EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32024R1348

Verordening (EU) 2024/1348 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot vaststelling van een gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming in de Unie en tot intrekking van Richtlijn 2013/32/EU

PE/16/2024/REV/1

PB L, 2024/1348, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1348/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1348/oj

European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

L-serie


2024/1348

22.5.2024

VERORDENING (EU) 2024/1348 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 14 mei 2024

tot vaststelling van een gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming in de Unie en tot intrekking van Richtlijn 2013/32/EU

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 78, lid 2, punt d),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien de adviezen van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien de adviezen van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Deze verordening heeft tot doel de procedurele regelingen van de lidstaten te stroomlijnen, te vereenvoudigen en te harmoniseren door de vaststelling van een gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming in de Unie. Om die doelstelling te verwezenlijken, wordt in Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad (4) een aantal materiële wijzigingen aangebracht en moet die richtlijn worden ingetrokken en door een verordening worden vervangen. Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn moeten worden opgevat als verwijzingen naar deze verordening.

(2)

Een gemeenschappelijk asielbeleid, gestoeld op de volledige en niet-restrictieve toepassing van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, als aangevuld bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (het “Verdrag van Genève”), is een wezenlijk aspect van de doelstelling van de Europese Unie om geleidelijk een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen die openstaat voor onderdanen van derde landen en staatlozen die in de Unie bescherming zoeken. Dit beleid moet gebaseerd zijn op het beginsel van solidariteit en een eerlijke verdeling van de verantwoordelijkheid, inclusief de financiële gevolgen, tussen de lidstaten.

(3)

Het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (GEAS) is gebaseerd op gemeenschappelijke minimumnormen voor asielprocedures, erkenning en bescherming op het niveau van de Unie, en opvangvoorzieningen, en stelt een systeem in voor het bepalen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor het onderzoeken van een verzoek om internationale bescherming. Niettegenstaande de vooruitgang die is geboekt bij de ontwikkeling van het GEAS, zijn er nog grote verschillen tussen de lidstaten wat betreft de toegepaste procedures, de erkenningspercentages, het soort bescherming dat wordt verleend en de materiële opvangvoorzieningen en prestaties voor personen die om internationale bescherming verzoeken of die internationale bescherming genieten. Die verschillen zetten in grote mate aan tot secundaire bewegingen en ondermijnen de doelstelling om te verzekeren dat alle verzoekers in het GEAS gelijk worden behandeld, waar ook in de Unie zij een verzoek om internationale bescherming indienen.

(4)

In haar mededeling van 6 april 2016“Naar een hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en een verbetering van de legale mogelijkheden om naar Europa te komen”, heeft de Commissie prioritaire gebieden bepaald waarop het GEAS structureel moet worden verbeterd, namelijk het tot stand brengen van een duurzaam en eerlijk systeem voor het vaststellen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor het behandelen van een verzoek om internationale bescherming, het versterken van het Eurodac-systeem, zorgen voor meer convergentie in het asielstelsel, het voorkomen van secundaire bewegingen binnen de Unie en een uitgebreider mandaat voor het bij Verordening (EU) 2021/2303 van het Europees Parlement en de Raad (5) ingestelde Asielagentschap van de Europese Unie (het “Asielagentschap”). Die mededeling strookt met de oproep van de Europese Raad van 18 en 19 februari 2016 om vorderingen te maken met de hervorming van het bestaande Uniekader, opdat een humaan, eerlijk en efficiënt asielbeleid kan worden gevoerd. Voorts worden in die mededeling vervolgstappen voorgesteld overeenkomstig de holistische aanpak van migratie die het Europees Parlement heeft uiteengezet in zijn resolutie van 12 april 2016 over de situatie in het Middellandse Zeegebied en de noodzaak van een holistische EU-aanpak van migratie.

(5)

Ten behoeve van de goede werking van het GEAS moet de convergentie van de nationale asielstelsels aanzienlijk worden bevorderd. De bestaande ongelijksoortige asielprocedures in alle lidstaten moeten worden vervangen door een gemeenschappelijke procedure voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming, die in alle lidstaten van toepassing is op grond van Verordening (EU) 2024/1347 van het Europees Parlement en de Raad (6) en garandeert dat de procedure snel en doeltreffend is. Verzoeken om internationale bescherming die zijn gedaan door onderdanen van derde landen en staatlozen moeten worden behandeld in een procedure waarvoor dezelfde regels gelden, ongeacht de lidstaat waar het verzoek is ingediend, teneinde billijkheid in de behandeling van de verzoeken om internationale bescherming, duidelijkheid en rechtszekerheid voor de individuele verzoeker te waarborgen.

(6)

Deze harmonisatie en convergentie van de nationale asielstelsels moet worden bereikt zonder de lidstaten te beletten gunstigere bepalingen in te voeren of te handhaven wanneer deze verordening daarin voorziet.

(7)

Een gemeenschappelijke procedure voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming moet helpen om de secundaire bewegingen van personen die om internationale bescherming verzoeken tussen de lidstaten te beperken, indien die stromen worden veroorzaakt door verschillen in de wetgeving, door de procedures te stroomlijnen en de rechten en verplichtingen van de verzoekers, inclusief de gevolgen van de niet-nakoming van die verplichtingen, te verduidelijken, en gelijkwaardige voorwaarden scheppen voor de toepassing van Verordening (EU) 2024/1347 in de lidstaten.

(8)

Deze verordening moet van toepassing zijn op alle verzoeken om internationale bescherming die op het grondgebied van de lidstaten worden gedaan, met inbegrip van verzoeken die aan de buitengrens, op de territoriale zee of in transitzones van lidstaten worden gedaan, en op de intrekking van internationale bescherming. Personen die internationale bescherming zoeken en zich op de territoriale zee van een lidstaat bevinden, moeten aan land worden gebracht en hun verzoeken moeten overeenkomstig deze verordening worden behandeld.

(9)

Deze verordening moet van toepassing zijn op verzoeken om internationale bescherming in een procedure waarin wordt onderzocht of de verzoeker in aanmerking komt voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1347. Naast de internationale bescherming kunnen de lidstaten ook andere nationale humanitaire statussen op grond van hun nationale recht toekennen aan personen die niet in aanmerking komen voor de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus. Om de procedures in de lidstaten te stroomlijnen, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om deze verordening ook toe te passen op verzoeken om andere soorten bescherming.

(10)

Wat betreft de behandeling van personen die onder deze verordening vallen, zijn de lidstaten gebonden aan hun verplichtingen op grond van instrumenten van internationaal recht waarbij zij partij zijn.

(11)

Het moet mogelijk zijn de middelen van het bij Verordening (EU) 2021/1147 van het Europees Parlement en de Raad (7) opgerichte Fonds voor asiel, migratie en integratie, en van andere relevante fondsen van de Unie (de “fondsen”), beschikbaar te maken om de lidstaten ondersteuning te bieden bij de toepassing van deze verordening, strokend met de regels betreffende het gebruik van de desbetreffende fondsen en onverminderd andere door de fondsen ondersteunde prioriteiten. In dit verband moeten de lidstaten kunnen gebruikmaken van de toewijzingen in het kader van hun respectieve programma's, met inbegrip van de bedragen die beschikbaar worden gesteld na de tussentijdse evaluatie. Met name kunnen acties van de lidstaten om toereikende capaciteit voor de uitvoering van de grensprocedure te scheppen, financieel worden ondersteund door de fondsen, die beschikbaar worden gesteld in het meerjarig financieel kader 2021-2027. Het moet mogelijk zijn aanvullende steun in het kader van de thematische faciliteiten beschikbaar te stellen, in het bijzonder voor die lidstaten die hun capaciteit aan de buitengrenzen mogelijk moeten vergroten of die met specifieke druk op of behoeften met betrekking tot hun asiel- en opvangstelsels en hun buitengrenzen worden geconfronteerd.

(12)

Het Asielagentschap moet de lidstaten de nodige operationele en technische bijstand bieden bij de toepassing van deze verordening, met name door deskundigen ter beschikking te stellen die de nationale autoriteiten helpen bij het ontvangen en registreren van verzoeken om internationale bescherming en de beslissingsautoriteit helpen bij de uitvoering van haar taken, mede bij het behandelen van verzoeken om internationale bescherming, en door actuele informatie en analyses over derde landen te verstrekken, waaronder informatie over landen van herkomst en aanwijzingen over de situatie in specifieke landen van herkomst. De lidstaten moeten bij de toepassing van deze verordening de operationele normen, indicatoren, richtsnoeren en beste praktijken van het Asielagentschap in aanmerking nemen.

(13)

Ten behoeve van een correcte erkenning van personen die bescherming behoeven als vluchteling in de zin van artikel 1 van het Verdrag van Genève of als persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt, moet elke verzoeker daadwerkelijk toegang hebben tot de procedure, in de gelegenheid worden gesteld om volledige medewerking te verlenen aan en te communiceren met de bevoegde autoriteiten, teneinde in het bijzonder de voor zijn of haar zaak relevante feiten uiteen te zetten, en over voldoende procedurele waarborgen beschikken om zijn of haar rechten in alle fasen van de procedure te doen gelden.

(14)

De verzoeker moet daadwerkelijk in de gelegenheid worden gesteld om aan de bevoegde autoriteiten alle elementen voor te leggen waarover hij of zij beschikt ter staving van het verzoek of die relevant zijn voor de procedures overeenkomstig deze verordening. De verzoeker moet daarom het recht hebben, afgezien van een beperkt aantal uitzonderingen, op een persoonlijk onderhoud over de ontvankelijkheid of over de gegrondheid van zijn of haar verzoek, naargelang het geval. Indien de verzoeker niet in staat is om zijn of haar persoonlijk onderhoud bij te wonen, kunnen de autoriteiten de verzoeker om overlegging van een medisch getuigschrift verzoeken. Het recht op een persoonlijk onderhoud kan slechts daadwerkelijk worden uitgeoefend, indien de verzoeker door een tolk wordt bijgestaan wanneer dat voor goede communicatie noodzakelijk is, en in de gelegenheid wordt gesteld om zijn of haar verzoek uitvoerig toe te lichten. De verzoeker moet voldoende tijd worden geboden voor voorbereiding en overleg met zijn of haar juridisch adviseur of andere counselor die door het nationale recht is erkend of toegelaten om juridisch advies te verstrekken (de “juridische adviseur”) of met een persoon die belast is met het verlenen van juridische counseling. Tijdens het onderhoud moet het de verzoeker zijn toegestaan te worden bijgestaan door de juridisch adviseur. Het persoonlijk onderhoud moet plaatsvinden in zodanige omstandigheden dat een passende bescherming van de persoonlijke levenssfeer en geheimhouding worden gewaarborgd, en worden gevoerd door adequaat opgeleid en bevoegd personeel, waaronder, zo nodig, deskundigen van het Asielagentschap of personeel van autoriteiten van andere lidstaten. Indien het onderhoud over de gegrondheid achterwege wordt gelaten, dient dit, met het oog op een snelle toegang tot internationale bescherming, de verplichting onverlet te laten om te onderzoeken of de verzoeker aan de voorwaarden van Verordening (EU) 2024/1347 voldoet voor toekenning van de vluchtelingenstatus alvorens te onderzoeken of de verzoeker voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van subsidiaire bescherming. Omdat het persoonlijk onderhoud een wezenlijk onderdeel van de behandeling van het verzoek vormt, moet het onderhoud worden opgenomen en moeten de verzoekers, hun vertegenwoordigers en hun juridische adviseurs zo spoedig mogelijk na het onderhoud en in ieder geval tijdig voordat de beslissingsautoriteit beslist, toegang krijgen tot het verslag of de schriftelijke weergave van dat onderhoud.

(15)

Het persoonlijk onderhoud is een essentieel onderdeel van een doeltreffende en eerlijke asielprocedure. Om de communicatie in een optimale omgeving te laten verlopen, moet de voorkeur worden gegeven aan een fysiek onderhoud, en blijft een onderhoud op afstand per videoconferentie de uitzondering. Afgezien van overwegingen op het gebied van de volksgezondheid, kan de beslissingsautoriteit legitieme redenen hebben om gebruik te maken van een onderhoud op afstand per videoconferentie, bijvoorbeeld wanneer een verzoeker te kwetsbaar is om te reizen of om gezondheids- of gezinsredenen te kwetsbaar is voor een onderhoud wanneer hij of zij zich in bewaring bevindt, in overzeese gebieden, of in situaties waarin de deelname op afstand van een tolk met gespecialiseerde tolkvaardigheden vereist is. In het geval van een onderhoud op afstand dient de beslissingsautoriteit te worden verplicht alle procedurele waarborgen van het fysieke onderhoud toe te passen, daarbij de bescherming van de levenssfeer en de vertrouwelijkheid te waarborgen en afdoende rekening te houden met gegevensbescherming. De vraag of het gebruik van het onderhoud op afstand per videoconferentie geschikt is, moet per geval vóór het onderhoud worden beoordeeld, aangezien een onderhoud op afstand mogelijk niet voor alle asielzoekers geschikt is vanwege hun jonge leeftijd, het bestaan van visuele of auditieve beperkingen of hun geestelijke gezondheid, met bijzondere aandacht voor bepaalde kwetsbare groepen, zoals slachtoffers van foltering of getraumatiseerde verzoekers. Het belang van het kind moet de eerste overweging vormen. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan mogelijke technologische problemen die ontwrichtende gevolgen kunnen hebben voor het onderhoud, tot een onvolledig of onbegrijpelijk onderhoud kunnen leiden of van invloed kunnen zijn op het opslaan en opvragen van de opname.

(16)

Het is in het belang van zowel de lidstaten als de verzoekers dat verzoekers in een zeer vroeg stadium uitgebreide informatie over de te volgen procedure en over hun rechten en verplichtingen ontvangen. Daarnaast is het van essentieel belang dat behoeften aan internationale bescherming al in de fase van de administratieve procedure correct worden erkend op grond van kwalitatief hoogwaardige informatie en juridische ondersteuning die tot efficiëntere en betere beslissingen leiden. Toegang tot juridische counseling, rechtsbijstand, en vertegenwoordiging moeten daarom een integraal onderdeel vormen van de gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming. Verzoekers moeten, zo spoedig mogelijk na de registratie van een verzoek om internationale bescherming, op hun verzoek kosteloze juridische counseling krijgen tijdens de administratieve procedure. Voorts moeten verzoekers, ten behoeve van een doeltreffende bescherming van hun rechten, in het bijzonder het recht van verdediging en het eerlijkheidsbeginsel, op hun verzoek en onder de in deze verordening bepaalde voorwaarden, kosteloze rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging krijgen in de beroepsprocedure. De lidstaten moeten ook overeenkomstig het nationale recht tijdens de administratieve procedure kunnen voorzien in kosteloze rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging.

(17)

Sommige verzoekers kunnen bijzondere procedurele waarborgen behoeven, op grond van, onder meer, hun leeftijd, gender, seksuele gerichtheid, genderidentiteit, handicap, ernstige lichamelijke of geestelijke ziekten of aandoeningen, ook wanneer die een gevolg zijn van foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek, seksueel of gendergerelateerd geweld. Bij elke individuele verzoeker moet worden beoordeeld of hij of zij bijzondere procedurele waarborgen behoeft.

(18)

Het ter zake kundig personeel van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de arts of psycholoog die de behoefte aan bijzondere procedurele waarborgen beoordeelt, moet op passende wijze zijn opgeleid om tekenen van kwetsbaarheid op te merken bij verzoekers die behoefte hebben aan bijzondere procedurele waarborgen en moet die behoeften aanpakken zodra die worden opgemerkt.

(19)

Deze verordening laat de mogelijkheid voor de Commissie onverlet om overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EU) 2021/2303 et Asielagentschap te verzoeken operationele normen, indicatoren, richtsnoeren en beste praktijken voor de uitvoering van het Unierecht inzake asiel te ontwikkelen.

(20)

Verzoekers van wie is vastgesteld dat zij bijzondere procedurele waarborgen nodig hebben, dienen passende ondersteuning te krijgen om de voorwaarden te scheppen die nodig zijn om een echte en daadwerkelijke toegang tot de procedures te krijgen. Indien het in het kader van een versnelde behandelingsprocedure of een grensprocedure niet mogelijk is om passende steun te verlenen, moet een verzoeker die bijzondere procedurele waarborgen behoeft, van die procedures worden vrijgesteld.

(21)

Om een wezenlijke gelijkheid tussen vrouwelijke en mannelijke verzoekers te garanderen, moeten behandelingsprocedures gendergevoelig zijn. Het persoonlijk onderhoud in het bijzonder moet zodanig worden georganiseerd dat zowel vrouwelijke als mannelijke verzoekers vrijuit over hun ervaringen kunnen spreken, ook wanneer sprake is van vervolging op basis van gender, genderidentiteit of seksuele gerichtheid. Verzoekers moeten daartoe daadwerkelijk in de gelegenheid worden gesteld om een apart onderhoud te hebben, zonder hun echtgenoot, partner of andere gezinsleden. De personen die het onderhoud voeren en de tolken dienen, voor zover de verzoeker dat wenst en indien mogelijk, van het door de verzoeker gewenste geslacht te zijn. Bij alle procedures moet terdege rekening worden gehouden met de complexiteit van gendergerelateerde beweringen.

(22)

Indien dit nodig is en naar behoren is gerechtvaardigd voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming, moeten de bevoegde autoriteiten kunne vereisen dat de verzoeker wordt gefouilleerd of dat zijn of haar voorwerpen worden doorzocht. Daarbij kan het ook gaan om elektronische apparaten zoals laptops, tabletcomputers of mobiele telefoons. Deze fouilleringen of doorzoekingen moeten worden uitgevoerd met inachtneming van de grondrechten en het evenredigheidsbeginsel.

(23)

Het belang van het kind dient bij de toepassing van deze verordening de eerste overweging van de lidstaten te vormen, overeenkomstig artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”) en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 1989. Bij het beoordelen van het belang van het kind moeten de lidstaten met name het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige, met inbegrip van zijn of haar achtergrond, terdege in aanmerking nemen. Gelet op artikel 12 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind betreffende het recht van het kind om te worden gehoord, dient de beslissingsautoriteit een minderjarige de mogelijkheid te bieden om een persoonlijk onderhoud te hebben, tenzij dit niet in het belang van het kind is. De beslissingsautoriteit moet voor een minderjarige een persoonlijk onderhoud organiseren en daarbij in het bijzonder rekening houden met zijn leeftijd en maturiteit.

(24)

Onverminderd de bevoegdheid van de lidstaten inzake het verkrijgen van de nationaliteit en het internationaal recht, staat het aan elke lidstaat om, met inachtneming van het recht van de Unie, bij de toepassing van deze verordening de voorwaarden voor het verkrijgen en het verlies van de nationaliteit vast te stellen en dienen de lidstaten hun internationale verplichtingen jegens staatlozen na te komen, in overeenstemming met de instrumenten van het internationaal recht inzake de mensenrechten, waaronder in voorkomend geval het Verdrag betreffende de status van staatlozen, aangenomen te New York op 28 september 1954. De lidstaten moeten, waar nodig, ernaar streven staatlozen te identificeren en hun bescherming te versterken, zodat staatlozen de essentiële grondrechten kunnen genieten en het risico op discriminatie of ongelijke behandeling wordt verkleind.

(25)

Wanneer de bevoegde nationale autoriteiten na een grondige beoordeling concluderen dat de verzoeker een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of de openbare orde, met name in verband met ernstige misdrijven of terrorisme, moet een lidstaat de mogelijkheid hebben om tijdens de administratieve procedure een uitzondering te maken op het recht van de verzoeker om op zijn grondgebied te blijven, mits de toepassing van een dergelijke uitzondering er niet toe leidt dat de verzoeker in strijd met het beginsel van non-refoulement naar een derde land wordt verwijderd.

(26)

De gemeenschappelijke procedure stroomlijnt de termijnen voor de toegang van een persoon tot de procedure en voor de behandeling van het verzoek door de beslissingsautoriteit. Omdat het risico bestaat dat de toegang tot de procedure en de behandeling van verzoeken door een onevenredig aantal in dezelfde periode gedane verzoeken vertraging oplopen, kan er soms behoefte zijn aan flexibiliteit om die termijnen uitzonderlijk te verlengen. Om een doeltreffende procesbeheersing te garanderen, moet een verlenging van die termijnen echter een laatste redmiddel zijn, aangezien de lidstaten regelmatig hun behoeften moeten inventariseren om een efficiënt asielstelsel in stand te houden, onder meer door zo nodig noodplannen op te stellen, mede overwegende dat het Asielagentschap de lidstaten de nodige operationele en technische bijstand moet bieden. Indien de lidstaten voorzien dat zij niet in staat zijn om de vastgestelde termijnen in acht te nemen, moeten zij het Asielagentschap om bijstand verzoeken. Indien een dergelijk verzoek niet wordt gedaan en het asielstelsel in een lidstaat vanwege de onevenredige druk ondoeltreffend wordt voor de werking van het GEAS, moet het Asielagentschap, op basis van een uitvoeringshandeling van de Raad na een voorstel van de Commissie, maatregelen ter ondersteuning van die lidstaat kunnen nemen.

(27)

De toegang tot de gemeenschappelijke procedure moet op een aanpak in drie stappen gebaseerd zijn, bestaande uit het doen, het registreren en het indienen van een verzoek. Het doen van een verzoek is de eerste stap, die de toepassing van deze verordening teweegbrengt. Een onderdaan van een derde land of een staatloze wordt geacht een verzoek te hebben gedaan wanneer hij of zij de wens uitdrukt om internationale bescherming van een lidstaat te ontvangen. Wanneer het verzoek wordt ontvangen door een autoriteit die niet verantwoordelijk is voor de registratie van verzoeken, dienen de lidstaten, overeenkomstig hun interne procedures en organisatie, deze verordening zodanig toe te passen dat de daadwerkelijke toegang tot de procedure kan worden gewaarborgd. Het moet mogelijk zijn die wens om internationale bescherming van een lidstaat te ontvangen in elke vorm uit te drukken en de individuele verzoeker hoeft niet noodzakelijkerwijs specifieke woorden als “internationale bescherming”, “asiel” of “subsidiaire bescherming” te gebruiken. Het bepalende element moet zijn dat de onderdaan van een derde land of de staatloze uitdrukking geeft aan een vrees voor vervolging of ernstige schade bij terugkeer naar zijn of haar land van herkomst of, in het geval van een staatloze, naar het land van zijn of haar vroegere gewone verblijfplaats. In geval van twijfel of een bepaalde verklaring kan worden opgevat als een verzoek om internationale bescherming, moet de onderdaan van een derde land of de staatloze uitdrukkelijk worden gevraagd of hij of zij internationale bescherming wenst te ontvangen. Zodra de verzoeker een verzoek doet, moet hij of zij de rechten uit hoofde van deze verordening en Richtlijn (EU) 2024/1346 van het Europees Parlement en de Raad (8) genieten.

(28)

Een verzoek moet nadat het is gedaan onverwijld worden geregistreerd. In deze fase moeten de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het registreren van verzoeken of deskundigen van het Asielagentschap die hen daarin bijstaan, het verzoek registreren samen met de persoonlijke gegevens van de verzoeker. Die autoriteiten of deskundigen moeten de verzoeker informeren over zijn of haar rechten en verplichtingen, en over de gevolgen voor de verzoeker bij niet-nakoming van die verplichtingen. Ook organisaties die met de bevoegde autoriteiten samenwerken en hen bijstaan, moeten deze informatie kunnen verstrekken. Aan de verzoeker moet een document ter hand worden gesteld met de vermelding dat een verzoek is gedaan en geregistreerd. De termijn voor de indiening van een verzoek loopt vanaf het tijdstip waarop een verzoek is geregistreerd.

(29)

De indiening van het verzoek is de handeling die het verzoek om internationale bescherming formaliseert. De verzoeker moet de nodige informatie ontvangen over hoe en wanneer hij of zij zijn of haar verzoek moet indienen, en moet daadwerkelijk in de gelegenheid worden gesteld om dat te doen. In deze fase moet de verzoeker zo spoedig mogelijk alle nodige elementen en documenten verstrekken waarover hij of zij beschikt ter staving en ter vervollediging van het verzoek, tenzij anders in deze verordening wordt bepaald. De termijn voor de administratieve procedure begint te lopen vanaf het tijdstip waarop een verzoek is ingediend. Kort na de indiening van het verzoek moet de verzoeker een document ontvangen waarin zijn of haar status van verzoeker is vermeld.

(30)

Het is van bijzonder belang ervoor te zorgen dat minderjarigen op kindvriendelijke wijze worden geïnformeerd.

(31)

De verzoeker moet tijdig, schriftelijk en indien nodig mondeling, adequaat worden geïnformeerd over zijn of haar rechten en verplichtingen in een taal die hij of zij begrijpt of redelijkerwijs mag worden geacht te begrijpen. Indien een verzoeker bijvoorbeeld weigert mee te werken met de nationale autoriteiten, in het bijzonder door niet de voor de behandeling van zijn verzoek vereiste elementen te verstrekken of door zijn of haar vingerafdrukken en gezichtsopname niet af te staan, en het verzoek wordt afgewezen of als impliciet ingetrokken wordt verklaard, is het noodzakelijk dat de verzoeker geïnformeerd werd over de gevolgen van de niet-nakoming van die verplichtingen.

(32)

Om hun verplichtingen te kunnen nakomen, moeten het personeel van de autoriteiten die deze verordening toepassen over voldoende kennis beschikken en opleiding krijgen op het gebied van internationale bescherming, onder meer met de steun van het Asielagentschap. Zij moeten ook adequate middelen, met inbegrip van voldoende bekwaam personeel, en sturing krijgen om hun taken doeltreffend te kunnen uitvoeren. Daartoe moet elke lidstaat regelmatig de behoeften van de beslissingsautoriteit en de andere bevoegde autoriteiten beoordelen, zodat deze altijd in staat zijn om verzoeken om internationale bescherming op een doeltreffende manier te behandelen, in het bijzonder wanneer er in dezelfde periode een onevenredig aantal verzoeken wordt ingediend.

(33)

Ten behoeve van een daadwerkelijke toegang tot de behandelingsprocedure aan grensdoorlaatposten en in faciliteiten voor bewaring moet informatie ter beschikking worden gesteld over de mogelijkheid om een verzoek om internationale bescherming te doen. Via tolkdiensten moet worden gezorgd voor de elementaire communicatie die noodzakelijk is voor de bevoegde autoriteiten om te kunnen begrijpen of personen een verzoek om internationale bescherming wensen te doen.

(34)

Deze verordening moet voorzien in de mogelijkheid voor verzoekers om een verzoek in te dienen namens volwassenen die bijstand nodig hebben om in rechte op te treden, en namens minderjarigen indien zij krachtens het nationale recht niet handelingsbekwaam zijn om in eigen naam een verzoek in te dienen. De gezamenlijke behandeling van die verzoeken moet worden toegestaan.

(35)

Om te garanderen dat niet-begeleide minderjarigen daadwerkelijk toegang tot de procedure hebben en de rechten kunnen genieten en de verplichtingen kunnen nakomen uit hoofde van deze verordening, Verordening (EU) 2024/1351 (9), Richtlijn (EU) 2024/1346 en Verordening (EU) 2024/1358 (10) van het Europees Parlement en de Raad, moet er voor hen een vertegenwoordiger worden aangesteld, ook indien op enig tijdstip in de asielprocedure wordt vastgesteld dat de verzoeker een niet-begeleide minderjarige is. De vertegenwoordiger moet de minderjarige bijstaan en door de procedure leiden teneinde het belang van het kind te waarborgen, en moet met name hulp bieden bij het indienen van het verzoek en bij het persoonlijk onderhoud. Zo nodig moet de vertegenwoordiger het verzoek namens de minderjarige indienen. Een persoon moet worden aangewezen om niet-begeleide minderjarigen bij te staan totdat er een vertegenwoordiger is aangesteld, mede, in voorkomend geval, in samenhang met de leeftijdsbeoordelingsprocedure en de uit hoofde van Verordening (EU) 2024/1351 en Verordening (EU) 2024/1358 voorziene procedures. Om de niet-begeleide minderjarigen doeltreffende steun te verlenen, moeten vertegenwoordigers of een persoon die geschikt is om voorlopig als vertegenwoordiger op te treden, voor een evenredig en beperkt aantal niet-begeleide minderjarigen tegelijkertijd worden aangesteld, in normale omstandigheden niet meer dan dertig. De lidstaten moeten administratieve of gerechtelijke autoriteiten of andere entiteiten aanwijzen die ervoor verantwoordelijk zijn om regelmatig op deze vertegenwoordigers bij de uitvoering van hun taken toe te zien. Een niet-begeleide minderjarige moet het recht hebben in eigen naam een verzoek in te dienen indien hij of zij overeenkomstig het nationale recht handelingsbekwaam is. Ter waarborging van de rechten en procedurele waarborgen van een niet-begeleide minderjarige die overeenkomstig het nationale recht niet handelingsbekwaam is, moet het verzoek door de vertegenwoordiger zo spoedig mogelijk worden ingediend, rekening houdend met het belang van het kind. Het feit dat een niet-begeleide minderjarige een verzoek in eigen naam indient, mag niet uitsluiten dat voor hem of haar een vertegenwoordiger wordt aangesteld.

(36)

Om ervoor te zorgen dat bij de behandeling van verzoeken om internationale bescherming terdege rekening wordt gehouden met de rechten van het kind, moeten specifieke kindvriendelijke procedurele waarborgen en bijzondere opvangvoorzieningen worden geboden aan minderjarigen. Indien er na verklaringen van een verzoeker redenen zijn om te twijfelen of een verzoeker al dan niet minderjarig is, moet de beslissingsautoriteit een leeftijdsbeoordeling van de betrokken persoon kunnen uitvoeren. Er kunnen over de leeftijd van een verzoeker twijfels ontstaan wanneer de verzoeker beweert minderjarig te zijn, maar ook wanneer hij of zij beweert meerderjarig te zijn. Gezien de bijzondere kwetsbaarheid van niet-begeleide minderjarigen, die waarschijnlijk geen identificatie- of andere documenten hebben, is het van cruciaal belang te zorgen voor sterke waarborgen, zodat deze verzoekers niet worden onderworpen aan onjuiste of onredelijke leeftijdsbeoordelingsprocedures.

(37)

In alle gevallen moeten leeftijdsbeoordelingen zodanig worden uitgevoerd dat tijdens de gehele procedure het belang van het kind de eerste overweging vormt. Een leeftijdsbeoordeling moet in twee stappen worden uitgevoerd. Een eerste stap moet een multidisciplinaire beoordeling omvatten, met eventueel een psychosociale beoordeling en andere niet-medische methoden, zoals een interview, een visuele beoordeling op basis van het fysieke uiterlijk of een beoordeling van de documenten. Die beoordeling moet worden uitgevoerd door beroepsbeoefenaars met expertise op het gebied van leeftijdsbepaling en de ontwikkeling van kinderen, zoals maatschappelijk werkers, psychologen of kinderartsen, om verschillende factoren, zoals fysieke, psychologische, ontwikkelings-, omgevings- en culturele factoren, te beoordelen. Indien het resultaat van de multidisciplinaire leeftijdsbeoordeling geen uitsluitsel geeft, moet als tweede stap, de beslissingsautoriteit als uiterste maatregel en met volledige eerbiediging van de waardigheid van het individu, om een medisch onderzoek kunnen verzoeken. Indien verschillende procedures kunnen worden gevolgd, moet bij een medisch onderzoek voorrang worden gegeven aan de minst invasieve procedures voordat tot meer invasieve procedures wordt overgegaan, in voorkomend geval rekening houdend met de richtsnoeren van het Asielagentschap. Indien de resultaten na de leeftijdsbeoordeling nog steeds geen uitsluitsel geven, moet de beslissingsautoriteit ervan uitgaan dat de verzoeker minderjarig is.

(38)

Om de rechten van de verzoekers te waarborgen, moeten alle beslissingen over verzoeken om internationale bescherming worden genomen op basis van de feiten, op objectieve en onpartijdige wijze en op individuele basis na een grondige behandeling waarbij rekening wordt gehouden met alle door de verzoeker verstrekte gegevens en de individuele omstandigheden van de verzoeker. Om een zorgvuldige behandeling van een verzoek te garanderen, moet de beslissingsautoriteit rekening houden met relevante, precieze en actuele informatie over de situatie in het land van herkomst van de verzoeker op het moment waarop een beslissing over het verzoek wordt genomen. Deze informatie kan worden ingewonnen bij het Asielagentschap en andere bronnen, zoals de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen. De beslissingsautoriteit moet ook rekening houden met, indien deze beschikbaar zijn, de gemeenschappelijke analyse van de situatie in specifieke landen van herkomst en de door het Asielagentschap ontwikkelde richtsnoeren. Een uitstel van het afronden van de procedure moet volledig stroken met de verplichtingen van de lidstaten krachtens Verordening (EU) 2024/1347 en met het recht op behoorlijk bestuur, onverminderd de efficiëntie en de eerlijkheid van de procedure krachtens deze verordening.

(39)

Om de rechten van de verzoeker te waarborgen, moet een beslissing over zijn verzoek schriftelijk worden meegedeeld. Indien bij de beslissing geen internationale bescherming wordt toegekend, moet de verzoeker op de hoogte worden gebracht van de feitelijke en de rechtsgronden, de gevolgen van de beslissing en de wijze waarop die kan worden aangevochten.

(40)

Om de procedures efficiënter te maken en het risico op onderduiken en de waarschijnlijkheid van onrechtmatige verplaatsingen te beperken, mogen er geen procedurele leemten zijn tussen de uitvaardiging van een negatieve beslissing over een verzoek om internationale bescherming en van een terugkeerbesluit. Ten aanzien van verzoekers van wie het verzoek is afgewezen, moet onmiddellijk een terugkeerbesluit worden uitgevaardigd. Onverminderd het recht op een doeltreffende voorziening in rechte moet het terugkeerbesluit deel uitmaken van de negatieve beslissing over een verzoek om internationale bescherming of, als het om afzonderlijke handelingen gaat, tegelijkertijd en samen met of zonder onnodige vertraging na de negatieve beslissing worden uitgevaardigd.

(41)

In het geval van een uitlevering of overlevering aan, of een overbrenging van een internationaal strafgerecht naar, een derde land of een andere lidstaat, zou de betrokken bevoegde autoriteit rekening kunnen houden met elementen die in aanmerking worden genomen bij het nemen van een besluit over de uitlevering, overlevering of overbrenging, die relevant kunnen zijn voor een beoordeling van het risico op direct of indirect refoulement.

(42)

Het is noodzakelijk dat beslissingen over verzoeken om internationale bescherming worden genomen door autoriteiten waarvan het personeel wat betreft de toepasselijke normen op het gebied van het asiel- en vluchtelingenrecht over voldoende kennis beschikken en adequate opleiding hebben gekregen, waaronder de opleiding ter zake van het Asielagentschap, en dat zij hun activiteiten verrichten met inachtneming van de toepasselijke ethische beginselen. Dit moet gelden voor het personeel van autoriteiten van andere lidstaten en deskundigen van het Asielagentschap dat wordt ingezet om de beslissingsautoriteit van een lidstaat bij te staan bij de behandeling van verzoeken om internationale bescherming.

(43)

Onverminderd het gegeven dat een verzoek om internationale bescherming adequaat en volledig moet worden behandeld, is het in het belang van zowel de lidstaten als de verzoekers dat een beslissing zo spoedig mogelijk wordt genomen. Er moeten maximumtermijnen voor de duur van de administratieve procedure worden vastgesteld om de procedure voor internationale bescherming te stroomlijnen. Op die manier moeten verzoekers in alle lidstaten binnen de kortst mogelijke termijn een beslissing over hun verzoek kunnen ontvangen, waardoor een snelle en efficiënte procedure wordt gewaarborgd.

