EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32024R1252

Verordening (EU) 2024/1252 van het Europees Parlement en de Raad van 11 april 2024 tot vaststelling van een kader om een veilige en duurzame voorziening van kritieke grondstoffen te waarborgen, en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 168/2013, (EU) 2018/858, (EU) 2018/1724 en (EU) 2019/1020Voor de EER relevante tekst.

PE/78/2023/REV/1

PB L, 2024/1252, 3.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1252/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1252/oj

European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

L-serie


2024/1252

3.5.2024

VERORDENING (EU) 2024/1252 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 april 2024

tot vaststelling van een kader om een veilige en duurzame voorziening van kritieke grondstoffen te waarborgen, en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 168/2013, (EU) 2018/858, (EU) 2018/1724 en (EU) 2019/1020

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Toegang tot grondstoffen is van essentieel belang voor de economie van de Unie en voor de werking van de interne markt. Bepaalde niet-energetische en niet-agrarische grondstoffen worden kritiek geacht vanwege hun grote economische belang en het grote voorzieningsrisico waaraan zij zijn blootgesteld, vaak als gevolg van een zeer geconcentreerd aanbod uit een beperkt aantal derde landen. Aangezien veel van die kritieke grondstoffen onmisbaar zijn voor de groene en digitale transities en gebruikt worden voor defensie- en luchtvaarttoepassingen, zal de vraag naar die grondstoffen de komende decennia waarschijnlijk exponentieel toenemen. Tegelijkertijd wordt het risico op verstoringen van de voorziening steeds groter gezien de oplopende geopolitieke spanningen en de concurrentie om hulpbronnen. Indien niet goed wordt omgegaan met de toegenomen vraag naar kritieke grondstoffen, kan dat bovendien negatieve gevolgen hebben voor het milieu en de maatschappij.

(2)

Gezien de complexiteit en het transnationale karakter van de kritiekegrondstoffenwaardeketens, dreigen ongecoördineerde nationale maatregelen om voor een veilige en duurzame voorziening van kritieke grondstoffen te zorgen, de werking van de interne markt te ondermijnen. Kritieke grondstoffen worden vaak gewonnen in specifieke landen of regio’s, afhankelijk van de geografische spreiding van de desbetreffende reserves, vervoerd voor verdere verwerking elders en vervolgens op de interne markt verkocht voor gebruik in relevante producten. In het verwerkingsstadium worden kritieke grondstoffen vaak meerdere keren binnen de interne markt ingevoerd en uitgevoerd alvorens ze in een definitieve toepassing worden gebruikt. Evenzo kan recycling aan het einde van de levensduur van relevante producten met het oog op de terugwinning van kritieke grondstoffen plaatsvinden in een ander land of een andere regio dan waar de afvalstoffen worden ingezameld, en zullen de daaruit voortvloeiende secundaire grondstoffen waarschijnlijk opnieuw worden uitgevoerd voor verdere verwerking en verder gebruik. Bovendien zijn kritieke grondstoffen nodig aan het begin van vele industriële waardeketens en zijn zij vaak onmisbare inputs voor een breed scala aan strategische sectoren, waaronder hernieuwbare energie, de digitale industrie, de ruimtevaartsector en de defensiesector. Daarom spelen zij een essentiële rol bij de ondersteuning van economische activiteiten op de interne markt, en verstoringen van de voorziening kunnen aanzienlijke grensoverschrijdende gevolgen tussen de lidstaten hebben.

(3)

Tegen deze achtergrond dreigen ongecoördineerde maatregelen van de lidstaten de mededinging te verstoren en de interne markt te fragmenteren, bijvoorbeeld door uiteenlopende regelgeving voor marktdeelnemers op te leggen, verschillende niveaus van toegang tot voorzieningsrisicomonitoring te bieden, nationale projecten in verschillende mate te ondersteunen of belemmeringen op te werpen voor de grensoverschrijdende handel tussen de lidstaten in kritieke grondstoffen of daarmee verband houdende goederen, waardoor belemmeringen worden opgeworpen voor de behoorlijke werking van de interne markt. Bovendien zouden individuele maatregelen van de lidstaten ontoereikend kunnen zijn om verstoringen van de voorziening van kritieke grondstoffen doeltreffend te voorkomen of zouden zij minder efficiënt kunnen zijn om dat doel te bereiken.

