nadelig effect zullen hebben en dat de band in ieder geval nog steeds aan de voorschriften voldoet; of

7.1.2.

de voor de uitvoering van de tests verantwoordelijke technische dienst om een aanvullend testrapport verzoeken.

7.2.

Een wijziging van het loopvlakpatroon van een band betekent niet dat de in punt 6 voorgeschreven tests opnieuw moeten worden uitgevoerd.

7.3.

De overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, worden volgens de procedure van punt 5.3 in kennis gesteld van de bevestiging of weigering van de goedkeuring, waarbij de wijzigingen worden meegedeeld.

7.4.

De bevoegde instantie die de goedkeuring uitbreidt, kent aan die uitbreiding een volgnummer toe en stelt de andere partijen bij de Overeenkomst van 1958 die dit reglement toepassen, daarvan in kennis door middel van een mededelingenformulier volgens het model in bijlage 1.

8.   CONFORMITEIT VAN DE PRODUCTIE

Voor de controle van de conformiteit van de productie gelden de procedures van aanhangsel 2 van de overeenkomst (E/ECE/324-E/ECE/TRANS/505/Rev.2), met inachtneming van de volgende bepalingen:

8.1.

de krachtens dit reglement goedgekeurde luchtbanden moeten zo zijn vervaardigd dat zij conform zijn met het goedgekeurde type door te voldoen aan de voorschriften van punt 6;

8.2.

de instantie die de typegoedkeuring heeft verleend, kan op elk tijdstip de in elke productie-eenheid toegepaste methoden voor de controle van de conformiteit verifiëren. Voor elke productie-eenheid vinden deze verificaties gewoonlijk om de twee jaar plaats.

9.   SANCTIES BIJ NON-CONFORMITEIT VAN DE PRODUCTIE

9.1.

De krachtens dit reglement verleende goedkeuring voor een type luchtband kan worden ingetrokken indien niet aan het voorschrift van punt 8.1 is voldaan of indien de uit de serie genomen banden de in dat punt voorgeschreven tests niet hebben doorstaan.

9.2.

Indien een overeenkomstsluitende partij die dit reglement toepast een eerder verleende goedkeuring intrekt, stelt zij de andere overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen daarvan onmiddellijk in kennis door middel van een mededelingenformulier volgens het model in bijlage 1.

10.   DEFINITIEVE STOPZETTING VAN DE PRODUCTIE

Indien de houder van de goedkeuring de productie van een krachtens dit reglement goedgekeurd type luchtband definitief stopzet, stelt hij de instantie die de goedkeuring heeft verleend daarvan in kennis. Zodra deze instantie de kennisgeving ontvangt, stelt zij de andere overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen daarvan in kennis door middel van een mededelingenformulier volgens het model in bijlage 1.

11.   NAAM EN ADRES VAN DE VOOR DE UITVOERING VAN DE GOEDKEURINGSTESTS VERANTWOORDELIJKE TECHNISCHE DIENSTEN, VAN DE TESTLABORATORIA EN VAN DE ADMINISTRATIEVE INSTANTIES

11.1.

De overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, delen het secretariaat van de Verenigde Naties de naam en het adres mee van de technische diensten die voor de uitvoering van de goedkeuringstests verantwoordelijk zijn, en, in voorkomend geval, van de erkende testlaboratoria en van de administratieve instanties die de goedkeuring verlenen en waaraan de in andere landen afgegeven certificaten betreffende de goedkeuring en de uitbreiding, weigering of intrekking van de goedkeuring moeten worden toegezonden.

11.2.

De overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, kunnen gebruikmaken van laboratoria van bandenfabrikanten en kunnen die welke zich op hun grondgebied of op dat van een andere overeenkomstsluitende partij bevinden, aanwijzen als erkende testlaboratoria mits de bevoegde administratieve instantie van die partij daar van tevoren mee instemt.

11.3.

Wanneer een overeenkomstsluitende partij punt 11.2 toepast, kan zij zich bij de tests desgewenst door een of meer door haar gekozen personen laten vertegenwoordigen.

Verklarende figuur

(zie de punten 2.2 en 4.1)

Dwarsdoorsnede van de band

Image

loopvlakpatroon met nokken (ribben)

loopvlakpatroon met ribben langs de omtrek

Image

Image


(1)  Tot 1 januari 2000 mocht de fabricagedatum worden aangebracht door middel van een groep van drie cijfers, waarvan de eerste twee de week en het laatste het jaar van fabricage aangaven.

(2)  1 voor Duitsland, 2 voor Frankrijk, 3 voor Italië, 4 voor Nederland, 5 voor Zweden, 6 voor België, 7 voor Hongarije, 8 voor Tsjechië, 9 voor Spanje, 10 voor Servië, 11 voor het Verenigd Koninkrijk, 12 voor Oostenrijk, 13 voor Luxemburg, 14 voor Zwitserland, 15 (niet gebruikt), 16 voor Noorwegen, 17 voor Finland, 18 voor Denemarken, 19 voor Roemenië, 20 voor Polen, 21 voor Portugal, 22 voor de Russische Federatie, 23 voor Griekenland, 24 voor Ierland, 25 voor Kroatië, 26 voor Slovenië, 27 voor Slowakije, 28 voor Wit-Rusland, 29 voor Estland, 30 (niet gebruikt), 31 voor Bosnië en Herzegovina, 32 voor Letland, 33 (niet gebruikt), 34 voor Bulgarije, 35 (niet gebruikt), 36 voor Litouwen, 37 voor Turkije, 38 (niet gebruikt), 39 voor Azerbeidzjan, 40 voor de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, 41 (niet gebruikt), 42 voor de Europese Gemeenschap (goedkeuring wordt verleend door de lidstaten door middel van hun respectieve ECE-symbool), 43 voor Japan, 44 (niet gebruikt), 45 voor Australië, 46 voor Oekraïne, 47 voor Zuid-Afrika, 48 voor Nieuw-Zeeland, 49 voor Cyprus, 50 voor Malta, 51 voor de Republiek Korea, 52 voor Maleisië, 53 voor Thailand, 54 en 55 (niet gebruikt), 56 voor Montenegro, 57 (niet gebruikt) en 58 voor Tunesië. De daaropvolgende nummers zullen worden toegekend aan andere landen in de chronologische volgorde waarin zij de Overeenkomst betreffende het aannemen van eenvormige technische voorschriften die van toepassing zijn op voertuigen op wielen, uitrustingsstukken en onderdelen die in een voertuig op wielen kunnen worden gemonteerd of gebruikt en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van overeenkomstig deze voorschriften verleende goedkeuringen ratificeren of tot deze overeenkomst toetreden. De aldus toegekende nummers zullen door de secretaris-generaal van de Verenigde Naties aan de overeenkomstsluitende partijen worden meegedeeld.

(3)  De omrekeningsfactor van de code naar mm is 25,4.


BIJLAGE 1

MEDEDELING

(maximumformaat: A4 (210 × 297 mm))

Image


BIJLAGE 2

OPSTELLING VAN HET GOEDKEURINGSMERK

Image


BIJLAGE 3

PLAATSING VAN DE OPSCHRIFTEN OP DE BAND

(zie de punten 3.1 en 3.2)

DEEL A:   BANDEN VOOR AANGEDREVEN WIELEN VAN LANDBOUWTREKKERS

Voorbeeld van de opschriften die moeten worden aangebracht op bandtypen die voldoen aan dit reglement

Image

Minimumhoogte van de opschriften (in mm)

Banden met een nominale sectiebreedte

BANDEN MET EEN VELGDIAMETERCODE

TOT 12

VAN 13 TOT 19.5

20 EN MEER

tot 130

b = 4

c = 4

b = 6

c = 4

b = 9

c = 4

van 135 tot 235

b = 6

c = 4

b = 6

c = 4

b = 9

c = 4

van 240 en meer

b = 9

c = 4

b = 9

c = 4

b = 9

c = 4

Deze opschriften geven aan dat het hier gaat om een voor aangedreven wielen bestemde band:

met nominale sectiebreedte 360,

met nominale hoogte-breedteverhouding 70,

met radiaalstructuur (R),

met een nominale velgdiameter van 610 mm, waarvan de code 24 is,

met een draagvermogen van 1 250 kg, wat overeenkomt met belastingsindex 116 in bijlage 4,

die is ingedeeld in de nominale-snelheidscategorie A8 (referentiesnelheid 40 km/h),

waarmee bovendien 50 km/h (snelheidscategoriesymbool B) mag worden gereden bij een draagvermogen van 1 150 kg, wat overeenkomt met belastingsindex 113 in bijlage 4,

die zonder binnenband („tubeless”) wordt gemonteerd,

met een speciaal loopvlak („R-2”),

die in de vijfentwintigste week van het jaar 2006 is vervaardigd

(zie punt 3.2 van dit reglement).