(44)

Teneinde in bepaalde gevallen de totale duur van de procedure in te korten, moeten de lidstaten over de flexibiliteit beschikken om, in overeenstemming met hun nationale behoeften, een verzoek met voorrang boven andere, eerder gedane verzoeken te behandelen. Het met voorrang behandelen van verzoeken moet geschieden zonder af te wijken van de normaal toepasselijke procedures, met name de ontvankelijkheidsprocedure of de versnelde behandelingsprocedure, termijnen, beginselen en waarborgen. Het vereiste van deze verordening om bepaalde verzoeken volgens de versnelde procedure of de grensprocedure te behandelen, moet derhalve de flexibiliteit van de lidstaten om al dan niet voorrang te geven aan dergelijke verzoeken, onverlet laten. In bepaalde gevallen, met name wanneer gezinnen minderjarigen aan de grensprocedure zijn onderworpen, dienen de lidstaten hun verzoek met voorrang te behandelen.

(45)

De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben een verzoek als niet-ontvankelijk af te wijzen, bijvoorbeeld wanneer een land dat geen lidstaat is, als een eerste land van asiel of een veilig derde land voor de verzoeker wordt beschouwd, of wanneer een internationaal strafhof of tribunaal heeft gezorgd voor veilige herplaatsing van de verzoeker in een lidstaat of derde land, of wanneer het verzoek pas wordt gedaan na zeven werkdagen na de datum waarop de verzoeker het terugkeerbesluit ontvangt, mits hij of zij op de hoogte was gebracht van de gevolgen van het niet doen van een verzoek binnen die termijn en er geen nieuwe relevante elementen naar voren zijn gekomen. Aangezien het GEAS is gebaseerd op wederzijds vertrouwen en het vermoeden van eerbiediging van de grondrechten, waaronder de rechten op basis van het Verdrag van Genève en op het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, vormt het feit dat een andere lidstaat reeds internationale bescherming heeft verleend, in de regel een reden om een verzoek van dezelfde verzoeker als niet-ontvankelijk af te wijzen. Daarom moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om een verzoek als niet-ontvankelijk af te wijzen wanneer aan een verzoeker reeds internationale bescherming is verleend in een andere lidstaat. Bovendien moet een verzoek als niet-ontvankelijk worden beschouwd wanneer het een volgend verzoek betreft zonder nieuwe relevante elementen.

(46)

Voor de toepassing van de begrippen “eerste land van asiel” en “veilig derde land” is het van essentieel belang dat het derde land ten aanzien waarvan de begrippen worden toegepast, partij is bij en voldoet aan het Verdrag van Genève, tenzij dat derde land anderszins voorziet in doeltreffende bescherming in rechte en in de praktijk overeenkomstig de fundamentele mensenrechtennormen, zoals toegang tot voldoende bestaansmiddelen om een toereikende levensstandaard te handhaven ten aanzien van de algemene situatie van dat ontvangende derde land, tot gezondheidszorg en essentiële behandeling van ziekten en toegang tot basisonderwijs onder de voorwaarden die in dat derde land gangbaar zijn. Deze doeltreffende bescherming dient gewaarborgd te zijn totdat er een duurzame oplossing wordt gevonden. Het moet mogelijk zijn een derde land als veilig derde land aan te wijzen met uitzonderingen voor specifieke delen van zijn grondgebied of duidelijk identificeerbare categorieën personen.

(47)

De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om het begrip “eerste land van asiel” als grond voor niet-ontvankelijkheid toe te passen indien de verzoeker doeltreffende bescherming heeft genoten en op die bescherming nog steeds een beroep kan doen in een derde land waar zijn of haar leven en vrijheid niet worden bedreigd op grond van ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep, of politieke overtuiging, indien hij of zij niet aan vervolging is onderworpen en geen reëel risico loopt op ernstige schade als gedefinieerd in Verordening (EU) 2024/1347 en indien de verzoeker beschermd is tegen refoulement en tegen verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of straffen, zoals neergelegd in het internationaal recht.

(48)

De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om het begrip “veilig derde land” als grond voor niet-ontvankelijkheid toe te passen indien voor de verzoeker de mogelijkheid bestaat om doeltreffende bescherming te vragen en, indien aan de voorwaarden is voldaan, te krijgen in een derde land waar zijn of haar leven en vrijheid niet worden bedreigd op grond van ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep, of politieke overtuiging, indien hij of zij niet aan vervolging is onderworpen en geen reëel risico loopt op ernstige schade als gedefinieerd in Verordening (EU) 2024/1347 en hij of zij beschermd is tegen refoulement en tegen verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of straffen, zoals neergelegd in het internationaal recht. Niettemin moeten de beslissingsautoriteiten van de lidstaten het recht behouden om, zelfs als aan de voorwaarden om een verzoek als niet-ontvankelijk te beschouwen is voldaan, de gegrondheid van het verzoek te beoordelen, in het bijzonder wanneer zij daartoe genoodzaakt zijn op grond van hun nationale verplichtingen. Het moet voor een lidstaat mogelijk zijn het begrip “veilig derde land” alleen toe te passen indien er een band bestaat tussen de verzoeker en het derde land op grond waarvan het voor de verzoeker redelijk zou zijn naar dat land te gaan. De band tussen de verzoeker en het veilige derde land kan met name als bewezen worden beschouwd indien zich gezinsleden van de verzoeker in dat land bevinden of indien de verzoeker zich heeft gevestigd of heeft verbleven in dat land.

(49)

Het vermoeden van veiligheid ten aanzien van derde landen waarmee overeenkomsten als bedoeld in deze verordening zijn gesloten, is niet van toepassing indien deze overeenkomsten worden geschorst overeenkomstig artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

(50)

De begrippen “eerste land van asiel” en “veilig derde land” mogen niet worden toegepast op verzoekers die als gezinslid van een onderdaan van een derde land of van een burger van de Unie een verzoek indienen en die in de lidstaat die het verzoek behandelt, aanspraak kunnen maken op de rechten die zijn vastgelegd in Richtlijn 2003/86/EG van de Raad (11) of Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad (12).

(51)

Bij de beoordeling van de vraag of een derde land voldoet aan de in deze verordening vastgestelde criteria voor doeltreffende bescherming, moet onder “toegang tot middelen van bestaan die toereikend zijn voor een adequate levensstandaard”, worden verstaan de toegang tot voedsel, kleding, huisvesting of onderdak, en het recht om betaald werk te verrichten, bijvoorbeeld door toegang tot de arbeidsmarkt, onder voorwaarden die niet minder gunstig zijn dan die voor niet-onderdanen van het derde land die in het algemeen in dezelfde omstandigheden verkeren.

(52)

Om een lidstaat in staat te stellen een verzoek als niet-ontvankelijk af te wijzen op basis van de begrippen “eerste land van asiel” of “veilig derde land”, moeten de bijzondere omstandigheden van de verzoeker individueel worden beoordeeld, met inbegrip van alle door de verzoeker ingediende elementen ter onderbouwing van waarom die begrippen niet op hem of haar van toepassing zouden zijn. Indien de verzoeker een niet-begeleide minderjarige is, houdt de bevoegde autoriteit rekening met het belang van het kind, met name wat betreft de beschikbaarheid van duurzame passende zorg en opvang.

(53)

Een verzoek mag niet op basis van de begrippen “eerste land van asiel” of “veilig derde land” als niet-ontvankelijk worden afgewezen indien reeds in het stadium van het ontvankelijkheidsonderzoek duidelijk is dat het betrokken derde land de verzoeker geen of niet opnieuw toegang zal verlenen. Indien de verzoeker uiteindelijk niet (opnieuw) tot het derde land wordt toegelaten nadat het verzoek als niet-ontvankelijk is afgewezen, moet de verzoeker overeenkomstig deze verordening opnieuw toegang krijgen tot de procedure voor internationale bescherming.

(54)

Een verzoek om internationale bescherming moet ten gronde worden behandeld om te bepalen of een verzoeker in aanmerking komt voor internationale bescherming overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1347. Een verzoek hoeft niet ten gronde te worden behandeld indien het overeenkomstig deze verordening als niet-ontvankelijk is afgewezen, indien een andere lidstaat verantwoordelijk is overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1351, of indien een verzoek impliciet of expliciet ingetrokken is verklaard.

(55)

De behandeling van een verzoek moet in een beperkt aantal gevallen worden versneld en worden afgerond binnen een termijn van ten hoogste drie maanden, onder meer indien een verzoeker uit een veilig land van herkomst komt of een verzoeker enkel een verzoek indient om de uitvoering van een terugkeerbesluit te vertragen of te verhinderen, of indien de nationale veiligheid of de openbare orde ernstig in het gedrang komt. Het moet voor de lidstaten enkel binnen de beperkte omstandigheden die in deze verordening zijn vastgesteld mogelijk zijn op niet-begeleide minderjarigen een versnelde behandelingsprocedure toe te passen.

(56)

Om een snelle en eerlijke procedure voor alle verzoekers te waarborgen en er tegelijkertijd voor te zorgen dat het verblijf in de Unie van verzoekers die niet in aanmerking komen voor internationale bescherming, niet onnodig wordt verlengd, ook als het gaat om onderdanen van derde landen die krachtens Verordening (EU) 2018/1806 van de visumplicht zijn vrijgesteld, moeten de lidstaten de behandeling versnellen van verzoeken van verzoekers die onderdaan zijn van of, in het geval van staatlozen, hun gewone verblijfplaats hadden in een derde land waarvoor het percentage erkende verzoeken om internationale bescherming niet meer dan 20 % bedraagt, met inachtneming van onder meer de significante verschillen tussen beslissingen in eerste aanleg en definitieve beslissingen. De behandeling van het verzoek mag niet worden versneld indien zich sinds de publicatie van de desbetreffende Eurostat-gegevens, rekening houdend met de richtsnoeren uit hoofde van artikel 11 van Verordening (EU) 2021/2303, een belangrijke verandering in het betrokken derde land heeft voorgedaan, of wanneer de verzoeker behoort tot een specifieke categorie van personen voor wie het lage erkenningspercentage wegens een specifieke vervolgingsgrond niet als representatief voor hun beschermingsbehoeften kan worden beschouwd. Het feit dat een derde land kan worden beschouwd als een voor de verzoeker veilig land van herkomst of veilig derde land in de zin van deze verordening, moet onverminderd in aanmerking kunnen worden genomen als aparte grond voor respectievelijk de versnelde behandelingsprocedure of de ontvankelijkheidsprocedure.

(57)

Veel verzoeken om internationale bescherming worden gedaan aan de buitengrens of in een transitzone van een lidstaat, onder meer door personen die zijn aangehouden wegens het onrechtmatig overschrijden van de buitengrens, met andere woorden op het moment van de irreguliere overschrijding van de buitengrens of na de overschrijding in de nabijheid van die buitengrens, of door personen die zijn ontscheept na een opsporings- en reddingsoperatie. Om aan de buitengrens identiteits-, veiligheids- en medische controles te kunnen uitvoeren en de betrokken onderdanen van derde landen en staatlozen naar de geschikte procedure te kunnen doorverwijzen, is een screening nodig. Na de screening moeten onderdanen van derde landen en staatlozen naar de passende asiel- of terugkeerprocedure worden doorverwezen, of moet hun de toegang worden geweigerd. Daartoe moet een fase vóór binnenkomst worden ingevoerd, die bestaat uit een screening en uit grensprocedures voor asiel en terugkeer. Er moeten naadloze en efficiënte koppelingen tussen alle fasen van de desbetreffende procedures voor alle irreguliere binnenkomsten tot stand worden gebracht.

(58)

De grensprocedure voor asiel en terugkeer moet erop gericht zijn snel, in beginsel aan de buitengrenzen, te beoordelen of een verzoek ongegrond of niet-ontvankelijk is en te zorgen voor een snelle terugkeer van wie geen recht heeft om te blijven, op zodanige wijze dat het beginsel van non-refoulement volledig in acht wordt genomen, terwijl er tegelijkertijd voor wordt gezorgd dat personen met een gegrond verzoek naar de gewone procedure worden geleid en snel toegang krijgen tot internationale bescherming. Daarom moeten de lidstaten verzoekers om internationale bescherming kunnen verplichten om met het oog op de beoordeling van de ontvankelijkheid van hun verzoek als algemene regel aan of in de nabijheid van de buitengrens of in een transitzone of op andere aangewezen locaties binnen hun grondgebied, te verblijven. De lidstaten moeten ook de mogelijkheid hebben om in welomschreven omstandigheden te voorzien in het onderzoek van de gegrondheid van een verzoek en, als het verzoek wordt afgewezen, in de terugkeer van de betrokken onderdanen van derde landen en staatlozen. Met het oog op de uitvoering van de asielgrensprocedure en de bij Verordening (EU) 2024/1349 van het Europees Parlement en de Raad (13) ingestelde terugkeergrensprocedure, moeten de lidstaten de maatregelen nemen die nodig zijn om een toereikende opvang- en personele capaciteit tot stand te brengen, in het bijzonder gekwalificeerd en goed opgeleid personeel, om te allen tijde een vastgesteld aantal verzoeken te behandelen en terugkeerbesluiten te handhaven.

(59)

Teneinde eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening wat betreft de berekening van de aantallen die overeenstemmen met de toereikende capaciteit van elke lidstaat en het maximumaantal verzoeken die een lidstaat vereist is jaarlijks in de grensprocedure te behandelen, moeten uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend aan de Commissie. Wat voor een lidstaat een toereikende capaciteit is, moet worden vastgesteld aan de hand van een formule die gebaseerd is op de totale door de lidstaten aan het Europees Grens- en kustwachtagentschap dat is opgericht bij Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad (14) (“Frontex”) gerapporteerde irreguliere grensoverschrijdingen, waaronder aankomsten na opsporings- en reddingsoperaties, en weigeringen van toegang aan de buitengrens, volgens Eurostat-gegevens, berekend over een periode van drie jaar. Indien de uitvoeringshandeling overeenkomstig deze verordening wordt vastgesteld, moet de vaststelling ervan worden afgestemd op de aanneming van het Europees jaarverslag over asiel en migratie [in het kader van Verordening (EU) 2024/1351, waarin de situatie op alle migratieroutes en in alle lidstaten wordt beoordeeld. Als extra element van stabiliteit en voorspelbaarheid moet het maximumaantal verzoeken dat een lidstaat moet zijn gehouden per jaar te behandelen in de grensprocedure, worden vastgesteld op viermaal de toereikende capaciteit van die lidstaat. Bij de omvang van de verplichting van de lidstaat om toereikende capaciteit op te zetten, moet op passende wijze rekening worden gehouden met de bezorgdheid van de lidstaten met betrekking tot de nationale veiligheid en de openbare orde. Alleen verzoeken die onder de grensprocedure vallen mogen worden meegerekend om de toereikende capaciteit te halen.

(60)

De lidstaten moeten een verzoek in een grensprocedure beoordelen indien de verzoeker een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of de openbare orde, indien de verzoeker, na voldoende mogelijkheden te hebben gekregen om gegronde redenen aan te voeren, geacht wordt de autoriteiten bewust te hebben misleid door omtrent zijn of haar identiteit of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of relevante informatie of documenten die een negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, achter te houden of indien het verzoek waarschijnlijk ongegrond is omdat de verzoeker de nationaliteit heeft van een derde land waarvoor het percentage erkende verzoeken om internationale bescherming niet meer dan 20 % bedraagt. Teneinde eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van artikel 50, derde lid, van deze verordening, moeten uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend aan de Commissie. In andere gevallen, zoals wanneer de verzoeker afkomstig is uit een veilig land van herkomst of een veilig derde land, moet het gebruik van de grensprocedure voor de lidstaten facultatief zijn.

(61)

Op grond van hoofdstuk IV van Richtlijn (EU) 2024/1346 zijn de lidstaten die opvangfaciliteiten aanbieden voor de uitvoering van de asielgrensprocedure verplicht rekening te houden met de bijzondere situatie en behoeften van kwetsbare personen, waaronder minderjarigen, personen met een handicap en ouderen. Bijgevolg mogen dergelijke personen alleen tot een grensprocedure worden toegelaten indien de opvangvoorzieningen in het kader van die procedure voldoen aan de vereisten van hoofdstuk IV van die richtlijn. Indien de opvangvoorzieningen in het kader van een grensprocedure niet langer voldoen aan de vereisten en normen van hoofdstuk IV van die richtlijn, mag de grensprocedure niet langer van toepassing zijn op de betrokken personen.

(62)

Er kunnen zich ook omstandigheden voordoen waarin, ongeacht de beschikbare faciliteiten, de specifieke situatie of de bijzondere behoeften van verzoekers in elk geval zullen verhinderen dat zij worden toegelaten of in een grensprocedure blijven. In dit verband mag een grensprocedure niet of niet langer worden toegepast wanneer aan verzoekers die behoefte hebben aan bijzondere procedurele waarborgen of om gezondheidsredenen, waaronder redenen met betrekking tot met de geestelijke gezondheid van een persoon, niet de noodzakelijke ondersteuning kan worden verleend. Evenzo mogen niet-begeleide minderjarigen, gezien het belang van de rechten van het kind en de noodzaak om rekening te houden met het belang van het kind, in de regel niet aan de grensprocedure worden onderworpen, tenzij er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de minderjarige een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of de openbare orde van de lidstaat of de verzoeker krachtens het nationale recht om ernstige redenen van nationale veiligheid of openbare orde onder dwang is uitgezet.

(63)

Een grensprocedure mag evenmin niet of niet langer worden toegepast indien zij tot de bewaring van verzoekers leidt en niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor het in bewaring houden van personen en de voor bewaring toepasselijke waarborgen als vastgelegd Richtlijn (EU) 2024/1346.

(64)

Aangezien de grensprocedure onder meer tot doel heeft verzoeken die waarschijnlijk niet-ontvankelijk of ongegrond zullen zijn, snel te kunnen beoordelen, zodat personen zonder verblijfsrecht snel kunnen terugkeren, mag die procedure niet of niet langer worden toegepast indien de beslissingsautoriteit van oordeel is dat de gronden om een verzoek als niet-ontvankelijk af te wijzen of de versnelde behandelingsprocedure toe te passen, niet of niet langer van toepassing zijn.

(65)

Bij de toepassing van de grensprocedure voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de nodige regelingen worden getroffen opdat de verzoekers in de regel aan of in de nabijheid van de buitengrens of in transitzones kunnen worden opgevangen, in overeenstemming met Richtlijn (EU) 2024/1346. De lidstaten mogen de verzoeken behandelen op een andere locatie aan de buitengrens dan waar het asielverzoek is gedaan, door verzoekers over te brengen naar een specifieke locatie aan of in de nabijheid van de buitengrens van de betrokken lidstaat, of op andere aangewezen locaties binnen hun grondgebied waar passende faciliteiten voorhanden zijn. De lidstaten moeten zelf kunnen beslissen op welke specifieke locaties die faciliteiten worden ingericht. Niettemin moeten de lidstaten proberen de noodzaak van dergelijke overbrengingen te beperken door ernaar te streven dergelijke faciliteiten met voldoende capaciteit op te zetten aan de grensdoorlaatposten of de delen van de buitengrens waar de meeste verzoeken om internationale bescherming worden gedaan, mede rekening houdend met de lengte van de buitengrens en het aantal grensdoorlaatposten of transitzones. Zij moeten de Commissie in kennis stellen van de specifieke locaties waar de grensprocedures zullen worden uitgevoerd.

(66)

Aangezien bepaalde faciliteiten zich op moeilijk toegankelijke locaties kunnen bevinden, moeten de lidstaten adequate toegang garanderen voor het personeel dat in dergelijke faciliteiten werkzaam is.

(67)

Het belang van het kind moet bij de lidstaten de eerste overweging vormen wanneer zij uitvoering geven aan de bepalingen van deze verordening die mogelijk van invloed zijn op minderjarigen. In dit verband en gezien de bijzondere opvangbehoeften van minderjarigen, mag een lidstaat, wanneer de grensprocedure wordt toegepast en het aantal verzoekers op een bepaald moment groter is dan zijn toereikende capaciteit, geen voorrang geven aan minderjarigen en hun gezinsleden bij het overwegen van de vraag op wie aan een grensprocedure moet worden toegepast, tenzij zij om ernstige redenen worden geacht een gevaar te vormen voor de nationale veiligheid en de openbare orde van een lidstaat. Wanneer de grensprocedure op hen wordt toegepast, moet aan de behandeling van hun verzoeken voorrang worden gegeven. De opvangvoorzieningen voor minderjarigen en hun gezinsleden moeten aangepast zijn aan hun behoeften, met volledige inachtneming van Richtlijn (EU) 2024/1346. Aangezien de bescherming van kinderen van primair belang is, moet de Commissie aanbevelen dat de toepassing van de grensprocedure op gezinnen met minderjarigen wordt geschorst, wanneer uit de informatie die is verkregen via het toezicht uit hoofde van Verordening (EU) 2021/2303 blijkt dat een lidstaat de opvangvereisten voor minderjarigen en hun gezinsleden niet naleeft, en moet de betrokken lidstaat de Commissie in kennis stellen van de maatregelen die zijn genomen om eventuele tekortkomingen in de aanbeveling van de Commissie aan te pakken. De aanbeveling moet openbaar worden gemaakt.

(68)

De grensprocedure voor de behandeling van verzoeken om internationale bescherming moet zo kort mogelijk worden gehouden, terwijl tegelijkertijd een volledig en eerlijk onderzoek van de verzoeken moet worden gewaarborgd. De termijn mag in geen geval langer zijn dan 12 weken, met inbegrip van de tijd die nodige is om de verantwoordelijke lidstaat vast te stellen. De lidstaten moeten deze termijn kunnen verlengen tot 16 weken indien de persoon is overgedragen op grond van Verordening (EU) 2024/1351. Die termijn moet worden opgevat als een op zichzelf staande termijn voor de asielgrensprocedure, vanaf de registratie van het verzoek totdat de verzoeker niet langer het recht heeft om te blijven en geen toestemming heeft om te blijven. Binnen die termijn staat het de lidstaten vrij om in hun nationale recht de termijn voor de administratieve en de verschillende daaropvolgende procedurele stappen vast te leggen, waarbij zij er evenwel voor moeten zorgen dat de behandelingsprocedure kan worden afgerond en dat vervolgens, in voorkomend geval, de beslissing over het verzoek om te blijven en, indien van toepassing, de beslissing betreffende het beroep binnen 12 of, indien van toepassing, 16 weken worden genomen. Indien de lidstaat er binnen die termijn toch niet in slaagt de desbetreffende beslissingen te nemen, moet de verzoeker, afgezien van een beperkt aantal uitzonderingen, toegelaten worden tot het grondgebied van die lidstaat, zodat de passende procedure kan worden voortgezet. Verzoekers mogen niet tot het grondgebied worden toegelaten indien zij geen recht hebben om te blijven, indien zij niet hebben verzocht om te mogen blijven ten behoeve van een beroepsprocedure, of indien een rechterlijke instantie heeft besloten dat zij niet mogen blijven in afwachting van de uitkomst van een beroepsprocedure. In dergelijke gevallen moet, om de continuïteit tussen de asielprocedure en de terugkeerprocedure te waarborgen, de terugkeergrensprocedure ook worden uitgevoerd in het kader van een grensprocedure als voorzien in Verordening (EU) 2024/1349 die ten hoogste 12 weken duurt.

(69)

Hoewel de grensprocedure voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming kan worden toegepast zonder een beroep te doen op bewaring, moeten de lidstaten toch de mogelijkheid hebben om tijdens de grensprocedure de gronden voor bewaring toe te passen overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn (EU) 2024/1346, teneinde een beslissing te nemen over het recht van de verzoeker om het grondgebied binnen te komen. Indien tijdens een dergelijke procedure wordt gebruikgemaakt van bewaring, moeten de bepalingen inzake bewaring van die richtlijn van toepassing zijn, onder meer inzake de waarborgen voor verzoekers in bewaring, de voorwaarden met betrekking tot bewaring, rechterlijke toetsing en de noodzaak om elk geval individueel te beoordelen. In de regel mogen minderjarigen niet in bewaring worden gesteld. Minderjarigen mogen enkel in uitzonderlijke omstandigheden in bewaring worden gesteld, als maatregel in laatste instantie en nadat is vastgesteld dat andere, minder dwingende alternatieve maatregelen, onder meer niet-vrijheidsbenemende plaatsing in de gemeenschap, niet doeltreffend kunnen worden toegepast, en nadat overeenkomstig Richtlijn (EU) 2024/1346 is beoordeeld dat bewaring in hun belang is.

(70)

Wanneer een verzoek in de grensprocedure wordt afgewezen, moet onmiddellijk jegens de betrokken verzoeker, onderdaan van een derde land of staatloze een terugkeerbesluit of, indien aan de toepasselijke voorwaarden van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad (15) is voldaan, een weigering van toegang worden uitgevaardigd. Om de gelijke behandeling te waarborgen van alle onderdanen van derde landen en staatlozen van wie het verzoek in de grensprocedure is afgewezen, moet, indien een lidstaat heeft besloten de bepalingen van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad (16) krachtens de desbetreffende daarin opgenomen afwijking niet toe te passen jegens onderdanen van derde landen en staatlozen en tegen de onderdaan van een derde land geen terugkeerbesluit uitvaardigt, de behandeling en het beschermingsniveau van de betrokken verzoeker, onderdaan van een derde land of staatloze in overeenstemming zijn met de bepaling van Richtlijn 2008/115/EG betreffende gunstiger bepalingen wat betreft onderdanen van derde landen wat betreft onderdanen van derde landen die buiten het toepassingsgebied van die richtlijn vallen en gelijkwaardig zijn aan die welke van toepassing zijn op personen jegens wie een terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd.

(71)

De grensprocedure moet worden uitgevoerd met volledige inachtneming van het Handvest en het EU-recht. Elke lidstaat moet in dat verband voorzien in een mechanisme voor toezicht op de grondrechten met betrekking tot de grensprocedure dat voldoet aan de criteria van Verordening (EU) 2024/1356 van het Europees Parlement en de Raad (17).

(72)

Binnen hun respectieve mandaten moeten de agentschappen van de Unie, en met name het Asielagentschap, op hun verzoek steun kunnen verlenen aan de lidstaten en de Commissie met het oog op de goede uitvoering en werking van deze verordening, met inbegrip van de bepalingen van deze verordening met betrekking tot de versnelde procedures en de grensprocedures. Agentschappen van de Unie, en met name het Asielagentschap, kunnen voorstellen een lidstaat specifieke steun te verlenen.

(73)

Een lidstaat waaraan een verzoeker overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1351 is overgedragen, moet de mogelijkheid hebben het verzoek te behandelen in een grensprocedure, op voorwaarde dat de verzoeker nog geen toestemming heeft gekregen om het grondgebied van de betrokken lidstaten binnen te komen en er is voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing van die procedure door de lidstaat waaruit en de lidstaat waaraan de verzoeker is overgedragen.

(74)

Het begrip “openbare orde” kan onder meer een veroordeling wegens een ernstig misdrijf bestrijken.

(75)

Zolang een verzoeker gegronde redenen kan aanvoeren, mag het ontbreken van documenten bij binnenkomst of het gebruik van vervalste documenten op zich niet leiden tot automatische toepassing van een versnelde behandelingsprocedure of een grensprocedure.

(76)

Indien een verzoeker bepaalde verplichtingen die uit deze verordening, Verordening (EU) 2024/1351 of Richtlijn (EU) 2024/1346 voortvloeien, niet nakomt, mag het verzoek niet verder worden behandeld en moet het in beginsel worden afgewezen of impliciet ingetrokken worden verklaard, en moeten alle nieuwe verzoeken die na die beslissing door dezelfde verzoeker in de lidstaten worden gedaan, als een volgend verzoek worden beschouwd. Indien een persoon een volgend verzoek heeft gedaan in een andere lidstaat en aan de op grond van Verordening (EU) 2024/1351 verantwoordelijke lidstaat wordt overgedragen, mag de verantwoordelijke lidstaat niet worden verplicht het in de andere lidstaat gedane verzoek te behandelen.

(77)

Indien een verzoeker een volgend verzoek doet zonder nieuwe elementen voor te leggen die de kans aanzienlijk groter maken dat hij of zij in aanmerking komt voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet, of die verband houden met de redenen waarom het eerdere verzoek niet-ontvankelijk is verklaard, mag dat volgend verzoek niet aan een nieuwe volledige behandelingsprocedure worden onderworpen. In die gevallen moeten verzoeken na een voorafgaand onderzoek als niet-ontvankelijk worden afgewezen op grond van het beginsel van het gezag van gewijsde. Het voorafgaand onderzoek moet plaatsvinden op grond van schriftelijke toelichtingen of een persoonlijk onderhoud. Van het persoonlijk onderhoud kan met name worden afgezien indien het op grond van de schriftelijke toelichtingen duidelijk is dat het verzoek geen nieuwe elementen bevat. In geval van volgende verzoeken kunnen uitzonderingen worden gemaakt op het recht van het individu om op het grondgebied van een lidstaat te blijven.

(78)

Een verzoeker die op het laatste moment een volgend verzoek indient louter om zijn of haar verwijdering te vertragen of te verhinderen, mag geen toestemming krijgen om in afwachting van de beslissing waarbij het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard, te blijven in gevallen waarin het voor de beslissingsautoriteit onmiddellijk duidelijk is dat geen nieuwe elementen zijn voorgelegd en er geen risico op refoulement bestaat. De beslissingsautoriteit moet een beslissing krachtens het nationale recht uitvaardigen waarin wordt bevestigd dat is voldaan aan deze criteria en dat de verzoeker dus geen toestemming krijgt om te blijven.

(79)

Fundamenteel voor de gegrondheid van een verzoek om internationale bescherming is de veiligheid van de verzoeker in zijn of haar land van herkomst. Gezien het feit dat Verordening (EU) 2024/1347 streeft naar een hoog niveau van convergentie van de normen om onderdanen van derde landen en staatlozen in aanmerking te nemen voor erkenning als personen die internationale bescherming genieten, stelt deze verordening gemeenschappelijke criteria vast om derde landen als veilige landen van herkomst aan te wijzen; omdat de toepassing van het begrip “veilig land van herkomst” moet worden versterkt als een wezenlijk instrument om verzoeken die waarschijnlijk ongegrond zijn, sneller te behandelen.

(80)

Het moet mogelijk zijn een derde land als veilig land van herkomst aan te wijzen met uitzonderingen voor specifieke delen van het grondgebied ervan of voor duidelijk identificeerbare categorieën personen. Daarnaast kan het feit dat een derde land op een lijst van veilige landen van herkomst is vermeld geen absolute waarborg vormen voor de veiligheid van de onderdanen van dat land, zelfs niet voor degenen die niet behoren tot een categorie van personen voor wie een dergelijke uitzondering is gemaakt, en maakt dit dus een passende individuele behandeling van het verzoek om internationale bescherming niet overbodig. De aard van de aan de aanwijzing ten grondslag liggende beoordeling impliceert dat er enkel rekening kan worden gehouden met de algemene civiele, juridische en politieke omstandigheden in dat land en met het feit dat actoren van vervolging, foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de praktijk worden gestraft wanneer zij in dat land schuldig worden bevonden. Daarom mag het begrip veilig land van herkomst alleen kunnen worden toegepast indien de verzoeker in het kader van een individuele beoordeling geen elementen kan verstrekken die rechtvaardigen dat het begrip veilig land van herkomst niet op hem of haar van toepassing is.

(81)

Door op het niveau van de Unie veilige landen van herkomst en veilige derde landen aan te wijzen, moet een antwoord kunnen worden geboden op sommige van de bestaande verschillen tussen de nationale lijsten van veilige landen van de lidstaten. Hoewel de lidstaten bevoegd moeten blijven om wetgeving toe te passen of in te voeren die het mogelijk maakt om op nationaal niveau andere derde landen aan te wijzen dan die welke op het niveau van de Unie als veilige derde landen of veilige landen van herkomst zijn aangewezen, moet het gemeenschappelijk aanwijzen of een gemeenschappelijke lijst ervoor zorgen dat de begrippen door alle lidstaten op eenvormige wijze worden toegepast met betrekking tot verzoekers wier landen van herkomst zijn aangewezen of voor wie er een veilig derde land is. Dit moet een eenvormige toepassing van de procedures vergemakkelijken en daardoor ook secundaire bewegingen van verzoekers om internationale bescherming tegengaan.

(82)

De Commissie, hierin bijgestaan door het Asielagentschap, moet de situatie in derde landen die op het niveau van de Unie als veilige derde landen of veilige landen van herkomst zijn aangewezen, evalueren. Indien de situatie van een dergelijk derde land significant verslechtert en na een onderbouwde beoordeling, moet de Commissie de aanwijzing op het niveau van de Unie van dat derde land als veilig derde land of veilig land van herkomst voor een beperkte termijn kunnen schorsen door middel van een gedelegeerde handeling. De Commissie moet de schorsing van de aanwijzing van een derde land op Unieniveau als veilig derde land of veilig land van herkomst gedurende een termijn van zes maanden kunnen verlengen, met een mogelijkheid om die verlenging eenmaal te hernieuwen. Om te reageren op verregaande verslechteringen in een derde land dat op het niveau van de Unie als veilig derde land of veilig land van herkomst is aangewezen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de schorsing van de aanwijzing op het niveau van de Unie van dat derde land als veilig derde land of veilig land van herkomst gedurende een termijn van zes maanden wanneer de Commissie op basis van een onderbouwde beoordeling van oordeel is dat niet langer is voldaan aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden, en om de schorsing van de aanwijzing op het niveau van de Unie van een derde land als veilig derde land of als veilig land van herkomst met een periode van zes maanden te verlengen, met een mogelijkheid om die verlenging eenmaal te hernieuwen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (18). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen

(83)

De Commissie moet de situatie in het betrokken derde land voortdurend evalueren, waarbij zij onder meer rekening houdt met de door de lidstaten en het Asielagentschap verstrekte informatie over veranderingen in de situatie van dat derde land die zich naderhand voordoen. Daarenboven moet de Commissie in dat geval binnen drie maanden na de vaststelling van de gedelegeerde handeling waarbij het derde land wordt geschorst, een wijziging voorstellen overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure om dat derde land te schrappen als land dat op het niveau van de Unie is aangewezen als veilig land. Ten behoeve van de onderbouwde beoordeling moet de Commissie rekening houden met een reeks voor haar beschikbare informatiebronnen, met name de jaarlijkse voortgangsverslagen van de Commissie voor derde landen die door de Europese Raad als kandidaat-lidstaat zijn aangewezen, regelmatige verslagen van de Europese Dienst voor extern optreden en de informatie van de lidstaten, het Asielagentschap, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties.

(84)

Indien de geldigheidsduur van de gedelegeerde handeling en de verlengingen ervan verstrijkt zonder dat een nieuwe gedelegeerde handeling is vastgesteld, mag de aanwijzing op het niveau van de Unie van een derde land als veilig derde land of als veilig land van herkomst niet langer geschorst zijn. Dit moet alle voorgestelde wijzigingen om het derde land als aangewezen land te schrappen, onverlet laten.

(85)

De Commissie moet de situatie in derde landen die hun aanwijzing op het niveau van de Unie als veilig land van herkomst of veilig derde land hebben verloren, evalueren met de hulp van het Asielagentschap, onder meer indien een lidstaat de Commissie meedeelt dat hij op basis van een onderbouwde beoordeling van oordeel is dat een derde land na veranderingen in de situatie van dat land opnieuw voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening zijn vastgesteld om het als veilig aan te wijzen. In een dergelijk geval kunnen de lidstaten dat derde land alleen op nationaal niveau als veilig land van herkomst of veilig derde land aanwijzen, zolang de Commissie tegen die aanwijzing geen bezwaar maakt binnen een termijn van twee jaar na de datum waarop dat derde land de aanwijzing op het niveau van de Unie als veilig land van herkomst of veilig derde land is verloren. Indien de Commissie van oordeel is dat aan deze voorwaarden is voldaan, kan zij een wijziging voorstellen van de aanwijzing op het niveau van de Unie van veilige derde landen of veilige landen van herkomst zodat het derde land wordt toegevoegd.