(4)

Ter bescherming van de werking van de interne markt moet daarom een gemeenschappelijk Uniekader worden geschapen om de toegang tot een veilige en duurzame voorziening van kritieke grondstoffen te waarborgen en de economische veerkracht en de open strategische autonomie van de Unie te beschermen.

(5)

Ten eerste moet in dat kader worden bepaald welke grondstoffen als strategisch en kritiek worden beschouwd en de veerkracht van toeleveringsketens voor die grondstoffen in de Unie worden versterkt, onder meer door bepaalde projecten inzake grondstoffen te identificeren en te ondersteunen en die als strategische projecten te erkennen, en door inspanningen te leveren om technologische vooruitgang en hulpbronnenefficiëntie te stimuleren, teneinde de verwachte toename van het verbruik van kritieke grondstoffen in de Unie te matigen. Ten tweede moeten maatregelen worden getroffen waarmee de Unie beter in staat wordt gesteld om bestaande en toekomstige voorzieningsrisico’s te monitoren en te beperken. Ten derde moet het kader maatregelen bevatten om te zorgen voor een meer circulair en duurzamer verbruik van de kritieke grondstoffen in de Unie.

(6)

Om ervoor te zorgen dat de maatregelen van deze verordening gericht zijn op de meest relevante grondstoffen, moeten een lijst van strategische grondstoffen en een lijst van kritieke grondstoffen worden opgesteld. Die lijsten moeten gebaseerd zijn op duidelijke methoden, en de Commissie moet over de toepassing hiervan openlijk en op transparante wijze communiceren. Die lijsten moeten er ook toe dienen de inspanningen van de lidstaten om tot de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening bij te dragen, te sturen en te coördineren. De lijst van strategische grondstoffen moet grondstoffen bevatten die van groot strategisch belang zijn voor de werking van de interne markt, rekening houdend met het gebruik ervan in strategische technologieën die de groene en digitale transities ondersteunen of in defensie- of ruimtevaarttoepassingen, waarvan het mondiale aanbod en de voorspelde vraag mogelijk sterk verschillen, en waarvan een toename van de productie relatief moeilijk is, bijvoorbeeld vanwege lange aanlooptijden voor nieuwe projecten om het leveringsvermogen te vergroten. De lijst van strategische grondstoffen moet periodiek worden geëvalueerd en zo nodig worden bijgewerkt om rekening te houden met eventuele technologische en economische ontwikkelingen. Om ervoor te zorgen dat de inspanningen om de capaciteiten van de Unie in de hele waardeketen te vergroten, het vermogen van de Unie om de voorzieningsrisico’s te monitoren en te beperken en het aanbod te diversifiëren, gericht zijn op de grondstoffen waarvoor die inspanningen het hardst nodig zijn, moeten bepaalde desbetreffende maatregelen alleen gelden voor de in die lijst opgenomen strategische grondstoffen. De lidstaten mag niet worden belet aanvullende lijsten op te stellen op basis van specifieke nationale behoeften of op nationaal niveau passende maatregelen te nemen.

(7)