De opschriften die samen de bandaanduiding vormen, moeten zijn aangebracht op de volgende plaats en in de onderstaande volgorde:

a)

de maataanduiding, bestaande uit het prefix (in voorkomend geval), de nominale sectiebreedte, de nominale hoogte-breedteverhouding, het symbool van het structuurtype (in voorkomend geval) en de nominale velgdiameter, moet zijn gegroepeerd zoals in deze voorbeelden:

360/70 R 24, IF 360/70 R 24, VF 360/70 R 24;

b)

de gebruiksindicatie (belastingsindex en snelheidscategoriesymbool) moet dicht bij de maataanduiding worden aangebracht. Zij mag ervoor, erna, erboven of eronder worden geplaatst;

c)

het opschrift „TUBELESS”, „R-2” of „DEEP”, het facultatieve woord „RADIAL” en de fabricagedatum mogen op een zekere afstand van de maataanduiding worden aangebracht;

d)

in het opschrift van de aanvullende gebruiksindicatie binnen de cirkel mag het snelheidscategoriesymbool na of onder de belastingsindex worden geplaatst.

DEEL B:   BANDEN VOOR GESTUURDE WIELEN VAN LANDBOUW- EN BOSBOUWTREKKERS

Voorbeeld van de opschriften die moeten worden aangebracht op bandtypen die voldoen aan dit reglement

Image

Minimumhoogte van de opschriften (in mm)

Banden met een nominale sectiebreedte

BANDEN MET EEN VELGDIAMETERCODE

TOT 12

VAN 13 TOT 19.5

20 EN MEER

tot 130

b = 4

c = 4

b = 6

c = 4

b = 9

c = 4

van 135 tot 235

b = 6

c = 4

b = 6

c = 4

b = 9

c = 4

van 240 en meer

b = 9

c = 4

b = 9

c = 4

b = 9

c = 4

Deze opschriften geven aan dat het hier gaat om een voor gestuurde wielen bestemde band:

met nominale sectiebreedte 250,

met nominale hoogte-breedteverhouding 70,

met radiaalstructuur (R),

met een nominale velgdiameter van 405 mm, waarvan de code 16 is, bestemd voor montage op niet-aangedreven assen van landbouwtrekkers (FRONT),

met een draagvermogen van 925 kg, wat overeenkomt met belastingsindex 105 in bijlage 4,

die is ingedeeld in de nominale-snelheidscategorie A6 (referentiesnelheid 30 km/h),

die zonder binnenband („tubeless”) wordt gemonteerd, en

die in de vijfentwintigste week van het jaar 2006 is vervaardigd

(zie punt 3.2 van dit reglement).

De opschriften die samen de bandaanduiding vormen, moeten zijn aangebracht op de volgende plaats en in de onderstaande volgorde:

a)

de maataanduiding, bestaande uit de nominale sectiebreedte, de nominale hoogte-breedteverhouding, het symbool van het structuurtype (in voorkomend geval), de nominale velgdiameter en facultatief de letters „FRONT”, moet zijn gegroepeerd zoals in bovenstaand voorbeeld: 250/70 R 16 FRONT;

b)

de gebruiksindicatie (belastingsindex en snelheidscategoriesymbool) moet dichtbij de maataanduiding worden aangebracht. Zij mag ervoor, erna, erboven of eronder worden geplaatst;

c)

het opschrift „TUBELESS”, het facultatieve woord „RADIAL”, het facultatieve symbool „F-1” en de fabricagedatum mogen op een zekere afstand van de maataanduiding worden aangebracht.

DEEL C:   BANDEN VOOR WERKTUIGEN

Voorbeeld van de opschriften die moeten worden aangebracht op bandtypen die voldoen aan dit reglement

Image

Minimumhoogte van de opschriften (in mm)

Banden met een nominale sectiebreedte

BANDEN MET EEN VELGDIAMETERCODE

TOT 12

VAN 13 TOT 19.5

20 EN MEER

tot 130

b = 4

c = 4

d = 7

b = 6

c = 4

d = 12

b = 9

c = 4

d = 12

van 135 tot 235

b = 6

c = 4

d = 12

b = 6

c = 4

d = 12

b = 9

c = 4

d = 12

van 240 en meer

b = 9

c = 4

d = 12

b = 9

c = 4

d = 12

b = 9

c = 4

d = 12

Deze opschriften geven aan dat het hier gaat om een voor werktuigen bestemde band:

met nominale sectiebreedte 250,

met nominale hoogte-breedteverhouding 70,

met radiaalstructuur (R),

met een nominale velgdiameter van 508 mm, waarvan de code 20 is,

die hoofdzakelijk bestemd is voor montage op werktuigen, landbouwmachines en landbouwaanhangwagens (IMP),

met een draagvermogen van 690 kg, wat overeenkomt met belastingsindex 95 in bijlage 4, bij gebruik op aangedreven assen (tractietoepassing), zoals aangegeven door het desbetreffende symbool,

met een draagvermogen van 1 000 kg, wat overeenkomt met belastingsindex 108 in bijlage 4, bij gebruik op niet-aangedreven assen (getrokken toepassing), zoals aangegeven door het desbetreffende symbool;

beide toepassingen zijn ingedeeld in de nominale-snelheidscategorie A6 (referentiesnelheid 30 km/h),

die zonder binnenband („tubeless”) wordt gemonteerd, en

die in de vijfentwintigste week van het jaar 2006 is vervaardigd

(zie punt 3.2 van dit reglement).

De opschriften die samen de bandaanduiding vormen, moeten zijn aangebracht op de volgende plaats en in de onderstaande volgorde:

a)

de maataanduiding, bestaande uit de nominale sectiebreedte, de nominale hoogte-breedteverhouding, het symbool van het structuurtype (in voorkomend geval), de nominale velgdiameter en facultatief de letters „IMP”, moet zijn gegroepeerd zoals in bovenstaand voorbeeld: 250/70 R 20 IMP;

b)

de gebruiksindicatie (belastingsindex en snelheidscategoriesymbool) en het relevante symbool voor de toepassingswijze moeten dichtbij de maataanduiding worden geplaatst. Zij mogen ervoor, erna, erboven of eronder worden geplaatst;

c)

het opschrift „TUBELESS”, het facultatieve opschrift „I-3”, het facultatieve woord „RADIAL”, het facultatieve woord „IMPLEMENT” en de fabricagedatum mogen op een zekere afstand van de maataanduiding worden aangebracht.

DEEL D:   BANDEN VOOR BOSBOUWMACHINES

Voorbeeld van de opschriften die moeten worden aangebracht op bandtypen die voldoen aan dit reglement

Image

MINIMUMHOOGTE VAN DE OPSCHRIFTEN:

b: 9 mm

c: 4 mm

Deze opschriften geven aan dat het hier gaat om een band voor bosbouwmachines (LS):

a)

met nominale sectiebreedte 600,

b)

met nominale hoogte-breedteverhouding 55,

c)

met diagonaalstructuur (-),

d)

met een nominale velgdiameter van 673 mm, waarvan de code 26.5 is,

e)

met een intermediair profiel („LS-2”),

f)

met een draagvermogen van 3 750 kg, wat overeenkomt met belastingsindex 154 in bijlage 4,

g)

die is ingedeeld in de nominale-snelheidscategorie A8 (referentiesnelheid 40 km/h),

h)

die zonder binnenband („tubeless”) wordt gemonteerd,

i)

die in de vijfentwintigste week van het jaar 2006 is vervaardigd (zie punt 3.2 van het reglement).