(86)

Met betrekking tot de intrekking van de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de personen die internationale bescherming genieten, naar behoren worden ingelicht over een eventuele heroverweging van hun status en in de gelegenheid worden gesteld om binnen een redelijke termijn door middel van een schriftelijke verklaring en in een persoonlijk onderhoud hun standpunt naar voren te brengen, voordat de autoriteiten een met redenen omklede beslissing tot intrekking van hun status kunnen nemen.

(87)

Tegen beslissingen tot afwijzing van een verzoek om internationale bescherming als niet-ontvankelijk, ongegrond of kennelijk ongegrond met betrekking tot de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus, of als impliciet ingetrokken, alsook tegen beslissingen tot intrekking van de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus, moet een doeltreffende voorziening in rechte bij een rechterlijke instantie mogelijk zijn overeenkomstig alle vereisten en voorwaarden die in artikel 47 van het Handvest zijn vastgelegd. Om de procedure doeltreffend te maken, moet de verzoeker zijn of haar beroep binnen een vastgestelde termijn aantekenen. Om de verzoeker in staat te stellen die termijnen te eerbiedigen en een doeltreffende toetsing door een rechterlijke instantie te waarborgen, moet hij of zij recht hebben op kosteloze rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging. Dit mag geen afbreuk doen aan de mogelijkheid voor verzoekers om internationale bescherming of personen die internationale bescherming genieten om gebruik te maken van andere algemeen toepasselijke rechtsmiddelen waarin op nationaal niveau is voorzien en die niet specifiek zijn voor de procedure voor de toekenning of intrekking van internationale bescherming.

(88)

In sommige lidstaten is het op grond van wettelijke procedurele bepalingen verplicht te voorzien in een tweede niveau van beroep in een hogere instantie dan vereist bij deze verordening. In het licht van het evenredigheids- en het subsidiariteitsbeginsel en met inachtneming van de procedurele autonomie van de lidstaten en de doelstellingen van deze verordening, moet worden voorzien in een flexibele definitie van wat een definitief besluit is door te verwijzen naar het nationale recht, met dien verstande dat de lidstaten minstens moeten voorzien in de in hoofdstuk V van deze verordening vastgelegde rechtsmiddelen voordat een besluit overeenkomstig het nationale recht definitief wordt. Wanneer een volgend verzoek is ingediend voordat de beslissing over een eerder verzoek definitief is geworden, moet het worden beschouwd als een nadere verklaring en moet het worden onderzocht in het kader van de lopende administratieve of beroepsprocedure, naargelang het geval.

(89)

Het begrip “rechterlijke instantie” is een begrip dat wordt beheerst door het recht van de Unie en door het Hof van Justitie van de Europese Unie is uitgelegd. Zo kan dat begrip per definitie slechts betrekking hebben op een instantie die de hoedanigheid van derde heeft ten opzichte van de autoriteit die de aangevochten beslissing heeft genomen. Die instantie moet rechterlijke taken vervullen en het is niet doorslaggevend of die instantie krachtens het nationale recht als een rechterlijke instantie wordt erkend. Deze verordening mag geen afbreuk doen aan de bevoegdheid van de lidstaten om hun nationale rechtsstelsel te organiseren en het aantal instanties van beroep te bepalen. Indien in het nationale recht wordt voorzien in de mogelijkheid om verdere beroepen in te stellen tegen een eerste of volgende beslissing in beroep, moeten de procedure en de schorsende werking van die beroepen overeenkomstig het recht van de Unie en internationale verplichtingen worden geregeld door het nationale recht.

(90)

Voor de toepassing van de beroepsprocedure kunnen de lidstaten bepalen dat hoorzittingen voor een rechterlijke instantie van eerste aanleg per videoconferentie kunnen plaatsvinden, mits de nodige regelingen worden getroffen.

(91)

Om een verzoeker in staat te stellen zijn of haar recht op een doeltreffende voorziening in rechte tegen een beslissing tot weigering van een verzoek om internationale bescherming uit te oefenen, moeten alle gevolgen van het terugkeerbesluit automatisch worden geschorst zolang de verzoeker het recht of de toestemming heeft om op het grondgebied van een lidstaat te blijven.

(92)

Verzoekers moeten in beginsel het recht hebben op het grondgebied van een lidstaat te blijven totdat de termijn voor het instellen van een beroep bij een rechterlijke instantie van eerste aanleg verstrijkt en, indien dat recht binnen de vastgestelde termijn wordt uitgeoefend, in afwachting van de uitkomst van het beroep. Slechts in een beperkt aantal gevallen dat in deze verordening is vastgelegd, waarin het verzoek waarschijnlijk ongegrond is, en onverminderd het beginsel van non-refoulement, mag de verzoeker niet automatisch het recht hebben om te blijven ten behoeve van het beroep.

(93)

In gevallen waarin de verzoeker niet automatisch het recht heeft om te blijven ten behoeve van het beroep, moet een rechterlijke instantie toch, op verzoek van de verzoeker of ambtshalve, de verzoeker kunnen toestaan om in afwachting van de uitkomst van het beroep op het grondgebied van de lidstaat te blijven. In dergelijke gevallen moeten verzoekers het recht hebben om te blijven tot de termijn waarbinnen een verzoek om te mogen blijven bij een rechterlijke instantie moet worden ingediend, verstrijkt en, indien de verzoeker binnen die termijn een dergelijk verzoek heeft ingediend, tot de bevoegde rechterlijke instantie een beslissing neemt. Om volgende verzoeken die een oneigenlijk gebruik van recht vormen of op het laatste moment worden ingediend, te ontmoedigen, moeten de lidstaten in hun nationale recht kunnen bepalen dat verzoekers, in geval van een afwijzing van een volgend verzoek, geen recht hebben om gedurende die periode te blijven, teneinde te voorkomen dat verdere ongegronde volgende verzoeken worden ingediend. In het kader van de procedure voor het bepalen of de verzoeker al dan niet mag blijven in afwachting van de uitkomst van het beroep, moeten de rechten van de verdediging van de verzoeker voldoende worden gewaarborgd door te voorzien in de nodige tolkdiensten en rechtsbijstand. Voorts moet de bevoegde rechterlijke instantie de beslissing tot weigering van internationale bescherming op feitelijke en juridische gronden kunnen onderzoeken.

(94)

Om daadwerkelijke terugkeer te waarborgen, mogen verzoekers tijdens een beroep voor een rechterlijke instantie in tweede of hogere aanleg tegen een negatieve beslissing over een verzoek om internationale bescherming geen recht hebben om op het grondgebied van de lidstaat te blijven, tenzij een rechterlijke instantie de verzoeker toestemming geeft om te blijven.

(95)

Met het oog op een consistente rechterlijke toetsing van een beslissing tot afwijzing van een verzoek om internationale bescherming en het bijbehorende terugkeerbesluit, een snellere behandeling van de betrokken zaken en een vermindering van de last voor de bevoegde gerechtelijke autoriteiten, moeten dergelijke besluiten, indien zij deel uitmaken van het gerelateerde besluit over het verzoek om internationale bescherming of de beslissing tot intrekking van de internationale bescherming, voorwerp uitmaken van dezelfde procedure voor dezelfde rechterlijke instantie.

(96)

Om een eerlijk en doeltreffend beheer van verzoeken en een doeltreffende gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming te waarborgen, moeten termijnen worden vastgesteld voor de administratieve procedure.

(97)

Overeenkomstig artikel 72 VWEU laat deze verordening de uitoefening van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid onverlet.

(98)

Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (19) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de lidstaten in het kader van de toepassing van deze verordening.

(99)

Bij elke verwerking van persoonsgegevens door het Asielagentschap in het kader van deze verordening moet worden voldaan aan Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (20) en aan Verordening (EU) 2021/2303, en moeten met name de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid in acht worden genomen.

(100)

Alle persoonsgegevens die bij de registratie of de indiening van een verzoek om internationale bescherming en tijdens het persoonlijk onderhoud worden verzameld, moeten worden geacht deel uit te maken van het dossier van de verzoeker en moeten gedurende een voldoende aantal jaar worden bewaard, omdat onderdanen van derde landen of staatlozen die in een lidstaat om internationale bescherming verzoeken, kunnen proberen om in een andere lidstaat om internationale bescherming te verzoeken, of in de komende jaren in dezelfde of in een andere lidstaat verdere volgende verzoeken kunnen indienen. Omdat de meeste onderdanen van derde landen of staatlozen die verscheidene jaren in de Unie hebben verbleven een vaste status of zelfs het burgerschap van een lidstaat zullen hebben verkregen na een termijn van tien jaar vanaf het tijdstip waarop hun internationale bescherming is toegekend, moet die termijn worden beschouwd als een noodzakelijke termijn voor de opslag van persoonsgegevens, met inbegrip van vingerafdrukken en gezichtsopnamen.

(101)

Deze verordening heeft geen betrekking op procedures tussen lidstaten die vallen onder Verordening (EU) 2024/1351, ook niet op beroepen in het kader van die procedures.

(102)

Deze verordening moet van toepassing zijn op verzoekers op wie Verordening (EU) 2024/1351 van toepassing is, in aanvulling op en onverminderd de bepalingen van die verordening.

(103)

Met het oog op een consistente uitvoering van deze verordening zodra deze van toepassing wordt, moeten op het niveau van de Unie en op nationaal niveau uitvoeringsplannen worden ontwikkeld en uitgevoerd waarin lacunes en operationele stappen voor elke lidstaat worden vastgesteld.

(104)

De toepassing van deze verordening moet regelmatig worden geëvalueerd.

(105)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de vaststelling van een gemeenschappelijke procedure voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(106)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(107)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening; deze is bijgevolg niet bindend voor noch van toepassing op deze lidstaat.

(108)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest worden erkend. Deze verordening beoogt met name te waarborgen dat de menselijke waardigheid ten volle wordt geëerbiedigd, en te bevorderen dat de artikelen 1, 4, 8, 18, 19, 21, 23, 24 en 47 van het Handvest worden toegepast,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt een gemeenschappelijke procedure vastgesteld voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming uit hoofde van Verordening (EU) 2024/1347.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op alle verzoeken om internationale bescherming die op het grondgebied van de lidstaten, daaronder begrepen aan de buitengrens, op de territoriale zee of in de transitzones van de lidstaten, worden gedaan, en op de intrekking van internationale bescherming.

2.   De verordening is niet van toepassing op verzoeken om internationale bescherming en op verzoeken om diplomatiek of territoriaal asiel die bij vertegenwoordigingen van de lidstaten worden ingediend.

3.   De lidstaten kunnen besluiten deze verordening toe te passen op verzoeken om bescherming waarop Verordening (EU) 2024/1347 niet van toepassing is.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“vluchteling”: een onderdaan van een derde land die zich wegens een gegronde vrees voor vervolging om redenen van ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep, buiten het land bevindt waarvan hij of zij de nationaliteit bezit en de bescherming van dat land niet kan of, wegens deze vrees, niet wil inroepen, dan wel een staatloze die zich om dezelfde reden buiten het land bevindt waar hij of zij vroeger gewoonlijk verbleef en daarheen niet kan, dan wel wegens genoemde vrees niet wil terugkeren, en op wie artikel 12 van Verordening (EU) 2024/1347 niet van toepassing is;

2)

“persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt”: een onderdaan van een derde land of een staatloze die niet de hoedanigheid van vluchteling heeft, doch ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat die persoon, wanneer hij of zij naar zijn of haar land van herkomst, of in het geval van een staatloze, naar het land waar hij of zij vroeger gewoonlijk verbleef, terugkeert, een reëel risico zou lopen op ernstige schade als gedefinieerd in artikel 15 van Verordening (EU) 2024/1347, en op wie artikel 17, leden 1 en 2, van die verordening niet van toepassing is, en die zich niet onder de bescherming van dat land kan of, wegens dat risico, wil stellen;

3)

“vluchtelingenstatus”: de erkenning door een lidstaat van een onderdaan van een derde land of een staatloze als vluchteling, overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1347;

4)

“subsidiairebeschermingsstatus”: de erkenning door een lidstaat van een onderdaan van een derde land of een staatloze als een persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt, overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1347;

5)

“internationale bescherming”: de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus;

6)

“minderjarige”: een onderdaan van een derde land of een staatloze die jonger is dan 18 jaar;

7)

“niet-begeleide minderjarige”: een minderjarige die zonder begeleiding van een voor hem of haar volgens het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat verantwoordelijke volwassene op het grondgebied van de lidstaten aankomt, zolang die minderjarige niet daadwerkelijk onder de hoede van een dergelijke volwassene is gesteld, met inbegrip van een minderjarige die, nadat hij of zij het grondgebied van de lidstaten is binnengekomen, zonder begeleiding is komen te verkeren;

8)

“definitieve beslissing”: een beslissing of een onderdaan van een derde land of staatloze al dan niet de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus wordt verleend uit hoofde van Verordening (EU) 2024/1347, met inbegrip van een beslissing waarbij het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard of wordt afgewezen als een impliciet of expliciet ingetrokken verzoek, waartegen geen rechtsmiddel meer openstaat uit hoofde van hoofdstuk V van deze verordening of dat overeenkomstig het nationale recht definitief is geworden, ongeacht of de verzoeker het recht heeft om overeenkomstig deze verordening te blijven;

9)

“behandeling van een verzoek om internationale bescherming”: een behandeling van de ontvankelijkheid of de gegrondheid van een verzoek om internationale bescherming overeenkomstig deze verordening en Verordening (EU) 2024/1347;

10)

“biometrische gegevens”: biometrische gegevens zoals gedefinieerd in artikel 2, punt s), van Verordening (EU) 2024/1358;

11)

“toereikende capaciteit”: de capaciteit die op een bepaald moment nodig is om de asielgrensprocedure en de op grond van Verordening (EU) 2024/1349 vastgestelde terugkeergrensprocedure of, indien van toepassing, een gelijkwaardige, op grond van het nationale recht vastgestelde terugkeergrensprocedure, uit te voeren;

12)

“verzoek om internationale bescherming” of “verzoek”: een verzoek om bescherming van een lidstaat door een onderdaan van een derde land of een staatloze die kennelijk de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus wenst;

13)

“verzoeker”: een onderdaan van een derde land of een staatloze die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend waarover nog geen definitieve beslissing is genomen;

14)

“verzoeker die bijzondere procedurele waarborgen behoeft”: een verzoeker die ten gevolge van individuele omstandigheden, zoals specifieke kwetsbaarheden, beperkt is in zijn of haar mogelijkheden om aanspraak te kunnen maken op de rechten en te kunnen voldoen aan de verplichtingen waarin deze verordening voorziet;

15)

“staatloze”: een persoon die door geen enkele staat, krachtens diens recht, als onderdaan wordt beschouwd;

16)

“beslissingsautoriteit”: elk semi-rechterlijk of administratief orgaan in een lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van verzoeken om internationale bescherming en bevoegd is daarover uit hoofde van een administratieve procedure een beslissing te nemen;

17)

“intrekking van internationale bescherming”: een beslissing van een beslissingsautoriteit of een bevoegde rechterlijke instantie om internationale bescherming te herroepen of te beëindigen, onder meer door te weigeren deze te verlengen, overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1347;

18)

“in de lidstaat blijven” op het grondgebied blijven van de lidstaat waar het verzoek om internationale bescherming is gedaan of wordt behandeld, daaronder begrepen aan de grens of in een transitzone van die lidstaat;

19)

“volgend verzoek”: een later verzoek om internationale bescherming dat in een lidstaat wordt gedaan nadat een definitieve beslissing over een vorig verzoek is genomen, met inbegrip van gevallen waarin het verzoek werd afgewezen als een expliciet of impliciet ingetrokken verzoek;

20)

“verantwoordelijke lidstaat”: de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1351.

Artikel 4

Bevoegde autoriteiten

1.   Elke lidstaat wijst overeenkomstig het nationale recht een beslissingsautoriteit aan die de op grond van deze verordening en Verordening (EU) 2024/1347 aan haar toegekende taken uitvoert, met name:

a)

ontvangen en behandelen van verzoeken om internationale bescherming;

b)

beslissingen nemen over verzoeken om internationale bescherming;

c)

beslissingen nemen over de intrekking van internationale bescherming.

De beslissingsautoriteit is tijdens de administratieve procedure als enige bevoegd om te beslissen over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van een verzoek om internationale bescherming.

2.   Onverminderd lid 1 belasten de lidstaten andere bevoegde nationale autoriteiten met de taak om verzoeken om internationale bescherming te ontvangen en verzoekers te informeren over de vraag waar en hoe zij overeenkomstig artikel 28 een verzoek kunnen indienen. Tot die andere nationale autoriteiten behoren ten minste politie, immigratiediensten, grenswachters en de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor detentiecentra of opvangfaciliteiten.

3.   Elke lidstaat wijst een bevoegde autoriteit aan die verzoeken om internationale bescherming registreert. De lidstaten kunnen de beslissingsautoriteit of andere bevoegde autoriteiten belasten met de registratie van verzoeken om internationale bescherming.

4.   Indien een verzoek wordt ontvangen door een autoriteit die niet bevoegd is om het te registreren, stelt die autoriteit de voor de registratie van verzoeken verantwoordelijke autoriteit daarvan onverwijld in kennis en wordt dat verzoek geregistreerd overeenkomstig artikel 27. De autoriteit die verantwoordelijk is voor de ontvangst van het verzoek, deelt de persoon die om internationale bescherming verzoekt, tevens mee welke autoriteit verantwoordelijk is voor de registratie van het verzoek.

5.   Voor de toepassing van de leden 2 en 3, brengt elke lidstaat uiterlijk op 12 juni 2026 de Commissie op de hoogte van de autoriteiten die door hem zijn aangewezen voor de uitvoering van de in die leden bedoelde taken, waarbij hij de aan hen toegekende taken specificeert. Elke wijziging in de identificatie van deze autoriteiten wordt onmiddellijk ter kennis van de Commissie gebracht.

6.   De lidstaten kunnen bepalen dat een andere autoriteit dan de beslissingsautoriteit verantwoordelijk is voor de procedure ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1351.

7.   Elke lidstaat verstrekt de beslissingsautoriteit en de andere op grond van dit artikel aangewezen bevoegde autoriteiten passende middelen, waaronder voldoende bekwaam personeel, om hun taken uit hoofde van deze verordening uit te voeren.

8.   De lidstaten zorgen ervoor dat het personeel van de bevoegde autoriteiten dat deze verordening toepast, over de nodige kennis beschikt, de nodige opleiding, waaronder de opleiding uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EU) 2021/2303, heeft ontvangen, en begeleiding krijgt om bij de toepassing van deze verordening zijn verplichtingen na te komen.

Artikel 5

Bijstand aan de bevoegde autoriteiten

Onverminderd artikel 4, leden 7 en 8, kunnen de uit hoofde van artikel 4 geïdentificeerde bevoegde autoriteiten, op verzoek van de lidstaat, met het oog op het ontvangen en registreren van verzoeken om internationale bescherming en het vergemakkelijken van de behandeling van verzoeken, onder meer met betrekking tot het persoonlijk onderhoud, worden bijgestaan door:

a)

deskundigen die door het Asielagentschap van de Europese Unie (het “Asielagentschap”) worden ingezet overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2303, en

b)

de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat die door die lidstaat zijn belast met de taak verzoeken om internationale bescherming te ontvangen, registreren of behandelen.

De op grond van artikel 4 aangewezen bevoegde autoriteiten mogen de autoriteiten van een andere lidstaat alleen bijstaan voor de taken waarmee zij door hun lidstaat zijn belast.

De bevoegdheid om te beslissen over individuele verzoeken om internationale bescherming blijft uitsluitend bij de beslissingsautoriteit van de verantwoordelijke lidstaat.

Artikel 6

De rol van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen:

a)

toegang heeft tot de verzoekers, met inbegrip van die welke zich in opvangcentra, in detentie, aan de grens en in transitzones bevinden;

b)

toegang heeft tot gegevens betreffende individuele verzoeken om internationale bescherming, het verloop van de procedure en de genomen beslissingen, mits de verzoeker daarmee instemt;

c)

bij de uitoefening van zijn toezichthoudende taak uit hoofde van artikel 35 van het Verdrag van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, als aangevuld bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (het “Verdrag van Genève”), in elke fase van de procedure aan de bevoegde autoriteiten zijn zienswijze kan geven in verband met individuele verzoeken om internationale bescherming.

2.   Lid 1 geldt ook voor een organisatie die ingevolge een overeenkomst met de betrokken lidstaat namens de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen op het grondgebied van die lidstaat actief is.

Artikel 7

Vertrouwelijkheidsbeginsel

1.   De autoriteiten die deze verordening toepassen, zijn gebonden aan het vertrouwelijkheidsbeginsel met betrekking tot persoonlijke informatie die zij bij de uitoefening van hun taken verkrijgen, onder meer bij de voor de toepassing van deze verordening nodige uitwisseling van informatie tussen de autoriteiten van de lidstaten van informatie overeenkomstig het Unie- of het nationale recht.

2.   Tijdens de gehele procedure voor internationale bescherming en nadat een definitieve beslissing over het verzoek is genomen:

a)

delen de autoriteiten de informatie betreffende het individuele verzoek om internationale bescherming of het feit dat een verzoek is gedaan, niet mee aan de vermeende actoren van de vervolging of ernstige schade;

b)

winnen de autoriteiten bij de vermeende actoren van de vervolging of ernstige schade geen informatie in op een wijze die ertoe leidt dat deze actoren te weten komen dat de betrokkene een verzoek heeft gedaan.

HOOFDSTUK II

FUNDAMENTELE BEGINSELEN EN WAARBORGEN

DEEL I

Rechten en verplichtingen van verzoekers

Artikel 8

Algemene waarborgen voor verzoekers

1.   Tijdens de in hoofdstuk III bedoelde administratieve procedure gelden voor de verzoekers de waarborgen die in de leden 2 tot en met 6 van dit artikel zijn vastgesteld.

2.   De beslissingsautoriteit of, in voorkomend geval, andere bevoegde autoriteiten of organisaties die daartoe door de lidstaten zijn belast, stellen de verzoekers, in een taal die zij begrijpen of redelijkerwijs kunnen worden geacht te begrijpen, in kennis van het volgende:

a)

het recht om een individueel verzoek in te dienen;

b)

de termijnen en de fasen van de te volgen procedure;

c)

hun rechten en verplichtingen tijdens de procedure, met inbegrip van die uit hoofde van Verordening (EU) 2024/1351, en de gevolgen van niet-naleving van die verplichtingen, met name wat betreft de expliciete of impliciete intrekking van een verzoek;

d)

het recht op kosteloze juridische counseling voor de indiening van het individuele verzoek, en op rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging in alle fasen van de procedure krachtens afdeling III van dit hoofdstuk en overeenkomstig de artikelen 15 tot en met 19;

e)

de middelen waarmee zij kunnen voldoen aan hun verplichting tot het indienen van de elementen zoals bedoeld in artikel 4 van Verordening (EU) 2024/1347;

f)

de beslissing van de beslissingsautoriteit overeenkomstig artikel 36.

Alle in deze alinea bedoelde informatie wordt zo spoedig mogelijk verstrekt om verzoekers in staat te stellen de in deze verordening gewaarborgde rechten uit te oefenen en de in de artikel 9 bedoelde verplichtingen op adequate wijze na te komen. De in de eerste alinea, punten a) tot en met e), van dit lid bedoelde informatie wordt uiterlijk aan de verzoeker verstrekt op het ogenblik dat het verzoek om internationale bescherming wordt geregistreerd. Die informatie wordt materieel of elektronisch verstrekt door middel van de in lid 7 bedoelde brochure, en, indien nodig, mondeling. Aan minderjarigen wordt de informatie op kindvriendelijke wijze en met betrokkenheid van de vertegenwoordiger of de in artikel 23, lid 2, punt a), van deze verordening bedoelde persoon verstrekt.

De verzoeker krijgt de mogelijkheid om de ontvangst van de informatie te bevestigen. Deze bevestiging wordt in het dossier van de verzoeker gedocumenteerd. Indien de verzoeker de ontvangst van de informatie weigert te bevestigen, wordt daarvan melding gemaakt in zijn of haar dossier.

3.   Tijdens de administratieve procedure wordt een tolk ter beschikking van de verzoekers gesteld voor de registratie en indiening van een verzoek en, indien nodig, bij het persoonlijk onderhoud, wanneer passende communicatie niet anderszins kan worden gewaarborgd. De tolkdiensten worden betaald uit overheidsmiddelen.

4.   De bevoegde autoriteiten bieden verzoekers zo spoedig mogelijk en vóór het verstrijken van de termijn voor het indienen van een verzoek overeenkomstig artikel 28, lid 1, de mogelijkheid om contact op te nemen met de Hoge Commissaris voor de vluchtelingen van de Verenigde Naties of met andere organisaties die verzoekers juridisch advies of andere counseling verstrekken overeenkomstig het nationale recht.

5.   De beslissingsautoriteit zorgt ervoor dat verzoekers en, in voorkomend geval, hun vertegenwoordigers, juridisch adviseurs of andere door het nationale recht als zodanig voor het geven van juridisch advies erkende of toegelaten counselors (“juridische adviseurs”) toegang hebben tot de in artikel 34, lid 2, punten b) en c), bedoelde informatie die nodig is voor de behandeling van verzoeken en tot de door de in artikel 34, lid 3, bedoelde deskundigen verstrekte informatie, indien de beslissingsautoriteit met die informatie rekening heeft gehouden om een beslissing te nemen over hun verzoek.

6.   De beslissingsautoriteit stelt verzoekers zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis van de over hun verzoek genomen beslissing. Indien een vertegenwoordiger of juridisch adviseur de verzoeker wettelijk vertegenwoordigt, kan de beslissingsautoriteit die vertegenwoordiger of juridisch adviseur in plaats van de verzoeker in kennis stellen van de beslissing.

7.   Het Asielagentschap stelt in nauwe samenwerking met de Commissie en elke lidstaat brochures op met de bij dit artikel vereiste informatie. Deze brochures laten ruimte voor door de lidstaten te verstrekken aanvullende, lidstaatspecifieke informatie en houden rekening met de specifieke kenmerken van kwetsbare verzoekers, zoals minderjarigen of personen met een handicap.

Artikel 9

Verplichtingen van de verzoekers

1.   De verzoeker doet zijn of haar verzoek in de lidstaat als bepaald in artikel 17, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2024/1351.

2.   De verzoeker werkt volledig samen met de in artikel 4 bedoelde bevoegde autoriteiten met betrekking tot onder deze verordening vallende aangelegenheden, met name door:

a)

de in artikel 27, lid 1, punten a), b) en d), bedoelde gegevens te verstrekken;

b)

een verklaring te geven wanneer hij of zij niet in het bezit is van een identiteits- of reisdocument;

c)

informatie te verstrekken over eventuele wijzigingen van verblijfplaats, adres, telefoonnummer of e-mailadres;

d)

biometrische gegevens te verstrekken;

e)

zijn of haar verzoek overeenkomstig artikel 28 in te dienen en gedurende de gehele procedure beschikbaar te blijven;

f)

de documenten die in zijn of haar bezit zijn en die nuttig zijn voor de behandeling van het verzoek, zo spoedig mogelijk te overhandigen;

g)

onverminderd artikel 13, het persoonlijk onderhoud bij te wonen;

h)

op het grondgebied te blijven van de lidstaat waar hij of zij verplicht is zich te bevinden overeenkomstig artikel 17, lid 4, Verordening (EU) 2024/1351.

Wanneer de bevoegde autoriteiten besluiten een in de eerste alinea, punt f), bedoeld document te bewaren, zorgen zij ervoor dat de verzoeker onmiddellijk kopieën van de originelen ontvangt. In het geval van een overdracht op grond van artikel 46 van Verordening (EU) 2024/1351 geven de bevoegde autoriteiten deze documenten op het tijdstip van de overdracht terug aan de verzoeker.

3.   De verzoeker aanvaardt elke kennisgeving van de bevoegde autoriteiten op de meest recente verblijfplaats die of het meest recente adres dat, of op het telefoonnummer of e-mailadres dat hij of zij aan de bevoegde autoriteiten heeft meegedeeld, met name wanneer hij of zij een verzoek indient overeenkomstig artikel 28.

De lidstaten bepalen uit hoofde van het nationale recht de wijze van kennisgeving en het tijdstip waarop de kennisgeving wordt geacht door de verzoeker te zijn ontvangen.

4.   De verzoeker voldoet aan de verplichtingen om zich op een nader bepaald tijdstip of met redelijke tussenpozen bij de bevoegde autoriteiten te melden, of om in een aangewezen geografisch deel van het grondgebied te blijven overeenkomstig Richtlijn (EU) 2024/1346, zoals opgelegd door de lidstaat waar hij of zij geacht wordt zich te bevinden overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1351.

5.   Onverminderd fouillering om veiligheidsredenen, kunnen, indien dat nodig en naar behoren gerechtvaardigd is voor de behandeling van een verzoek, de bevoegde autoriteiten de verzoeker voorschrijven zich te laten fouilleren of zijn of haar goederen te laten doorzoeken overeenkomstig het nationale recht. De bevoegde autoriteit verstrekt de verzoeker de redenen voor de fouillering en neemt deze op in het dossier van de verzoeker. Elke fouillering van de verzoeker uit hoofde van deze verordening wordt verricht door een persoon van hetzelfde geslacht en met volledige eerbiediging van de beginselen inzake de menselijke waardigheid en de lichamelijke en psychische integriteit.

Artikel 10

Het recht om tijdens de administratieve procedure te blijven

1.   Verzoekers hebben het recht om op het grondgebied van de lidstaat te blijven waar zij worden geacht zich te bevinden overeenkomstig artikel 17, lid 4, van Verordening (EU) 2024/1351, totdat de beslissingsautoriteit in het kader van de in hoofdstuk III uiteengezette administratieve procedure een beslissing over het verzoek heeft genomen.

2.   Het recht om te blijven houdt niet in dat de verzoeker recht heeft op een verblijfsvergunning en geeft hem of haar niet het recht om naar het grondgebied van een andere lidstaat te reizen zonder een reisdocument zoals bepaald in artikel 6, lid 3, van Richtlijn (EU) 2024/1346.

3.   De verzoeker heeft niet het recht om tijdens de administratieve procedure op het grondgebied van de betrokken lidstaat te blijven indien hij of zij aan een andere lidstaat wordt overgeleverd op grond van verplichtingen uit hoofde van een Europees aanhoudingsbevel dat overeenkomstig Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad (21) is uitgevaardigd.

4.   De lidstaten kunnen voorzien in een uitzondering op het recht van de verzoeker om tijdens de administratieve procedure op hun grondgebied te blijven indien die verzoeker:

a)

een volgend verzoek doet overeenkomstig artikel 55 en aan de voorwaarden van artikel 56 is voldaan;

b)

wordt of zal worden uitgeleverd of overgeleverd aan, of overgebracht naar een andere lidstaat, een derde land, het Internationaal Strafhof of een andere internationale rechterlijke instantie met het oog op strafvervolging of uitvoering van een tot vrijheidsbeneming strekkende straf of maatregel;

c)

een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid, onverminderd de artikelen 12 en 17 van Verordening (EU) 2024/1347, mits de toepassing van een dergelijke uitzondering er niet toe leidt dat de verzoeker in strijd met het beginsel van non-refoulement naar een derde land wordt verwijderd.

5.   Een lidstaat kan een verzoeker alleen uitleveren of overleveren aan, of overbrengen naar een derde land of een internationale rechterlijke instantie als bedoeld in lid 4, punt b), indien de bevoegde autoriteit van oordeel is dat een dergelijk besluit tot uitlevering, overlevering of overbrenging niet zal leiden tot direct of indirect refoulement in strijd met -verplichtingen van die lidstaat uit hoofde van het internationale recht en het Unierecht.

AFDELING II

Persoonlijk onderhoud

Artikel 11

Onderhoud over de ontvankelijkheid

1.   Onverminderd artikel 38, lid 1, en artikel 55, lid 4, wordt de verzoeker, voordat de beslissingsautoriteit overeenkomstig artikel 38 een beslissing over de niet-ontvankelijkheid van een verzoek neemt, in de gelegenheid gesteld om een persoonlijk onderhoud over de ontvankelijkheid te hebben (het “onderhoud over de ontvankelijkheid”).

2.   Tijdens het onderhoud over de ontvankelijkheid wordt de verzoeker in de gelegenheid gesteld om aan te tonen waarom de in artikel 38 bepaalde gronden voor niet-ontvankelijkheid niet op hem of haar van toepassing zouden zijn.

Artikel 12

Inhoudelijk onderhoud

1.   Voordat de beslissingsautoriteit een beslissing over de gegrondheid van een verzoek om internationale bescherming neemt, wordt de verzoeker in de gelegenheid gesteld een persoonlijk onderhoud te hebben over de inhoud van zijn of haar verzoek (het “inhoudelijk onderhoud”). Het inhoudelijk onderhoud kan op hetzelfde tijdstip als het onderhoud over de ontvankelijkheid worden gevoerd, mits de verzoeker van tevoren van deze mogelijkheid in kennis is gesteld en overleg heeft kunnen plegen met zijn of haar juridisch adviseur overeenkomstig artikel 15 of met een persoon die belast is met het verstrekken van juridische counseling overeenkomstig artikel 16.

2.   Tijdens het inhoudelijk onderhoud wordt de verzoeker in de gelegenheid gesteld om de elementen aan te voeren ter staving van zijn of haar verzoek overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1347, en verstrekt hij of zij zo volledig mogelijk de elementen als bedoeld in artikel 4, lid 2, van die verordening. De verzoeker wordt in de gelegenheid gesteld om uitleg te geven over eventueel ontbrekende elementen of over inconsistenties of tegenstrijdigheden in zijn of haar verklaringen.

Artikel 13

Vereisten voor het persoonlijk onderhoud

1.   Een persoonlijk onderhoud als bepaald in de artikelen 11 en 12 wordt gevoerd overeenkomstig de in deze verordening vastgestelde voorwaarden.

2.   Wanneer een verzoek om internationale bescherming wordt ingediend overeenkomstig artikel 31, wordt de in die bepaling bedoelde verantwoordelijke volwassene in de gelegenheid gesteld een persoonlijk onderhoud te hebben op grond van de artikelen 11 en 12. De verzoeker wordt ook in de gelegenheid gesteld aan dat onderhoud deel te nemen, mits lid 11, punt c), van dit artikel niet van toepassing is.

3.   Het persoonlijk onderhoud vindt plaats in omstandigheden die afdoende privacy en vertrouwelijkheid garanderen en verzoekers de mogelijkheid bieden de redenen voor hun verzoek uitvoerig toe te lichten.

4.   Wanneer de verzoeker heeft besloten een beroep te doen op rechtsbijstand overeenkomstig afdeling III van dit hoofdstuk, wordt de aanwezigheid van de juridisch adviseur van de verzoeker bij het persoonlijk onderhoud gewaarborgd.

5.   Tijdens het persoonlijk onderhoud is een tolk beschikbaar die ervoor kan zorgen dat de communicatie tussen de verzoeker en de persoon die het persoonlijk onderhoud voert, goed verloopt.

Tijdens het persoonlijk onderhoud kan ook worden voorzien in de aanwezigheid van een cultureel bemiddelaar.

De lidstaten geven de voorkeur aan tolken en cultureel bemiddelaars die een opleiding hebben genoten, zoals de in artikel 8, lid 4, punt m), van Verordening (EU) 2021/2303 bedoelde opleiding.

De lidstaten zorgen ervoor dat tolken en cultureel bemiddelaars in kennis worden gesteld van de voor de beoordeling van verzoeken om internationale bescherming belangrijkste concepten en terminologie, bijvoorbeeld door middel van een standaardbrochure of een leidraad. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de taal waaraan de verzoeker de voorkeur geeft tenzij er een andere taal kan worden gebruikt die hij of zij begrijpt en waarin hij of zij helder kan communiceren.