De lijst van kritieke grondstoffen moet alle strategische grondstoffen bevatten, plus alle andere grondstoffen die van groot belang zijn voor de economie van de Unie in het algemeen en waarvoor een groot risico bestaat van verstoring van de voorziening die de mededinging allicht zal verstoren en de interne markt allicht zal fragmenteren. Naast de strategische technologieën zouden ook andere sectoren in de toekomst kunnen worden blootgesteld aan grote voorzieningsrisico’s. Om rekening te houden met mogelijke technologische en economische ontwikkelingen, moet de Commissie, in navolging van de huidige praktijk, periodiek een evaluatie uitvoeren op basis van de gegevens over productie, handel, toepassingen, recycling en vervanging van een breed scala aan grondstoffen, met als doel de lijsten van strategische en kritieke grondstoffen bij te werken naar aanleiding van de ontwikkeling van het economisch belang en het voorzieningsrisico van die grondstoffen in de interne markt. De lijst van kritieke grondstoffen moet de grondstoffen bevatten die zowel de benchmark voor economisch belang als die voor het voorzieningsrisico halen of overschrijden, zonder een hiërarchie aan te brengen in hoe kritiek die grondstoffen zijn. Die beoordeling moet worden gebaseerd op het gemiddelde van de recentst beschikbare gegevens over een periode van vijf jaar. De maatregelen met betrekking tot het centraal contactpunt, planning, exploratie, monitoring, circulariteit en duurzaamheid waarin deze verordening voorziet, moeten van toepassing zijn op alle kritieke grondstoffen.

(8)

In de lijsten van strategische en kritieke grondstoffen moet worden gebruikgemaakt van gevestigde benamingen voor de in de lijsten opgenomen grondstoffen. Voor de lijst van strategische grondstoffen moeten de benamingen in voorkomend geval verwijzen naar het niveau van raffinage van de grondstof dat nodig is om ervoor te zorgen dat zij kan worden gebruikt voor de vervaardiging van strategische technologieën. Verwijzingen naar strategische en kritieke grondstoffen moeten worden opgevat als verwijzingen naar de volledige waardeketen van die grondstoffen, ook in hun onverwerkte vorm en in alle stadia van de verwerking die, in voorkomend geval, leidt tot het gespecificeerde niveau van raffinage. Er moet een uitzonderlijke verduidelijking worden gegeven voor de aluminiumwaardeketen, met de vermelding van bauxiet, het belangrijkste erts ervan, en aluminiumoxide, de intermediaire verwerkingsvorm ervan, naast aluminium. Strategische en kritieke grondstoffen worden in veel gevallen gewonnen, verwerkt of gerecycled als nevenproducten van andere belangrijke winnings-, verwerkings- en recyclingprocessen. Daarom mag de aard van grondstoffen als nevenproduct geen invloed hebben op de opneming van grondstoffen in de lijst of op de toepasselijkheid op grondstoffen van de desbetreffende bepalingen van deze verordening.

(9)

Om de uitvoering van taken in verband met de ontwikkeling en financiering van strategische projecten, exploratieprogramma’s, monitoringcapaciteiten of strategische voorraden te ondersteunen en de Commissie passend te adviseren, moet een Europese raad voor kritieke grondstoffen (“de raad kritieke grondstoffen”) worden opgericht. De raad kritieke grondstoffen moet bestaan uit vertegenwoordigers van de lidstaten en de Commissie, en moet voorzien in de deelname van andere partijen als waarnemers, met name het Europees Parlement. Om de nodige deskundigheid voor de uitvoering van bepaalde taken te ontwikkelen, moet de raad kritieke grondstoffen permanente subgroepen voor financiering, draagvlak onder de bevolking, exploratie, monitoring en strategische voorraden, alsmede voor circulariteit, hulpbronnenefficiëntie en vervanging oprichten, die als netwerk moeten fungeren door de relevante nationale autoriteiten bijeen te brengen en indien nodig het bedrijfsleven, de academische wereld, het maatschappelijk middenveld en andere relevante belanghebbenden te raadplegen. De adviezen en aanbevelingen van de raad kritieke grondstoffen moeten niet-bindend zijn en het ontbreken van een dergelijk advies of een dergelijke aanbeveling moet de Commissie niet beletten haar taken uit hoofde van deze verordening uit te voeren.

(10)

Er moeten passende maatregelen worden genomen om een gemeenschappelijke aanpak vast te stellen voor strategische projecten in de Unie die activiteiten betreffen op het gebied van de winning, verwerking of recycling van strategische grondstoffen of die bijdragen tot de productie van relevante vervangende materialen. Die strategische projecten moeten, samen met de inspanningen van de lidstaten, bijdragen aan het vergroten van de capaciteit om een veilige aanvoer van strategische grondstoffen te waarborgen. Ook andere maatregelen, met name inzake exploratie en circulariteit, zijn bedoeld om bij te dragen aan het versterken van de verschillende stadia van de waardeketen.