De opschriften die samen de bandaanduiding vormen, moeten zijn aangebracht op de volgende plaats en in de onderstaande volgorde:

a)

de maataanduiding, bestaande uit de nominale sectiebreedte, de nominale hoogte-breedteverhouding, het symbool van het structuurtype (in voorkomend geval) en de nominale velgdiameter, moet zijn gegroepeerd zoals in bovenstaand voorbeeld: 600/55 – 26.5;

b)

het opschrift „LS”, gevolgd door het cijfer 1, 2, 3 of 4, wordt na de maataanduiding geplaatst, zoals geïllustreerd in bovenstaand voorbeeld: LS-2;

c)

de gebruiksindicatie (belastingsindex en snelheidscategoriesymbool) moet dicht bij de maataanduiding worden aangebracht. Zij mag ervoor, erna, erboven of eronder worden geplaatst;

d)

het opschrift „TUBELESS” en de fabricagedatum mogen op een zekere afstand van de maataanduiding worden aangebracht.


BIJLAGE 4

Lijst van belastingsindices (LI) en de overeenkomstige toelaatbare maximummassa (in kg)

(zie punt 2.28)

LI

kg

1

46,2

2

47,5

3

48,7

4

50

5

51,5

6

53

7

54,5

8

56

9

58

10

60

11

61,5

12

63

13

65

14

67

15

69

16

71

17

73

18

75

19

77,5

20

80

21

82,5

22

85

23

87,5

24

90

25

92,5

26

95

27

97,5

28

100

29

103

30

106

31

109

32

112

33

115

34

118

35

121

36

125

37

128

38

132

39

136

40

140

41

145

42

150

43

155

44

160

45

165

46

170

47

175

48

180

49

185

50

190

51

195

52

200

53

206

54

212

55

218

56

224

57

230

58

236

59

243

60

250

61

257

62

265

63

272

64

280

65

290

66

300

67

307

68

315

69

325

70

335

71

345

72

355

73

365

74

375

75

387

76

400

77

412

78

425

79

437

80

450

81

462

82

475

83

487

84

500

85

515

86

530

87

545

88

560

89

580

90

600

91

615

92

630

93

650

94

670

95

690

96

710

97

730

98

750

99

775

100

800

101

825

102

850

103

875

104

900

105

925

106

950

107

975

108

1 000

109

1 030

110

1 060

111

1 090

112

1 120

113

1 150

114

1 180

115

1 215

116

1 250

117

1 285

118

1 320

119

1 360

120

1 400

121

1 450

122

1 500

123

1 550

124

1 600

125

1 650

126

1 700

127

1 750

128

1 800

129

1 850

130

1 900

131

1 950

132

2 000

133

2 060

134

2 120

135

2 180

136

2 240

137

2 300

138

2 360

139

2 430

140

2 500

141

2 575

142

2 650

143

2 725

144

2 800

145

2 900

146

3 000

147

3 075

148

3 150

149

3 250

150

3 350

151

3 450

152

3 550

153

3 650

154

3 750

155

3 875

156

4 000

157

4 125

158

4 250

159

4 375

160

4 500

161

4 625

162

4 750

163

4 875

164

5 000

165

5 150

166

5 300

167

5 450

168

5 600

169

5 800

170

6 000

171

6 150

172

6 300

173

6 500

174

6 700

175

6 900

176

7 100

177

7 300

178

7 500

179

7 750

180

8 000

181

8 250

182

8 500

183

8 750

184

9 000

185

9 250

186

9 500

187

9 750

188

10 000

189

10 300

190

10 600

191

10 900

192

11 200

193

11 500

194

11 800

195

12 150

196

12 500

197

12 850

198

13 200

199

13 600

200

14 000


BIJLAGE 5

Breedte van de theoretische velg, buitendiameter en nominale sectiebreedte van banden met bepaalde maataanduidingen

Tabel 1

Banden voor gestuurde wielen van landbouwvoertuigen — normale en kleine sectiehoogte

Maataanduiding

Breedte van de theoretische velg code (A1)

Nominale sectiebreedte (S1)

(in mm)

Buitendiameter (D)

(in mm)

Nominale velgdiameter (d)

(in mm)

4,00 - 9

3

112

460

229

4,00 - 12

3

112

535

305

4,00 - 15

3

112

610

381

4,00 - 16

3

112

630

406

4,00 - 19

3

112

712

483

4,50 - 10

3

121

505

254

4,50 - 16

3

122

655

406

4,50 - 19

3

122

736

483

5,00 - 10

3

130

530

254

5,00 - 12

3

130

580

305

5,00 - 15

4

140

655

381

5,00 - 16

4

140

680

406

5,50 - 16

4

150

710

406

6,00 - 14

5

169

688

356

6,00 - 16

4,5

165

735

406

6,00 - 18

4

160

790

457

6,00 - 19

4,5

165

814

483

6,00 - 20

4,5

165

840

508

6,50 - 10

4,5

175

608

254

6,50 - 16

4,5

175

760

406

6,50 - 20

4,5

175

865

508

7,50 - 16

5,5

205

805

406

7,50 - 18

5,5

205

860

457

7,50 - 20

5,5

205

915

508

8,00 - 16

5,5

211

813

406

9,00 - 16

6

234

855

406

9,50 - 20

7

254

978

508

10,00 - 16

8

274

895

406

11,00 - 16

10

315

965

406

11,00 - 24

10

315

1 170

610

Kleine sectiehoogte

7,5L - 15

6

210

745

381

8,25/85 - 15

6

210

745

381

9,5L - 15

8

240

785

381

9,5/85 - 15

8

240

785

381

11L - 15

8

280

815

381

11,5/75 - 15

8

280

815

381

7,5L - 16

6

208

746

406

11L - 16

8

279

840

406

14L - 16,1

11

360

985

409

14,0/80 - 16,1

11

360

985

409

14,5/75 - 16,1

11

373

940

409

16,5L - 16,1

14

419

1 072

409

Noten:

1.

Banden voor gestuurde wielen van landbouwvoertuigen worden geïdentificeerd met de letters „Front” na de maataanduiding (bv. 4,00 - 9 Front) of met een van de volgende extra opschriften op de zijwanden van de band: „F-1” of „F-2”.

2.

Radiaalbanden worden geïdentificeerd met de letter „R” in plaats van „-” (bv. 4.00R9).

Tabel 2 (1 van 3)

Banden voor aangedreven wielen van landbouwtrekkers — normale sectiehoogte

Maataanduiding

Breedte van de theoretische velg code (A1)

Nominale sectiebreedte (S1)

(in mm)

Buitendiameter (D)

(in mm)

Nominale velgdiameter (d)

(in mm)

Radiaal

Diagonaal

Radiaal

Diagonaal

4,00 - 7

3

 

112

 

410

178

4,00 - 8

3

 

112

 

435

203

4,00 - 9

3

 

112

 

460

229

4,00-10

3

 

112

 

485

254

4,00-12

3

 

112

 

535

305

4,00-18

3

 

112

 

690

457

4,00-12

3

 

121

 

505

254

5,0 -10

4

 

135

 

505

254

5,00-10

3

 

130

 

530

254

5,00-12

4

 

145

 

580

305

5,00-15

4

 

145

 

645

381

6,00-12

4

 

160

 

635

305

6,00-16

4

 

160

 

735

406

6,5-15

5

 

167

 

685

381

6,50-16

5

 

175

 

760

406

7,50-18

5,5

 

205

 

860

457

8,00-20

6

 

220

 

965

508

5-12

4

 

127

 

545

305

5-14

4

 

127

 

595

356

5-26

4

 

127

 

900

660

6-10

5

 

157

 

550

254

6-12

5

 

157

 

600

305

6-14

5

 

157

 

650

356

7-14

5

 

173

 

690

356

7-16

6

 

183

 

740

406

8-16

6

 

201

 

790

406

8-18

7

 

211

 

840

457

7,2-20

6

 

183

 

845

508

7,2-24

6

 

183

 

945

610

7,2-30

6

 

183

 

1 095

762

7,2-36

6

 

183

 

1 250

914

7,2-40

6

 

183

 

1 350

1 016

8,3-16

7

 

211

 

790

406

8,3-20

7

 

211

 

890

508

8,3-22

7

 

211

 

940

559

8,3-24

7

211

211

985

995

610

8,3-26

7

 

211

 

1 045

660

8,3-28

7

 

211

 

1 095

711

8,3-32

7

211

211

1 190

1 195

813

8,3-36

7

211

211

1 290

1 300

914

8,3-38

7

 