6.   Het persoonlijk onderhoud wordt gevoerd door het personeel van de beslissingsautoriteit.

Wanneer er een onevenredig aantal onderdanen van derde landen of staatlozen binnen dezelfde termijn een verzoek doen, waardoor het ondoenlijk wordt om elke verzoeker tijdig persoonlijk te horen, kan de beslissingsautoriteit zich tijdelijk laten bijstaan door het personeel van andere autoriteiten van die lidstaat, dat vooraf de nodige opleiding krijgt, die de elementen die worden vermeld in artikel 8 van Verordening (EU) 2021/2303 bevat, om dergelijk onderhoud te voeren, of door het Asielagentschap overeenkomstig artikel 5.

7.   De persoon die het onderhoud voert:

a)

is bevoegd om rekening te houden met de persoonlijke en algemene omstandigheden die een rol spelen bij het verzoek, met inbegrip van de situatie in het land van herkomst van de verzoeker, en met de culturele achtergrond, leeftijd, geslacht, genderidentiteit, seksuele gerichtheid, kwetsbaarheid en bijzondere procedurele behoeften van de verzoeker;

b)

draagt geen militair of politie-uniform.

8.   Het personeel dat verzoekers hoort, met inbegrip van deskundigen die door het Asielagentschap worden ingezet, heeft:

a)

algemene kennis verworven betreffende factoren die het vermogen van de verzoeker om een onderhoud te hebben, negatief kunnen beïnvloeden, zoals aanwijzingen dat de betrokkene in het verleden mogelijk is gefolterd of slachtoffer van mensenhandel is geweest;

b)

van tevoren opleiding gekregen, waaronder de relevante elementen van deze die worden vermeld in artikel 8, lid 4, van Verordening (EU) 2021/2303.

9.   Op vraag van de verzoeker, en indien mogelijk, zorgt de beslissingsautoriteit ervoor dat de personen die het onderhoud voeren en de tolken het geslacht hebben dat de verzoeker verkiest, tenzij de beslissingsautoriteit redenen heeft om aan te nemen dat dit verzoek geen verband houdt met moeilijkheden van de verzoeker om de gronden voor zijn of haar verzoek uitvoerig toe te lichten.

10.   In afwijking hiervan kan de beslissingsautoriteit, indien dit naar behoren gerechtvaardigd wordt door de omstandigheden, het persoonlijk onderhoud per videoconferentie voeren.

In dat geval voorziet de beslissingsautoriteit in de nodige regelingen voor passende faciliteiten, procedurele en technische normen, rechtsbijstand en vertolking, rekening houdend met de richtsnoeren van het Asielagentschap.

11.   Er kan worden afgezien van het onderhoud over de ontvankelijkheid of van het inhoudelijk onderhoud, naargelang het geval, indien:

a)

de beslissingsautoriteit een positieve beslissing kan nemen met betrekking tot de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus op basis van het beschikbare bewijsmateriaal, mits de subsidiairebeschermingsstatus dezelfde rechten en voordelen biedt als de vluchtelingenstatus krachtens het Unierecht en het nationale recht;

b)

de beslissingsautoriteit van oordeel is dat het verzoek niet onontvankelijk is op basis van het beschikbare bewijsmateriaal;

c)

de beslissingsautoriteit van oordeel is dat de verzoeker niet in staat is of ongeschikt is om een onderhoud te hebben als gevolg van blijvende omstandigheden waarop hij of zij geen invloed heeft;

d)

bij een volgend verzoek het in artikel 55, lid 4, bedoelde voorafgaand onderzoek wordt verricht op basis van schriftelijke toelichtingen;

e)

de beslissingsautoriteit het verzoek niet-ontvankelijk acht op grond van artikel 38, lid 1, punt c).

Het afzien van het persoonlijk onderhoud op grond van de eerste alinea, punt c), heeft geen negatieve invloed op de beslissing van de beslissingsautoriteit. Indien op grond van dat punt van het persoonlijk onderhoud wordt afgezien, stelt de beslissingsautoriteit de verzoeker daadwerkelijk in de gelegenheid nadere informatie schriftelijk te verstrekken.

Bij twijfel over de toestand of geschiktheid van de verzoeker om een onderhoud te hebben raadpleegt de beslissingsautoriteit een medisch beroepsbeoefenaar om na te gaan of de verzoeker tijdelijk ongeschikt of niet in staat is om een onderhoud te hebben dan wel of zijn of haar situatie van blijvende aard is. Wanneer het, nadat de medisch beroepsbeoefenaar is geraadpleegd, duidelijk is dat de toestand die de verzoeker ongeschikt of niet in staat maakt om een onderhoud te hebben, van tijdelijke aard is, stelt de beslissingsautoriteit het persoonlijk onderhoud uit totdat de verzoeker in staat of geschikt is om een onderhoud te hebben.

Indien de verzoeker wegens specifieke omstandigheden buiten zijn of haar wil niet in staat is het persoonlijk onderhoud bij te wonen, stelt de beslissingsautoriteit het persoonlijk onderhoud uit.

12.   De verzoekers zijn aanwezig bij het persoonlijk onderhoud en moeten de gestelde vragen persoonlijk beantwoorden.

13.   Een verzoeker mag zich tijdens het persoonlijk onderhoud door een juridisch adviseur laten bijstaan, ook wanneer het onderhoud via videoconferentie plaatsvindt.

De afwezigheid van de juridisch adviseur belet de beslissingsautoriteit niet het onderhoud te voeren.

De lidstaten kunnen in het nationale recht bepalen dat, wanneer een juridisch adviseur aan het persoonlijk onderhoud deelneemt, deze pas aan het einde van het persoonlijk onderhoud mag interveniëren.

14.   Onverminderd artikel 11, lid 1, en artikel 12, lid 1, en op voorwaarde dat er voldoende inspanningen zijn geleverd om ervoor te zorgen dat de verzoeker in de gelegenheid is gesteld een persoonlijk onderhoud te hebben, belet het feit dat er geen persoonlijk onderhoud heeft plaatsgevonden, de beslissingsautoriteit niet een beslissing over het verzoek om internationale bescherming te nemen.

Artikel 14

Verslag over en opname van het persoonlijk onderhoud

1.   De beslissingsautoriteit of een andere autoriteit, of deskundigen die overeenkomstig artikel 5 en artikel 13, lid 6, deze autoriteit bijstaan met het voeren van het persoonlijk onderhoud, stellen een uitvoerig en feitelijk verslag op dat alle hoofdelementen van het persoonlijk onderhoud bevat, of een schriftelijke weergave van het onderhoud of van de opname ervan, dat in het dossier van de verzoeker moet worden opgenomen.

2.   Van het persoonlijke onderhoud wordt een geluidsopname gemaakt. De verzoeker wordt vooraf in kennis gesteld van het feit dat er een dergelijke opname wordt gemaakt en van het doel daarvan. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de behoeften van verzoekers die bijzondere procedurele waarborgen behoeven. De beslissingsautoriteit neemt de opname op in het dossier van de verzoeker.

3.   De verzoeker wordt bij de afsluiting van het persoonlijk onderhoud of binnen een bepaalde termijn voordat de beslissingsautoriteit een beslissing neemt, in de gelegenheid gesteld om mondeling of schriftelijk opmerkingen te maken of opheldering te verschaffen over onjuiste vertalingen of misverstanden of andere feitelijke onjuistheden in het verslag of in de schriftelijke weergave van het persoonlijk onderhoud of van de opname ervan. Daartoe wordt de verzoeker geïnformeerd over de volledige inhoud van het verslag of van de schriftelijke weergave van het onderhoud of van de opname ervan, zo nodig met bijstand van een tolk.

4.   De verzoeker wordt gevraagd te bevestigen dat de inhoud van het verslag of van de schriftelijke weergave van het persoonlijk onderhoud een correcte afspiegeling is van het persoonlijke onderhoud. Indien de verzoeker weigert de inhoud te bevestigen, worden de redenen voor deze weigering in het dossier van de verzoeker opgenomen. Die weigering belet de beslissingsautoriteit niet om een beslissing over het verzoek te nemen. In geval van twijfel over de door de verzoeker tijdens het persoonlijk onderhoud afgelegde verklaringen, prevaleert de geluidsopname.

5.   De verzoeker hoeft niet te worden verzocht opmerkingen te maken of opheldering te verschaffen over het verslag of de schriftelijke weergave van het onderhoud, noch te bevestigen dat de inhoud van het verslag of van de schriftelijke weergave van het onderhoud een correcte afspiegeling van het onderhoud vormt indien:

a)

de opname of een schriftelijke weergave daarvan krachtens het nationale recht als bewijs in de beroepsprocedure kan worden toegelaten, of

b)

het voor de beslissingsautoriteit duidelijk is dat aan de verzoeker de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus zal worden toegekend, mits de subsidiairebeschermingsstatus dezelfde rechten en voordelen biedt als de vluchtelingenstatus krachtens het Unierecht en het nationale recht.

6.   Verzoekers en, indien zij zijn aangesteld, hun vertegenwoordigers en hun juridisch adviseurs hebben zo spoedig mogelijk na het onderhoud en in ieder geval tijdig voordat de beslissingsautoriteit een beslissing neemt, toegang tot het in lid 1 bedoelde verslag of de schriftelijke weergaven.

In het kader van de beroepsprocedure wordt ook toegang tot de opname verleend.

AFDELING III

Verstrekken van juridische counseling en rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging

Artikel 15

Recht op juridische counseling en rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging

1.   Verzoekers hebben het recht om daadwerkelijk een juridisch adviseur of een andere counselor in alle fasen van de procedure te raadplegen over met hun verzoek samenhangende aangelegenheden.

2.   Onverminderd het recht van de verzoeker om op eigen kosten zijn of haar juridisch adviseur of een andere counselor te kiezen, kan een verzoeker overeenkomstig artikel 16 verzoeken om kosteloze juridische counseling tijdens de in hoofdstuk III bedoelde administratieve procedure, en overeenkomstig artikel 17 om kosteloze rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging tijdens de in hoofdstuk V bepaalde beroepsprocedure.

De verzoeker wordt zo spoedig mogelijk en uiterlijk wanneer het verzoek wordt geregistreerd overeenkomstig artikel 27 in kennis gesteld van zijn of haar recht om te verzoeken om kosteloze juridische counseling of kosteloze rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging.

3.   De lidstaten kunnen voorzien in kosteloze rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging tijdens de administratieve procedure, overeenkomstig het nationale recht.

4.   De lidstaten kunnen de verstrekking van juridische counseling en rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging organiseren overeenkomstig hun nationale systemen.

Artikel 16

Kosteloze juridische counseling tijdens de administratieve procedure

1.   Op verzoek van de verzoeker bieden de lidstaten kosteloze juridische counseling tijdens de in hoofdstuk III bedoelde administratieve procedure.

Voor de toepassing van de eerste alinea kan de daadwerkelijke toegang tot kosteloze juridische counseling worden gewaarborgd door een persoon te belasten met het verstrekken van juridische counseling aan meerdere verzoekers tegelijkertijd in de administratieve fase van de procedure.

2.   Voor de toepassing van de administratieve procedure omvat kosteloze juridische counseling de verstrekking van:

a)

begeleiding bij en uitleg over de administratieve procedure, met inbegrip van informatie over de rechten en plichten tijdens die procedure;

b)

bijstand bij de indiening van het verzoek en begeleiding bij:

i)

de verschillende procedures voor de behandeling van het verzoek en de redenen voor de toepassing van die procedures;

ii)

de regels inzake de ontvankelijkheid van een verzoek;

iii)

juridische aangelegenheden die zich tijdens de procedure voordoen, met inbegrip van informatie over de wijze waarop een beslissing tot afwijzing van een verzoek overeenkomstig de artikelen 67, 68 en 69 kan worden aangevochten.

3.   Onverminderd lid 1 kan het verstrekken van kosteloze juridische counseling tijdens de administratieve procedure worden uitgesloten indien:

a)

het verzoek een eerste volgend verzoek is, dat louter en alleen is ingediend om de uitvoering van een terugkeerbesluit die tot de spoedige verwijdering van de verzoeker van het grondgebied van de lidstaat zou leiden, te vertragen of te verhinderen;

b)

het verzoek een tweede of verder volgend verzoek is;

c)

de verzoeker reeds wordt bijgestaan of vertegenwoordigd door een juridisch adviseur.

4.   Met het oog op de toepassing van dit artikel kunnen de lidstaten het Asielagentschap om bijstand verzoeken. Daarnaast kan aan de lidstaten financiële steun worden verleend uit fondsen van de Unie, overeenkomstig de rechtshandelingen die op die fondsen van toepassing zijn.

Artikel 17

Kosteloze rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging tijdens de beroepsprocedure

1.   Tijdens de beroepsprocedure zorgen de lidstaten voor de verstrekking van kosteloze rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging aan de verzoeker, indien deze erom verzoekt. Deze kosteloze rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging bestaat uit de voorbereiding van de krachtens het nationale recht vereiste processtukken, de voorbereiding van het beroep en, in geval van een hoorzitting, de deelname aan die hoorzitting van een rechterlijke instantie.

2.   Het bieden van kosteloze rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging tijdens de beroepsprocedure kan door de lidstaten worden uitgesloten indien:

a)

de verzoeker, die zijn of haar financiële situatie openbaar maakt, wordt geacht over voldoende middelen te beschikken om zelf de rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging te bekostigen;

b)

het beroep wordt geacht geen reële kans van slagen te hebben of een oneigenlijk gebruik van recht te vormen;

c)

het om een beroep of herziening in tweede of hogere instantie gaat, zoals bepaald in het nationale recht, met inbegrip van een nieuwe hoorzitting of een herziening van beroep;

d)

de verzoeker reeds wordt bijgestaan of vertegenwoordigd door een juridisch adviseur.

3.   Wanneer een besluit om geen kosteloze rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging aan te bieden, wordt genomen door een andere autoriteit dan een rechterlijke instantie, op grond van het feit dat het beroep geacht wordt geen reële kans van slagen te hebben of een oneigenlijk gebruik van recht te vormen, heeft de verzoeker recht op een doeltreffende voorziening in rechte bij een rechterlijke instantie tegen die beslissing. Daartoe heeft de verzoeker het recht om te verzoeken om kosteloze rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging.

Artikel 18

Reikwijdte van juridische counseling en rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging

1.   Een juridisch adviseur die een verzoeker uit hoofde van de bepalingen van het nationale recht wettelijk vertegenwoordigt, heeft toegang tot de informatie in het dossier van de verzoeker op grond waarvan een beslissing is of zal worden genomen.

2.   De toegang tot de informatie of de bronnen in het dossier van de verzoeker kan overeenkomstig het nationale recht worden geweigerd indien de openbaarmaking van informatie of bronnen de nationale veiligheid, de veiligheid van de organisaties of personen die de informatie hebben verstrekt dan wel de veiligheid van de personen op wie de informatie betrekking heeft, in gevaar zou brengen, indien het belang van het onderzoek in verband met de behandeling van verzoeken om internationale bescherming door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of de internationale betrekkingen van de lidstaten zouden worden geschaad, of indien de informatie of de bronnen volgens het nationale recht zijn gerubriceerd. In die gevallen zorgt de beslissingsautoriteit ervoor dat:

a)

die informatie of bronnen beschikbaar worden voor de rechterlijke instanties in de beroepsprocedure, en

b)

het recht van verdediging van de verzoeker wordt geëerbiedigd.

In verband met de eerste alinea, punt b), verlenen de lidstaten toegang tot informatie of bronnen aan een juridisch adviseur die de verzoeker wettelijk vertegenwoordigt en die aan een veiligheidscontrole werd onderworpen, voor zover de informatie relevant is voor de behandeling van het verzoek of voor het nemen van een beslissing tot intrekking van internationale bescherming.

3.   De juridisch adviseur van een verzoeker of de persoon die is belast met het verstrekken van juridische counseling, die een verzoeker counseling verstrekt, bijstaat of vertegenwoordigt, heeft toegang tot gesloten ruimten, zoals detentiecentra en transitzones, voor het verstrekken van counseling, bijstaan of vertegenwoordigen van die verzoeker, overeenkomstig Richtlijn (EU) 2024/1346.

Artikel 19

Voorwaarden voor het verstrekken van kosteloze juridische counseling, rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging

1.   Kosteloze juridische counseling, rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging wordt verstrekt door juridisch adviseurs of andere counselors die krachtens het nationale recht zijn erkend of toegelaten om de verzoekers counseling te verstrekken, bij te staan of te vertegenwoordigen, of door niet-gouvernementele organisaties die krachtens het nationale recht zijn geaccrediteerd om juridische diensten of vertegenwoordiging aan verzoekers te bieden.

2.   De lidstaten stellen specifieke procedureregels vast betreffende de regelingen voor het indienen en behandelen van verzoeken om kosteloze juridische counseling, rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging in verband met verzoeken om internationale bescherming, of passen de bestaande regels toe die gelden voor soortgelijke binnenlandse verzoeken, op voorwaarde dat deze regels niet restrictiever zijn of de toegang tot kosteloze juridische counseling of kosteloze rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging niet onmogelijk of buitensporig moeilijk maken.

3.   De lidstaten stellen specifieke regels vast betreffende de uitsluiting van het verstrekken van kosteloze juridische counseling, rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging, respectievelijk overeenkomstig artikel 16, lid 3, en artikel 17, lid 2.

4.   De lidstaten kunnen het verstrekken van kosteloze juridische counseling, rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging financieel of in de tijd beperken, mits deze beperkingen niet willekeurig zijn en de toegang tot kosteloze juridische counseling, rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging niet onnodig belemmeren. Wat vergoedingen en andere kosten betreft, mag de behandeling van verzoekers niet ongunstiger zijn dan de behandeling die hun eigen onderdanen op het gebied van rechtsbijstand in het algemeen genieten.

5.   De lidstaten kunnen de verzoeker om gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de kosten in verband met de verlening van rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging verzoeken wanneer de financiële situatie van de verzoeker in de loop van de procedure aanzienlijk verbetert of indien de beslissing om kosteloze rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging te verlenen is genomen op basis van door de verzoeker verstrekte onjuiste informatie. Daartoe stellen de verzoekers de bevoegde autoriteiten onmiddellijk in kennis van elke belangrijke wijziging in hun financiële situatie.

AFDELING IV

Bijzondere waarborgen

Artikel 20

Beoordeling van de behoefte aan bijzondere procedurele waarborgen

1.   De bevoegde autoriteiten beoordelen per geval of de verzoeker bijzondere procedurele waarborgen behoeft, zo nodig met bijstand van een tolk. Die beoordeling kan worden geïntegreerd in de bestaande nationale procedures of in de beoordeling bedoeld in artikel 25 van Richtlijn (EU) 2024/1346, en hoeft niet de vorm van een administratieve procedure aan te nemen. Indien het nationale recht dat voorschrijft, kan de beoordeling ter beschikking worden gesteld van de beslissingsautoriteit en de resultaten ervan aan haar worden toegezonden, mits de verzoeker daarmee instemt.

2.   Als eerste stap van de in lid 1 bedoelde beoordeling wordt er zo spoedig mogelijk nadat een verzoek is gedaan, nagegaan of er eerste aanwijzingen zijn dat de verzoeker bijzondere procedurele waarborgen behoeft. Hierbij wordt er gekeken naar zichtbare tekenen, de verklaringen of het gedrag van de verzoeker, of relevante documenten. In het geval van minderjarigen wordt ook rekening gehouden met verklaringen van de ouders, van de voor hem of haar volgens het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat verantwoordelijke volwassene, of de vertegenwoordiger van de verzoeker. De bevoegde autoriteiten nemen bij het registreren van het verzoek informatie over deze eerste aanwijzingen op in het dossier van de verzoeker en stellen deze informatie ter beschikking van de beslissingsautoriteit.

3.   De in lid 1 bedoelde beoordeling wordt voortgezet nadat het verzoek is ingediend, rekening houdend met eventuele informatie in het dossier van de verzoeker.

De in lid 1 bedoelde beoordeling wordt zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen 30 dagen afgerond. De beoordeling wordt opnieuw uitgevoerd in geval van belangrijke wijzigingen in de omstandigheden van de verzoeker of indien na afronding van de beoordeling blijkt dat er toch behoefte is aan bijzondere procedurele waarborgen.

4.   De bevoegde autoriteit kan de verzoeker, met zijn of haar voorafgaande toestemming, doorverwijzen naar een geschikte arts of psycholoog of naar een andere beroepsbeoefenaar voor advies over de behoefte van de verzoeker aan bijzondere procedurele waarborgen, waarbij prioriteit wordt gegeven aan gevallen waarin er aanwijzingen zijn dat verzoekers mogelijk slachtoffer zijn geweest van foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek, seksueel of gendergerelateerd geweld, en dat dit hun vermogen om daadwerkelijk aan de procedure deel te nemen negatief zouden kunnen beïnvloeden. Indien de verzoeker ermee instemt te worden doorverwezen overeenkomstig deze alinea, wordt die verzoeker geacht ook te hebben ingestemd met de toezending van de resultaten van de doorverwijzing aan de bevoegde autoriteit.

De beslissingsautoriteit houdt rekening met het op grond van de eerste alinea verstrekte advies wanneer zij beslist over het soort bijzondere procedurele waarborgen dat aan de verzoeker kan worden gegeven.

Indien van toepassing en onverminderd het medisch onderzoek, kan de in lid 1 bedoelde beoordeling worden geïntegreerd in de in de artikelen 24 en 25 bedoelde medische onderzoeken.

5.   Het personeel van de bevoegde autoriteiten en elke arts, psycholoog of andere beroepsbeoefenaar die advies geeft over de behoefte aan bijzondere procedurele waarborgen, krijgen een opleiding om tekenen van kwetsbaarheid te kunnen opsporen bij verzoekers die mogelijk bijzondere procedurele waarborgen behoeven, en om tegemoet te kunnen komen aan die vastgestelde behoeften.

Artikel 21

Verzoekers die bijzondere procedurele waarborgen behoeven

1.   Verzoekers waarvan is geconstateerd dat zij bijzondere procedurele waarborgen behoeven, krijgen, zolang de procedure voor internationale bescherming loopt, de nodige steun, zodat zij aanspraak kunnen maken op de rechten en kunnen voldoen aan de verplichtingen die in deze verordening zijn vastgesteld.

2.   Indien de beslissingsautoriteit, onder meer op basis van de beoordeling van een andere betrokken nationale autoriteit, van oordeel is dat de in artikel 1 van dit artikel bedoelde nodige steun niet kan worden verleend in het kader van de in artikel 42 bedoelde versnelde behandelingsprocedure of de in artikel 43 bedoelde grensprocedure, waarbij zij bijzondere aandacht besteedt aan slachtoffers van foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek, seksueel of gendergerelateerd geweld, past de beslissingsautoriteit die procedures niet of niet langer toe op de verzoeker.

Artikel 22

Waarborgen voor minderjarigen

1.   Bij de toepassing van deze verordening vormt het belang van het kind voor de bevoegde autoriteiten de eerste overweging.

2.   De beslissingsautoriteit beoordeelt het belang van het kind overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) 2024/1346.

3.   De beslissingsautoriteit stelt een minderjarige in de gelegenheid een persoonlijk onderhoud te hebben, ook wanneer hij of zij overeenkomstig artikel 32 en artikel 33, lid 1, in eigen naam een verzoek heeft gedaan, tenzij dit niet in het belang van het kind is. In dat geval motiveert de beslissingsautoriteit de beslissing om een minderjarige niet in de gelegenheid te stellen een persoonlijk onderhoud te hebben.

Het persoonlijk onderhoud met een minderjarige wordt gevoerd door een persoon die over de nodige kennis over de rechten en bijzondere behoeften van minderjarigen beschikt. Het wordt op een kindvriendelijke en contextspecifieke manier gevoerd, waarbij rekening wordt gehouden met de leeftijd en de maturiteit van het kind.

4.   In het geval van een begeleide minderjarige, wordt het persoonlijk onderhoud gevoerd in aanwezigheid van een voor hem of haar volgens het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat verantwoordelijke volwassene en een juridisch adviseur, indien deze is aangesteld. De lidstaten kunnen, indien nodig en wanneer dit in het belang van het kind is, het persoonlijk onderhoud met deze minderjarige ook voeren in aanwezigheid van een persoon die over de nodige vaardigheden en deskundigheid beschikt. Om gerechtvaardigde redenen en alleen indien dit in het belang van het kind is, kan de beslissingsautoriteit een onderhoud met de minderjarige voeren zonder de aanwezigheid van een verantwoordelijke volwassene, op voorwaarde dat zij ervoor zorgt dat de minderjarige tijdens het onderhoud wordt bijgestaan door een persoon met de nodige vaardigheden en deskundigheid om zijn of haar belangen te beschermen.

5.   De beslissing over het verzoek van een minderjarige wordt voorbereid door het daartoe aangewezen personeel van de beslissingsautoriteit. Dat personeel beschikt over de nodige kennis en heeft een passende opleiding gekregen over de rechten en bijzondere behoeften van minderjarigen.

Artikel 23

Bijzondere waarborgen voor niet-begeleide minderjarigen

1.   De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat niet-begeleide minderjarigen op zodanige wijze worden vertegenwoordigd en bijgestaan dat zij aanspraak kunnen maken op de rechten en kunnen voldoen aan de verplichtingen uit hoofde van deze verordening, Verordening (EU) 2024/1351, Richtlijn (EU) 2024/1346 en Verordening (EU) 2024/1358.

2.   Indien een verzoek wordt gedaan door een persoon die beweert minderjarig te zijn of ten aanzien van wie er objectieve redenen zijn om aan te nemen dat hij of zij minderjarig is, en die niet begeleid is, gaan de bevoegde autoriteiten over tot het volgende:

a)

het, zo spoedig mogelijk en in ieder geval tijdig voor de toepassing van lid 6 en, in voorkomend geval, lid 7, aanwijzen van een persoon die over de nodige vaardigheden en deskundigheid beschikt om de minderjarige voorlopig bij te staan teneinde zijn of haar belang en algemeen welzijn te beschermen, waardoor de minderjarige aanspraak kan maken op de rechten uit hoofde van deze verordening, en die, in voorkomend geval, als vertegenwoordiger kan optreden totdat er een vertegenwoordiger is aangesteld;

b)

het, zo spoedig mogelijk en uiterlijk 15 werkdagen na de datum waarop het verzoek is gedaan, aanstellen van een vertegenwoordiger.

De vertegenwoordiger en de in de eerste alinea, punt a), van dit lid bedoelde persoon kunnen dezelfde zijn als die waarin is voorzien in artikel 27 van Richtlijn (EU) 2024/1346. Hij of zij ontmoet de niet-begeleide minderjarige en houdt rekening met de eigen opvattingen van de minderjarige over zijn of haar behoeften, al naargelang de leeftijd en de maturiteit van de minderjarige.

Indien de bevoegde autoriteit tot de conclusie is gekomen dat een verzoeker die beweert minderjarig te zijn zonder enige twijfel ouder is dan 18 jaar, hoeft zij geen vertegenwoordiger aan te wijzen overeenkomstig dit lid.

De vertegenwoordiger of de in de eerste alinea, punt a), van dit lid bedoelde persoon worden van hun taken ontheven wanneer de bevoegde autoriteiten, na de in artikel 25, lid 1, bedoelde leeftijdsbeoordeling, niet aannemen dat de verzoeker minderjarig is of van oordeel zijn dat de verzoeker niet minderjarig is, of indien de verzoeker niet langer een niet-begeleide minderjarige is.

3.   In geval van een onevenredig groot aantal verzoeken van niet-begeleide minderjarigen of in andere uitzonderlijke situaties kan de termijn voor de aanstelling van een vertegenwoordiger als bedoeld in lid 2, eerste alinea, punt b), met tien werkdagen worden verlengd, onverminderd lid 2, derde alinea.

4.   Indien een organisatie is aangewezen uit hoofde van lid 2, stelt deze een natuurlijke persoon aan om de in dit artikel bedoelde taken ten aanzien van de niet-begeleide minderjarige uit te voeren.

5.   De bevoegde autoriteit stelt onverwijld:

a)

de niet-begeleide minderjarige, op een kindvriendelijke manier en in een taal die hij of zij begrijpt, in kennis van de aanwijzing van de in lid 2, eerste alinea, punt a), bedoelde persoon en van zijn of haar vertegenwoordiger, alsook van de wijze waarop in vertrouwen en in alle veiligheid een klacht tegen de in lid 2, eerste alinea, punt a) of punt b), bedoelde persoon kan worden ingediend;

b)

de beslissingsautoriteit en, in voorkomend geval, de voor de registratie van het verzoek bevoegde autoriteit in kennis van het feit dat voor de niet-begeleide minderjarige een vertegenwoordiger is aangesteld, en

c)

de in lid 2, eerste alinea, punt a), bedoelde persoon en de vertegenwoordiger in kennis van de relevante feiten, procedurele stappen en termijnen met betrekking tot het verzoek van de niet-begeleide minderjarige.

De vertegenwoordiger en de in lid 2, eerste alinea, punt a), bedoelde persoon hebben toegang tot de inhoud van de toepasselijke documenten in het dossier van de minderjarige, met inbegrip van het specifieke voorlichtingsmateriaal voor niet-begeleide minderjarigen.

6.   De in lid 2, eerste alinea, punt a), bedoelde persoon ontmoet de niet-begeleide minderjarige en voert onder meer de volgende taken uit, indien passend samen met de juridisch adviseur:

a)

verstrekken aan de niet-begeleide minderjarige van informatie met betrekking tot de procedures waarin deze verordening voorziet;

b)

in voorkomend geval, bijstaan van de niet-begeleide minderjarige in de in artikel 25 bedoelde leeftijdsbeoordelingsprocedure;

c)

in voorkomend geval, verstrekken van de nodige informatie aan de niet-begeleide minderjarige en hem of haar bijstaan met betrekking tot de procedures waarin Verordeningen (EU) 2024/1351 en (EU) 2024/1358 voorzien.

7.   Zolang geen vertegenwoordiger is aangesteld, kunnen de lidstaten de in lid 2, eerste alinea, punt a), bedoelde persoon machtigen de minderjarige bij te staan bij de registratie en indiening van het verzoek, of het verzoek namens de minderjarige in te dienen overeenkomstig artikel 33.

8.   De vertegenwoordiger ontmoet de niet-begeleide minderjarige en voert onder meer de volgende taken uit, indien passend samen met de juridisch adviseur:

a)

indien van toepassing, verstrekken aan de niet-begeleide minderjarige van informatie met betrekking tot de procedures waarin deze verordening voorziet;

b)

in voorkomend geval, bijstaan in de in artikel 25 bedoelde leeftijdsbeoordelingsprocedure;

c)

in voorkomend geval, bijstaan bij de registratie van het verzoek;

d)

in voorkomend geval, bijstaan bij het indienen van het verzoek, of het verzoek namens de niet-begeleide minderjarige indienen overeenkomstig artikel 33;

e)

in voorkomend geval, bijstaan bij de voorbereiding van en aanwezig zijn bij het persoonlijk onderhoud, en de niet-begeleide minderjarige informeren over het doel en de mogelijke gevolgen van het persoonlijk onderhoud en over de wijze waarop de niet-begeleide minderjarige zich op dat onderhoud moet voorbereiden;

f)

in voorkomend geval, verstrekken van de nodige informatie aan de niet-begeleide minderjarige en de niet-begeleide minderjarige bijstaan met betrekking tot de procedures waarin Verordeningen (EU) 2024/1351 en (EU) 2024/1358 voorzien.

Tijdens het persoonlijk onderhoud hebben de vertegenwoordiger en de juridisch adviseur de gelegenheid vragen te stellen of opmerkingen te maken binnen het kader dat is vastgesteld door de persoon die het onderhoud voert.

De beslissingsautoriteit kan voorschrijven dat de niet-begeleide minderjarige aanwezig is bij het persoonlijk onderhoud, zelfs als de vertegenwoordiger of juridisch adviseur aanwezig is.

9.   De vertegenwoordiger voert zijn of haar taken uit in overeenstemming met het beginsel dat het belang van het kind vooropstaat, en beschikt daartoe over de nodige kwalificaties, opleiding en deskundigheid. Vertegenwoordigers krijgen regelmatig opleiding om hun taken uit te voeren en hebben geen strafblad, in het bijzonder wanneer dit betrekking heeft op strafbare feiten in verband met kinderen.

De vertegenwoordiger wordt alleen vervangen indien de bevoegde autoriteiten van oordeel zijn dat die vertegenwoordiger of persoon zijn of haar taken niet naar behoren uitvoert. Organisaties of natuurlijke personen waarvan de belangen met het belang van de niet-begeleide minderjarige in conflict komen of kunnen komen, worden niet als vertegenwoordiger aangesteld.

10.   De bevoegde autoriteiten belasten een natuurlijke persoon die optreedt als vertegenwoordiger of een persoon die geschikt is om voorlopig op te treden als vertegenwoordiger met de verantwoordelijkheid voor een evenredig en beperkt aantal niet-begeleide minderjarigen, dat wil zeggen onder normale omstandigheden niet meer dan dertig niet-begeleide minderjarigen op hetzelfde moment, om ervoor te zorgen dat hij of zij zijn of haar taken doeltreffend kan uitvoeren.

In geval van een onevenredig groot aantal verzoeken van niet-begeleide minderjarigen of in andere uitzonderlijke situaties kan het aantal niet-begeleide minderjarigen per vertegenwoordiger worden verhoogd tot maximaal vijftig niet-begeleide minderjarigen.

De lidstaten belasten administratieve of gerechtelijke autoriteiten of andere organisaties met de verantwoordelijkheid om er regelmatig op toe te zien dat de vertegenwoordigers en de uit hoofde van lid 2, eerste alinea, punt a), aangewezen personen hun taken naar behoren uitvoeren, onder meer door het strafregister van die aanstelde vertegenwoordigers en aangewezen personen met regelmatige tussenpozen te controleren op mogelijke onverenigbaarheden met hun rol. Die administratieve of gerechtelijke autoriteiten of andere organisaties behandelen klachten van niet-begeleide minderjarigen tegen aangestelde vertegenwoordigers of de uit hoofde van lid 2, eerste alinea, punt a), aangewezen personen.

AFDELING V

Medisch onderzoek en leeftijdsbeoordeling

Artikel 24

Medisch onderzoek

1.   Indien de beslissingsautoriteit dit voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming relevant acht, kan zij, mits de verzoeker daarmee instemt, verzoeken om een medisch onderzoek van de verzoeker met betrekking tot tekenen en symptomen die kunnen wijzen op vroegere vervolging of ernstige schade, en om van de resultaten ervan op de hoogte te worden gebracht.

2.   In het geval van een minderjarige wordt het medisch onderzoek alleen uitgevoerd indien de ouder, de voor hem of haar volgens het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat verantwoordelijke volwassene, de vertegenwoordiger of de persoon als bedoeld in artikel 23, lid 2, punt a), en, indien het nationale recht daarin voorziet, de verzoeker daarmee instemmen.

Het medisch onderzoek is kosteloos voor de verzoeker en wordt betaald met overheidsmiddelen.

In voorkomend geval kunnen de in artikel 12 van Verordening (EU) 2024/1356 bedoelde medische controle en beoordeling van de kwetsbaarheid in aanmerking worden genomen voor het in dit artikel bedoelde medisch onderzoek.

3.   Indien er geen medisch onderzoek overeenkomstig lid 1 wordt verricht, stelt de beslissingsautoriteit verzoekers ervan in kennis dat zij op eigen initiatief en kosten een medisch onderzoek kunnen regelen met betrekking tot tekenen en symptomen die kunnen wijzen op vroegere vervolging of ernstige schade.

4.   De resultaten van de in lid 1 of lid 3 bedoelde medische onderzoeken worden zo spoedig mogelijk voorgelegd aan de beslissingsautoriteit en aan de verzoeker, en samen met de andere elementen van het verzoek door de beslissingsautoriteit beoordeeld.

5.   Het medisch onderzoek is zo min mogelijk ingrijpend en wordt alleen door gekwalificeerde medische beroepsbeoefenaars verricht. Het wordt verricht met eerbiediging van de waardigheid van het individu.