(11)

Om het toenemende risico voor de Unie op verstoringen van de voorziening die de mededinging kunnen verstoren en de interne markt kunnen fragmenteren, te verminderen, moeten de Commissie en de lidstaten de capaciteit in de verschillende stadia van de strategischegrondstoffenwaardeketen versterken om bij te dragen aan het bereiken van benchmarks met betrekking tot de capaciteiten van de Unie en de diversificatie van de voorziening. Dergelijke benchmarks moeten helpen als leidraad bij de inspanningen om de capaciteiten van de Unie in alle stadia van de strategischegrondstoffenwaardeketen, met inbegrip van winning, verwerking en recycling, te versterken en de diversificatie van de externe voorziening van strategische grondstoffen te vergroten. Het doel moet zijn de capaciteiten voor elke strategische grondstof in elk stadium van de waardeketen te versterken en ernaar te streven de benchmarks voor de totale capaciteit op Unieniveau voor winning, verwerking en recycling van strategische grondstoffen te halen. Ten eerste moet de Unie meer strategische grondstoffen uit eigen bodem gebruiken en de capaciteit opbouwen om de grondstoffen te winnen die nodig zijn om ten minste 10 % van haar verbruik van strategische grondstoffen te produceren. Rekening houdend met het feit dat de winningscapaciteit sterk afhankelijk is van de beschikbaarheid van geologische hulpbronnen in de Unie, hangt het van die beschikbaarheid af of die benchmark kan worden bereikt. Om een volledige waardeketen op te bouwen en eventuele knelpunten in de tussenstadia te voorkomen, moet, ten tweede, de verwerkingscapaciteit van de Unie ook worden vergroot en moet de Unie in staat zijn ten minste 40 % van haar jaarlijkse verbruik van strategische grondstoffen te produceren. Ten derde wordt verwacht dat in de komende decennia een steeds groter aandeel van het verbruik van strategische grondstoffen in de Unie kan worden gedekt door secundaire grondstoffen, waardoor zowel de zekerheid als de duurzaamheid van de grondstoffenvoorziening van de Unie zou worden verbeterd. Met de recyclingcapaciteit van de Unie moet daarom ten minste 25 % van het jaarlijks verbruik van strategische grondstoffen in de Unie kunnen worden geproduceerd en moet de Unie van elke strategische grondstof significant toenemende hoeveelheden uit afvalstoffen kunnen recyclen. Voor afvalstromen en strategische grondstoffen waarvoor voldoende informatie beschikbaar is om de recyclingcapaciteit van de Unie als aandeel van de strategische grondstoffen in die afvalstromen te ramen, moet een aanvullende op afvalstoffen gebaseerde benchmark worden vastgesteld. Begeleidende inspanningen om de hulpbronnenefficiëntie te verbeteren door middel van onderzoek en innovatie, vervanging, bewustmaking en andere relevante maatregelen zullen ook het bereiken van die benchmarks vergemakkelijken. Die benchmarks hebben betrekking op de periode tot 2030, zijn in overeenstemming met de in Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (3) vastgestelde klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie en de in Besluit (EU) 2022/2481 van het Europees Parlement en de Raad (4) vastgestelde digitale doelstellingen, en dienen ter ondersteuning daarvan. Met hoogwaardige banen inclusief de ontwikkeling van vaardigheden en baanwisselingen, zullen bovendien de risico’s op de sectorale arbeidsmarkt worden aangepakt en zal worden bijgedragen aan het waarborgen van het concurrentievermogen van de Unie. De Commissie en de lidstaten moeten ook de technologische vooruitgang en hulpbronnenefficiëntie stimuleren om de verwachte toename van het verbruik van kritieke grondstoffen in de Unie tot onder het niveau van passende referentieprognoses te matigen. In het kader van de opstelling van de uitvoeringsmaatregelen op grond van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad (5), moet de Commissie rekening houden met de mogelijke bijdrage van vereisten inzake ecologisch ontwerp aan de verwezenlijking van de in deze verordening vastgestelde Unieprioriteiten.