211

 

1 350

965

8,3-42

7

211

211

1 440

1 450

1 067

8,3-44

7

211

211

1 495

1 500

1 118

9,5-16

8

 

241

 

845

406

9,5-18

8

 

241

 

895

457

9,5-20

8

241

241

940

945

508

9,5-22

8

 

241

 

995

559

9,5-24

8

241

241

1 040

1 050

610

9,5-26

8

 

241

 

1 100

660

9,5-28

8

241

 

1 140

 

711

9,5-32

8

 

241

 

1 250

813

9,5-36

8

241

241

1 345

1 355

914

9,5-38

8

 

241

 

1 405

965

9,5-42

8

 

241

 

1 505

1 067

9,5-44

8

241

241

1 550

1 555

1 118

9,5-48

8

241

241

1 650

1 655

1 219


Tabel 2 (2 van 3)

Banden voor aangedreven wielen van landbouwtrekkers — normale sectiehoogte

Maataanduiding

Breedte van de theoretische velg code (A1)

Nominale sectiebreedte (S1)

(in mm)

Buitendiameter (D)

(in mm)

Nominale velgdiameter (d)

(in mm)

Radiaal

Diagonaal

Radiaal

Diagonaal

11,2-18

10

 

284

 

955

457

11,2-20

10

284

284

995

1 005

508

11,2-24

10

284

284

1 095

1 105

610

11,2-26

10

 

284

 

1 155

660

11,2-28

10

284

284

1 200

1 205

711

11,2-36

10

284

284

1 400

1 410

914

11,2-38

10

284

284

1 455

1 460

965

11,2-42

10

284

 

1 555

 

1 067

11,2-44

10

284

 

1 610

 

1 118

11,2-48

10

284

 

1 710

 

1 219

12,4-16

11

 

315

 

956

406

12,4-20

11

315

 

1 045

 

508

12,4-24

11

315

315

1 145

1 160

610

12,4-26

11

 

315

 

1 210

660

12,4-28

11

315

315

1 250

1 260

711

12,4-30

11

 

315

 

1 310

762

12,4-32

11

315

315

1 350

1 360

813

12,4-36

11

315

315

1 450

1 465

914

12,4-38

11

315

315

1 500

1 515

965

12,4-42

11

 

315

 

1 615

1 067

12,4-46

11

315

 

1 705

 

1 168

12,4-52

11

315

 

1 860

 

1 321

13,6-16

12

 

345

 

1 005

406

13,6-24

12

345

345

1 190

1 210

610

13,6-26

12

345

345

1 260

1 260

660

13,6-28

12

345

345

1 295

1 310

711

13,6-36

12

345

345

1 500

1 515

914

13,6-38

12

345

345

1 550

1 565

965

13,6-48

12

345

 

1 805

 

1 219

13,9-36

12

 

353

 

1 478

965

14,9/80-24

12

 

368

 

1 215

610

14,9-20

13

 

378

 

1 165

508

14,9-24

13

378

378

1 245

1 265

610

14,9-26

13

378

378

1 295

1 315

660

14,9-28

13

378

378

1 350

1 365

711

14,9-30

13

378

378

1 400

1 415

762

14,9-38

13

378

378

1 600

1 615

965

14,9-46

13

378

 

1 824

 

1 168

15,5-38

14

394

394

1 565

1 570

965

16,9-24

15

429

429

1 320

1 335

610

16,9-26

15

429

429

1 370

1 385

660

16,9-28

15

429

429

1 420

1 435

711

16,9-30

15

429

429

1 475

1 485

762

16,9-34

15

429

429

1 575

1 585

864

16,9-38

15

429

429

1 675

1 690

965

16,9-42

15

429

 

1 775

 

1 067

18,4-16,1

16

 

467

 

1 137

409

18,4-24

16

467

467

1 395

1 400

610

18,4-26

16

467

467

1 440

1 450

660

18,4-28

16

467

467

1 490

1 501

711

18,4-30

16

467

467

1 545

1 550

762

18,4-34

16

467

467

1 645

1 650

864

18,4-38

16

467

467

1 750

1 750

965

18,4-42

16

467

467

1 850

1 850

1 067

18,4-46

16

467

 

1 958

 

1 168


Tabel 2 (3 van 3)

Banden voor aangedreven wielen van landbouwtrekkers — normale en kleine sectiehoogte

Maataanduiding

Breedte van de theoretische velg code (A1)

Nominale sectiebreedte (S1)

(in mm)

Buitendiameter (D)

(in mm)

Nominale velgdiameter (d)

(in mm)

Radiaal

Diagonaal

Radiaal

Diagonaal

20,8-34

18

528

528

1 735

1 735

864

20,8-38

18

528

528

1 835

1 835

965

20,8-42

18

528

528

1 935

1 935

1 067

23,1-26

20

587

587

1 605

1 605

660

23,1-30

20

587

587

1 700

1 705

762

23,1-34

20

587

587

1 800

1 805

864

24,5-32

21

622

622

1 800

1 805

813

Kleine sectiehoogte

7,5L-15

6

 

210

 

745

381

14,9LR-20

13

378

 

1 100

 

508

17,5L-24

15

445

445

1 241

1 265

610

19,5L-24

17

495

495

1 314

1 339

610

21L-24

18

 

533

 

1 402

610

28,1-26

25

 

714

 

1 615

660

28L-26

25

719

714

1 607

1 615

660

30,5L-32

27

775

775

1 820

1 820

813

Noten:

1.

Aan de maataanduiding mag een extra cijfer worden toegevoegd: bv. 23,1/18 - 26

in plaats van 23,1 - 26.

2.

Radiaalbanden worden geïdentificeerd met de letter „R” in plaats van „-” (bv. 23.1R26).

3.

Coëfficiënt voor de berekening van de totale breedte: + 8 %

Tabel 3

Banden voor aangedreven wielen van landbouwtrekkers — kleine sectiehoogte

Maataanduiding

Breedte van de theoretische velg code (A1)

Nominale sectiebreedte (S1)

(in mm)

Buitendiameter (D)

(in mm)

Nominale velgdiameter (d)

(in mm)

11,2/78-28

10

296

1 180

711

12,4/78-28

11

327

1 240

711

12,4/78-36

11

327

1 440

914

13,6/78-28

12

367

1 285

711

13,6/78-36

12

367

1 490

914

14,9/78-28

13

400

1 345

711

16,9/78-28

15

452

1 410

711

16,9/78-30

15

452

1 460

762

16,9/78-34

15

452

1 560

864

16,9/78-38

15

452

1 665

965

18,4/78-30

16

490

1 525

762

18,4/78-38

16

490

1 730

965


Tabel 4

Banden voor aangedreven wielen van landbouwtrekkers — kleine sectiehoogte

Maataanduiding

Breedte van de theoretische velg code (A1)

Nominale sectiebreedte (S1)

(in mm)

Buitendiameter (D)

(in mm)

Nominale velgdiameter (d)

(in mm)

300/70R20

9

295

952

508

320/70R20

10

319

982

508

320/70R24

10

319

1 094

610

320/70R28

10

319

1 189

711

360/70R20

11

357

1 042

508

360/70R24

11

357

1 152

610

360/70R28

11

357

1 251

711

380/70R20

12

380

1 082

508

380/70R24

12

380

1 190

610

380/70R28

12

380

1 293

711

420/70R24

13

418

1 248

610

420/70R28

13

418

1 349

711

420/70R30

13

418

1 398

762

480/70R24

15

479

1 316

610

480/70R26

15

479

1 372

660

480/70R28

15

479

1 421

711

480/70R30

15

479

1 478

762

480/70R34

15

479

1 580

864

480/70R38

15

479

1 681

965

520/70R26

16

516

1 456

660

520/70R30

16

516

1 536

762

520/70R34

16

516

1 640

864

520/70R38

16

516

1 749

965

580/70R38

18

577

1 827

965


Tabel 5

Banden voor landbouwwerktuigen — normale sectiehoogte

Maataanduiding

Breedte van de theoretische velg (A1)

Nominale sectiebreedte (S1)

Buitendiameter (D)

Nominale velgdiameter (d)

 

(*)

(in mm)

(in mm)

(in mm)

125 - 15 IMP

3,5

127

590

 

381

140 - 6 IMP

4,5

135

315

 