6.   De weigering van een verzoeker om een medisch onderzoek te ondergaan of een beslissing om op zijn of haar eigen initiatief een medisch onderzoek te ondergaan terwijl een dergelijk onderzoek niet binnen een passend tijdsbestek plaatsvindt gezien de beschikbaarheid van afspraken voor medische onderzoeken in de verantwoordelijke lidstaat, belet de beslissingsautoriteit niet een beslissing over het verzoek om internationale bescherming te nemen.

Artikel 25

Leeftijdsbeoordeling van minderjarigen

1.   Wanneer als gevolg van de verklaringen van de verzoeker, beschikbare documentaire bewijsstukken of andere aanwijzingen twijfel bestaat over de vraag of een verzoeker al dan niet minderjarig is, kan de beslissingsautoriteit een multidisciplinaire beoordeling verrichten, waaronder een psychosociale beoordeling, die wordt uitgevoerd door gekwalificeerde beroepsbeoefenaars, om in het kader van de behandeling van een verzoek de leeftijd van de verzoeker te bepalen. De beoordeling van de leeftijd mag niet uitsluitend gebaseerd zijn op het fysieke voorkomen of het gedrag van de verzoeker. Ten behoeve van de leeftijdsbeoordeling worden de beschikbare documenten als echt beschouwd, tenzij het tegendeel is bewezen, en worden verklaringen van minderjarigen in aanmerking genomen.

2.   Wanneer er na de multidisciplinaire beoordeling twijfel blijft over de leeftijd van een verzoeker, kunnen medische onderzoeken als laatste uitweg worden gebruikt om de leeftijd van de verzoeker te bepalen in het kader van de behandeling van een verzoek. Indien het resultaat van de in dit lid bedoelde leeftijdsbeoordeling geen uitsluitsel geeft over de leeftijd van de verzoeker of de verzoeker indeelt in een leeftijdsgroep jonger dan 18 jaar, gaan de lidstaten ervan uit dat de verzoeker minderjarig is.

3.   Elk medisch onderzoek dat voor de in lid 2 genoemde doeleinden wordt verricht, is zo min mogelijk ingrijpend en wordt verricht met volledige eerbiediging van de waardigheid van het individu. De medische onderzoeken worden uitgevoerd door medische beroepsbeoefenaars met ervaring en deskundigheid op het gebied van leeftijdsbepaling.

Wanneer dit lid van toepassing is, worden de resultaten van het medisch onderzoek en de multidisciplinaire beoordeling samen geanalyseerd, zodat een zo betrouwbaar mogelijk resultaat wordt verkregen.

4.   Indien medische onderzoeken worden gebruikt om de leeftijd van een verzoeker te beoordelen, zorgt de bevoegde autoriteit ervoor dat verzoekers, hun ouders, de voor hem of haar volgens het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat verantwoordelijke volwassene, hun vertegenwoordigers of de in artikel 23, lid 2, punt a), bedoelde persoon, vóór de behandeling van hun verzoek om internationale bescherming, in een taal die zij begrijpen en op een kindvriendelijke en aan de leeftijd aangepaste manier, in kennis worden gesteld van de mogelijkheid dat hun leeftijd door middel van een medisch onderzoek wordt beoordeeld. Het gaat daarbij onder meer om informatie over de onderzoeksmethode en over mogelijke gevolgen van het resultaat van het medisch onderzoek voor de behandeling van het verzoek, alsook over de mogelijkheid en de gevolgen van een weigering door de verzoeker om het medisch onderzoek te ondergaan. Alle documenten in verband met het medisch onderzoek worden opgenomen in het dossier van de verzoeker.

5.   Een medisch onderzoek ter beoordeling van de leeftijd van verzoekers wordt alleen verricht indien de verzoekers, hun ouders, de in lid 4 van dit artikel bedoelde verantwoordelijke volwassene, hun vertegenwoordiger of de in artikel 23, lid 2, punt a), bedoelde persoon de in lid 4 van dit artikel bedoelde informatie hebben ontvangen en met het onderzoek instemmen.

6.   De weigering door de verzoekers, hun ouders, de in lid 4 van dit artikel bedoelde verantwoordelijke volwassene, hun vertegenwoordiger of de in artikel 23, lid 2, punt a), bedoelde persoon van een medisch onderzoek dat moet worden verricht ten behoeve van de leeftijdsbeoordeling, belet de beslissingsautoriteit niet een beslissing te nemen over het verzoek om internationale bescherming. Een dergelijke weigering kan alleen worden beschouwd als een weerlegbaar vermoeden dat de verzoeker niet minderjarig is.

7.   Een lidstaat kan beslissingen over leeftijdsbepaling die andere lidstaten hebben genomen, erkennen, indien de leeftijdsbepaling overeenkomstig het Unierecht is verricht.

HOOFDSTUK III

ADMINISTRATIEVE PROCEDURE

AFDELING I

Toegang tot de procedure

Artikel 26

Een verzoek om internationale bescherming doen

1.   Een verzoek om internationale bescherming wordt beschouwd als zijnde gedaan indien een onderdaan van een derde land of een staatloze, met inbegrip van een niet-begeleide minderjarige, in eigen persoon aan een bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 4, leden 1 en 2, de wens heeft geuit internationale bescherming van een lidstaat te ontvangen.

Wanneer functionarissen van de bevoegde autoriteit twijfelen of een bepaalde verklaring als een verzoek om internationale bescherming moet worden opgevat, vragen zij de betrokkene uitdrukkelijk of hij of zij internationale bescherming wenst.

2.   De autoriteiten die overeenkomstig Richtlijn (EU) 2024/1346 verantwoordelijk zijn voor de opvangfaciliteiten worden zo nodig in kennis gesteld van het feit dat een verzoek is gedaan. Voor onderdanen van derde landen die worden onderworpen aan de in artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1356 bedoelde screening, kunnen de lidstaten ervoor kiezen dit lid pas na afloop van de screening toe te passen.

Artikel 27

Verzoeken om internationale bescherming registreren

1.   Onverminderd de verplichtingen om gegevens te verzamelen en toe te zenden overeenkomstig artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1358, registreren de voor registratie van verzoeken verantwoordelijke autoriteiten, de in artikel 5, lid 1, punt b), van deze verordening bedoelde autoriteiten van een andere lidstaat, of de door het Asielagentschap ingezette deskundigen die hen hierin bijstaan, een verzoek onverwijld en in elk geval uiterlijk vijf dagen nadat het verzoek is gedaan. Daartoe registreren zij de volgende informatie, die afkomstig kan zijn van het in artikel 17 van Verordening (EU) 2024/1356 bedoelde screeningsformulier:

a)

naam, geboortedatum en -plaats, gender, nationaliteiten of staatloosheid, en gezinsleden zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 8), van Verordening (EU) 2024/1351 van de verzoeker, en in het geval van minderjarigen, broers en zussen, of familieleden zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 9), van die verordening die zich in een lidstaat bevinden, indien van toepassing, evenals overige personalia van de verzoeker die relevant zijn voor de procedure voor internationale bescherming en voor de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat;

b)

indien beschikbaar, het soort, het nummer en de geldigheidsduur van het identiteits- of reisdocument van de verzoeker en het land dat het document heeft afgegeven, evenals andere documenten van de verzoeker die de bevoegde autoriteit relevant acht ten behoeve van zijn of haar identificatie, voor de procedure voor internationale bescherming en voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat;

c)

de datum van het verzoek, de plaats waar het verzoek is gedaan en de autoriteit waarbij het verzoek is gedaan;

d)

de locatie van de verzoeker of zijn of haar verblijfplaats of adres en, indien beschikbaar, een telefoonnummer en een e-mailadres waarop de verzoeker bereikbaar is.

Wanneer de in de eerste alinea, punten a) en b), genoemde gegevens al in het bezit zijn van de lidstaten voordat het verzoek wordt gedaan, worden deze niet nogmaals gevraagd.

2.   Wanneer een persoon beweert geen nationaliteit te hebben, wordt dit feit duidelijk geregistreerd in afwachting van de vaststelling van de staatloosheid van de betrokkene.

3.   Indien een verzoek wordt gedaan bij een autoriteit die belast is met de ontvangst van verzoeken om internationale bescherming, maar niet verantwoordelijk is voor de registratie ervan, stelt die autoriteit onverwijld en uiterlijk binnen drie werkdagen nadat het verzoek is gedaan, de voor de registratie van verzoeken verantwoordelijke autoriteit daarvan in kennis. De voor de registratie van verzoeken verantwoordelijke autoriteit registreert het verzoek zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen vijf dagen nadat zij de informatie heeft ontvangen.

4.   Wanneer de gegevens worden verzameld door de beslissingsautoriteit of door een andere autoriteit die haar bijstaat bij de behandeling van het verzoek, kunnen op het ogenblik van de registratie ook aanvullende gegevens worden verzameld die noodzakelijk zijn voor de behandeling van het verzoek.

5.   Indien er een onevenredig groot aantal onderdanen van derde landen of staatlozen is dat binnen dezelfde termijn een verzoek doet, waardoor het ondoenlijk wordt om verzoeken binnen de in de leden 1 en 3 vastgelegde termijnen te registreren, wordt het verzoek uiterlijk binnen 15 dagen nadat het werd gedaan, geregistreerd.

6.   Onverminderd het recht van de verzoeker om ter ondersteuning van het verzoek nieuwe elementen aan te brengen, hoeft de bevoegde autoriteit, in het geval van een volgend verzoek, indien zij reeds over de in lid 1, punten a), b) en d), en lid 2 bedoelde informatie beschikt, deze gegevens niet te verzamelen.

7.   Voor onderdanen van derde landen die worden onderworpen aan de in artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1356 bedoelde screening zijn de leden 1 tot en met 6 van dit artikel pas van toepassing na afloop van de screening.

Artikel 28

Indienen van een verzoek om internationale bescherming

1.   De verzoeker dient het verzoek zo spoedig mogelijk en uiterlijk 21 dagen na de registratie van het verzoek in bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het verzoek is gedaan, tenzij lid 6 van dit artikel van toepassing is, op voorwaarde dat hij of zij daartoe overeenkomstig dit artikel daadwerkelijk in de gelegenheid is gesteld. Indien het verzoek niet bij de beslissingsautoriteit wordt ingediend, stelt de bevoegde autoriteit de beslissingsautoriteit er onverwijld van in kennis dat een verzoek is ingediend.

2.   Na een overdracht overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EU) 2024/1351, dient de verzoeker het verzoek zo spoedig mogelijk en uiterlijk 21 dagen nadat de verzoeker zich bij de bevoegde autoriteiten van de verantwoordelijke lidstaat heeft geïdentificeerd, in bij de bevoegde autoriteiten van de verantwoordelijke lidstaat.

3.   Het verzoek wordt persoonlijk ingediend op een bepaalde datum en plaats en, indien meegedeeld, op een bepaald tijdstip. De bevoegde autoriteiten delen die datum en plaats mee aan de verzoeker. De bevoegde autoriteiten kunnen een tijdstip aan de verzoeker meedelen.

De lidstaten kunnen in hun nationale recht bepalen dat een verzoek geacht wordt persoonlijk te zijn ingediend wanneer de bevoegde autoriteit verifieert dat de verzoeker fysiek aanwezig is op het grondgebied van de lidstaat op het tijdstip van registratie of indiening van een verzoek.

4.   In afwijking van lid 3 kunnen de lidstaten in het nationale recht voorzien in de mogelijkheid voor de verzoeker om een verzoek in te dienen door middel van een formulier, ook wanneer hij of zij niet persoonlijk kan verschijnen als gevolg van aanhoudende ernstige omstandigheden waarop hij of zij geen invloed heeft, zoals een gevangenisstraf of langdurige ziekenhuisopname. Het verzoek wordt geacht te zijn ingediend op voorwaarde dat de verzoeker het formulier binnen de in lid 1 vastgelegde termijn indient en de bevoegde autoriteit concludeert dat aan de voorwaarden van dit lid is voldaan. In dat geval gaat de termijn voor de behandeling van het verzoek in op de datum waarop de bevoegde autoriteit het formulier ontvangt.

5.   Voor de toepassing van lid 3, eerste alinea, wordt, indien er een onevenredig aantal onderdanen van derde landen of staatlozen is dat binnen dezelfde termijn een verzoek om internationale bescherming doet, waardoor het ondoenlijk wordt om elke verzoeker binnen de in lid 1 vastgelegde termijn een afspraak te geven, de verzoeker een afspraak gegeven om zijn of haar verzoek op een datum uiterlijk twee maanden na de registratie van het verzoek in te dienen.

6.   Bij het indienen van een verzoek worden door de verzoekers zo spoedig mogelijk alle hun ter beschikking staande elementen en documenten zoals bedoeld in artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) 2024/1347 overgelegd die nodig zijn ter staving van hun verzoek. Na het indienen van hun verzoek, met name tijdens hun persoonlijk onderhoud, kunnen verzoekers alle aanvullende elementen aanvoeren die relevant zijn voor de behandeling van het verzoek totdat in het kader van de administratieve procedure een beslissing over hun verzoek is genomen.

De lidstaten kunnen binnen dat tijdsbestek een termijn vaststellen voor de indiening van die aanvullende elementen, die de verzoeker tracht na te leven.

7.   De lidstaten kunnen de toegang tot de procedure zodanig organiseren dat het doen, registreren en indienen tegelijkertijd plaatsvinden. In dergelijke gevallen zorgen de lidstaten ervoor dat alle verzoekers de in artikel 8, leden 2 tot en met 6, bepaalde waarborgen genieten. Indien het doen, registreren en indienen tegelijkertijd plaatsvinden, wordt het de verzoekers toegelaten alle hun ter beschikking staande elementen en documenten zoals bedoeld in artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) 2024/1347 ter staving van hun verzoek tijdens hun persoonlijk onderhoud indienen.

Daarnaast kunnen verzoekers alle aanvullende elementen aanvoeren die relevant zijn voor de behandeling van hun verzoek, totdat in het kader van de administratieve procedure een beslissing over hun verzoek is genomen. De lidstaten kunnen binnen dat tijdsbestek een termijn vaststellen voor de indiening van die aanvullende elementen, die de verzoeker tracht na te leven.

Artikel 29

Aan de verzoeker te verstrekken documenten

1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar een verzoek om internationale bescherming wordt gedaan, verstrekken de verzoeker bij de registratie van het verzoek een document op naam waaruit blijkt dat een verzoek is gedaan en geregistreerd. Dat document is geldig tot de afgifte van het in lid 4 bedoelde document.

Na een overdracht overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EU) 2024/1351, verstrekken de bevoegde autoriteiten van de verantwoordelijke lidstaat de verzoeker, wanneer hij of zij zich bij hen identificeert, een document op naam waaruit blijkt dat een verzoek is gedaan en geregistreerd en dat de persoon is overgedragen. Dat document blijft geldig tot de afgifte van het in lid 4 bedoelde document.

2.   Het in lid 1 bedoelde document hoeft niet te worden verstrekt indien het mogelijk is het in lid 4 bedoelde document uiterlijk op het tijdstip van registratie af te geven.

3.   Het in lid 1 bedoelde document wordt ingetrokken bij de afgifte van het in lid 4 bedoelde document.

4.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het verzoek wordt ingediend overeenkomstig artikel 28, leden 1 en 2, geven zo spoedig mogelijk na de indiening van het verzoek een document af dat ten minste de volgende elementen bevat, die zo nodig moeten worden bijgewerkt:

a)

naam, geboortedatum en -plaats, gender en nationaliteiten of, indien van toepassing, een vermelding van staatloosheid, een gezichtsopname en de handtekening van de verzoeker;

b)

de autoriteit die het document afgeeft, de datum en plaats van afgifte en de geldigheidsduur van het document;

c)

de status van de betrokkene als verzoeker;

d)

een verklaring dat de verzoeker het recht heeft om op het grondgebied van die lidstaat te blijven voor de behandeling van het verzoek, met vermelding of de verzoeker zich vrij kan verplaatsen op het gehele grondgebied van de lidstaat of op slechts een deel ervan;

e)

een verklaring dat het document geen reisdocument is en dat de verzoeker niet zonder toestemming naar andere lidstaten mag reizen.

5.   Het is niet nodig een in dit artikel bedoelde document af te geven wanneer en zolang de verzoeker zich in detentie of gevangenschap bevindt.

Bij invrijheidstelling wordt aan de verzoeker het in lid 1 of lid 4 bedoelde document verstrekt. Indien bij de invrijheidstelling het in lid 1 bedoelde document aan de verzoeker wordt verstrekt, ontvangt de verzoeker het in lid 4 bedoelde document zo spoedig mogelijk.

6.   In het geval van begeleide minderjarigen, kunnen de in dit artikel bedoelde documenten die zijn afgegeven aan een van de ouders van de verzoeker of de voor hem of haar volgens het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat verantwoordelijke volwassene, ook betrekking hebben op de minderjarige, indien van toepassing.

7.   De in dit artikel bedoelde documenten hoeven niet het bewijs van identiteit te zijn, maar worden beschouwd als voldoende middelen voor verzoekers om zich voor de duur van de procedure voor internationale bescherming te identificeren ten overstaan van de nationale autoriteiten en toegang te hebben tot hun rechten.

8.   In de in de leden 1 en 4 bedoelde documenten wordt de datum van registratie van het verzoek vermeld.

9.   Het in lid 4 bedoelde document is geldig voor ten hoogste twaalf maanden of tot de overdracht van de verzoeker aan een andere lidstaat overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1351. Indien dat document door de verantwoordelijke lidstaat wordt afgegeven, wordt de geldigheid van het document verlengd om de termijn te dekken gedurende welke de verzoeker het recht heeft op zijn grondgebied te blijven. De geldigheidstermijn van het document houdt niet het recht in om te blijven wanneer dat recht overeenkomstig deze verordening werd beëindigd of geschorst.

Artikel 30

Toegang tot de procedure in detentiecentra en aan grensdoorlaatposten

1.   Wanneer er aanwijzingen zijn dat de onderdanen van derde landen of staatlozen die in detentiecentra worden vastgehouden of aanwezig zijn aan grensdoorlaatposten, met inbegrip van transitzones, aan de buitengrenzen, wellicht een verzoek om internationale bescherming willen doen, bieden de uit hoofde van artikel 4 bevoegde autoriteiten hun informatie over de mogelijkheid daartoe aan.

2.   Indien een verzoeker een verzoek indient in een detentiecentrum, in de gevangenis, aan een grensdoorlaatpost, met inbegrip van transitzones, of aan de buitengrenzen, treffen de uit hoofde van artikel 4 bevoegde autoriteiten regelingen voor tolkdiensten, voor zover dat nodig is om de toegang tot de procedure voor internationale bescherming te vergemakkelijken.

3.   Organisaties en personen die krachtens het nationale recht advies en counseling mogen verstrekken, krijgen daadwerkelijke toegang tot verzoekers die worden vastgehouden in detentiecentra of zich aan grensdoorlaatposten, met inbegrip van transitzones, aan de buitengrenzen bevinden. Deze toegang kan afhankelijk worden gesteld van voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten.

De lidstaten kunnen krachtens het nationale recht de in de eerste alinea bedoelde toegang beperken indien dit objectief noodzakelijk is voor de veiligheid, de openbare orde of het administratieve beheer van een grensdoorlaatpost, met inbegrip van transitzones, of een detentiecentrum, mits de toegang daardoor niet ernstig wordt belemmerd of onmogelijk wordt gemaakt.

Artikel 31

Verzoeken namens volwassenen die bijstand nodig hebben om rechtshandelingen te verrichten

1.   In het geval van een volwassene die bijstand nodig heeft om rechtshandelingen te verrichten overeenkomstig het nationale recht (de “ten laste komende meerderjarige”), kan een voor hem of haar volgens het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat verantwoordelijke volwassene namens de ten laste komende meerderjarige een verzoek doen en indienen.

2.   De ten laste komende meerderjarige is aanwezig bij de indiening van het verzoek, tenzij er gegronde redenen zijn waarom hij of zij ongeschikt of niet in staat is aanwezig te zijn of, indien het nationale recht in die mogelijkheid voorziet, het verzoek door middel van een formulier wordt ingediend.

Artikel 32

Verzoeken namens begeleide minderjarigen

1.   Een begeleide minderjarige heeft het recht in eigen naam een verzoek in te dienen indien hij of zij overeenkomstig het nationale recht van de betrokken lidstaat handelingsbekwaam is. Indien de begeleide minderjarige overeenkomstig het nationale recht van de betrokken lidstaat niet handelingsbekwaam is, dient een ouder of een andere voor de minderjarige volgens het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat verantwoordelijke volwassene, zoals een wettelijke verzorger of diensten voor kinderbescherming, het verzoek namens de minderjarige in.

2.   In het geval van een begeleide minderjarige die niet handelingsbekwaam is overeenkomstig het nationale recht van de betrokken lidstaat en die aanwezig is op het moment dat de ouder of een andere voor hem of haar volgens het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat verantwoordelijke volwassene het verzoek om internationale bescherming doet of indient op het grondgebied van die lidstaat, met name indien die minderjarige geen andere wettelijke middelen heeft om op het grondgebied van diezelfde lidstaat te blijven, worden het doen en het indienen van een verzoek door een ouder of een andere voor hem of haar volgens het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat verantwoordelijke volwassene ook beschouwd als het doen en het indienen van een verzoek om internationale bescherming namens de minderjarige.

De lidstaten kunnen besluiten de eerste alinea ook toe te passen in het geval van een begeleide minderjarige die geboren wordt of aanwezig is tijdens de administratieve procedure.

3.   Indien de ouder van de in lid 2 bedoelde begeleide minderjarige of zijn of haar verantwoordelijke volwassene het verzoek namens de minderjarige indient, is de minderjarige aanwezig bij de indiening van het verzoek, tenzij er gegronde redenen zijn waarom de minderjarige ongeschikt of niet in staat is om aanwezig te zijn of, indien het nationale recht in die mogelijkheid voorziet, het verzoek namens de minderjarige wordt ingediend door middel van een formulier.

Artikel 33

Verzoeken van niet-begeleide minderjarigen

1.   Een niet-begeleide minderjarige heeft het recht in eigen naam een verzoek in te dienen indien hij of zij overeenkomstig het nationale recht van de betrokken lidstaat handelingsbekwaam is. Daartoe wordt de niet-begeleide minderjarige in kennis gesteld van de leeftijd van handelingsbekwaamheid in de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn of haar verzoek om internationale bescherming. Indien de niet-begeleide minderjarige overeenkomstig het nationale recht van de betrokken lidstaat niet handelingsbekwaam is, dient een vertegenwoordiger of een persoon als bedoeld in artikel 23, lid 2, punt a), namens hem of haar het verzoek in.

De eerste alinea van dit lid is van toepassing onverminderd het recht van niet-begeleide minderjarigen op juridische counseling en op rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging overeenkomstig de artikelen 15 en 16.

2.   In het geval van een niet-begeleide minderjarige die overeenkomstig het nationale recht van de betrokken lidstaat niet handelingsbekwaam is, wordt het verzoek ingediend binnen de in artikel 28, lid 1, vastgelegde termijn, rekening houdend met het belang van het kind.

3.   Indien de vertegenwoordiger van een niet-begeleide minderjarige of een persoon als bedoeld in artikel 23, lid 2, punt a), het verzoek namens de minderjarige indient, is de minderjarige aanwezig bij de indiening van het verzoek, tenzij er gegronde redenen zijn waarom de minderjarige niet aanwezig kan zijn of, indien het nationale recht in die mogelijkheid voorziet, het verzoek wordt ingediend door middel van een formulier.

AFDELING II

Behandelingsprocedure

Artikel 34

Behandeling van verzoeken

1.   De beslissingsautoriteit behandelt en neemt beslissingen over verzoeken om internationale bescherming overeenkomstig de in hoofdstuk II beschreven fundamentele beginselen en waarborgen.

2.   De beslissingsautoriteit beslist over verzoeken om internationale bescherming na een passend onderzoek naar de ontvankelijkheid of de gegrondheid van een verzoek. De beslissingsautoriteit onderzoekt verzoeken objectief, onpartijdig en op individuele basis. In het kader van de behandeling van een verzoek neemt de beslissingsautoriteit het volgende in acht:

a)

de door de verzoeker afgelegde relevante verklaringen en overgelegde documenten overeenkomstig artikel 4, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2024/1347;

b)

relevante, nauwkeurige en actuele informatie over de situatie in het land van herkomst van de verzoeker op het tijdstip waarop een beslissing over het verzoek wordt genomen, met inbegrip van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van het land van herkomst en de wijze waarop deze worden toegepast, verkregen uit de relevante op nationaal, Unie- of internationaal niveau beschikbare informatiebronnen, met inbegrip van kinderrechtenorganisaties, en, indien beschikbaar, de gemeenschappelijke analyse van de situatie in specifieke landen van herkomst en de richtsnoeren bedoeld in artikel 11 van Verordening (EU) 2021/2303;

c)

bij de toepassing van de begrippen “eerste land van asiel” of “veilig derde land”, relevante, nauwkeurige en actuele informatie over de situatie in het derde land dat, op het moment waarop een beslissing over het verzoek wordt genomen, als het eerste land van asiel of als een veilig derde land wordt beschouwd, met inbegrip van informatie en analysen over veilige derde landen bedoeld in artikel 12 van Verordening (EU) 2021/2303;

d)

de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker, met inbegrip van factoren zoals achtergrond, leeftijd, gender, genderidentiteit en seksuele gerichtheid van de verzoeker, teneinde te beoordelen of op basis van de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker, de daden waaraan hij of zij blootgesteld was of zou kunnen worden, vervolging of ernstige schade zouden inhouden;

e)

de vraag of de activiteiten waarin de verzoeker betrokken is sinds hij of zij zijn of haar land van herkomst heeft verlaten, door hem of haar uitsluitend of hoofdzakelijk werden verricht om de nodige voorwaarden te scheppen om een verzoek om internationale bescherming te kunnen indienen, teneinde na te gaan of de betrokkene, in geval van terugkeer naar dat land, door die activiteiten aan vervolging of ernstige schade zou worden blootgesteld, als bedoeld in artikel 5 van Verordening (EU) 2024/1347;

f)

de vraag of in redelijkheid van de verzoeker kan worden verwacht dat hij of zij zich onder de bescherming stelt van een ander land waar hij of zij zich op zijn of haar staatsburgerschap zou kunnen beroepen;

g)

op voorwaarde dat de staat of staatsfunctionarissen de actoren van vervolging of ernstige schade niet zijn, of het binnenlandse beschermingsalternatief bedoeld in artikel 8 van Verordening (EU) 2024/1347 van toepassing is.

3.   Het personeel dat verzoeken behandelt en daarover beslist, beschikt over de nodige kennis en heeft opleiding gekregen, waaronder de opleiding uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EU) 2021/2303, over de normen die van toepassing zijn op het gebied van het asiel- en vluchtelingenrecht. Het heeft de mogelijkheid om, telkens wanneer dat nodig is, advies te vragen van deskundigen over specifieke kwesties, zoals medische, culturele, religieuze, geestelijkegezondheids-, en kind- of gendergerelateerde kwesties. Indien nodig kan het vragen indienen bij het Asielagentschap overeenkomstig artikel 10, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2021/2303.

4.   Documenten die door de beslissingsautoriteit relevant worden geacht voor de behandeling van verzoeken, worden, indien nodig, ten behoeve van die behandeling vertaald.

Vertalingen van die documenten of van delen ervan kunnen worden verstrekt door andere entiteiten en worden betaald met overheidsmiddelen overeenkomstig het nationale recht van de betrokken lidstaat. De verzoeker kan op eigen kosten zorgen voor de vertaling van andere documenten. Bij volgende verzoeken kan de verzoeker verantwoordelijk worden gesteld voor de vertaling van documenten.

5.   De beslissingsautoriteit kan voorrang geven aan de behandeling van een verzoek om internationale bescherming, met name indien:

a)

zij van mening is dat het verzoek waarschijnlijk gegrond is;

b)

de verzoeker bijzondere opvangbehoeften heeft in de zin van artikel 24 van Richtlijn (EU) 2024/1346, of bijzondere procedurele waarborgen behoeft zoals bedoeld in de artikelen 20 tot en met 23 van deze verordening, in het bijzonder wanneer het om een niet-begeleide minderjarige gaat;

c)

er redelijke gronden zijn om de verzoeker als een gevaar voor de nationale veiligheid of de openbare orde van de lidstaat te beschouwen;

d)

het gaat om een volgend verzoek;

e)

de verzoeker het voorwerp is geweest van een beslissing overeenkomstig artikel 23, lid 2, punt e), van Richtlijn (EU) 2024/1346, of betrokken is geweest bij het veroorzaken van overlast of bij crimineel gedrag.

Artikel 35

Duur van de behandelingsprocedure

1.   Het onderzoek naar de ontvankelijkheid van een verzoek overeenkomstig artikel 38, lid 1, punten a) tot en met d), en artikel 38, lid 2, wordt zo spoedig mogelijk en uiterlijk twee maanden na de datum van indiening van het verzoek afgerond.

In het in artikel 38, lid 1, punt e), bedoelde geval rondt de beslissingsautoriteit het onderzoek binnen tien werkdagen af.

Het verzoek wordt niet geacht ontvankelijk te zijn uitsluitend vanwege het feit dat er binnen de in dit lid en lid 2 gestelde termijnen geen beslissing over de niet-ontvankelijkheid is genomen.

2.   De beslissingsautoriteit kan de in lid 1, eerste alinea, bedoelde termijnen met niet meer dan twee maanden verlengen indien:

a)

een onevenredig groot aantal onderdanen van derde landen of staatlozen binnen dezelfde termijn een verzoek om internationale bescherming doet, waardoor het ondoenlijk wordt de ontvankelijkheidsprocedure binnen de vastgelegde termijnen af te ronden;

b)

er complexe feitelijke of juridische kwesties aan de orde zijn;

c)

de vertraging duidelijk en uitsluitend kan worden toegeschreven aan het feit dat de verzoeker de krachtens artikel 9 op hem of haar rustende verplichtingen niet nakomt.

3.   De beslissingsautoriteit rondt de versnelde behandelingsprocedure zo spoedig mogelijk en uiterlijk drie maanden na de datum van indiening van het verzoek af.

4.   Op voorwaarde dat het niet gaat om een versnelde behandelingsprocedure, zorgt de beslissingsautoriteit ervoor dat een behandelingsprocedure over de gegrondheid zo spoedig mogelijk wordt afgerond, en in geen geval later dan zes maanden vanaf de datum van indiening van het verzoek, zonder afbreuk te doen aan de behoorlijkheid en de volledigheid van de behandeling.

5.   De beslissingsautoriteit kan de in lid 4 bedoelde termijn van zes maanden verlengen met een termijn van niet meer dan zes maanden, indien:

a)

een onevenredig aantal onderdanen van derde landen of staatlozen binnen dezelfde termijn een verzoek om internationale bescherming doet, waardoor het ondoenlijk wordt de procedure binnen de vastgestelde termijn van zes maanden af te ronden;

b)

er complexe feitelijke of juridische kwesties aan de orde zijn;

c)

de vertraging duidelijk en uitsluitend kan worden toegeschreven aan het feit dat de verzoeker de krachtens artikel 9 op hem of haar rustende verplichtingen niet nakomt.

6.   Indien een overdrachtsprocedure zoals vastgelegd in artikel 35 van Verordening (EU) 2024/1351 op een verzoeker van toepassing is, vangen de in lid 2 van dit artikel bedoelde termijnen aan op de datum van indiening van het verzoek overeenkomstig artikel 28, lid 2.

7.   De beslissingsautoriteit kan het afronden van de behandelingsprocedure uitstellen wanneer redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat zij een beslissing neemt binnen de in lid 4 vastgelegde termijnen vanwege een onzekere situatie in het land van herkomst die naar verwachting tijdelijk is. In dergelijke gevallen zorgt de beslissingsautoriteit ervoor dat:

a)

de situatie in dat land van herkomst ten minste om de vier maanden wordt onderzocht;

b)

er, indien beschikbaar, rekening wordt gehouden met de door het Asielagentschap verrichte evaluaties van de situatie in dat land van herkomst;

c)

de betrokken verzoekers, in een taal die zij begrijpen of redelijkerwijs kunnen worden geacht te begrijpen, zo spoedig mogelijk in kennis worden gesteld van de redenen voor het uitstel.

De lidstaat stelt de Commissie en het Asielagentschap zo spoedig mogelijk in kennis van het uitstel van procedures voor dat land van herkomst. De beslissingsautoriteit rondt de behandelingsprocedure in elk geval af binnen 21 maanden na de indiening van een verzoek.

8.   De lidstaten stellen termijnen vast voor de afronding van de behandelingsprocedure indien een rechterlijke instantie de beslissing van de beslissingsautoriteit vernietigt en de zaak terugverwijst. Die termijnen moeten korter zijn dan de in dit artikel vastgelegde termijnen.

AFDELING III

Beslissingen betreffende verzoeken

Artikel 36

Beslissingen betreffende verzoeken

1.   Een beslissing over een verzoek om internationale bescherming wordt schriftelijk gegeven en aan de verzoeker zo spoedig mogelijk meegedeeld overeenkomstig het nationale recht van de betrokken lidstaat. Indien een vertegenwoordiger of juridisch adviseur de verzoeker wettelijk vertegenwoordigt, kan de beslissingsautoriteit hem of haar in plaats van de verzoeker in kennis stellen van de beslissing.

2.   Indien een verzoek wordt afgewezen als niet-ontvankelijk, ongegrond of kennelijk ongegrond ten aanzien van de vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus, als een verzoek dat expliciet is ingetrokken of impliciet is ingetrokken, worden de feitelijke en juridische gronden voor de afwijzing in de beslissing vermeld.

3.   De verzoeker wordt schriftelijk in kennis gesteld van het resultaat van de beslissing en van de wijze waarop een beslissing tot afwijzing van een verzoek als niet-ontvankelijk, ongegrond of kennelijk ongegrond ten aanzien van de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus, dan wel als impliciet ingetrokken, kan worden aangevochten. Die informatie kan worden verstrekt in het kader van de beslissing over een verzoek om internationale bescherming. Indien de verzoeker niet wordt bijgestaan door een juridisch adviseur, wordt die informatie verstrekt in een taal die de verzoeker begrijpt of redelijkerwijs kan worden geacht begrijpen.

4.   Indien de verzoeker wordt bijgestaan door een juridisch adviseur die de verzoeker wettelijk vertegenwoordigt, kan de in lid 3 bedoelde informatie uitsluitend aan die juridisch adviseur worden verstrekt zonder deze te vertalen in een taal die de verzoeker begrijpt of redelijkerwijs kan worden geacht te begrijpen. In dat geval wordt het al dan niet verlenen van internationale bescherming schriftelijk ter informatie aan de verzoeker meegedeeld in een taal die hij of zij begrijpt of redelijkerwijs kan worden geacht te begrijpen, samen met algemene informatie over de wijze waarop de beslissing kan worden aangevochten.

5.   Ten aanzien van verzoeken namens minderjarigen en ten laste komende meerderjarigen, en indien alle verzoeken zijn gebaseerd op exact dezelfde gronden als het verzoek van de voor die minderjarige of ten laste komende meerderjarige verantwoordelijke volwassene, kan de beslissingsautoriteit, na een individuele beoordeling voor elke verzoeker, één beslissing nemen die voor alle verzoekers geldt, tenzij dusdanig handelen zou leiden tot de bekendmaking van specifieke omstandigheden van een verzoeker die zijn of haar belangen zou kunnen schaden, met name in gevallen van gendergerelateerd geweld, mensenhandel, en vervolging op grond van gender, seksuele gerichtheid, genderidentiteit of leeftijd. In dergelijke gevallen wordt een afzonderlijke beslissing afgegeven en aan de betrokkene meegedeeld overeenkomstig lid 1.