(12)

Voor de voorziening van sommige grondstoffen is de Unie vrijwel volledig afhankelijk van één land. Dergelijke afhankelijkheden scheppen een hoog risico op verstoringen van de voorziening die de mededinging allicht zullen verstoren en de interne markt allicht zullen fragmenteren. Om dergelijke risico’s te beperken en de economische veerkracht van de Unie te vergroten, moeten inspanningen worden geleverd om ervoor te zorgen dat de Unie tegen 2030 in geen enkel stadium van de verwerking afhankelijk is van één derde land voor meer dan 65 % van haar voorziening van een onverwerkte strategische grondstof, waarbij echter bijzondere aandacht moet worden besteed aan landen waarmee de Unie een strategisch partnerschap, een vrijhandelsovereenkomst of andere vormen van samenwerking op het gebied van grondstoffen is aangegaan, aangezien die meer zekerheid bieden met betrekking tot voorzieningsrisico’s.

(13)

Om ervoor te zorgen dat de benchmarks op tijd worden gehaald, moet de Commissie, daarbij ondersteund door de raad kritieke grondstoffen, de voortgang richting de benchmarks en de matiging van de vraag volgen en daar verslag over uitbrengen. Indien de gerapporteerde voortgang richting de benchmarks en de matiging van de vraag in het algemeen onvoldoende is, moet de Commissie nagaan of het treffen van aanvullende maatregelen haalbaar en evenredig is. Indien er enkel een gebrek aan voortgang met betrekking tot één strategische grondstof of een klein aantal strategische grondstoffen is, hoeft de Unie in principe geen aanvullende inspanningen te leveren.

(14)

De Commissie moet, daarbij ondersteund door de raad kritieke grondstoffen, projecten in de Unie aanwijzen die de winning, verwerking of recycling van strategische grondstoffen dan wel de productie en opschaling van materialen die strategische grondstoffen in strategische technologieën kunnen vervangen, willen starten of uitbreiden, teneinde dergelijke projecten te erkennen als strategische projecten. Door doeltreffende ondersteuning van strategische projecten kan de toegang tot grondstoffen in downstreamsectoren worden verbeterd, kunnen — onder meer voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) — economische kansen in de hele waardeketen worden gecreëerd, en kan worden bijgedragen aan het scheppen van banen. Om ervoor te zorgen dat er in de hele Unie strategische projecten worden opgezet, moeten voor die projecten derhalve gestroomlijnde en voorspelbare vergunningsprocedures gelden en moeten die worden ondersteund wat betreft het verkrijgen van toegang tot financiering. Dergelijke maatregelen zouden ook kunnen aanzetten tot verbeteringen in andere vergunningsprocedures en wat de toegang tot financiering betreft voor projecten die verband houden met kritieke of andere grondstoffen. Om gerichte steun te verlenen en voor toegevoegde waarde te zorgen, moeten projecten, voordat zij dergelijke steun ontvangen, worden beoordeeld op een aantal criteria. Grondstoffenprojecten waarbij strategische grondstoffen een nevenproduct zijn, onder meer van ijzerschroot, moeten ook in aanmerking komen voor dergelijke steun, indien zij voldoen aan alle relevante criteria. Om te worden erkend als strategische projecten in de Unie moeten projecten de voorzieningszekerheid van de Unie van strategische grondstoffen versterken. De projecten moeten ook technisch haalbaar zijn, met inbegrip van de verwachte hoeveelheid strategische grondstoffen of vervangende materialen waarmee zij de capaciteit van de Unie vergroten, met uitzondering van materialen die worden geproduceerd voor onderzoeksdoeleinden, zij moeten op ecologisch en maatschappelijk verantwoorde wijze worden uitgevoerd, en zij moeten ook buiten de desbetreffende lidstaten voordelen opleveren, waaronder overloopeffecten verderop in de waardeketen. Indien de Commissie van oordeel is dat aan die criteria is voldaan, moet zij de erkenning als strategisch project door middel van een besluit bekendmaken. Aangezien snelle erkenning essentieel is om de voorzieningszekerheid van de Unie doeltreffend te ondersteunen, moet de beoordelingsprocedure eenvoudig en niet te belastend zijn.