152

165 - 15 IMP

4,5

167

650

 

381

2,50 - 4 IMP

1,75

68

225

 

102

2,75 - 4 IMP

1,75

70

234

 

102

2,50 - 8 IMP

1,5

68

338

 

203

3,00 - 4 IMP

2,5

90

265

 

102

3,00 - 8 IMP

2,5

90

367

 

203

3,00 - 10 IMP

2,5

90

418

 

254

3,25 - 8 IMP

2,10

84

366

 

203

3,25 - 16 IMP

1,85

88

590

 

406

4,10/3,50-4 IMP

2,10

89

272

 

101

3,50 - 5 IMP

3

95

292

 

127

3,50 - 6 IMP

2,5

100

343

 

152

3,50 - 8 IMP

2,5

100

393

 

203

3,50 - 16 IMP

1,85

92

590

 

406

4,00 - 4 IMP

3

114

313

 

102

4,00 - 5 IMP

3

102

310

 

127

4,00 - 6 IMP

3

114

374

 

152

4,00 - 8 IMP

3

112

418

425

203

4,00 - 9 IMP

3

112

443

460

229

4,0 - 10 IMP

3

114

455

465

254

4,00 - 10 IMP

3

114

465

475

254

4,00 - 12 IMP

3

112

519

536

305

4,00 - 15 IMP

3

112

595

612

381

4,00 - 16 IMP

3

114

608

 

406

4,00 - 18 IMP

3

112

672

688

457

4,00 - 19 IMP

3

114

672

 

483

4,00 - 21 IMP

3

112

694

 

533

4,00/4,50 - 21 IMP

 

110

765

 

533

4,10 - 4 IMP

3,25

102

765

 

102

4,10 - 6 IMP

3,25

102

268

 

152

4,50 - 9 IMP

3

124

319

 

229

4,50 - 14 IMP

3

124

466

 

356

4,50 - 16 IMP

3

123

593

 

406

4,50 - 19 IMP

3

124

720

733

483

4,80 - 8 IMP

3,75

121

423

449

203

5,00 - 8 IMP

4

145

467

 

203

5,00 - 9 IMP

3,5

141

497

 

229

5,0 - 10 IMP

4

145

505

517

254

5,0 - 12 IMP

4

145

566

 

305

5,00 - 12 IMP

4

145

567

580

305

5,00 - 14 IMP

4

145

618

631

356

5,0 - 15 IMP

4

145

642

 

381

5,00 - 15 IMP

3

130

639

655

381

5,00 - 16 IMP

4

145

669

 

406

5,00/5,25 - 21 IMP

3

136

824

 

533

5,50 - 16 IMP

4

150

685

703

406

5,70 - 12 IMP

4,5

146

570

 

305

5,70 - 15 IMP

4,5

146

647

 

381

5,90 - 15 IMP

4

150

665

681

381

6 - 6 IMP

4

145

425

 

152

6,00 - 9 IMP

4,5

169

543

556

229

6 - 12 IMP

5

145

585

 

305

6,0 - 12 IMP

5

155

569

 

305

6,00 - 12 IMP

5

152

579

 

305

6,00 - 16 IMP

4

158

712

729

406

6,00 - 19 IMP

4,5

169

810

 

483

6,00 - 20 IMP

4,5

169

830

 

508

6,40 - 15 IMP

4,5

163

684

 

381

6,5 - 15 IMP

5

163

674

 

381

6,50 - 10 IMP

5

178

597

 

254

6,50 - 16 IMP

4,5

173

735

754

406

6,50 - 20 IMP

5

176

850

 

508

6,70 - 15 IMP

4,5

182

704

720

381

6,90 - 9 IMP

5,5

175

545

 

229

7,00- 12 IMP

5

187

667

685

305

7,00 - 14 IMP

5

170

691

 

356

7,00 - 15 IMP

5,5

200

744

 

381

7,00 - 16 IMP

5,5

200

769

 

406

7,00 - 18 IMP

5,5

200

820

 

457

7,00 - 19 IMP

5,5

200

845

 

483

7,50 - 10 IMP

6

214

634

649

254

7,50 - 14 IMP

5,5

194

686

 

356

7,50 - 15 IMP

6

215

808

 

381

7,50 - 16 IMP

5,5

202

785

801

406

7,50 - 18 IMP

5,5

202

836

852

457

7,50 - 20 IMP

5,5

202

887

903

508

7,50 - 24 IMP

5,5

202

989

1 013

610

7,60 - 15 IMP

5,5

193

734

751

381

8 - 16 IMP

6

211

795

 

406

8,00 - 6 IMP

7

203

452

 

152

8,00 - 12 IMP

5

214

710

 

305

8,00 - 16 IMP

6

206

808

 

406

8,00 - 19 IMP

6

214

888

 

483

8,00 - 20 IMP

6

214

945

 

508

8,25 - 15 IMP

6,5

237

835

 

381

8,25 - 16 IMP

6

229

832

 

406

8,25 - 20 IMP

6

229

934

 

508

9,00 - 10 IMP

6

234

696

 

254

9,00 - 13 IMP

5,5

247

814

 

330

9,00- 15 IMP

5,5

247

850

 

381

9,00 - 16 IMP

6

234

48

 

406

9,00 - 24 IMP

8

272

1 094

 

610

10,00 - 12 IMP

6,5

262

790

 

305

10,00 - 15 IMP

8

274

853

 

381

10,00 - 16 IMP

8

274

895

 

406

10,50 - 16 IMP

6,5

280

955

 

406

11,00 - 12 IMP

6,5

277

835

 

305

11,00 - 16 IMP

6,5

277

937

 

406

11,0 - 20 IMP

9

285

950

 

508

11,25 - 24 IMP

10

325

1 171

 

610

11,25 - 28 IMP

10

325

1 273

 

711

11,5 - 24 IMP

10

305

1 070

 

610

13,50 - 16,1 IMP

11

353

1 021

1 043

409

14,0 - 24 IMP

12

370

1 170

 

610

15,0 - 24 IMP

13

400

1 210

 

610

15,0 - 28 IMP

13

400

1 310

 

711

17,0 - 28 IMP

15

455

1 390

 

711

17,0 - 30 IMP

15

455

1 440

 

762

18,5 - 34 IMP

16

490

1 600

 

864

20 - 20 IMP

14

520

1 270

 

508

190-8 IMP

5,50

182

430

 

203

Noten:

1.

Op de zijwand van de band mogen de letters „IMP” na de maataanduiding worden vervangen door het woord „IMPLEMENT”.

2.

Radiaalbanden worden geïdentificeerd met de letter „R” in plaats van „-” (bv. 7.5 L R 15).

3.

De buitendiameter (D) in kolom (*) geldt voor banden met classificatiecode „I-3” — zie punt 3.1.8.2.

Tabel 6 (1 van 2)

Banden voor landbouwwerktuigen — kleine sectiehoogte

Maataanduiding

Breedte van de theoretische velg (A1)

Nominale sectiebreedte (S1)

(in mm)

Buitendiameter (D)

Nominale velgdiameter (d)

(in mm)

 

(*)

(in mm)

7,5 L - 15 IMP

6

210

745

 

381

8,5L - 14 IMP

6

216

721

735

356

9,5L - 14 IMP

7

241

741

757

356

9,5L - 15 IMP

7

241

767

782

381

11L - 14 IMP

8

279

752

770

356

11L - 15 IMP

8

279

777

796

381

11L - 16 IMP

8

279

803

821

406

12,5L - 15 IMP

10

318

823

845

381

12,5L - 16 IMP

10

318

848

870

406

14 L - 16,1 IMP

11

356

940

 

409

16,5L - 16,1 IMP

14

419

1 024

1 046

409

19 L - 16,1 IMP

16

483

1 087

 

409

21,5 L - 16,1 IMP

18

546

1 130

 

409

Noten:

1.

Op de zijwand van de band mogen de letters „IMP” na de maataanduiding worden vervangen door het woord „IMPLEMENT”.

2.

Radiaalbanden worden geïdentificeerd met de letter „R” in plaats van „-” (bv. 7.5 L R 15).

3.

De buitendiameter (D) in kolom (*) geldt voor banden met classificatiecode „I 3” — zie punt 3.1.8.2.