Artikel 37

Afwijzing van een verzoek en uitvaardiging van een terugkeerbesluit

Wanneer een verzoek wordt afgewezen als niet-ontvankelijk, ongegrond of kennelijk ongegrond ten aanzien van zowel de vluchtelingenstatus als de subsidiairebeschermingsstatus, of als impliciet of expliciet ingetrokken, vaardigen de lidstaten een terugkeerbesluit uit dat in overeenstemming is met Richtlijn 2008/115/EG en het beginsel van non-refoulement. Indien reeds voordat een verzoek om internationale bescherming werd gedaan, een terugkeerbesluit of een ander besluit waarin een terugkeerverplichting is opgelegd, werd uitgevaardigd, is het terugkeerbesluit uit hoofde van dit artikel niet vereist. Het terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd als onderdeel van de beslissing tot afwijzing van het verzoek om internationale bescherming, of in een afzonderlijke handeling. Een terugkeerbesluit dat als een afzonderlijke handeling wordt uitgevaardigd, wordt hetzij samen met, hetzij zonder onnodige vertraging na de beslissing tot afwijzing van het verzoek om internationale bescherming uitgevaardigd.

Artikel 38

Beslissing over de ontvankelijkheid van het verzoek

1.   De beslissingsautoriteit kan de ontvankelijkheid van een verzoek beoordelen overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen van hoofdstuk II, en kan op grond van het nationale recht bevoegd worden gemaakt om een verzoek niet-ontvankelijk te verklaren wanneer een van de volgende gronden van toepassing is:

a)

een land dat geen lidstaat is, wordt uit hoofde van artikel 58 beschouwd als een eerste land van asiel voor de verzoeker, tenzij het duidelijk is dat de verzoeker niet tot dat land zal worden toegelaten of opnieuw zal worden toegelaten;

b)

een land dat geen lidstaat is, wordt uit hoofde van artikel 59 beschouwd als een veilig derde land voor de verzoeker, tenzij het duidelijk is dat de verzoeker niet tot dat land zal worden toegelaten of opnieuw zal worden toegelaten;

c)

een andere lidstaat dan de lidstaat die het verzoek behandelt, heeft de verzoeker internationale bescherming verleend;

d)

een internationaal strafgerecht heeft gezorgd voor veilige herplaatsing van de verzoeker naar een lidstaat of een derde land of onderneemt ondubbelzinnig maatregelen in die zin, tenzij nieuwe relevante omstandigheden zijn ontstaan waarmee het strafhof of tribunaal geen rekening heeft gehouden of er geen juridische mogelijkheid bestond om omstandigheden die relevant zijn voor internationaal erkende mensenrechtennormen aan te voeren voor dat internationale strafgerecht;

e)

aan de betrokken verzoeker is een terugkeerbesluit uitgevaardigd overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 2008/115/EG en hij of zij deed pas na zeven werkdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het terugkeerbesluit een verzoek, terwijl hij of zij in kennis was gesteld van de gevolgen van het niet doen van een verzoek binnen de gestelde termijn en voor zover er sinds het verstrijken van die termijn geen nieuwe relevante elementen naar voren zijn gekomen.

2.   De beslissingsautoriteit wijst een verzoek af als niet-ontvankelijk indien het gaat om een volgend verzoek waarbij geen nieuwe relevante elementen als bedoeld in artikel 55, leden 3 en 5, naar voren zijn gekomen of door de verzoeker zijn voorgelegd in verband met de behandeling van de vraag of hij of zij in aanmerking komt voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1347 of in verband met de eerder toegepaste grond voor niet-ontvankelijkheid.

Artikel 39

Beslissing over de gegrondheid van een verzoek

1.   Een verzoek wordt niet ten gronde behandeld indien:

a)

een andere lidstaat verantwoordelijk is overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1351;

b)

een verzoek wordt afgewezen als niet-ontvankelijk overeenkomstig artikel 38, of

c)

een verzoek expliciet of impliciet wordt ingetrokken, onverminderd artikel 40, lid 2, en artikel 41, lid 5.

2.   Bij de behandeling van een verzoek ten gronde beslist de beslissingsautoriteit of de verzoeker als vluchteling kan worden aangemerkt, en, indien dat niet het geval is, gaat zij na of de verzoeker in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1347.

3.   De beslissingsautoriteit wijst een verzoek af als ongegrond indien zij heeft vastgesteld dat de verzoeker niet in aanmerking komt voor internationale bescherming op grond van Verordening (EU) 2024/1347.

4.   De beslissingsautoriteit kan op grond van het nationale recht bevoegd worden gemaakt een ongegrond verzoek kennelijk ongegrond te verklaren als op het tijdstip van afronding van de behandeling één van de gevallen als bedoeld in artikel 42, leden 1 en 3, van toepassing is.

Artikel 40

Expliciete intrekking van verzoeken

1.   Een verzoeker kan uit eigen beweging en op elk moment van de procedure zijn of haar verzoek intrekken. Het verzoek wordt schriftelijk ingetrokken door de verzoeker persoonlijk of afgegeven door zijn of haar juridisch adviseur die optreedt als zijn of haar wettelijke vertegenwoordiger overeenkomstig het nationale recht.

2.   Wanneer de verzoeker het verzoek intrekt, stellen de bevoegde autoriteiten hem of haar overeenkomstig artikel 8, lid 2, punt c), in kennis van alle procedurele gevolgen van die intrekking, in een taal die hij of zij begrijpt of redelijkerwijs geacht wordt te begrijpen.

3.   Indien de expliciete intrekking plaatsvindt bij een andere bevoegde autoriteit dan de beslissingsautoriteit, stelt die autoriteit de beslissingsautoriteit in kennis van de intrekking. De beslissingsautoriteit neemt een beslissing waarin wordt verklaard dat het verzoek expliciet is ingetrokken. Die beslissing is definitief en is niet vatbaar voor een beroep als bedoeld in hoofdstuk V van deze verordening.

4.   Indien de beslissingsautoriteit in de fase waarin het verzoek expliciet wordt ingetrokken door de verzoeker reeds heeft vastgesteld dat de verzoeker niet in aanmerking komt voor internationale bescherming op grond van Verordening (EU) 2024/1347, kan zij nog steeds een beslissing nemen tot afwijzing van het verzoek als zijnde ongegrond of kennelijk ongegrond.

Artikel 41

Impliciete intrekking van verzoeken

1.   Een verzoek wordt als impliciet ingetrokken verklaard indien de verzoeker:

a)

zonder goede reden zijn of haar verzoek overeenkomstig artikel 28 niet heeft ingediend, hoewel hij of zij daadwerkelijk de gelegenheid heeft gehad om dit wel te doen;

b)

weigert mee te werken, door de in artikel 27, lid 1, punten a) en b), bedoelde informatie of zijn of haar biometrische gegevens niet mee te delen;

c)

weigert zijn of haar adres, indien hij of zij er een heeft, mee te delen, tenzij de bevoegde autoriteiten in huisvesting voorzien;

d)

zonder gegronde reden een persoonlijk onderhoud niet heeft bijgewoond, hoewel hij of zij daartoe verplicht was ingevolge artikel 13, of zonder gegronde reden heeft geweigerd vragen te beantwoorden tijdens het onderhoud, waardoor de resultaten van dat onderhoud ontoereikend zijn om een beslissing te kunnen nemen over de gegrondheid van het verzoek;

e)

herhaaldelijk niet heeft voldaan aan de krachtens artikel 9, lid 4, aan hem of haar opgelegde meldingsplicht of niet beschikbaar blijft voor de bevoegde administratieve of gerechtelijke autoriteiten, tenzij hij of zij kan aantonen dat die onbeschikbaarheid te wijten was aan specifieke omstandigheden waarop hij of zij geen invloed had;

f)

het verzoek heeft ingediend in een andere lidstaat dan de in artikel 17, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2024/1351 bepaalde lidstaat en niet in die lidstaat aanwezig blijft in afwachting van de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat of de uitvoering van de overdrachtsprocedure, indien van toepassing.

2.   Indien de autoriteit die beoordeelt of het verzoek impliciet ingetrokken is, een andere bevoegde autoriteit dan de beslissingsautoriteit is en deze autoriteit van oordeel is dat het verzoek als zodanig moet worden beschouwd, stelt zij de beslissingsautoriteit daarvan in kennis. De beslissingsautoriteit neemt een beslissing waarin wordt verklaard dat het verzoek impliciet is ingetrokken.

3.   Wanneer de verzoeker aanwezig is, stelt de bevoegde autoriteit hem of haar op het moment van de intrekking overeenkomstig artikel 8, lid 2, punt c), in kennis van alle procedurele gevolgen van die intrekking, in een taal die hij of zij begrijpt of redelijkerwijs geacht wordt te begrijpen.

4.   De bevoegde autoriteit kan de procedure schorsen om de verzoeker de mogelijkheid te bieden nalatigheden of handelingen als vermeld in lid 1 te rechtvaardigen of recht te zetten voordat een beslissing wordt genomen om het verzoek als impliciet ingetrokken te verklaren.

5.   Een verzoek kan worden afgewezen als ongegrond of kennelijk ongegrond wanneer de beslissingsautoriteit op het ogenblik waarop het verzoek impliciet wordt ingetrokken, reeds heeft vastgesteld dat de verzoeker niet in aanmerking komt voor internationale bescherming op grond van Verordening (EU) 2024/1347.

AFDELING IV

Speciale procedures

Artikel 42

Versnelde behandelingsprocedure

1.   Onverminderd artikel 21, lid 2, versnelt de beslissingsautoriteit, overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen van hoofdstuk II, de behandeling ten gronde van een verzoek om internationale bescherming, wanneer:

a)

de verzoeker bij de indiening van het verzoek en de toelichting van de feiten alleen aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet ter zake doen om uit te maken of hij of zij in aanmerking komt voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1347;

b)

de verzoeker kennelijk inconsequente of tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd, of verklaringen heeft afgelegd die strijdig zijn met relevante en beschikbare informatie over het land van herkomst, waardoor zijn of haar verklaringen alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag of hij of zij in aanmerking komt voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1347;

c)

de verzoeker, na ten volle de gelegenheid te zijn geboden een geldige reden aan te voeren, wordt geacht de autoriteiten opzettelijk te hebben misleid door valse informatie of documenten te verstrekken of relevante informatie of documenten achter te houden, met name omtrent zijn of haar identiteit of nationaliteit, die een negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, of er duidelijke gronden zijn om te oordelen dat de verzoeker te slechter trouw een identiteitsbewijs of reisdocument heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan om de vaststelling van zijn of haar identiteit of nationaliteit te verhinderen;

d)

de verzoeker enkel een verzoek indient om de uitvoering van een beslissing tot zijn of haar verwijdering van het grondgebied van een lidstaat, te vertragen, te verhinderen of te voorkomen;

e)

een derde land kan worden beschouwd als een veilig land van herkomst voor de verzoeker in de zin van deze verordening;

f)

er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de verzoeker een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of de openbare orde van de lidstaat, of dat de verzoeker onder dwang is uitgezet om ernstige redenen van nationale openbare veiligheid of openbare orde krachtens het nationale recht;

g)

het verzoek een volgend verzoek is, maar geen niet-ontvankelijk verzoek;

h)

de verzoeker het grondgebied van de lidstaat onrechtmatig is binnengekomen of zijn of haar verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd en, gezien de omstandigheden van zijn of haar binnenkomst, zonder goede reden niet zo spoedig mogelijk zich bij de bevoegde autoriteiten heeft aangemeld of een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend;

i)

de verzoeker het grondgebied van een lidstaat rechtmatig is binnengekomen, maar gezien de gronden van zijn of haar binnenkomst, zonder goede reden niet zo spoedig mogelijk een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend; dit punt doet geen afbreuk aan de behoefte aan internationale bescherming die ter plaatse ontstaat, of

j)

de verzoeker de nationaliteit heeft van of, in het geval van een staatloze, zijn gewone verblijfplaats had in een derde land waarvoor, volgens de meest recente beschikbare jaargemiddelden van Eurostat voor de gehele Unie, de beslissingsautoriteit in 20 % of minder van de gevallen internationale bescherming heeft verleend, tenzij de beslissingsautoriteit oordeelt dat zich sinds de publicatie van de desbetreffende Eurostat-gegevens in het betrokken derde land een belangrijke wijziging heeft voorgedaan of dat de verzoeker behoort tot een categorie van personen voor wie het erkenningspercentage van 20 % of minder niet als representatief voor hun beschermingsbehoeften kan worden beschouwd, rekening houdend met onder meer de aanzienlijke verschillen tussen beslissingen in eerste aanleg en eindbeslissingen.

Indien het Asielagentschap richtsnoeren betreffende het land van herkomst heeft verstrekt overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EU) 2021/2303, waaruit blijkt dat zich sinds de publicatie van de Eurostat-gegevens in dit verband een belangrijke wijziging heeft voorgedaan in het betrokken derde land, gebruiken de lidstaten die richtsnoeren als referentie voor de toepassing van eerste alinea, punt j), van dit lid.

2.   Indien de beslissingsautoriteit van mening is dat de behandeling van het verzoek betrekking heeft op feitelijke of juridische elementen die te complex zijn om te onderzoeken in het kader van een versnelde behandelingsprocedure, mag zij de behandeling inzake de gegrondheid overeenkomstig artikel 35, lid 4, en artikel 39 voortzetten. In dat geval wordt de betrokken verzoeker in kennis gesteld van de wijziging in de procedure.

3.   De versnelde behandelingsprocedure mag alleen op niet-begeleide minderjarigen worden toegepast wanneer:

a)

de verzoeker afkomstig is uit een derde land dat als een veilig land van herkomst kan worden beschouwd in de zin van deze verordening;

b)

er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de verzoeker een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of de openbare orde van de lidstaat, of dat de verzoeker onder dwang was uitgezet om ernstige redenen van nationale openbare veiligheid of openbare orde krachtens het nationale recht;

c)

het verzoek een volgend verzoek is, maar geen niet-ontvankelijk verzoek;

d)

de verzoeker, na ten volle de gelegenheid te zijn geboden een geldige reden aan te voeren, wordt geacht de autoriteiten opzettelijk te hebben misleid door valse informatie of documenten te verstrekken of relevante informatie of documenten achter te houden, met name omtrent zijn of haar identiteit of nationaliteit, die een negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, of er duidelijke gronden zijn om te oordelen dat de verzoeker te slechter trouw een identiteitsbewijs of reisdocument heeft vernietigd of weggedaan om de vaststelling van zijn of haar identiteit of nationaliteit te verhinderen, of

e)

de verzoeker de nationaliteit heeft van of, in het geval van een staatloze, zijn gewone verblijfplaats had in een derde land waarvoor, volgens de meest recente beschikbare jaargemiddelden van Eurostat voor de gehele Unie, de beslissingsautoriteit in 20 % of minder van de gevallen internationale bescherming heeft verleend, tenzij de beslissingsautoriteit oordeelt dat zich sinds de publicatie van de desbetreffende Eurostat-gegevens in het betrokken derde land een belangrijke wijziging heeft voorgedaan of dat de verzoeker behoort tot een categorie van personen voor wie het erkenningspercentage van 20 % of minder niet als representatief voor hun beschermingsbehoeften kan worden beschouwd, rekening houdend met onder meer aanzienlijke verschillen tussen beslissingen in eerste aanleg en eindbeslissingen.

Indien het Asielagentschap richtsnoeren betreffende een land van herkomst heeft verstrekt overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EU) 2021/2303, waaruit blijkt dat zich sinds de publicatie van de Eurostat-gegevens in dit verband een belangrijke wijziging heeft voorgedaan in het betrokken derde land, gebruiken de lidstaten die richtsnoeren als referentie voor de toepassing van eerste alinea, punt e), van dit lid.

Artikel 43

Voorwaarden voor de toepassing van de asielgrensprocedure

1.   Na afloop van de overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1356 uitgevoerde screening, indien van toepassing en op voorwaarde dat de verzoeker nog geen toegang heeft gekregen tot het grondgebied van de lidstaten, kan een lidstaat, in overeenstemming met de fundamentele beginselen en waarborgen van hoofdstuk II, een verzoek behandelen in een grensprocedure indien dat verzoek is ingediend door een onderdaan van een derde land of een staatloze die niet voldoet aan de voorwaarden voor toegang tot het grondgebied van een lidstaat als vastgesteld in artikel 6 van Verordening (EU) 2016/399. De grensprocedure kan worden toegepast:

a)

na de indiening van een verzoek aan een doorlaatpost aan de buitengrens of in een transitzone;

b)

na een aanhouding in verband met een onrechtmatige overschrijding van de buitengrens;

c)

na een ontscheping op het grondgebied van een lidstaat volgend op een opsporings- en reddingsoperatie;

d)

na een herplaatsing overeenkomstig artikel 67, lid 11, van Verordening (EU) 2024/1351.

2.   Onverminderd artikel 51, lid 2, en artikel 53, lid 2, worden verzoekers die worden onderworpen aan de grensprocedure, niet toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat. Maatregelen van de lidstaten om onrechtmatige binnenkomst op hun grondgebied te voorkomen zijn in overeenstemming met Richtlijn (EU) 2024/1346.

3.   In afwijking van artikel 51, lid 2, eerste alinea, laatste zin, wordt de verzoeker geen toegang verleend tot het grondgebied van de betrokken lidstaat indien:

a)

de verzoeker geen recht heeft om op het grondgebied van een lidstaat te blijven overeenkomstig artikel 10, lid 4, punt a) of punt c);

b)

de verzoeker geen recht heeft om op het grondgebied van een lidstaat te blijven overeenkomstig artikel 68 en niet binnen de toepasselijke termijn heeft verzocht om te mogen blijven ten behoeve van een beroepsprocedure;

c)

de verzoeker geen recht heeft om op het grondgebied van een lidstaat te blijven overeenkomstig artikel 68 en een rechterlijke instantie heeft besloten dat de verzoeker geen toestemming krijgt om te blijven in afwachting van de uitkomst van een beroepsprocedure.

In de in de eerste alinea van dit lid bedoelde gevallen, wanneer jegens de verzoeker een terugkeerbesluit overeenkomstig Richtlijn 2008/115/EG of een weigering van toegang overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2016/399 is uitgevaardigd, is artikel 4 van Verordening (EU) 2024/1349 van toepassing.

4.   Onverminderd en in aanvulling op het monitoringmechanisme dat is vastgelegd in artikel 14 van Verordening (EU) 2021/2303, voorziet elke lidstaat in een mechanisme voor toezicht op de grondrechten met betrekking tot de grensprocedure die voldoet aan de criteria van artikel 10 van Verordening (EU) 2024/1356.

Artikel 44

Beslissingen in het kader van de asielgrensprocedure

1.   Wanneer een grensprocedure wordt toegepast, kan een beslissing worden genomen over:

a)

de ontvankelijkheid van een verzoek overeenkomstig artikel 38;

b)

de gegrondheid van een verzoek indien een van de in artikel 42, lid 1, punten a) tot en met g) en punt j), en artikel 42, lid 3, punt b), genoemde omstandigheden zich voordoen.

2.   Indien het aantal verzoekers het in artikel 47, lid 1, bedoelde aantal overschrijdt, en om te bepalen wie op wie er op grond van artikel 42, lid 1, punt c), f) of j), of artikel 42, lid 3, punt b), een grensprocedure moet worden toegepast, wordt voorrang gegeven aan de volgende categorieën verzoeken:

a)

verzoeken van bepaalde onderdanen van derde landen of, in het geval van staatlozen, personen die hun vorige gewone verblijfplaats in een derde land hadden, die in geval van een negatieve beslissing een groter vooruitzicht hebben op terugkeer, naar gelang van het geval, naar hun land van herkomst, naar het land waar zij hun vorige gewone verblijfplaats hadden, naar een veilig derde land of naar een eerste land van asiel in de zin van deze verordening;

b)

verzoeken van bepaalde onderdanen van derde landen of, in het geval van staatlozen, van personen die hun vorige gewone verblijfplaats in een derde land hadden, die om ernstige redenen worden geacht een gevaar te vormen voor de nationale veiligheid of de openbare orde van een lidstaat;

c)

onverminderd punt b), verzoeken van bepaalde onderdanen van derde landen of, in het geval van staatlozen, van personen die hun vorige gewone verblijfplaats in een derde land hadden, die geen minderjarigen zijn en hun gezinsleden.

3.   Indien de grensprocedure wordt toegepast op minderjarigen en hun gezinsleden, wordt voorrang gegeven aan de behandeling van hun verzoeken.

De lidstaten kunnen ook voorrang geven aan de behandeling van verzoeken van bepaalde onderdanen van derde landen, of, in het geval van staatlozen, personen die hun vorige gewone verblijfplaats in een derde land hadden, die in geval van een negatieve beslissing een groter vooruitzicht hebben op terugkeer, naargelang het geval, naar hun land van herkomst, naar het land waar zij hun vorige gewone verblijfplaats hadden, naar een veilig derde land of naar een eerste land van asiel, in de zin van deze verordening.

Artikel 45

Verplichte toepassing van de asielgrensprocedure

1.   In de in artikel 43, lid 1, bedoelde gevallen behandelt een lidstaat een verzoek in een grensprocedure indien een van de in artikel 42, lid 1, punt c), f) of j), bedoelde omstandigheden zich voordoet.

2.   Indien de in artikel 42, lid 1, punt f), bedoelde omstandigheden zich voordoen, en onverminderd artikel 54, nemen de lidstaten passende maatregelen om de eenheid van het gezin in de grensprocedure zoveel mogelijk te bewaren.

3.   Voor de toepassing van lid 2 worden, teneinde de eenheid van het gezin te bewaren en voor zover het gezin reeds was gevormd vóór de aankomst van de verzoeker op het grondgebied van de lidstaten, onder “gezinsleden van de verzoeker” verstaan, de volgende leden van het gezin van de verzoeker die zich in verband met het verzoek om internationale bescherming op het grondgebied van dezelfde lidstaat bevinden:

a)

de echtgenoot of echtgenote van de verzoeker of de niet-gehuwde partner met wie een duurzame relatie wordt onderhouden, indien het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat niet-gehuwde paren gelijkstelt met gehuwde paren;

b)

de minderjarige kinderen van paren als bedoeld in punt a), of van de verzoeker, mits zij niet gehuwd zijn, ongeacht of zij volgens het nationale recht wettige, buitenechtelijke of geadopteerde kinderen zijn;

c)

indien de verzoeker een ongehuwde minderjarige is, de vader, moeder of andere volwassene die volgens het recht of de praktijk van de lidstaat waar de volwassene zich bevindt, voor de verzoeker verantwoordelijk is;

d)

indien de verzoeker een ongehuwde minderjarige is, de broer(s) of zus(sen) van de verzoeker, mits zij ongehuwd en minderjarig zijn.

Voor de toepassing van de eerste alinea, punten b), c) en d), wordt een minderjarige, op basis van een individuele beoordeling, als ongehuwd beschouwd indien zijn of haar huwelijk in de betrokken lidstaat niet zou kunnen worden gesloten op grond van het nationale recht van die lidstaat, met name vanwege de wettelijke huwelijksleeftijd.

4.   Indien de Commissie op basis van informatie die is verkregen in het kader van de op grond van de artikelen 14 en 15 van Verordening (EU) 2021/2303 uitgevoerde monitoring, redenen heeft om aan te nemen dat een lidstaat niet voldoet aan de voorschriften van artikel 54, lid 2, beveelt zij onverwijld de schorsing aan van de toepassing van de grensprocedure op gezinnen met minderjarigen op grond van artikel 53, lid 2, punt b). De Commissie maakt die aanbeveling openbaar.

De betrokken lidstaat houdt zoveel mogelijk rekening met de aanbeveling van de Commissie met betrekking tot zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 53, lid 2, punt b), teneinde vastgestelde tekortkomingen te verhelpen om volledige naleving van de vereisten van artikel 54, lid 2, te waarborgen. De betrokken lidstaat stelt de Commissie in kennis van de maatregelen die zijn genomen om uitvoering te geven aan de aanbeveling.

Artikel 46

Toereikende capaciteit op het niveau van de Unie

De toereikende capaciteit op het niveau van de Unie wordt geacht 30 000 te zijn.

Artikel 47

Toereikende capaciteit van een lidstaat

1.   De Commissie berekent door middel van uitvoeringshandelingen het aantal dat overeenkomt met de toereikende capaciteit van elke lidstaat aan de hand van de in lid 4 vastgestelde formule.

Onverminderd lid 3 stelt de Commissie tevens door middel van uitvoeringshandelingen het maximumaantal verzoeken vast dat een lidstaat elk jaar gehouden is te behandelen in de grensprocedure. Dat maximumaantal is twee keer het aantal dat is verkregen door het gebruik van de formule in lid 4, vanaf 12 juni 2026, drie keer het aantal dat is verkregen door het gebruik van de formule in lid 4 vanaf 13 juni 2027, en vier keer het aantal dat is verkregen door het gebruik van de formule in lid 4 vanaf 13 juni 2028.

2.   Indien een in lid 1, eerste alinea, bedoelde toereikende capaciteit van een lidstaat wordt bereikt, hoeft die lidstaat niet langer grensprocedures uit te voeren in de in artikel 43, lid 1, bedoelde gevallen, indien de in artikel 42, lid 1, punt j), bedoelde omstandigheden van toepassing zijn.

3.   Wanneer een lidstaat het in lid 1, tweede alinea, bedoelde maximumaantal verzoeken heeft behandeld, is die lidstaat niet langer verplicht grensprocedures uit te voeren in de in artikel 43, lid 1, bedoelde gevallen, indien de in artikel 42, lid 1, punt c) of punt j), bedoelde omstandigheden van toepassing zijn. De lidstaat blijft niettemin verzoeken van onderdanen van derde landen op wie de in artikel 42, lid 1, punt f), en artikel 42, lid 3, punt b), bedoelde omstandigheden van toepassing zijn, in de grensprocedure behandelen.

4.   Het in de eerste alinea van lid 1 bedoelde aantal wordt berekend door het in artikel 46 vastgelegde aantal te vermenigvuldigen met de som van de irreguliere overschrijdingen van de buitengrens, aankomsten na opsporings- en reddingsoperaties en weigeringen van toegang aan de buitengrens in de betrokken lidstaat in de voorgaande drie jaar en dat resultaat vervolgens te delen door de som van de irreguliere overschrijdingen van de buitengrens, aankomsten na opsporings- en reddingsoperaties en weigeringen van toegang aan de buitengrens in de gehele Unie in dezelfde periode volgens de meest recente gegevens van Frontex en Eurostat.

5.   De eerste dergelijke uitvoeringshandeling als bedoeld in lid 1 wordt door de Commissie vastgesteld op 12 augustus 2024 en vervolgens om de drie jaar op 15 oktober.

Nadat de Commissie een uitvoeringshandeling heeft vastgesteld als bedoeld in lid 1, zorgt elke lidstaat ervoor dat hij binnen zes maanden na de vaststelling van de tweede en alle dergelijke daaropvolgende uitvoeringshandelingen, over de toereikende capaciteit beschikt die in die uitvoeringshandeling wordt vastgelegd. Voor de toepassing van de eerste dergelijke uitvoeringshandeling zorgen de lidstaten ervoor dat zij vóór 12 juni 2026 beschikken over de in die uitvoeringshandeling bepaalde toereikende capaciteit.

Artikel 48

Maatregel die van toepassing is indien de toereikende capaciteit van een lidstaat is bereikt

1.   Wanneer het aantal verzoekers dat op enig moment aan de asielgrensprocedure in een lidstaat is onderworpen, in combinatie met het aantal personen voor wie een op grond van Verordening (EU) 2024/1349 vastgestelde terugkeergrensprocedure of, in voorkomend geval, een gelijkwaardige terugkeergrensprocedure uit hoofde van het nationale recht geldt, gelijk is aan of groter is dan het aantal dat met betrekking tot die lidstaat is vastgelegd in de in artikel 47, lid 1, eerste alinea, bedoelde uitvoeringshandeling van de Commissie, kan die lidstaat de Commissie daarvan in kennis stellen.

2.   Wanneer een lidstaat de Commissie overeenkomstig lid 1 in kennis stelt, is die lidstaat in afwijking van artikel 45, lid 1, niet verplicht om in het kader van een grensprocedure verzoeken te behandelen van in artikel 42, lid 1, punt j), bedoelde verzoekers op het moment waarop het aantal verzoekers dat in die lidstaat aan de grensprocedure is onderworpen, gelijk is aan of hoger is dan het in artikel 47, lid 1, eerste alinea, bedoelde aantal.

3.   De in lid 2 vastgelegde maatregel wordt toegepast op instroom-uitstroombasis en de betrokken lidstaat is verplicht verzoeken van in artikel 42, lid 1, punt j), bedoelde verzoekers te blijven behandelen in een grensprocedure zodra het aantal verzoekers dat aan de grensprocedure is onderworpen in die lidstaat op enig moment lager ligt dan het in artikel 47, lid 1, eerste alinea, bedoelde aantal.

4.   De in lid 2 vastgelegde maatregel mag door een lidstaat gedurende de rest van het kalenderjaar in kwestie en vanaf de dag volgend op de datum van kennisgeving uit hoofde van lid 1 worden toegepast.

Artikel 49

Kennisgeving door een lidstaat indien de toereikende capaciteit is bereikt

1.   De kennisgeving bedoeld in artikel 48 bevat de volgende informatie:

a)

het aantal verzoekers dat op het tijdstip van de kennisgeving onderworpen is aan de asielgrensprocedure, aan een terugkeergrensprocedure die is vastgesteld op grond van Verordening (EU) 2024/1349 of, indien van toepassing, aan een gelijkwaardige terugkeergrensprocedure die krachtens het nationale recht van de betrokken lidstaat is vastgesteld;

b)

de in artikel 48 bedoelde maatregel die de betrokken lidstaat voornemens is toe te passen of te blijven toepassen;

c)

een onderbouwde motivering van het voornemen van de betrokken lidstaat, waarin wordt uitgelegd hoe de betrokken maatregel kan helpen om de situatie aan te pakken, en, indien van toepassing, andere maatregelen die de betrokken lidstaat op nationaal niveau heeft genomen of voornemens is te nemen om de situatie te verlichten, met inbegrip van de in artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) 2024/1351 bedoelde maatregelen.

2.   De lidstaten kunnen de Commissie overeenkomstig artikel 48 van deze verordening in kennis stellen als onderdeel van de in de artikelen 58 en 59 van Verordening (EU) 2024/1351 bedoelde kennisgeving, naargelang het geval.

3.   Wanneer een lidstaat de Commissie overeenkomstig artikel 48 in kennis stelt, brengt hij ook de andere lidstaten op de hoogte.

4.   Een lidstaat die de in artikel 48 bedoelde maatregel toepast, stelt de Commissie maandelijks in kennis van de volgende elementen:

a)

het aantal verzoekers dat op het moment van de kennisgeving in de betrokken lidstaat aan de grensprocedure is onderworpen;

b)

de instroom-uitstroomevolutie van het aantal aan grensprocedures onderworpen personen voor elke week van die maand;

c)

het aantal personeelsleden dat verantwoordelijk is voor het behandelen van verzoeken in de grensprocedure;

d)

de gemiddelde duur van de behandeling tijdens de administratieve fase van de procedure, en

e)

de gemiddelde duur van de behandeling door een rechterlijke instantie van een verzoek om toestemming te krijgen om te blijven in afwachting van het beroep.

De Commissie houdt toezicht op de toepassing van de in artikel 48 van deze verordening bedoelde maatregel en evalueert daartoe de door de lidstaten verstrekte informatie. De Commissie verstrekt in het in artikel 9 van Verordening (EU) 2024/1351 bedoelde verslag een beoordeling van de toepassing van de in artikel 48 van deze verordening bedoelde maatregel in elke lidstaat.

Artikel 50

Kennisgeving door een lidstaat indien het jaarlijkse maximumaantal verzoeken is bereikt

Indien het aantal verzoeken dat binnen een kalenderjaar in een lidstaat in de grensprocedure is behandeld, gelijk is aan of hoger is dan het maximumaantal verzoeken dat voor die lidstaat in de in artikel 47, lid 1, bedoelde uitvoeringshandeling is vastgesteld, kan die lidstaat de Commissie daarvan in kennis stellen.

Indien de lidstaat de Commissie overeenkomstig het eerste lid van dit artikel in kennis heeft gesteld, onderzoekt de Commissie onverwijld de door de betrokken lidstaat verstrekte informatie om te verifiëren of de betrokken lidstaat sinds het begin van het kalenderjaar in de grensprocedure een aantal verzoeken heeft behandeld dat gelijk is aan of hoger is dan het aantal dat voor die lidstaat in de in artikel 47, lid 1, bedoelde uitvoeringshandeling is vastgesteld.

Na voltooiing van de verificatie machtigt de Commissie de betrokken lidstaat door middel van een uitvoeringshandeling om in de grensprocedure verzoeken van verzoekers als bedoeld in artikel 42, lid 1, punten c) en j), niet te behandelen.

Een dergelijke machtiging ontslaat de lidstaat niet van de verplichting om in de grensprocedure verzoeken van verzoekers als bedoeld in artikel 42, lid 1, punt f), en artikel 42, lid 5, punt b), te behandelen.

Artikel 51

Termijnen

1.   In afwijking van artikel 28 van deze verordening worden verzoeken waarop een grensprocedure wordt toegepast, ingediend uiterlijk vijf dagen na de eerste registratie of, na een overdracht krachtens artikel 67, lid 11, van Verordening (EU) 2024/1351, uiterlijk vijf dagen nadat de verzoeker na een dergelijke overdracht aankomt in de lidstaat van herplaatsing, mits de verzoeker daartoe daadwerkelijk in de gelegenheid wordt gesteld. Niet-naleving van de termijn van vijf dagen heeft geen gevolgen voor de verdere toepassing van de grensprocedure.

2.   De grensprocedure moet zo kort mogelijk worden gehouden, maar tegelijkertijd een volledig en eerlijk onderzoek van de verzoeken mogelijk maken. Onverminderd de derde alinea van dit lid wordt de grensprocedure voltooid binnen een termijn van ten hoogste 12 weken vanaf het tijdstip waarop het verzoek wordt geregistreerd totdat de verzoeker niet langer het recht heeft om te blijven en geen toestemming krijgt om te blijven. Na die termijn krijgt de verzoeker toegang tot het grondgebied van de betrokken lidstaat, behalve wanneer artikel 4 van Verordening (EU) 2024/1349 van toepassing is.

De lidstaten stellen bepalingen vast betreffende de looptijd van de behandelingsprocedure, in afwijking van artikel 35, van de behandeling door een rechterlijke instantie van een overeenkomstig artikel 68, leden 4 en 5, ingediend verzoek om te blijven en, indien van toepassing, van de beroepsprocedure. De vastgestelde termijn zorgt ervoor dat al deze procedurele stappen binnen 12 weken na de registratie van het verzoek worden afgerond.

De termijn van 12 weken kan worden verlengd tot 16 weken indien de lidstaat waaraan de persoon wordt overgedragen op grond van artikel 67, lid 11, van Verordening (EU) 2024/1351 de grensprocedure toepast.

Artikel 52

Bepaling van de verantwoordelijke lidstaat en herplaatsing

1.   Indien de voorwaarden voor de grensprocedure van toepassing zijn, beslissen de lidstaten de in Verordening (EU) 2024/1351 vastgelegde procedure uit te voeren om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek uit op de locaties waar de grensprocedure zal worden uitgevoerd, onverminderd de in artikel 51, lid 2, van deze verordening vastgelegde termijnen.

2.   De lidstaat waaraan een verzoeker overeenkomstig artikel 67, lid 11, van Verordening (EU) 2024/1351 is overgedragen, mag een grensprocedure toepassen indien in de lidstaat waaruit de verzoeker is overgedragen, is voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing van de grensprocedure, onverminderd de in artikel 51, lid 2, van deze verordening vastgelegde termijnen.

Artikel 53

Uitzonderingen op de asielgrensprocedure

1.   De grensprocedure wordt slechts op niet-begeleide minderjarigen toegepast in de in artikel 42, lid 3, punt b), bedoelde omstandigheden. Bij twijfel over de leeftijd van de verzoeker voeren de bevoegde autoriteiten onverwijld een leeftijdsbeoordeling uit overeenkomstig artikel 25.