(15)

Bij de beoordeling van de vraag of een project in een derde land of in een land of gebied overzee (LGO) voldoet aan het criterium van voorzieningszekerheid moet met name rekening worden gehouden met de status van LGO’s uit hoofde van het Unierecht. LGO’s kunnen ertoe bijdragen dat de Unie veilige toegang heeft tot een duurzame voorziening van strategische en kritieke grondstoffen, met name in het kader van strategische partnerschappen.

(16)

De Commissie moet, met steun van de raad kritieke grondstoffen, strategische projecten in derde landen of in LGO’s in kaart brengen die de winning, verwerking of recycling van strategische grondstoffen of de productie van materialen die strategische grondstoffen in strategische technologieën kunnen vervangen, willen starten of uitbreiden. Strategische projecten moeten verbeterde toegang tot financiering hebben, zodat zij op doeltreffende wijze kunnen worden uitgevoerd, bijvoorbeeld door middel van toegang tot risicobeperkingsmechanismen voor investeringen. Om ervoor te zorgen dat projecten van toegevoegde waarde zijn, moeten zij worden beoordeeld op een aantal criteria. Met strategische projecten in derde landen moet, net als met strategische projecten in de Unie, de voorzieningszekerheid van de Unie voor strategische grondstoffen worden versterkt, en die projecten moeten technisch haalbaar zijn. Strategische projecten in de Unie en strategische projecten in derde landen of in LGO’s moeten aan hetzelfde niveau van sociale en ecologische duurzaamheid voldoen. Om een strategisch project in een opkomende markt of ontwikkelingsland te worden, moet een project wederzijds voordeel opleveren voor de Unie en voor het desbetreffende derde land en van toegevoegde waarde zijn voor dat land, waarbij ook rekening moet worden gehouden met het gemeenschappelijk handelsbeleid van de Unie. Die waarde kan erin bestaan dat een project bijdraagt tot meerdere stadia van de waardeketen, of dat het project bredere economische en maatschappelijke voordelen oplevert, onder meer het scheppen van werkgelegenheid in overeenstemming met internationale normen. Indien de Commissie van oordeel is dat aan die criteria is voldaan, moet zij de erkenning als strategisch project door middel van een besluit bekendmaken.

(17)

Om de duurzaamheid van de toegenomen productie van kritieke grondstoffen te waarborgen, moeten nieuwe projecten inzake kritieke grondstoffen op duurzame wijze worden gepland en uitgevoerd, met inachtneming van alle duurzaamheidsaspecten die zijn aangehaald in de publicatie van de Commissie van 11 september 2021, getiteld “EU-beginselen voor duurzame grondstoffen”, met inbegrip van het waarborgen van milieubescherming, het voorkomen en minimaliseren van negatieve maatschappelijke effecten door het gebruik van maatschappelijk duurzame praktijken, waaronder eerbiediging van de mensenrechten zoals vrouwenrechten, en transparante bedrijfsvoering. Ook moet ervoor worden gezorgd dat aan projecten te goeder trouw wordt deelgenomen en dat relevante belanghebbenden, zoals plaatselijke gemeenschappen en inheemse volkeren, in het kader van die projecten naar behoren en op billijke wijze worden geraadpleegd. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de eerbiediging van de mensenrechten wanneer een project een mogelijke hervestiging inhoudt. Om projectontwikkelaars een duidelijke en efficiënte wijze te bieden waarop zij aan dit criterium kunnen voldoen, moet naleving van het desbetreffende Unierecht of nationale recht, internationale normen, richtsnoeren en beginselen, waar relevant, of deelname aan een uit hoofde van deze verordening erkende certificeringsregeling voldoende worden geacht.