Tabel 6 (2 van 2)

Banden voor landbouwwerktuigen — kleine sectiehoogte

Maataanduiding

Breedte van de theoretische velg code (A1)

Nominale sectiebreedte (S1)

(in mm)

Buitendiameter (D)

(in mm)

Nominale velgdiameter (d)

(in mm)

 

(*)

05/50 - 10 IMP

7

211

450

 

254

19,0/45 - 17 IMP

16

491

866

 

432

15,0/55 - 17 IMP

13

391

850

872

432

10,5/65 - 16 IMP

9

274

755

 

406

11,0/60 - 16 IMP

9

281

742

 

406

11,0/65 - 12 IMP

9

281

670

692

305

13,0/65 - 18 IMP

11

336

890

 

457

13,0/70 - 16 IMP

11

337

890

 

406

14,0/65 - 16 IMP

11

353

870

 

406

9,0/70 - 16 IMP

7

226

725

 

406

11,5/70 - 16 IMP

9

290

815

 

406

11,5/70 - 18 IMP

9

290

865

 

457

15,0/70 - 18 IMP

13

391

990

 

457

16,0/70 - 20 IMP

14

418

1 075

1 097

508

16,5/70 - 22,5 IMP

13

417

1 158

 

572

20,0/70 - 508 IMP

16

508

1 220

 

508

8,0/75 - 15 IMP

6,5

199

710

 

381

9,0/75 - 16 IMP

7

226

749

770

406

10,0/75 - 12 IMP

9

264

685

 

305

10,0 - 15,3 IMP

9

258

785

 

389

10,0/75 - 15,3 IMP

9

264

760

780

389

10,0/75 - 16 IMP

9

264

805

 

406

12,0/75 - 18 IMP

9

299

915

937

457

13,0/75 - 16 IMP

11

336

900

 

406

13,5/75 - 430,9 IMP

11

345

945

 

431

14,5/75 - 20 IMP

12

372

1 060

 

508

6,5/80 - 12 IMP

5

163

569

588

305

6,5/80 - 15 IMP

5

163

645

663

381

8,50 - 12 IMP

7

235

715

 

305

10,0/80 - 12 IMP

9

264

710

730

305

10 - 18 IMP

9

260

875

 

457

10,5/80 - 18 IMP

9

274

885

907

457

11,5 - 15,3 IMP

9

295

860

 

389

11,5/80 - 15,3 IMP

9

290

845

867

389

12,5/80 - 15,3 IMP

9

307

889

 

389

12,5/80 - 18 IMP

9

308

965

987

457

14,5/80 - 18 IMP

12

372

1 060

1 082

457

15,5/80 - 24 IMP

13

394

1 240

1 262

610

17,0/80 - 508 IMP

13

426

1 200

 

508

19,5/80 - 20 IMP

16

499

1 300

 

508

21,0/80 - 20 IMP

16

525

1 362

 

508

5,5/85 - 9 IMP

4

145

475

 

229

10,5/85 - 15,3 IMP

9

274

792

 

389

13,5/85 - 28 IMP

11

345

1 293

 

711

16,5/85 - 24 IMP

13

417

1 322

1 344

610

16,5/85 - 28 IMP

13

417

1 423

1 445

711

Noten:

1.

Op de zijwand van de band mogen de letters „IMP” na de maataanduiding worden vervangen door het woord „IMPLEMENT”.

2.

Radiaalbanden worden geïdentificeerd met de letter „R” in plaats van „-” (bv. 205/50R10).

3.

De buitendiameter (D) in kolom (*) geldt voor banden met classificatiecode „I 3” — zie punt 3.1.8.2.

Tabel 7 (1 van 2)

Voor de landbouw bestemde banden met hoge flotatie

Maataanduiding

Breedte van de theoretische velg code (A1)

Nominale sectiebreedte (S1)

(in mm)

Buitendiameter (D)

(in mm)

Nominale velgdiameter (d)

(in mm)

9×3,50 - 4

2,75

91

229

101

11×4,00 - 4

3,25

102

280

101

11×4,00 - 5

3

104

272

127

11×7 - 4

6

185

270

101

12×4,00 - 5

3

112

298

127

13×5,00 - 6

3,5

122

320

152

13×6,00-6

5

154

330

152

13×6,00 - 8

5

154

330

203

13×6,50 - 6

5

163

330

152

14×4,50-6

3,5

113

356

152

14×5,00 - 6

4

127

347

152

14×6,00 - 6

4,5

157

340

152

15×6,00 - 6

4,5

155

366

152

16×4,50 - 9

3

105

405

229

16×5,50 - 8

4,25

142

414

203

16×6,50 - 8

5,375

165

405

203

16×7,50 - 8

5,375

188

411

203

17×8,00 - 8

7

203

438

203

17×8,00 - 12

7

203

432

305

18×6,50 - 8

5

163

457

203

18×7,00 - 8

5,5

178

450

203

18×7,50-8

6

191

457

203

18×8,50 - 8

7

214

450

203

18×9,50 - 8

7

235

462

203

19×7,50 - 8

5,5

180

480

203

19×8,00 - 10

7

203

483

254

19×9,50-8

7,5

240

483

203

19×10,00 - 8

8,5

254

483

203

20×8,00-8

6,5

204

508

203

20×8,00 - 10

7

203

500

254

20×9,00-8

7

227

508

203

20×10,00 - 8

8

254

508

203

20×10,00 - 10

8,5

254

508

254

20,5×8,00 - 10

6

208

526

254

21×7,00-10

5,5

177

533

254

21×8,00 - 10

7

203

525

254

AT21×7 - 10

5,5

177

533

254

21×11,00 - 8

8,5

282

518

203

21×11,00 - 10

9

279

525

254

22×8,00 - 10

6

196

556

254

22×8,50 - 12

7

216

551

305

AT22×9 - 8

7

227

559

203

22×10,00 - 8

7

244

572

203

22×10,00 - 10

8,5

254

559

254

22×11,00 - 8

8,5

284

546

203

22×11,00 - 10

8,5

254

559

254

AT23×7 - 10

5,5

175

587

254

AT23×8 - 11

6,5

204

584

279

23×8,50 - 12

7

214

575

305

23×9,00 - 12

7,5

229

575

305

23×9,50-12

7

235

577

305

23×10,50 - 12

8,5

264

579

305

AT24×8 - 11

6,5

204

610

279

AT24×9 - 11

7

227

610

279

AT24×10 - 11

8

254

610

279

24×8,50 - 12

7

213

602

305

24×8,50 - 14

7

213

602

356

24×11,00 - 10

8,5

254

607

254

24×12,00-12

9,5

304

610

305

24×13,00 - 12

10,5

325

592

305

25×7,50 - 15

5,5

191

640

381

AT25×8 - 12

6,5

204

635

305

25×8,00-12

6,5

203

635

305

25×8,50 - 14

7

213

645

356

25×10,00-12

8

254

635

305

25×10,50 - 15

8

267

640

381

25×11,00-12

9

279

635

305

AT25×11 - 9

9

281

635

229

AT25×11 - 10

8,5

262

645

254


Tabel 7 (2 van 2)

Voor de landbouw bestemde banden met hoge flotatie

Maataanduiding

Breedte van de theoretische velg code (A1)

Nominale sectiebreedte (S1)

(in mm)

Buitendiameter (D)

(in mm)

Nominale velgdiameter (d)

(in mm)

25×12,00 - 9

10

305

635

229

25×12,50 - 15

10

310

640

381

26×10,00 - 12

10

310

660

305

26×12,00 - 12

10

310

660

305

26×14,00 - 12

12

356

660

305

27×8,50 - 15

7

214

680

381

27×9,50 - 15

7

229

686

381

27×10,50 - 15

8,5

259

691

381

27×10 - 15.3

9

261

685

389

28×9,00 - 15

7

234

710

381

28×13 - 15

11,5

330

711

381

29×12,00 - 15

10

310

742

381

29×12,50 - 15

10

310

742

381

29×13,50 - 15

10

351

742

381

31×11,50 - 15

8

301

793

381

31×12,50 - 15

10

310

792

381

31×13,50 - 15

10

351

782

381

31×13,5 - 15

10

351

782

381

31×15,50 - 15

13

391

792

381

31×15,5 - 15

13

391

792

381

33×12,50 - 15

10

310

843

381

33×15,50 - 15

13

391

843

381

36×13,50 - 15

10

351

909

381

38×14,00 - 20

11

356

991

508

38×18,00 - 20

14

457

991

508

38×20,00 - 16,1

16

488

991

409

41×14,00 - 20

11

356

1 067

508

42×25,00 - 20

20,5

622

1 080

508

43×13,50 - 22

10

360

1 102

559

44×18,00 - 20

14

457

1 143

508

44×41,00 - 20

36

991

1 143

508

48×20,00 - 24

15

457

1 245

610

48×25,00 - 20

20,5

635

1 245

508

48×31,00 - 20

26

775

1 245

508

54×31,00 - 26

26

775

1 397

660

66×43,00 - 25

36

1 054

1 702

635

66×43,00 - 26

36

1 054

1 702

660

66×44,00 - 25

36

1 118

1 702

635

67×34,00 - 25

30

864

1 727

635

67×34,00 - 26

30

864

1 727

660

67×34,00 - 30

30

864

1 727

762

68×50,00 - 32

44

1 270

1 753

813

VA73×44,00 - 32

36

1 118

1 880

813

DH73×44,00 - 32

36

1 118

1 880

813

DH73×50,00-32

44

1 270

1 880

813

Noten:

1.