2.   De lidstaten passen de grensprocedure niet toe of zetten die procedure stop indien in enige fase van de procedure:

a)

de beslissingsautoriteit van oordeel is dat de gronden voor het afwijzen van een verzoek als niet-ontvankelijk of voor het toepassen van de versnelde behandelingsprocedure niet of niet langer van toepassing zijn;

b)

verzoekers met bijzondere opvangbehoeften, waaronder minderjarigen, overeenkomstig hoofdstuk IV van Richtlijn (EU) 2024/1346 niet de nodige ondersteuning kan worden verleend op de in artikel 54 bedoelde locaties;

c)

verzoekers die bijzondere procedurele waarborgen behoeven, niet de nodige ondersteuning kan worden geboden op de in artikel 54 bedoelde locaties;

d)

er relevante medische redenen zijn om de grensprocedure niet toe te passen, waaronder redenen in verband met geestelijke gezondheid;

e)

niet of niet langer aan de waarborgen en voorwaarden voor bewaring die zijn vastgelegd in de artikelen 10 tot en met 13 van Richtlijn (EU) 2024/1346 wordt voldaan en de grensprocedure niet zonder bewaring op de verzoeker kan worden toegepast.

In de in de eerste alinea van dit lid bedoelde gevallen verleent de bevoegde autoriteit de verzoeker toestemming om het grondgebied van de lidstaat binnen te komen en past zij de passende procedure van hoofdstuk III toe.

Artikel 54

Locaties voor de uitvoering van de asielgrensprocedure

1.   Tijdens de behandeling van verzoeken waarop een grensprocedure wordt toegepast, verplicht een lidstaat op grond van artikel 9 van Richtlijn (EU) 2024/1346 en onverminderd artikel 10 van die richtlijn, verzoekers om, in de regel, aan of in de nabijheid van de buitengrens of in transitzones of op andere aangewezen locaties binnen zijn grondgebied te verblijven, waarbij terdege rekening wordt gehouden met de specifieke geografische omstandigheden van die lidstaat.

2.   Onverminderd artikel 47 zorgen de lidstaten ervoor dat gezinnen met minderjarigen na beoordeling van het belang van het kind in opvangfaciliteiten verblijven die op hun behoeften zijn afgestemd, en zorgen zij voor een levensstandaard die toereikend is voor de lichamelijke, mentale, spirituele, morele en sociale ontwikkeling van de minderjarige, met volledige inachtneming van de vereisten van hoofdstuk IV van Richtlijn (EU) 2024/1346.

3.   Elke lidstaat stelt de Commissie uiterlijk op 11 april 2026 in kennis van de locaties waar de grensprocedure zal worden uitgevoerd, alsook bij de toepassing van artikel 45. De lidstaten zorgen ervoor dat de capaciteit van die locaties toereikend is om de in artikel 45 bedoelde verzoeken te behandelen. Elke wijziging van de locaties waar de grensprocedure wordt uitgevoerd, wordt binnen twee maanden nadat de wijziging heeft plaatsgevonden, meegedeeld aan de Commissie.

4.   De verplichting om overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 op een bepaalde locatie te verblijven, wordt niet beschouwd als een toestemming om het grondgebied van een lidstaat binnen te komen en er te blijven.

5.   Indien een verzoeker op wie de grensprocedure van toepassing is, ten behoeve van die procedure moet worden overgedragen aan de beslissingsautoriteit of een bevoegde rechterlijke instantie van eerste aanleg, of moet worden overgedragen met oog op een medische behandeling, vormt die reis op zichzelf geen binnenkomst op het grondgebied van een lidstaat.

Artikel 55

Volgende verzoeken

1.   Een verzoek dat wordt gedaan wanneer over een eerder verzoek van dezelfde verzoeker nog geen definitieve beslissing is genomen, wordt beschouwd als een nadere verklaring en niet als een nieuw verzoek.

De verantwoordelijke lidstaat onderzoekt die nadere verklaring in het kader van de lopende administratieve behandelingsprocedure of in het kader van een lopende beroepsprocedure, voor zover de bevoegde rechterlijke instantie rekening kan houden met de elementen die aan de nadere verklaring ten grondslag liggen.

2.   Nadat een eerder verzoek is afgewezen bij een definitieve beslissing, wordt elk nieuw gedaan verzoek van dezelfde verzoeker in ongeacht welke lidstaat als een volgend verzoek beschouwd en behandeld door de verantwoordelijke lidstaat.

3.   Een volgend verzoek wordt onderworpen aan een voorafgaand onderzoek waarbij de beslissingsautoriteit nagaat of er nieuwe relevante elementen naar voren zijn gekomen of door de verzoeker zijn voorgelegd die:

a)

de kans aanzienlijk groter maken dat de verzoeker in aanmerking komt voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1347, of

b)

verband houden met een eerder toegepaste grond voor niet-ontvankelijkheid als het eerdere verzoek is afgewezen als niet-ontvankelijk.

4.   Het voorafgaand onderzoek vindt plaats op grond van schriftelijke toelichtingen of een persoonlijk onderhoud in overeenstemming met de fundamentele beginselen en waarborgen van hoofdstuk II. Van het persoonlijk onderhoud kan in het bijzonder worden afgezien wanneer het op grond van de schriftelijke toelichtingen duidelijk is dat het verzoek geen nieuwe elementen bevat als bedoeld in lid 3.

5.   De door de verzoeker voorgelegde elementen worden alleen als nieuw beschouwd als de verzoeker buiten zijn of haar eigen schuld niet in staat was die elementen in het kader van het eerdere verzoek voor te leggen. Elementen die de verzoeker eerder had kunnen voorleggen, hoeven niet in aanmerking te worden genomen, tenzij die de kans aanzienlijk vergroten dat het verzoek niet niet-ontvankelijk wordt verklaard of dat de verzoeker in aanmerking komt voor internationale bescherming, of als het vorige verzoek overeenkomstig artikel 41 is afgewezen als zijnde impliciet ingetrokken zonder een behandeling ten gronde.

6.   Indien er nieuwe elementen als bedoeld in lid 3 naar voren zijn gekomen of door de verzoeker zijn voorgelegd, wordt het verzoek verder ten gronde behandeld, tenzij het verzoek op basis van een andere in artikel 38, lid 1, genoemde grond als niet-ontvankelijk kan worden beschouwd.

7.   Indien er geen nieuwe elementen als bedoeld in lid 3 door de verzoeker zijn voorgelegd of naar voren zijn gekomen, wordt het verzoek op grond van artikel 38, lid 2, afgewezen als niet-ontvankelijk.

Artikel 56

Uitzondering op het recht te blijven bij volgende verzoeken

Onverminderd het beginsel van non-refoulement kunnen de lidstaten voorzien in een uitzondering op het recht op hun grondgebied te blijven en afwijken van artikel 68, lid 5, punt d), indien:

a)

een eerste volgend verzoek is ingediend, louter en alleen om de uitvoering van een beslissing die tot de spoedige verwijdering van de verzoeker van het grondgebied van de lidstaat zou leiden, te vertragen of te verhinderen en dat verzoek op grond van artikel 55, lid 7, niet verder wordt behandeld, of

b)

een tweede of verder volgend verzoek wordt gedaan in ongeacht welke lidstaat na een definitieve beslissing waarbij een voorgaand volgend verzoek wordt afgewezen als niet-ontvankelijk, ongegrond of kennelijk ongegrond.

AFDELING V

“Veilig land”-begrippen

Artikel 57

Het begrip “doeltreffende bescherming”

1.   Een derde land dat het Verdrag van Genève heeft geratificeerd en naleeft binnen de grenzen van de door dat derde land vastgestelde afwijkingen of beperkingen, zoals toegestaan uit hoofde van dat Verdrag, wordt geacht een doeltreffende bescherming te waarborgen. Indien het derde land geografische beperkingen heeft ingesteld, wordt de mate van bescherming van personen die buiten de werkingssfeer van het Verdrag van Genève vallen, beoordeeld aan de hand van de criteria van lid 2.

2.   In andere dan de in lid 1 bedoelde gevallen wordt dat derde land slechts geacht doeltreffende bescherming te waarborgen wanneer ten minste aan de volgende criteria is voldaan:

a)

de in lid 1 bedoelde personen hebben toestemming om op het grondgebied van het betrokken derde land te blijven;

b)

de in lid 1 bedoelde personen hebben toegang tot middelen van bestaan die toereikend zijn voor een adequate levensstandaard, rekening houdend met de algemene situatie van het ontvangende derde land;

c)

de in lid 1 bedoelde personen hebben toegang tot gezondheidszorg en essentiële behandeling van ziekten onder de algemeen geldende voorwaarden in dat derde land;

d)

de in lid 1 bedoelde personen hebben toegang tot basisonderwijs onder de algemeen geldende voorwaarden in dat derde land, en

e)

er wordt doeltreffende bescherming gegarandeerd totdat er een duurzame oplossing wordt gevonden.

Artikel 58

Het begrip “eerste land van asiel”

1.   Een derde land mag ten aanzien van een verzoeker slechts als eerste land van asiel worden beschouwd indien in dat land:

a)

de verzoeker overeenkomstig het Verdrag van Genève doeltreffende bescherming genoot als bedoeld in artikel 57, lid 1, of doeltreffende bescherming genoot als bedoeld in artikel 57, lid 2, alvorens naar de Unie te reizen, en nog steeds op deze bescherming een beroep kan doen;

b)

het leven en de vrijheid van de verzoeker niet worden bedreigd om redenen van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging;

c)

de verzoeker geen reëel risico loopt op ernstige schade als gedefinieerd in artikel 15 van Verordening (EU) 2024/1347;

d)

de verzoeker wordt beschermd tegen refoulement overeenkomstig het Verdrag van Genève en tegen verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of straffen, zoals neergelegd in het internationaal recht.

2.   Het begrip “eerste land van asiel” mag alleen worden toegepast op voorwaarde dat de verzoeker in het kader van een individuele beoordeling geen elementen kan verstrekken die rechtvaardigen waarom het begrip “eerste land van asiel” niet op hem of haar van toepassing is.

3.   Een derde land kan voor een niet-begeleide minderjarige alleen als eerste land van asiel worden beschouwd indien dit niet in strijd is met zijn of haar belang en indien de lidstaten vooraf van de autoriteiten van het betrokken derde land de verzekering hebben ontvangen dat de niet-begeleide minderjarige door deze autoriteiten zal worden overgenomen en dat hij of zij onmiddellijk zal genieten van doeltreffende bescherming in de zin van artikel 57.

4.   Wanneer het verzoek ingevolge de toepassing van het begrip “eerste land van asiel” niet-ontvankelijk wordt verklaard, wordt door de beslissingsautoriteit:

a)

de verzoeker hiervan op de hoogte gebracht overeenkomstig artikel 36, en

b)

de verzoeker een document verschaft waarin de autoriteiten van het betrokken derde land in de taal van dat land ervan in kennis worden gesteld dat het verzoek niet inhoudelijk is behandeld als gevolg van de toepassing van het begrip “eerste land van asiel”.

5.   Indien het betrokken derde land de verzoeker niet opnieuw toelaat tot zijn grondgebied of niet binnen de door de bevoegde autoriteit vastgestelde termijn antwoordt, krijgt de verzoeker toegang tot de procedure overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen van hoofdstuk II en afdeling I van hoofdstuk III.

Artikel 59

Het begrip “veilig derde land”

1.   Een derde land mag slechts worden aangewezen als een veilig derde land, wanneer in dat land:

a)

het leven en de vrijheid van onderdanen van derde landen niet worden bedreigd om redenen van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging;

b)

onderdanen van derde landen geen reëel risico lopen op ernstige schade als gedefinieerd in artikel 15 van Verordening (EU) 2024/1347;

c)

onderdanen van derde landen worden beschermd tegen refoulement overeenkomstig het Verdrag van Genève en tegen verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of straffen, zoals neergelegd in het internationaal recht;

d)

de mogelijkheid bestaat om doeltreffende bescherming in de zin van artikel 57 aan te vragen en, indien de voorwaarden vervuld zijn, te krijgen.

2.   Bij de aanwijzing op zowel het niveau van de Unie als nationaal niveau van een derde land als veilig derde land kunnen uitzonderingen worden gemaakt voor specifieke delen van zijn grondgebied of voor duidelijk identificeerbare categorieën personen.

3.   De beoordeling of een derde land mag worden aangewezen als veilig derde land overeenkomstig deze verordening, gebeurt op basis van een reeks relevante en beschikbare informatiebronnen, waaronder informatie van de lidstaten, het Asielagentschap, de Europese Dienst voor extern optreden, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen, de Raad van Europa en andere ter zake dienende internationale organisaties.

4.   Het begrip “veilig derde land” mag worden toegepast:

a)

wanneer een derde land op het niveau van de Unie of nationaal niveau is aangewezen als veilig derde land overeenkomstig artikel 60 of artikel 64, of

b)

indien, met betrekking tot een specifieke verzoeker, het land niet op het niveau van de Unie of nationaal niveau als veilig derde land is aangewezen, mits met betrekking tot die verzoeker aan de voorwaarden van lid 1 is voldaan.

5.   Het begrip “veilig derde land” mag slechts worden toegepast indien:

a)

de verzoeker in het kader van een individuele beoordeling geen elementen kan verstrekken die rechtvaardigen dat het begrip “veilig derde land” niet op hem of haar van toepassing is;

b)

er een band bestaat tussen de verzoeker en het betrokken derde land op grond waarvan het redelijk is dat hij of zij naar dat land gaat.

6.   Een derde land kan voor een niet-begeleide minderjarige slechts als een veilig derde land worden beschouwd indien dit niet in strijd is met zijn of haar belang en indien de lidstaten vooraf van de autoriteiten van het betrokken derde land de verzekering hebben ontvangen dat de niet-begeleide minderjarige door deze autoriteiten zal worden overgenomen en dat hij of zijn onmiddellijk toegang zal hebben tot doeltreffende bescherming in de zin van artikel 57.

7.   Indien de Unie met een derde land een overeenkomst heeft gesloten op grond van artikel 218 VWEU op grond waarvan migranten die krachtens die overeenkomst zijn toegelaten, bescherming genieten overeenkomstig de toepasselijke internationale normen en met volledige inachtneming van het beginsel van non-refoulement, kan, onverminderd de leden 5 en 6, worden aangenomen dat aan de voorwaarden van dit artikel met betrekking tot de status van veilig derde land is voldaan.

8.   Wanneer het verzoek ingevolge de toepassing van het begrip “veilig derde land” niet-ontvankelijk wordt verklaard, wordt door de beslissingsautoriteit:

a)

de verzoeker hiervan op de hoogte gebracht overeenkomstig artikel 36, en

b)

de verzoeker een document verschaft waarin de autoriteiten van het betrokken derde land in de taal van dat land ervan in kennis worden gesteld dat het verzoek niet inhoudelijk is behandeld als gevolg van de toepassing van het begrip “veilig derde land”.

9.   Indien het betrokken derde land de verzoeker niet toelaat of niet opnieuw toelaat tot zijn grondgebied, krijgt de verzoeker toegang tot de procedure overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen van hoofdstuk II en afdeling I van hoofdstuk III.

Artikel 60

Aanwijzing op het niveau van de Unie als veilig derde land

1.   Derde landen worden op het niveau van de Unie aangewezen als veilige derde landen, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in artikel 59, lid 1.

2.   De Commissie evalueert de situatie in derde landen die als veilige derde landen zijn aangewezen, met de hulp van het Asielagentschap en op basis van de in artikel 59, lid 3, bedoelde andere informatiebronnen als.

3.   Het Asielagentschap verstrekt op verzoek van de Commissie informatie en analyses over specifieke derde landen die in aanmerking komen om op het niveau van de Unie te worden aangewezen als veilige derde landen. De Commissie bekijkt onverwijld elk verzoek van een lidstaat om te beoordelen of een derde land op het niveau van de Unie als veilig derde land kan worden aangewezen.

4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 74 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de schorsing van de aanwijzing op het niveau van de Unie van een derde land als veilig derde land onder de voorwaarden van artikel 63.

Artikel 61

Het begrip “veilig land van herkomst”

1.   Een derde land kan slechts worden aangewezen als veilig land van herkomst overeenkomstig deze verordening indien op basis van de rechtstoestand, de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel en de algemene politieke omstandigheden kan worden aangetoond dat er geen sprake is van vervolging als gedefinieerd in artikel 9 van Verordening (EU) 2024/1347, noch van een reëel risico op ernstige schade als gedefinieerd in artikel 15 van die verordening.

2.   Bij de aanwijzing op zowel het niveau van de Unie als nationaal niveau van een derde land als veilig land van herkomst kunnen uitzonderingen worden gemaakt voor specifieke delen van zijn grondgebied of voor duidelijk identificeerbare categorieën personen.

3.   De beoordeling of een derde land een veilig land van herkomst is overeenkomstig deze verordening, vindt plaats op basis van een reeks relevante en beschikbare informatiebronnen, waaronder informatie van de lidstaten, het Asielagentschap, de Europese Dienst voor extern optreden, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen en andere relevante internationale organisaties, waarbij, indien deze beschikbaar is, rekening wordt gehouden met de in artikel 11 van Verordening (EU) 2021/2303 (verordening inzake het Asielagentschap van de Europese Unie) bedoelde gemeenschappelijke analyse van de informatie over het land van herkomst.

4.   Bij de in lid 3 bedoelde beoordeling wordt onder meer rekening gehouden met de mate waarin bescherming wordt geboden tegen vervolging of ernstige schade door:

a)

de desbetreffende wetten en voorschriften van het betrokken land en de wijze waarop die worden toegepast;

b)

de naleving van de rechten en vrijheden die zijn neergelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten of het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering, in het bijzonder de rechten waarop geen afwijkingen uit hoofde van artikel 15, lid 2, van voornoemd Europees Verdrag zijn toegestaan;

c)

het achterwege laten van uitzetting, verwijdering of uitlevering van eigen onderdanen naar derde landen, waar er, onder meer, een ernstig risico bestaat dat zij zouden worden onderworpen aan de doodstraf, foltering, vervolging of andere onmenselijke of onterende behandelingen of bestraffingen, of waar hun leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van hun ras, godsdienst, nationaliteit, seksuele geaardheid, het behoren tot een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, dan wel een ernstig risico bestaat op uitzetting, verwijdering of uitlevering vanuit dat land naar een ander derde land;

d)

de beschikbaarheid van een systeem van daadwerkelijke rechtsmiddelen tegen schendingen van voornoemde rechten en vrijheden.

5.   Het begrip “veilig land van herkomst” mag slechts worden toegepast indien:

a)

de verzoeker de nationaliteit van dat land heeft of staatloos is en voorheen in dat land zijn of haar gewone verblijfplaats had;

b)

de verzoeker niet tot een categorie personen behoort waarvoor een uitzondering is gemaakt bij de aanwijzing van het derde land als veilig land van herkomst;

c)

de verzoeker in het kader van een individuele beoordeling geen elementen kan verstrekken die rechtvaardigen dat het begrip “veilig land van herkomst” niet op hem of haar van toepassing is.

Artikel 62

Aanwijzing op het niveau van de Unie als veilig land van herkomst

1.   Derde landen worden op het niveau van de Unie als veilige landen van herkomst aangewezen, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in artikel 61.

2.   De Commissie evalueert de situatie in derde landen die als veilige landen van herkomst zijn aangewezen, met de hulp van het Asielagentschap en op basis van de in artikel 61, lid 3, bedoelde andere informatiebronnen.

3.   Het Asielagentschap verstrekt de Commissie op verzoek informatie en analyses over specifieke derde landen die in aanmerking komen om op het niveau van de Unie te worden aangewezen als veilige landen van herkomst. De Commissie bekijkt onverwijld elk verzoek van een lidstaat om te beoordelen of een derde land op het niveau van de Unie als veilig land van herkomst kan worden aangewezen.

4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 74 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de schorsing van de aanwijzing op het niveau van de Unie van een derde land als veilig land van herkomst onder de voorwaarden van artikel 63.

Artikel 63

Schorsing en verwijdering van de aanwijzing op het niveau van de Unie van een derde land als veilig derde land of als veilig land van herkomst

1.   In geval van significante veranderingen in de situatie van een derde land dat op het niveau van de Unie is aangewezen als veilig derde land of als veilig land van herkomst, maakt de Commissie een onderbouwde beoordeling van de mate waarin dat derde land voldoet aan de voorwaarden van artikel 59 of artikel 61 en stelt zij, indien zij van oordeel is dat niet meer aan deze voorwaarden wordt voldaan, overeenkomstig artikel 74 een gedelegeerde handeling vast waarbij de aanwijzing op het niveau van de Unie van dat derde land als veilig derde land of als veilig land van herkomst voor de duur van zes maanden wordt geschorst.

2.   De Commissie evalueert de situatie in het in lid 1 bedoelde derde land voortdurend, waarbij zij onder meer rekening houdt met de door de lidstaten en het Asielagentschap verstrekte informatie over veranderingen in de situatie van dat derde land die zich naderhand voordoen.

3.   Indien de Commissie overeenkomstig lid 1 een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld waarbij de aanwijzing op het niveau van de Unie van een derde land als veilig derde land of als veilig land van herkomst wordt geschorst, dient zij binnen drie maanden na de datum van vaststelling van die gedelegeerde handeling, overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure een voorstel in tot wijziging van deze verordening waarbij de aanwijzing op het niveau van de Unie van dat derde land als veilig derde land of als veilig land van herkomst wordt verwijderd.

4.   Indien de Commissie een voorstel als bedoeld in lid 3 niet binnen drie maanden na de vaststelling van de gedelegeerde handeling als bedoeld in lid 1 heeft ingediend, is de gedelegeerde handeling waarbij de aanwijzing op het niveau van de Unie van het derde land als veilig derde land of als veilig land van herkomst wordt geschorst, niet langer van kracht. Indien de Commissie een dergelijk voorstel binnen drie maanden na de vaststelling van de gedelegeerde handeling als bedoeld in lid 1 indient, is de Commissie bevoegd om, op basis van een onderbouwde beoordeling, de geldigheidsduur van deze gedelegeerde handeling te verlengen voor een periode van zes maanden, met een mogelijkheid om die verlenging eenmaal te hernieuwen.

5.   Onverminderd lid 4 geldt dat, indien het door de Commissie ingediende voorstel waarbij de aanwijzing op het niveau van de Unie van een derde land als veilig derde land of als veilig land van herkomst wordt verwijderd, niet binnen 15 maanden na de indiening van het voorstel door de Commissie is aangenomen, de schorsing van de aanwijzing op het niveau van de Unie van dat derde land als veilig derde land of als veilig land van herkomst wordt opgeheven.

Artikel 64

Aanwijzing op nationaal niveau van derde landen als veilig derde land of als veilig land van herkomst

1.   De lidstaten kunnen met het oog op de behandeling van verzoeken om internationale bescherming wetgeving handhaven of invoeren die voorziet in de nationale aanwijzing als veilig derde land of als veilig land van herkomst van andere landen dan die welke op het niveau van de Unie als zodanig zijn aangewezen.

2.   Indien de aanwijzing op het niveau van de Unie van een derde land als veilig derde land of als veilig land van herkomst op grond van artikel 63, lid 1, is geschorst, wijzen de lidstaten dat land niet op nationaal niveau aan als veilig derde land of als veilig land van oorsprong.

3.   Indien de aanwijzing op het niveau van de Unie van een derde land als veilig derde land of als veilig land van herkomst volgens de gewone wetgevingsprocedure is geschorst, kan een lidstaat de Commissie meedelen dat hij van mening is dat het land, als gevolg van veranderingen in de situatie in dat land, opnieuw voldoet aan de voorwaarden van artikel 59, lid 1, en artikel 61.

De mededeling gaat vergezeld van een onderbouwde beoordeling van de mate waarin dat land voldoet aan de voorwaarden van artikel 59, lid 1, en artikel 61, met daarbij een toelichting op de specifieke veranderingen in de situatie van het derde land waardoor het land opnieuw aan deze voorwaarden voldoet.

Na de mededeling verzoekt de Commissie het Asielagentschap haar inlichtingen en analyses te verschaffen over de situatie in het derde land.

De lidstaat die de mededeling doet, mag dat derde land alleen op nationaal niveau aanwijzen als veilig derde land of als veilig land van herkomst wanneer de Commissie daar geen bezwaar tegen maakt.

Het recht van bezwaar van de Commissie geldt slechts gedurende een periode van twee jaar na de datum waarop de aanwijzing op het niveau van de Unie van dat derde land als veilig derde land of als veilig land van herkomst is verwijderd. Bezwaren van de Commissie moeten worden ingediend binnen een periode van drie maanden na de datum van kennisgeving door de lidstaat en na een degelijke evaluatie van de situatie in dat derde land, met inachtneming van de voorwaarden van artikel 59, lid 1, en artikel 61 van deze verordening.

Indien de Commissie van oordeel is dat aan die voorwaarden is voldaan, kan zij overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure een voorstel tot wijziging van deze verordening indienen om dat derde land op het niveau van de Unie aan te wijzen als veilig derde land of als veilig land van herkomst.

4.   Uiterlijk op 12 juni 2026 en onmiddellijk nadat een derde land op nationaal niveau is aangewezen als veilig derde land of als veilig land van herkomst of nadat vermeldingen van landen zijn gewijzigd, stellen de lidstaten de Commissie en het Asielagentschap daarvan in kennis. De lidstaten delen de Commissie en het Asielagentschap eenmaal per jaar mee op welke andere veilige derde landen dit begrip met betrekking tot specifieke verzoekers als bedoeld in artikel 59, lid 4, punt b), is toegepast.

HOOFDSTUK IV

PROCEDURES VOOR DE INTREKKING VAN INTERNATIONALE BESCHERMING

Artikel 65

Intrekking van internationale bescherming

De beslissingsautoriteit of, indien het nationaal recht daarin voorziet, een bevoegde rechterlijke instantie begint de behandeling tot intrekking van de internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze wanneer er nieuwe elementen of bevindingen naar voren zijn gekomen waaruit blijkt dat er redenen zijn om te heroverwegen of hij of zij in aanmerking komt voor internationale bescherming, met name in de gevallen als bedoeld in de artikelen 14 en 19 van Verordening (EU) 2024/1347.

Artikel 66

Procedurele regels voor de intrekking van internationale bescherming

1.   Indien de beslissingsautoriteit of, indien het nationaal recht daarin voorziet, een bevoegde rechterlijke instantie een onderzoek opent om de internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of van een staatloze in te trekken, geniet de betrokkene de volgende waarborgen:

a)

hij of zij wordt er schriftelijk van in kennis gesteld dat zijn of haar internationale bescherming wordt heroverwogen en van de redenen voor die heroverweging;

b)

hij of zij wordt ervan in kennis gesteld dat moet worden meegewerkt met de beslissingsautoriteit en andere bevoegde autoriteiten, met name dat hij of zij een schriftelijke verklaring moet afleggen of moet deelnemen aan een persoonlijk onderhoud of een hoorzitting en vragen moet beantwoorden;

c)

hij of zij wordt in kennis gesteld van de gevolgen indien niet wordt meegewerkt met de beslissingsautoriteit en andere bevoegde autoriteiten en van het feit dat het zonder geldige reden niet-indienen van een schriftelijke verklaring en niet-verschijnen voor het persoonlijk onderhoud of de hoorzitting, voor de beslissingsautoriteit of de bevoegde rechterlijke instantie geen belemmering vormt om een beslissing tot intrekking van de internationale bescherming te nemen, en

d)

hij of zij wordt in de gelegenheid gesteld om binnen een redelijke termijn nadat hij of zij de in punt a) bedoelde informatie heeft ontvangen door middel van een schriftelijke verklaring, en in een persoonlijk onderhoud of een hoorzitting op een door de beslissingsautoriteit of, indien het nationale recht daarin voorziet, een door de bevoegde rechterlijke instantie bepaalde datum, de redenen mee te delen waarom de internationale bescherming niet zou mogen worden ingetrokken.

2.   Voor de toepassing van lid 1 draagt de beslissingsautoriteit of de bevoegde rechterlijke instantie er zorg voor dat:

a)

zij relevante, precieze en bijgewerkte informatie inwint uit relevante en beschikbare bronnen op het niveau van de Unie en op internationaal en nationaal niveau, en indien beschikbaar, rekening houdt met de in artikel 11 van Verordening (EU) 2021/2303 bedoelde gemeenschappelijke analyse van de situatie in een specifiek land van herkomst en de richtsnoeren, en

b)

geen enkele informatie wordt ingewonnen bij de vermeende actoren van de vervolging of van de ernstige schade op een wijze die ertoe leidt dat deze actoren te weten komen dat de betrokkene internationale bescherming geniet en dat zijn of haar status wordt heroverwogen.

3.   De beslissing om de internationale bescherming in te trekken, wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk meegedeeld. De redenen in feite en in rechte voor de intrekking worden in de beslissing genoemd en informatie over de manier waarop de beslissing kan worden aangevochten en over de relevante termijnen, wordt schriftelijk verstrekt.

4.   Zodra de beslissingsautoriteit of, indien het nationaal recht daarin voorziet, een bevoegde rechterlijke instantie de beslissing heeft genomen om de internationale bescherming in te trekken, zijn de artikelen 6, 17, 18 en 19 mutatis mutandis van toepassing.

5.   Indien de onderdaan van een derde land of de staatloze niet meewerkt door zonder gegronde reden geen schriftelijke verklaring af te leggen, niet te verschijnen voor het persoonlijk onderhoud of de hoorzitting of vragen niet te beantwoorden, vormt het ontbreken van de schriftelijke verklaring, dan wel het niet-verschijnen voor het persoonlijk onderhoud of de hoorzitting, voor de beslissingsautoriteit of de bevoegde rechterlijke instantie geen beletsel om een beslissing tot intrekking van de internationale bescherming te nemen. Een dergelijke weigering van medewerking kan alleen worden beschouwd als een weerlegbaar vermoeden dat de onderdaan van een derde land of de staatloze niet langer internationale bescherming wenst te genieten.

6.   De procedure van dit artikel is niet van toepassing indien de onderdaan van een derde land of de staatloze:

a)

ondubbelzinnig afziet van zijn of haar erkenning als persoon die internationale bescherming geniet;

b)

een onderdaan is geworden van een lidstaat, of

c)

vervolgens in een andere lidstaat internationale bescherming heeft gekregen.

De lidstaten sluiten de onder dit lid vallende gevallen af overeenkomstig hun nationale recht. Die afsluiting hoeft niet de vorm van een beslissing aan te nemen, maar moet ten minste in het dossier van de verzoeker worden opgenomen, met vermelding van de rechtsgrond voor die afsluiting.

HOOFDSTUK V

BEROEPSPROCEDURES

Artikel 67

Recht op een doeltreffende voorziening in rechte

1.   Verzoekers en personen van wie de internationale bescherming wordt ingetrokken, hebben recht op een doeltreffende voorziening in rechte bij een rechterlijke instantie overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen van hoofdstuk II inzake de beroepsprocedure, tegen:

a)

een beslissing waarbij een verzoek als niet-ontvankelijk wordt afgewezen;

b)

een beslissing waarbij een verzoek als ongegrond of kennelijk ongegrond wordt afgewezen met betrekking tot zowel de vluchtelingenstatus als de subsidiairebeschermingsstatus;

c)

een beslissing waarbij een verzoek wordt afgewezen als impliciet ingetrokken;

d)

een beslissing tot intrekking van internationale bescherming;

e)

een overeenkomstig artikel 37 uitgevaardigd terugkeerbesluit.

In afwijking van de eerste alinea, punt d), van dit lid, kunnen de lidstaten in hun nationale recht bepalen dat tegen de in artikel 66, lid 6, bedoelde gevallen geen beroep kan worden ingesteld.

Indien een terugkeerbesluit wordt genomen als onderdeel van een daaraan gerelateerde besluit als bedoeld in de eerste alinea, punt a), b), c) of d), moet het beroep tegen het terugkeerbesluit samen met dat gerelateerde besluit, bij dezelfde rechterlijke instantie, in het kader van dezelfde gerechtelijke procedure en binnen dezelfde termijnen worden ingediend. Indien een terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd als een afzonderlijke handeling op grond van artikel 37, kan tegen dat terugkeerbesluit in een afzonderlijke gerechtelijke procedure beroep worden ingesteld. De termijnen voor deze afzonderlijke gerechtelijke procedures overschrijden de in lid 7 van dit artikel bedoelde termijnen niet.

2.   Onverminderd lid 1 hebben personen die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komen, recht op een doeltreffende voorziening in rechte tegen een beslissing om hun verzoek als ongegrond te beschouwen met betrekking tot de vluchtelingenstatus.

3.   Een doeltreffende voorziening in rechte als bedoeld in lid 1 omvat een volledig onderzoek ex nunc van zowel de feitelijke als de juridische gronden bij, ten minste, een rechterlijke instantie van eerste aanleg, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek van de behoefte aan internationale bescherming op grond van Verordening (EU) 2024/1347.

4.   Verzoekers, personen van wie de internationale bescherming wordt ingetrokken en personen die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komen, worden ten behoeve van een eventuele hoorzitting voor de bevoegde rechterlijke instantie voorzien van vertolking indien een dergelijke hoorzitting plaatsvindt en passende communicatie niet op een andere manier kan worden gewaarborgd.

5.   Indien de rechterlijke instantie dit nodig acht, zorgt zij voor de vertaling van relevante stukken die nog niet overeenkomstig artikel 34, lid 4, zijn vertaald. Bij wijze van alternatief kunnen vertalingen van die relevante stukken worden verstrekt door andere entiteiten en worden betaald uit overheidsmiddelen overeenkomstig het nationale recht.

Een verzoeker, een persoon van wie de internationale bescherming wordt ingetrokken en een persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt, kunnen op zijn of haar eigen kosten zorgen voor de vertaling van de andere documenten.

6.   De rechterlijke instantie mag weigeren om stukken in aanmerking te nemen die niet binnen de door haar bepaalde termijn zijn ingediend ingeval de verzoeker de vertaling moet verstrekken, of die niet tijdig genoeg bij de rechterlijke instantie zijn ingediend om door de rechterlijke instantie te worden vertaald ingeval de rechterlijke instantie voor de vertaling zorgt.

7.   De lidstaten stellen in hun nationale recht ten aanzien van verzoekers, personen van wie de internationale bescherming wordt ingetrokken en personen die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komen, de volgende termijnen vast voor het instellen van een beroep tegen de in lid 1 bedoelde beslissingen:

a)

minimaal vijf dagen en maximaal tien dagen in geval van een beslissing waarbij een verzoek als niet-ontvankelijk, impliciet ingetrokken, ongegrond of kennelijk ongegrond wordt afgewezen indien zich op het moment waarop de beslissing wordt genomen een van de in artikel 42, lid 1 of lid 3, bedoelde omstandigheden voordoet;

b)

minimaal twee weken tot maximaal één maand in alle andere gevallen.

8.   De in lid 7 bedoelde termijnen gaan in op de datum waarop de beslissing van de beslissingsautoriteit of, in het geval van de intrekking van internationale bescherming en indien het nationaal recht daarin voorziet, van de bevoegde rechterlijke instantie, ter kennis wordt gebracht van de verzoeker, de persoon van wie de internationale bescherming wordt ingetrokken, de persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt of zijn of haar vertegenwoordiger of juridisch adviseur die optreedt als zijn of haar wettelijke vertegenwoordiger. De procedure voor kennisgeving wordt in nationaal recht vastgelegd.

Artikel 68

Schorsende werking van beroep

1.   De gevolgen van een terugkeerbesluit worden automatisch geschorst zolang een verzoeker of een persoon van wie de internationale bescherming wordt ingetrokken, overeenkomstig dit artikel het recht of de toestemming heeft om te blijven.

2.   Verzoekers en personen van wie de internationale bescherming wordt ingetrokken, hebben het recht op het grondgebied van de lidstaten te blijven tot de termijn waarbinnen zij hun recht op een doeltreffende voorziening in rechte voor een rechterlijke instantie van eerste aanleg kunnen uitoefenen, verstrijkt en, indien dat recht binnen de vastgestelde termijn werd uitgeoefend, in afwachting van de uitkomst van de voorziening in rechte.