Deze banden mogen in de gebruikscategorie „aangedreven wielen van trekkers” of „werktuig” worden ingedeeld.

2.

Banden voor werktuigen worden geïdentificeerd met de letters „IMP” na de maataanduiding (bv. 11×4,00 - 4 IMP) of met het opschrift „IMPLEMENT” op de zijwanden van de band.

3.

Radiaalbanden worden geïdentificeerd met de letter „R” in plaats van „-” (bv. 11×4,00 R 4).

4.

Coëfficiënt „b” voor de berekening van de buitendiameter (Dmax):

a)

1,12 voor banden met een nominale velgdiameter (d) van minder dan 380 mm;

b)

1,10 voor banden met een nominale velgdiameter (d) van 381 mm en meer.


BIJLAGE 6

METHODE VOOR HET METEN VAN BANDEN

1.

De band wordt op de door de fabrikant gespecificeerde meetvelg gemonteerd en tot een door de fabrikant aangegeven spanning opgepompt.

1.1.

Om de hielen van de band tegen de velg aan te drukken, mag de op de zijwanden aangegeven bandenspanning niet worden overschreden.

1.2.

Nadat de hielen van de band goed op de velg zijn gedrukt, wordt de bandenspanning tot de voor de metingen aangegeven waarde bijgesteld.

2.

Laat de op de velg gemonteerde band zich gedurende ten minste 24 uur aan de omgevingstemperatuur van het laboratorium aanpassen.

3.

De spanning wordt bijgesteld tot de in punt 1 aangegeven waarde.

4.

Met een schuifmaat wordt op zes gelijkmatig verspreide punten de totale breedte gemeten, rekening houdend met de dikte van de stootranden. De totale breedte is de grootste gemeten waarde.

5.

De buitendiameter wordt bepaald door de grootste omtrek te meten en dit cijfer te delen door π (3,1416).


BIJLAGE 7

SNELHEIDSAFHANKELIJKE VARIATIE VAN HET DRAAGVERMOGEN

(zie de punten 2.30 en 2.31)

DEEL A:   BANDEN VOOR AANGEDREVEN WIELEN VAN LANDBOUWTREKKERS

Van toepassing op banden die zijn ingedeeld in de gebruikscategorie „Aangedreven wielen van trekkers”

(zie punt 2.20)

Variatie van het draagvermogen (in %)

Snelheid

(km/h)

Snelheidscategoriesymbool

 

 

A2

A6 (+)

A8 (+)

D (+)

(1)

10

[0]

+40

+50

+50

 

+58

15

–6

+30

+34

+34

+35

20

–11

+20

+23

+23

+27

25

–16

+7

+11

+18,5

+20

30

–20

[0]

+7

+15

+14

35

–24

–10

+3

+12

+10

40

–27

–20

[0]

+9,5

+6

45

–4

+7

+2

50

–9

+5

[0]

55

+3

60

+1,5

65

[0]

70

–9

De bovenstaande variaties van het draagvermogen/de snelheid zijn niet van toepassing op IF- en VF-banden.

De bovenstaande variaties van het draagvermogen/de snelheid zijn van toepassing als de band niet aan continubedrijf met hoge trekkracht wordt blootgesteld.

(+)

Voor toepassingen op het land bij continubedrijf met hoge trekkracht gelden de waarden van de regel 30 km/h.

(1)

Deze percentages gelden alleen voor banden van de lijst in bijlage 5, tabel 7, met snelheidscategoriesymbool „B”.

DEEL B:   BANDEN VOOR GESTUURDE WIELEN VAN LANDBOUW- EN BOSBOUWTREKKERS

Van toepassing op banden die zijn ingedeeld in de gebruikscategorie „Gestuurde wielen van trekkers” en voorzien zijn van het opschrift „Front”, „F-1” of „F-2”

(zie punt 2.21)

Variatie van het draagvermogen (in %)

(zie de punten 2.30 en 2.31)

Snelheid

(km/h)

Snelheidscategoriesymbool

A6

A8

10

+50

+67

15

+43

+50

20

+35

+39

25

+15

+28

30

[0]

+11

35

–10

+4

40

–20

[0]

45

–7

DEEL C:   BANDEN VOOR WERKTUIGEN

Van toepassing op banden die zijn ingedeeld in de gebruikscategorie „Werktuigen” en voorzien zijn van het opschrift „IMP” of „IMPLEMENT”

(zie punt 2.22)

Variatie van het draagvermogen (in %)

(zie de punten 2.30 en 2.31)

Snelheid

(km/h)

Snelheidscategoriesymbool

 

 

A4

A6

A8

D

(1)

10

+20

+29

+40

+80

 

+58

15

+12

+21

+33

+73

+35

20

[0]

+14

+26

+65

+27

25

–2

+7

+19

+58

+20

30

–5

[0]

+12

+51

+14

35

 

–5

+5

+44

+10

40

 

–10

[0]

+36

+6

45

 

 

–5

+29

+2

50

 

 

–10

+21

[0]

55

 

 

 

+14

 

60

 

 

 

+7

 

65

 

 

 

[0]

 

70

 

 

 

–9

 

De bovenstaande variaties van het draagvermogen/de snelheid zijn van toepassing als de band niet aan continubedrijf met hoge trekkracht wordt blootgesteld.

(1)

Deze percentages gelden alleen voor banden van de lijst in bijlage 5, tabel 7, met snelheidscategoriesymbool „B”.

DEEL D:   BANDEN VOOR BOSBOUWMACHINES

Van toepassing op banden die zijn ingedeeld in de gebruikscategorie „Bosbouwmachines”

(zie punt 2.41)

Variatie van het draagvermogen (in %) voor banden met snelheidscategoriesymbool A8

Gebruiksvoorwaarde

Snelheid

(km/h)

%

Weggebruik

20

23

30

7

40

[0]


BIJLAGE 8

Procedure om de klapbestendigheid van banden te testen

1.   VOORBEREIDING VAN DE BAND

1.1.

Monteer een nieuwe band op het testapparaat. De voor de test gebruikte velgen moeten bestand zijn tegen de hoogste druk die tijdens de test kan worden bereikt, zonder dat ze vervormen.

1.2.

Centreer de bandhielen zorgvuldig op de bevestigingsinrichting en stel de buitenafstand van de hielen bij tot de door de fabrikant overeenkomstig punt 4.1.10 van dit reglement gespecificeerde velgbreedte.

1.3.

Vul de band zo met water dat alle lucht uit de band wordt gedreven.

2.   TESTPROCEDURE

2.1.

Activeer het apparaat en voer de waterdruk in de band geleidelijk op tot tweeëneenhalf maal de door de bandenfabrikant overeenkomstig punt 4.1.12 van dit reglement gespecificeerde spanning;

2.1.1.

de maximumdruk mag in geen geval lager zijn dan 6 bar (600 kPa) of hoger dan 10 bar (1 000 kPa).

2.2.

Hou deze druk constant gedurende ten minste 10 minuten.

2.3.

Verminder de waterdruk geleidelijk tot nul en laat de band leeglopen.

2.4.

Zolang de waterdruk in de band hoger is dan de omgevingsdruk, mag niemand zich in de testruimte bevinden en moet deze ruimte veilig worden afgesloten.

3.   GELIJKWAARDIGE TESTMETHODEN

Indien een andere dan de hierboven beschreven methode wordt toegepast, moet de gelijkwaardigheid ervan worden aangetoond.


BIJLAGE 9

PROCEDURE OM DE BELASTING/SNELHEID TE TESTEN

1.   DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED

1.1.

Deze testprocedure is van toepassing op nieuwe banden met snelheidscategoriesymbool „D”.

1.2.

Zij is bedoeld om na te gaan of de band inderdaad geschikt is voor de aangegeven prestaties.

2.   VOORBEREIDING VAN DE BAND

2.1.

Monteer een nieuwe band op de door de fabrikant overeenkomstig punt 4.1.10 van dit reglement gespecificeerde testvelg.

2.1.1.

Om de hielen van de band tegen de velg aan te drukken, mag de op de zijwanden aangegeven maximumspanning niet worden overschreden.

2.2.

Gebruik een nieuwe binnenband voor het testen van banden met binnenband (d.w.z. banden zonder het opschrift „Tubeless”).

2.3.

Wanneer de hielen van de band goed op de velg zijn gedrukt, de band oppompen tot de door de bandenfabrikant voor het type testprogramma overeenkomstig punt 4.1.15 van dit reglement gespecificeerde testspanning.

2.4.

Laat de band/velgcombinatie zich gedurende ten minste drie uur aan de temperatuur van de testruimte aanpassen.

2.5.

Stel de bandenspanning bij tot de in punt 2.3 aangegeven waarde.

2.6.

Zet op verzoek van de bandenfabrikant het testprogramma voort op de volgende wijze:

 

laboratoriumtest op een trommel (zie punt 3) of

 

wegtest met een aanhangwagen (zie punt 4).

3.   TEST OP EEN TROMMEL

3.1.

Monteer de band/velgcombinatie op de testas en druk het geheel aan tegen de buitenkant van een aangedreven gladde trommel met een diameter van ten minste 1 700 mm ± 1 % en een oppervlak dat ten minste even breed is als het loopvlak van de band.

3.1.1.

Met toestemming van de bandenfabrikant mag een trommel worden gebruikt die smaller is dan het loopvlak van de band.

3.2.

Toerental trommel: 20 km/h.

3.3.

Oefen op de testas achtereenvolgens de krachten uit die in het programma van de belastings/snelheidstest in punt 3.4 zijn aangegeven als percentage van de testbelasting die gelijk is aan:

3.3.1.

de kracht die overeenkomt met de op de band vermelde belastingsindex als het gaat om banden met snelheidscategoriesymbool „D”.

3.4.

Programma van de belastings/snelheidstest:

Snelheidscategoriesymbool van de band

Testfase

Percentage van de testbelasting

Duur (in uren)

D

1

66 %

7

2

84 %

16

3

101 %

24

3.4.1.

Bij een trommel met een diameter van meer dan 1 700 mm ± 1 % wordt bovenstaand „percentage van de testbelasting” als volgt vergroot:

F1 = K × F2

waarbij Formula

R1

= de diameter van de testtrommel, in mm

R2

= de diameter van de referentietesttrommel van 1 700 mm

rT

= de buitendiameter van de band (zie punt 6.2 van dit reglement), in mm

F1

= het voor de testtrommel toe te passen belastingspercentage

F2

= het op de referentietesttrommel van 1 700 mm toe te passen belastingspercentage, zoals aangegeven in bovenstaande tabel

Voorbeeld

K = 1 voor een testtrommel met een diameter van 1 700 mm;

Bij een testtrommel met een diameter van 3 000 mm en een banddiameter van 1 500 mm:

Formula

3.5.

Tijdens de test mag de bandenspanning niet worden gecorrigeerd en gedurende elk van de drie testfasen moet de testbelasting constant blijven.

3.6.

Tijdens de test moet de temperatuur in de testruimte tussen 20 en 30 °C worden gehouden of op een andere temperatuur als de fabrikant daarmee instemt.

3.7.

Het programma van de belastings/snelheidstest moet zonder onderbreking worden uitgevoerd.

4.   TEST OP EEN AANHANGWAGEN

4.1.

Monteer twee nieuwe banden van hetzelfde type op een aanhangwagen.

4.2.

Oefen op de aanhangwagen een kracht uit zodat elke band wordt onderworpen aan een testbelasting die overeenkomt met het voor dat bandtype bij een snelheid van 15 km/h toegestane draagvermogen (zie de variaties van het draagvermogen in bijlage 7).

4.3.

Rij met de aanhangwagen tegen een constante snelheid van 15 ± 1 km/h gedurende 48 uur.

4.3.1.

Korte onderbrekingen zijn toegestaan, maar voor elke onderbreking van 20 minuten moet de voorgeschreven rijtijd met 5 minuten worden verlengd.

4.4.

Gedurende de test mag de bandenspanning niet worden gecorrigeerd en moet de testbelasting constant blijven.

4.5.

Tijdens de test moet de omgevingstemperatuur tussen 5 en 30 °C bedragen of een andere temperatuur als de fabrikant daarmee instemt.

5.   GELIJKWAARDIGE TESTMETHODEN

Indien andere dan de hierboven beschreven methoden worden toegepast, moet de gelijkwaardigheid ervan worden aangetoond.


BIJLAGE 10

BANDCLASSIFICATIECODE

(Facultatief opschrift)

Classificatiecode

Toepassingswijze

F-1

Banden voor gestuurde wielen van landbouwtrekkers: loopvlak met één rib

F-2

Banden voor gestuurde wielen van landbouwtrekkers: loopvlak met meerdere ribben

F-3

Banden voor gestuurde wielen: industrieel gebruik (toepassing in de bouwsector)

 

 

G-1

Banden voor tuinbouwtrekkers (banden voor werktuigen): tractietoepassing

G-2

Banden voor tuinbouwtrekkers (banden voor werktuigen): tractietoepassing met flotatie

G-3

Banden voor tuinbouwtrekkers (banden voor werktuigen): tractietoepassing met maximale flotatie

 

 

I-1

Banden voor landbouwwerktuigen: loopvlak met meerdere ribben

I-2

Banden voor landbouwwerktuigen: gematigde tractietoepassing

I-3

Banden voor landbouwwerktuigen: loopvlak voor tractie

I-4

Banden voor landbouwwerktuigen: ploegstaartwiel

I-5

Banden voor landbouwwerktuigen: gestuurde wielen

I-6

Banden voor landbouwwerktuigen: glad loopvlak

 

 

LS-1

Banden voor de bosbouw: normaal profiel

LS-2

Banden voor de bosbouw: intermediair profiel

LS-3

Banden voor de bosbouw: diep profiel

LS-4

Banden voor de bosbouw: ondiep profiel

 

 

R-1

Banden voor aangedreven wielen van landbouwtrekkers: normaal profiel

R-2

Banden voor aangedreven wielen van landbouwtrekkers: riet- en rijstteelt (diep profiel)

R-3

Banden voor aangedreven wielen van landbouwtrekkers: toepassing met flotatie (ondiep profiel)

R-4

Banden voor aangedreven wielen: industrieel gebruik (toepassing in de bouwsector)


BIJLAGE 11

Voorbeeld van het pictogram dat op beide zijwanden van de band moet worden aangebracht om aan te geven welke bandenspanning niet mag worden overschreden om bij het monteren van de band de hielen tegen de velg aan te drukken

Image

Het pictogram moet op beide zijwanden worden aangebracht.

De maximale bandenspanning (2,5 bar in het voorbeeld) moet dezelfde zijn als die in punt 4.1.14 van dit reglement.

Minimumhoogte van de opschriften

(mm)

 

Banden met velgdiametercode < 20 (508 mm) of nominale sectiebreedte ≤ 235 mm

Banden met velgdiametercode ≥ 20 (508 mm) of nominale sectiebreedte > 235 mm

a

2

4

Het pictogram moet op beide zijwanden worden aangebracht.

De maximale bandenspanning (250 kPa of 2,5 bar in het voorbeeld) moet dezelfde zijn als de door de bandenfabrikant in punt 4.1.14 van dit reglement aangegeven spanning.


Top