3.   Onverminderd het beginsel van non-refoulement hebben verzoekers en personen van wie de internationale bescherming wordt ingetrokken geen recht om te blijven op grond van lid 2 wanneer de bevoegde autoriteit een van de volgende beslissingen heeft genomen:

a)

een beslissing waarbij een verzoek als ongegrond of kennelijk ongegrond is afgewezen, indien op het moment waarop de beslissing wordt genomen:

i)

de verzoeker onderworpen is aan een versnelde behandelingsprocedure op grond van artikel 42, lid 1 of lid 3;

ii)

de verzoeker onderworpen is aan de grensprocedure, behalve als de verzoeker een niet-begeleide minderjarige is;

b)

een beslissing waarbij een verzoek als niet-ontvankelijk wordt afgewezen op grond van artikel 38, lid 1, punt a), d) of e), of artikel 38, lid 2, behalve als de verzoeker een aan de grensprocedure onderworpen niet-begeleide minderjarige is;

c)

een beslissing waarbij een verzoek wordt afgewezen als impliciet ingetrokken;

d)

een beslissing waarbij een volgend verzoek als ongegrond of kennelijk ongegrond wordt afgewezen, of

e)

een beslissing tot intrekking van internationale bescherming overeenkomstig artikel 14, lid 1, punten b), d) en e), en artikel 19, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2024/1347.

4.   In de in lid 3 bedoelde gevallen is een rechterlijke instantie bevoegd om, op verzoek van de verzoeker of de persoon van wie de internationale bescherming wordt ingetrokken, na een onderzoek van zowel de feitelijke als de juridische gronden te beslissen of de verzoeker of de persoon van wie de internationale bescherming wordt ingetrokken al dan niet op het grondgebied van de lidstaten mag blijven in afwachting van de uitkomst van de voorziening in rechte. De bevoegde rechterlijke instantie is naar nationaal recht bevoegd om ambtshalve hierover te beslissen.

5.   Voor de toepassing van lid 4 gelden de volgende voorwaarden indien relevant in geval van ambtshalve genomen beslissingen:

a)

de verzoeker of de persoon van wie de internationale bescherming wordt ingetrokken, krijgt vanaf de datum waarop aan hem of haar kennis is gegeven van de beslissing ten minste vijf dagen de tijd om een verzoek in te dienen om op het grondgebied te mogen blijven in afwachting van de uitkomst van de voorziening in rechte;

b)

de verzoeker of de persoon van wie de internationale bescherming wordt ingetrokken, wordt in het geval van een hoorzitting voor de bevoegde rechterlijke instantie voorzien van vertolking indien passende communicatie niet op een andere manier kan worden gewaarborgd;

c)

de verzoeker of de persoon van wie de internationale bescherming wordt ingetrokken, krijgt op verzoek kosteloze rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging overeenkomstig artikel 17;

d)

de verzoeker of de persoon van wie de internationale bescherming wordt ingetrokken, wordt niet verwijderd van het grondgebied van de verantwoordelijke lidstaat:

i)

tot de termijn waarbinnen een verzoek om te mogen blijven bij een rechterlijke instantie moet worden ingediend, verstrijkt;

ii)

indien de verzoeker of de persoon van wie de internationale bescherming wordt ingetrokken, binnen de gestelde termijn heeft verzocht om te mogen blijven, tot de rechterlijke instantie beslist of de verzoeker of de persoon van wie de internationale bescherming wordt ingetrokken, toestemming krijgt om op het grondgebied te blijven;

e)

de verzoeker of de persoon van wie de internationale bescherming wordt ingetrokken wordt naar behoren en tijdig geïnformeerd over zijn of haar rechten uit hoofde van dit lid.

6.   In het geval van een volgend verzoek mogen de lidstaten, in afwijking van lid 5, punt d), in hun nationale recht bepalen dat de verzoeker, onverminderd de eerbiediging van het beginsel van non-refoulement, geen recht heeft om te blijven indien het beroep wordt geacht louter te zijn ingesteld om de uitvoering van een terugkeerbesluit dat zou leiden tot de spoedige verwijdering van de verzoeker uit die lidstaat, te vertragen of te verhinderen.

7.   Een verzoeker of een persoon van wie de internationale bescherming wordt ingetrokken, die een verder beroep instelt tegen een eerste of volgende beslissing in beroep, heeft geen recht om op het grondgebied van de lidstaat te blijven, onverminderd de mogelijkheid van een rechterlijke instantie om de verzoeker of de persoon van wie de internationale bescherming wordt ingetrokken op zijn of haar verzoek toestemming te geven om te blijven of die toestemming ambtshalve te geven in gevallen waarin het beginsel van non-refoulement wordt ingeroepen.

Artikel 69

Duur van het beroep in eerste instantie

Onverminderd de adequate en volledige behandeling van een beroep stellen de lidstaten in hun nationale recht redelijke termijnen vast waarbinnen beslissingen door de rechterlijke instantie moeten worden onderzocht overeenkomstig artikel 67, lid 1.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 70

Aanvechting door overheidsinstanties

Deze verordening doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor overheidsinstanties om bestuursrechtelijke of rechterlijke beslissingen zoals voorzien in de nationale wetgeving aan te vechten.

Artikel 71

Samenwerking

1.   Elke lidstaat wijst een nationaal contactpunt met betrekking tot de onder deze verordening vallende aangelegenheden aan en stuurt het adres daarvan naar de Commissie. De Commissie stuurt deze informatie naar de andere lidstaten.

2.   De lidstaten nemen in overleg met de Commissie alle passende maatregelen om een rechtstreekse samenwerking en uitwisseling van gegevens tussen hun bevoegde autoriteiten tot stand te brengen, alsook tussen deze bevoegde autoriteiten en het Asielagentschap.

3.   Indien de lidstaten de in artikel 13, lid 6, artikel 27, lid 5, artikel 28, lid 5, en artikel 35, leden 2 en 5, bedoelde maatregelen nemen, informeren zij de Commissie en het Asielagentschap zodra de redenen voor het toepassen van die uitzonderlijke maatregelen niet langer bestaan, en ten minste eenmaal per jaar. Die informatie omvat, indien mogelijk, gegevens over het percentage verzoeken waarvoor de uitzonderingen zijn toegepast ten opzichte van het totale aantal behandelde verzoeken in die periode.

Artikel 72

Gegevensopslag

1.   De lidstaten slaan de in de artikelen 14, 27 en 28 bedoelde gegevens tien jaar vanaf de datum van een definitieve beslissing over het verzoek om internationale bescherming op. De gegevens worden gewist na het verstrijken van die termijn of, wanneer zij betrekking hebben op een persoon die vóór het verstrijken van deze termijn het burgerschap van een lidstaat heeft verworven, zodra de lidstaat ervan op de hoogte is dat de betrokkene dit burgerschap heeft verworven.

2.   Alle gegevens worden opgeslagen met nakoming van Verordening (EU) 2016/679, met inbegrip van het beginsel van doelbinding en opslagbeperking.

Artikel 73

Berekening van termijnen

Tenzij anders is bepaald, worden alle in deze verordening voorgeschreven termijnen als volgt berekend:

a)

een in dagen, weken of maanden uitgedrukte termijn gaat in op het tijdstip waarop een gebeurtenis of handeling plaatsvindt; de dag zelf waarop deze gebeurtenis of handeling plaatsvindt, wordt niet bij de termijn in kwestie inbegrepen;

b)

een in weken of maanden uitgedrukte termijn loopt af bij het einde van de dag die in de laatste week of maand respectievelijk dezelfde naam of dezelfde cijferaanduiding in de maand heeft als de dag waarop de gebeurtenis of de handeling plaatsvindt die de termijn doet ingaan; indien in de laatste maand van een in maanden uitgedrukte termijn de dag die bepalend is voor het aflopen van de termijn ontbreekt, loopt de termijn af om middernacht op de laatste dag van die laatste maand;

c)

zaterdagen, zondagen en in de betrokken lidstaat wettelijk erkende feestdagen zijn bij de termijnen inbegrepen; indien een termijn afloopt op een zaterdag, zondag of officiële feestdag, wordt de volgende werkdag als de laatste dag van die termijn beschouwd.

Artikel 74

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in de artikelen 60, 62 en 63 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend voor een periode van vijf jaar, met ingang van 11 juni 2024. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 60, 62 en 63 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (22).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een op grond van artikel 60, 62 of 63 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 75

Overgangsmaatregelen

Uiterlijk op 12 september 2024 dient de Commissie, in nauwe samenwerking met de lidstaten en de betrokken organen en instanties van de Unie, een gemeenschappelijk uitvoeringsplan in bij de Raad, waarin vastgestelde lacunes en de vereiste operationele stappen worden beoordeeld, om ervoor te zorgen dat de lidstaten voldoende voorbereid zijn om deze verordening uiterlijk op 1 juli 2026 uit te voeren, en stelt zij het Europees Parlement hiervan in kennis.

Op basis van het in de eerste alinea bedoelde gemeenschappelijk uitvoeringsplan stelt elke lidstaat, met de steun van de Commissie en de betrokken organen en instanties van de Unie, uiterlijk op 12 december 2024, een nationaal uitvoeringsplan op, met de acties en het tijdschema voor de uitvoering daarvan. Elke lidstaat voltooit de uitvoering van zijn plan uiterlijk op 1 juli 2026.

Voor de toepassing van dit artikel kunnen de lidstaten gebruikmaken van de steun van de betrokkenorganen en instanties van de Unie, en de fondsen van de Unie kunnen de lidstaten financiële steun verlenen, overeenkomstig de op die organen en instanties en fondsen toepasselijke rechtshandelingen.

De Commissie houdt nauwlettend toezicht op de uitvoering van de nationale uitvoeringsplannen.

Artikel 76

Financiële ondersteuning

Acties die door lidstaten worden ondernomen om kosteloze juridische counseling en toereikende capaciteit te scheppen voor de uitvoering van de grensprocedure overeenkomstig deze verordening, komen in aanmerking voor financiële ondersteuning uit de fondsen die beschikbaar zijn gemaakt uit hoofde van het meerjarig financieel kader 2021-2027.

Artikel 77

Toezicht en evaluatie

De Commissie brengt uiterlijk op 13 juni 2028 en vervolgens om de vijf jaar verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van deze verordening in de lidstaten en stelt, zo nodig, wijzigingen voor.

De lidstaten sturen de Commissie op haar verzoek uiterlijk negen maanden voordat deze termijn is verstreken de voor de opstelling van haar verslag noodzakelijke informatie.

Uiterlijk op 12 juni 2027, en vervolgens elke drie jaar, beoordeelt de Commissie of de in artikel 46 en artikel 47, lid 1, tweede alinea, vermelde aantallen, en de uitzonderingen op de asielgrensprocedure nog steeds adequaat zijn in het licht van de algemene migratiesituatie in de Unie en stelt zij, in voorkomend geval, gerichte wijzigingen voor.

Uiterlijk op 12 juni 2025 evalueert de Commissie het begrip “veilig derde land” en stelt zij in voorkomend geval gerichte wijzigingen voor.

Artikel 78

Intrekking

1.   Richtlijn 2013/32/EU wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 79, lid 2, bedoelde datum, onverminderd artikel 79, lid 3.

2.   Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de in bijlage opgenomen concordantietabel.

3.   Voor zover Richtlijn 2005/85/EG van de Raad (23) bindend is gebleven voor niet door Richtlijn 2013/32/EU gebonden lidstaten, wordt Richtlijn 2005/85/EG ingetrokken met ingang van de datum waarop onderhavige verordening voor die lidstaten bindend is. Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn worden opgevat als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 79

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Deze verordening is van toepassing met ingang van 12 juni 2026.

3.   Deze verordening is van toepassing op de procedure voor het verlenen van internationale bescherming met betrekking tot verzoeken die worden ingediend vanaf 12 juni 2026. Vóór die datum ingediende verzoeken om internationale bescherming vallen onder Richtlijn 2013/32/EU. Deze verordening is van toepassing op de procedure tot intrekking van de internationale bescherming indien het onderzoek met het oog op de intrekking van de internationale bescherming is begonnen op of na 12 juni 2026. Indien het onderzoek met het oog op de intrekking van de internationale bescherming vóór 12 juni 2026 is begonnen, valt de procedure inzake intrekking van de internationale bescherming onder Richtlijn 2013/32/EU.

4.   Voor de lidstaten die niet gebonden zijn door Richtlijn 2013/32/EU, gelden verwijzingen in lid 3 van dit artikel als verwijzingen naar Richtlijn 2005/85/EG.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 14 mei 2024.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

H. LAHBIB


(1)   PB C 75 van 10.3.2017, blz. 97, en PB C 155 van 30.4.2021, blz. 64.

(2)   PB C 207 van 30.6.2017, blz. 67, en PB C 175 van 7.5.2021, blz. 32.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 10 april 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Europees Parlement) en besluit van de Raad van 14 mei 2024.

(4)  Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking) (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 60).

(5)  Verordening (EU) 2021/2303 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2021 inzake het Asielagentschap van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 439/2010 (PB L 468 van 30.12.2021, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) 2024/1347 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming, tot wijziging van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad (PB L, 2024/1347, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1347/oj).

(7)  Verordening (EU) 2021/1147 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie (PB L 251 van 15.7.2021, blz. 1).

(8)  Richtlijn (EU) 2024/1346 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PB L, 2024/1346, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1346/oj).

(9)  Verordening (EU) 2024/1351 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 betreffende asiel- en migratiebeheer, tot wijziging van Verordeningen (EU) 2021/1147 en (EU) 2021/1060 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 604/2013 (PB L, 2024/1351, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1351/oj).

(10)  Verordening (EU 2024/1358 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 betreffende de instelling van “Eurodac” voor de vergelijking van biometrische gegevens om de Verordeningen (EU) 2024/1351 en (EU) 2024/1350 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2001/55/EG van de Raad doeltreffend toe te passen en om illegaal verblijvende onderdanen van derde landen en staatlozen te identificeren en betreffende verzoeken van rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en Europol om vergelijkingen van Eurodac-gegevens ten behoeve van rechtshandhaving, tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2018/1240 en (EU) 2019/818 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 603/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L, 2024/1358, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1358/oj).

(11)  Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB L 251 van 3.10.2003, blz. 12).

(12)  Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77).

(13)  Verordening (EU) 2024/1349 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot vaststelling van een terugkeergrensprocedure, en tot wijziging van Verordening (EU) 2021/1148 (PB L, 2024/1349, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1349/oj).

(14)  Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2019 betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1052/2013 en Verordening (EU) 2016/1624 (PB L 295 van 14.11.2019, blz. 1).

(15)  Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 77 van 23.3.2016, blz. 1).

(16)  Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 98).

(17)  Verordening (EU) 2024/1356 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot invoering van de screening van onderdanen van derde landen aan de buitengrenzen en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 767/2008, (EU) 2017/2226, (EU) 2018/1240 en (EU) 2019/817 (PB L, 2024/1356, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1356/oj).

(18)   PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(19)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(20)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(21)  Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1).

(22)   PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(23)  Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (PB L 326 van 13.12.2005, blz. 13).


BIJLAGE

Concordantietabel

Richtlijn 2013/32/EU

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 2, punt a)

Artikel 2, punten b), c) en d)

Artikel 3, punten 12), 13) en 14)

Artikel 2, punt e)

Artikel 3, punt 8)

Artikel 2, punt f)

Artikel 3, punt 16)

Artikel 2, punten g) en h)

Artikel 3, punten 1) en 2)

Artikel 2, punt i)

Artikel 3, punt 5)

Artikel 2, punten j) en k)

Artikel 3, punten 3) en 4)

Artikel 2, punten l) en m)

Artikel 3, punten 6) en 7)

Artikel 2, punt n)

Artikel 2, punten o), p) en q)

Artikel 3, punten 17), 18) en 19)

Artikel 3, punten 9), 10), 11), 15) en 20)

Artikel 3, lid 1

Artikel 2, lid 1

Artikel 3, lid 2

Artikel 2, lid 2

Artikel 3, lid 3

Artikel 2, lid 3

Artikel 4, lid 1

Artikel 4, leden 1 en 7

Artikel 4, lid 2, punt a)

Artikel 4, lid 6

Artikel 4, lid 2, punt b)

Artikel 4, leden 3 en 5

Artikel 4, lid 3

Artikel 4, lid 8

Artikel 4, lid 4

Artikel 4, lid 5

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 26

Artikel 6, lid 1, eerste alinea

Artikel 27, lid 1, eerste alinea, eerste zin

Artikel 6, lid 1, tweede alinea

Artikel 4, lid 4 en artikel 27, lid 3

Artikel 6, lid 1, derde alinea

Artikel 4, lid 2

Artikel 27, lid 1, eerste alinea, punten a) tot en met d), en tweede alinea

Artikel 27, leden 2, 4, 6 en 7

Artikel 6, lid 2

Artikel 28, lid 1 en artikel 41, lid 1, punt a)

Artikel 28, lid 2

Artikel 6, lid 3

Artikel 28, lid 3

Artikel 6, lid 4

Artikel 28, lid 4

Artikel 28, leden 5, 6 en 7

Artikel 6, lid 5

Artikel 27, lid 5

Artikel 29

Artikel 7

Artikelen 31 en 32

Artikel 7, lid 1

Artikel 7, lid 2, eerste alinea

Artikel 31, lid 1

Artikel 7, lid 2, tweede alinea

Artikel 31, lid 2

Artikel 7, lid 3

Artikel 32, lid 1

Artikel 32, leden 2 en 3

Artikel 7, leden 4 en 5

Artikel 7, lid 5

Artikel 33

Artikel 8, lid 1

Artikel 30, leden 1 en 2

Artikel 8, lid 2

Artikel 30, lid 3

Artikel 9, lid 1

Artikel 10, leden 1 en 2

Artikel 9, lid 2

Artikel 10, lid 3, en lid 4, punten a) en b)

Artikel 9, lid 3

Artikel 10, lid 5

Artikel 10, lid 4, punt c)

Artikel 10, lid 1

Artikel 10, lid 2

Artikel 39, lid 2

Artikel 10, lid 3

Artikel 34, lid 2

Artikel 10, lid 3, punt a)

Artikel 34, lid 2

Artikel 34, lid 2, punt a)

Artikel 10, lid 3, punt b)

Artikel 34, lid 2, punt b)

Artikel 34, lid 2, punten c) tot en met g)

Artikel 10, lid 3, punten c) en d)

Artikel 34, lid 3

Artikel 10, lid 4

Artikel 10, lid 5

Artikel 34, lid 4

Artikel 11, lid 1

Artikel 36, lid 1

Artikel 11, lid 2, eerste alinea

Artikel 36, leden 2 en 3

Artikel 11, lid 2, tweede alinea

Artikel 11, lid 3

Artikel 36, lid 3

Artikel 36, lid 4

Artikel 12, lid 1

Artikel 8, lid 1

Artikel 12, lid 1, punt a)

Artikel 8, lid 2, eerste alinea, punten b), c) en e), en tweede alinea

Artikel 8, lid 2, eerste alinea, punten a) en d)

Artikel 8, lid 2, derde alinea

Artikel 12, lid 1, punt b)

Artikel 8, lid 3

Artikel 12, lid 1, punt c)

Artikel 8, lid 4

Artikel 12, lid 1, punt d)

Artikel 8, lid 5

Artikel 12, lid 1, punt e)

Artikel 8, lid 6

Artikel 12, lid 1, punt f)

Artikel 8, lid 2, eerste alinea, punt f)

Artikel 8, lid 7

Artikel 12, lid 2

Artikel 9, lid 1

Artikel 13, lid 1

Artikel 9, lid 2

Artikel 9, lid 2, eerste alinea, punten a), b), d), e), g) en h)

Artikel 13, lid 2, punt a)

Artikel 9, lid 4

Artikel 13, lid 2, punt b)

Artikel 9, lid 2, eerste alinea, punt f)

Artikel 13, lid 2, punt c)

Artikel 9, lid 2, eerste alinea, punt c), en artikel 9, lid 3

Artikel 13, lid 2, punt d)

Artikel 9, lid 5

Artikel 13, lid 2, punt e)

Artikel 13, lid 2, punt f)

Artikel 9, lid 2, tweede alinea

Artikel 14, lid 1, eerste alinea

Artikel 11, lid 1, artikel 12, lid 1, en artikel 13, lid 6, eerste zin

Artikel 11, lid 2

Artikel 13, lid 1

Artikel 14, lid 1, tweede alinea

Artikel 13, lid 6

Artikel 14, lid 1, derde alinea

Artikel 13, lid 2

Artikel 14, lid 1, vierde alinea

Artikel 22, lid 3, eerste alinea

Artikel 14, lid 2, eerste alinea

Artikel 13, lid 11

Artikel 14, lid 2, punt a)

Artikel 13, lid 11, punt a)

Artikel 13, leden 8 en 10

Artikel 13, lid 11, eerste alinea, punten b), d) en e), en derde alinea

Artikel 13, lid 13, eerste alinea

Artikel 14, lid 2, punt b)

Artikel 13, lid 11, eerste alinea, punt c)

Artikel 14, lid 2, tweede alinea

Artikel 13, lid 11, tweede alinea

Artikel 14, lid 3

Artikel 13, lid 14

Artikel 14, lid 4

Artikel 13, lid 11, tweede alinea

Artikel 14, lid 5

Artikel 41, lid 1, punt d)

Artikel 15, lid 1

Artikel 15, lid 2

Artikel 13, lid 3

Artikel 15, lid 3

Artikel 13, lid 3

Artikel 15, lid 3, punt a)

Artikel 13, lid 7, punt a)

Artikel 15, lid 3, punt b)

Artikel 13, lid 9

Artikel 15, lid 3, punt c)

Artikel 13, leden 5 en 9

Artikel 15, lid 3, punt d)

Artikel 13, lid 7, punt b)

Artikel 15, lid 3, punt e)

Artikel 22, lid 3, tweede alinea

Artikel 13, lid 8

Artikel 13, lid 10

Artikel 13, lid 1

Artikel 15, lid 4

Artikel 16

Artikel 12, lid 2

Artikel 17, lid 1

Artikel 14, lid 1

Artikel 17, lid 2

Artikel 14, lid 2

Artikel 17, lid 3, eerste alinea

Artikel 14, leden 3 en 4

Artikel 17, lid 3, tweede alinea

Artikel 14, lid 5

Artikel 17, lid 4

Artikel 14, lid 4

Artikel 17, lid 5, eerste alinea

Artikel 14, lid 6, eerste alinea

Artikel 17, lid 5, tweede alinea

Artikel 14, lid 5, tweede alinea

Artikel 17, lid 5, derde alinea

Artikel 18, lid 1, eerste alinea

Artikel 24, lid 1

Artikel 18, lid 1, tweede alinea

Artikel 24, leden 5 en 6

Artikel 18, lid 1, derde alinea

Artikel 24, lid 2, tweede alinea

Artikel 24, lid 2, eerste en derde alinea

Artikel 24, leden 5 en 6

Artikel 18, lid 2

Artikel 24, lid 3

Artikel 18, lid 3

Artikel 24, lid 4

Artikel 19

Artikel 16

Artikel 20, lid 1

Artikel 17, lid 1

Artikel 20, lid 2

Artikel 15, lid 3

Artikel 17, lid 2

Artikel 17, lid 2, punt a)

Artikel 20, lid 3, eerste alinea

Artikel 17, lid 2, punt b)

Artikel 17, lid 2, punten c) en d)

Artikel 20, lid 3, tweede alinea

Artikel 17, lid 3

Artikel 20, lid 3, derde alinea

Artikel 19, lid 2

Artikel 20, lid 4

Artikel 21, lid 1

Artikel 19, lid 1

Artikel 21, lid 2

Artikel 21, lid 3

Artikel 19, lid 2

Artikel 21, lid 4

Artikel 19, lid 4

Artikel 21, lid 5

Artikel 19, lid 5

Artikel 19, lid 3

Artikel 22, lid 1

Artikel 15, lid 1

Artikel 15, leden 2 en 4

Artikel 22, lid 2

Artikel 19, lid 1

Artikel 23, lid 1

Artikel 18, leden 1 en 2

Artikel 23, lid 2

Artikel 18, lid 3

Artikel 23, lid 3, eerste alinea

Artikel 13, lid 4

Artikel 23, lid 3, tweede alinea

Artikel 13, lid 13, derde alinea

Artikel 23, lid 4, eerste alinea

Artikel 23, lid 4, tweede alinea

Artikel 13, lid 12

Artikel 23, lid 4, derde alinea

Artikel 13, lid 13, tweede alinea

Artikel 24, lid 1

Artikel 20, lid 1

Artikel 24, lid 2

Artikel 20, lid 1

Artikel 20, leden 2, 4 en 5

Artikel 20, lid 3, eerste alinea

Artikel 24, lid 3

Artikel 21, leden 1 en 2

Artikel 24, lid 4

Artikel 20, lid 3, tweede alinea

Artikel 23, lid 1

Artikel 23, lid 2, vierde alinea

Artikel 23, leden 3 en 4

Artikel 23, lid 5, eerste alinea, punten b) en c), en tweede alinea

Artikel 23, leden 6 en 7

Artikel 25, lid 1, eerste alinea, punt a)

Artikel 23, lid 2, eerste alinea, punten a) en b), en tweede alinea, artikel 23, lid 5, eerste alinea, punt a), en artikel 23, lid 9

Artikel 25, lid 1, eerste alinea, punt b)

Artikel 23, lid 8

Artikel 25, lid 1, tweede alinea

Artikel 23, lid 8, derde alinea

Artikel 23, lid 10

Artikel 25, lid 2

Artikel 23, lid 2, derde alinea

Artikel 22, leden 2 en 3

Artikel 25, lid 3, punt a)

Artikel 22, lid 3, tweede alinea

Artikel 25, lid 3, punt b)

Artikel 23, lid 5

Artikel 25, lid 4

Artikel 25, lid 5

Artikel 25

Artikel 25, lid 5, eerste alinea

Artikel 25, leden 1 en 3

Artikel 25, lid 5, tweede alinea

Artikel 25, lid 4

Artikel 25, lid 5, derde alinea, punt a)

Artikel 25, lid 4

Artikel 25, lid 5, derde alinea, punt b)

Artikel 25, lid 5

Artikel 25, lid 5, derde alinea, punt c)

Artikel 25, lid 5, vierde alinea

Artikel 25, lid 6

Artikel 25, lid 7

Artikel 25, lid 6, eerste alinea

Artikel 22, lid 1

Artikel 25, lid 6, tweede alinea, punt a)

Artikel 42, lid 3

Artikel 25, lid 6, tweede alinea, punt a), i)

Artikel 42, lid 3, punt a)

Artikel 25, lid 6, tweede alinea, punt a), ii)

Artikel 42, lid 3, punt c)

Artikel 25, lid 6, tweede alinea, punt a), iii)

Artikel 42, lid 3, punt b)

Artikel 42, lid 3, punten d) en e)

Artikel 25, lid 6, tweede alinea, punt b)

Artikel 53, lid 1

Artikel 25, lid 6, tweede alinea, punt b), i)

Artikel 25, lid 6, tweede alinea, punt b), ii)

Artikel 25, lid 6, tweede alinea, punt b), iii)

Artikel 53, lid 1

Artikel 25, lid 6, tweede alinea, punt b), iv)

Artikel 25, lid 6, tweede alinea, punt b), v)

Artikel 25, lid 6, tweede alinea, punt b), vi)

Artikel 25, lid 6, tweede alinea, punt b), tweede zin

Artikel 25, lid 6, tweede alinea, punt c)

Artikel 59, leden 5 en 6

Artikel 25, lid 6, tweede alinea, punt d)

Artikel 26

Artikel 27, lid 1

Artikel 40, leden 1 en 3

Artikel 40, leden 2 en 4

Artikel 27, lid 2

Artikel 28, lid 1, eerste alinea

Artikel 41, lid 5

Artikel 28, lid 1, tweede alinea, punt a)

Artikel 41, lid 1, punt d)

Artikel 28, lid 1, tweede alinea, punt b)

Artikel 41, lid 1, punten e) en f)

Artikel 41, lid 1, punten a), b) en c)

Artikel 28, lid 1, derde alinea

Artikel 41, leden 2, 3 en 4

Artikel 28, lid 2

Artikel 28, lid 3

Artikel 29

Artikel 6

Artikel 30

Artikel 7, lid 2

Artikel 31, lid 1

Artikel 34, lid 1

Artikel 34, lid 2

Artikel 34, lid 3

Artikel 34, lid 4

Artikel 35

Artikel 35, lid 1

Artikel 35, lid 2

Artikel 35, lid 3

Artikel 31, lid 2

Artikel 35, lid 4

Artikel 31, lid 3, eerste alinea

Artikel 35, lid 4

Artikel 31, lid 3, tweede alinea

Artikel 35, lid 5

Artikel 31, lid 3, derde alinea, punt a)

Artikel 35, lid 5, punt b)

Artikel 31, lid 3, derde alinea, punt b)

Artikel 35, lid 5, punt a)

Artikel 31, lid 3, derde alinea, punt c)

Artikel 35, lid 5, punt c)

Artikel 31, lid 3, vierde alinea

Artikel 31, lid 4

Artikel 35, lid 7

Artikel 31, lid 5

Artikel 35, lid 7, tweede alinea

Artikel 31, lid 6

Artikel 31, lid 7

Artikel 34, lid 5

Artikel 31, lid 8

Artikel 42, lid 1

Artikel 31, lid 8, punt a)

Artikel 42, lid 1, punt a)

Artikel 31, lid 8, punt b)

Artikel 42, lid 1, punt e)

Artikel 31, lid 8, punt c)

Artikel 42, lid 1, punt c)

Artikel 31, lid 8, punt d)

Artikel 31, lid 8, punt e)

Artikel 42, lid 1, punt b)

Artikel 31, lid 8, punt f)

Artikel 42, lid 1, punt g)

Artikel 31, lid 8, punt g)

Artikel 42, lid 1, punt d)

Artikel 31, lid 8, punt h)

Artikel 42, lid 1, punt h)

Artikel 31, lid 8, punt i)

Artikel 31, lid 8, punt j)

Artikel 42, lid 1, punt f)

Artikel 42, lid 1, punt i)

Artikel 42, lid 1, punt j)

Artikel 31, lid 9

Artikel 35, lid 3

Artikel 42, lid 2

Artikel 42, lid 3

Artikel 42, lid 4

Artikel 32, lid 1

Artikel 39, lid 3

Artikel 32, lid 2

Artikel 39, lid 4

Artikel 33, lid 1

Artikel 39, lid 1

Artikel 33, lid 2

Artikel 38, lid 1

Artikel 33, lid 2, punt a)

Artikel 38, lid 1, punt c)

Artikel 33, lid 2, punt b)

Artikel 38, lid 1, punt a)

Artikel 33, lid 2, punt c)

Artikel 38, lid 1, punt b)

Artikel 33, lid 2, punt d)

Artikel 38, lid 2

Artikel 33, lid 2, punt e)

Artikel 38, lid 1, punt d)

Artikel 38, lid 1, punt e)

Artikel 34, lid 1

Artikel 11, lid 1

Artikel 34, lid 2

Artikel 13, lid 6

Artikel 57

Artikel 35, eerste lid

Artikel 58, lid 1

Artikel 35, tweede lid

Artikel 58, lid 2

Artikel 58, lid 3

Artikel 58, lid 4

Artikel 58, lid 5

Artikel 60

Artikel 36, lid 1

Artikel 61, lid 5

Artikel 61, lid 1

Artikel 61, lid 2

Artikel 61, lid 3

Artikel 61, lid 4

Artikel 36, lid 2

Artikel 62

Artikel 63

Artikel 37, lid 1

Artikel 64, lid 1

Artikel 37, lid 2

Artikel 37, lid 3

Artikel 64, lid 2

Artikel 64, lid 3

Artikel 37, lid 4

Artikel 64, lid 4

Artikel 38, lid 1

Artikel 59, lid 1

Artikel 59, lid 2

Artikel 59, lid 3

Artikel 38, lid 2, punt a)

Artikel 59, lid 5, punt b)

Artikel 59, lid 4

Artikel 38, lid 2, punt b)

Artikel 38, lid 2, punt c)

Artikel 59, lid 5

Artikel 59, lid 6

Artikel 59, lid 7

Artikel 38, lid 3

Artikel 59, lid 8

Artikel 38, lid 4

Artikel 59, lid 9

Artikel 38, lid 5

Artikel 64, lid 4

Artikel 39

Artikel 40, lid 1

Artikel 55, lid 1

Artikel 55, lid 2

Artikel 40, lid 2

Artikel 55, lid 3

Artikel 40, lid 3

Artikel 55, lid 3, punt a)

Artikel 55, lid 3, punt b)

Artikel 55, lid 4

Artikel 40, lid 4

Artikel 55, lid 5

Artikel 55, lid 6

Artikel 40, lid 5

Artikel 55, lid 7

Artikel 40, lid 6

Artikel 40, lid 7

Artikel 41

Artikel 56

Artikel 41, lid 1, eerste alinea, punt a)

Artikel 56, punt a)

Artikel 41, lid 1, eerste alinea, punt b)

Artikel 56, punt b)

Artikel 41, lid 1, tweede alinea

Artikel 56, eerste zin

Artikel 41, lid 2

Artikel 42

Artikel 42, lid 1

Artikel 55, lid 4

Artikel 42, lid 2, eerste alinea, punt a)

Artikel 42, lid 2, eerste alinea, punt b)

Artikel 55, lid 4

Artikel 42, lid 2, tweede alinea

Artikel 42, lid 3

Artikel 43

Artikelen 43 tot en met 54

Artikel 44

Artikel 65

Artikel 45

Artikel 66

Artikel 45, lid 1

Artikel 66, lid 1

Artikel 45, lid 2

Artikel 66, lid 2

Artikel 45, lid 3

Artikel 66, lid 3

Artikel 45, lid 4

Artikel 66, lid 4

Artikel 66, lid 5

Artikel 45, lid 5

Artikel 66, lid 6

Artikel 46

Artikel 67

Artikel 46, lid 1

Artikel 67, lid 1

Artikel 46, lid 1, punt a), i)

Artikel 67, lid 1, punt b)

Artikel 46, lid 1, punt a), ii)

Artikel 67, lid 1, punt a)

Artikel 46, lid 1, punt a), iii)

Artikel 46, lid 1, punt a), iv)

Artikel 46, lid 1, punt b)

Artikel 46, lid 1, punt c)

Artikel 67, lid 1, punt d)

Artikel 46, lid 2, eerste alinea

Artikel 67, lid 2

Artikel 46, lid 2, tweede alinea

Artikel 46, lid 3

Artikel 67, lid 3

Artikel 67, lid 4

Artikel 67, lid 5

Artikel 46, lid 4, eerste alinea

Artikel 67, lid 6

Artikel 46, lid 4, tweede alinea

Artikel 68

Artikel 68, lid 1

Artikel 46, lid 5

Artikel 68, lid 2

Artikel 46, lid 6

Artikel 68, leden 3 en 4

Artikel 46, lid 6, punt a)

Artikel 68, lid 3, punt a), i) en ii)

Artikel 46, lid 6, punt b)

Artikel 68, lid 3, punt b)

Artikel 46, lid 6, punt c)

Artikel 46, lid 6, punt d)

Artikel 68, lid 3, punten c) en e)

Artikel 46, lid 7

Artikel 68, leden 4 en 5

Artikel 46, lid 8

Artikel 68, lid 5, punt d), i) en ii)

Artikel 46, lid 9

Artikel 46, lid 10

Artikel 69

Artikel 46, lid 11

Artikel 47

Artikel 70

Artikel 48

Artikel 7, lid 1

Artikel 49

Artikel 71

Artikel 72

Artikel 73

Artikel 74

Artikel 75

Artikel 76

Artikel 50

Artikel 77

Artikel 51

Artikel 52

Artikel 53

Artikel 78

Artikel 54

Artikel 79

Artikel 55


ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1348/oj

ISSN 1977-0758 (electronic edition)


Top