(18)

In overeenstemming met het voorzorgsbeginsel mag de Commissie projecten op het gebied van diepzeemijnbouw niet erkennen als strategische projecten voordat de gevolgen van diepzeemijnbouw voor het mariene milieu, de biodiversiteit en menselijke activiteiten voldoende zijn onderzocht, de risico’s ervan zijn begrepen en voordat met de technologieën en operationele praktijken kan worden aangetoond dat het milieu er niet ernstig door wordt geschaad.

(19)

Iedere projectontwikkelaar van een project inzake strategische grondstoffen moet een aanvraag bij de Commissie kunnen indienen voor erkenning van diens project als strategisch project. Die aanvraag moet relevante documenten en bewijsmateriaal met betrekking tot de criteria omvatten. Om de maatschappelijke, ecologische en economische levensvatbaarheid en de haalbaarheid van het project, alsook de betrouwbaarheid van de ramingen, beter te kunnen beoordelen, moet de projectontwikkelaar ook een classificatie van het project volgens de kaderclassificatie voor hulpbronnen van de Verenigde Naties verstrekken. Ten behoeve van een objectieve validatie van die classificatie moet de projectontwikkelaar deze onderbouwen met relevant bewijsmateriaal. Ook moet een aanvraag vergezeld gaan van een tijdschema voor het project, zodat kan worden ingeschat wanneer het project zou kunnen bijdragen tot het halen van de benchmarks voor interne capaciteit of diversificatie. Aangezien het voor de doeltreffende uitvoering van mijnbouwprojecten essentieel is dat het publiek die projecten accepteert, moet de projectontwikkelaar ook een plan verstrekken met maatregelen om draagvlak te creëren. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan sociale partners, het maatschappelijk middenveld en toezichtsorganen. De projectontwikkelaar moet ook een ondernemingsplan verstrekken met informatie over de financiële levensvatbaarheid van het project, een overzicht van reeds verworven financiering, de eigendomsstructuur en afnameovereenkomsten, ramingen van de potentiële schepping van werkgelegenheid, en ramingen van de behoefte aan geschoold personeel van het project, ook wat betreft om- en bijscholing. Om de aanvraagprocedure te harmoniseren moet de Commissie één model voor aanvragen verstrekken.

(20)

Aanvragen betreffende projecten die gevolgen kunnen hebben voor inheemse volkeren moeten een plan omvatten met maatregelen die gericht zijn op een zinvolle raadpleging van de getroffen inheemse volkeren, de voorkoming en minimalisering van negatieve gevolgen voor die inheemse volkeren en, waar passend, een billijke compensatie. Als die elementen worden aangepakt in het nationale recht dat op het project van toepassing is, zouden in het plan, bij wijze van alternatief, die maatregelen kunnen worden beschreven. Voor projecten in derde landen met winningsactiviteiten die niet onder Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) vallen, moet de projectontwikkelaar ook een plan indienen om de milieutoestand van de getroffen gebieden na afloop van de winning te verbeteren. Indien het project zich in een beschermd gebied bevindt, moet de projectontwikkelaar technisch geschikte alternatieve locaties beoordelen en die in een plan beschrijven, met inbegrip van de redenen waarom die niet geschikt worden geacht voor de locatie van het project.

(21)

Om de procedure te structureren moet de Commissie een open oproep organiseren met regelmatige afsluitingsdata, die overeenkomen met de vergaderdata van de raad kritieke grondstoffen, zodat projectontwikkelaars de erkenning van hun projecten als strategische projecten kunnen aanvragen. Om projectontwikkelaars duidelijkheid te verschaffen over hun aanvragen voor strategische projecten, moet de Commissie zich houden aan een termijn voor haar besluit om een project al dan niet als strategisch te erkennen. Om bijzonder complexe zaken of een hoog aantal aanvragen op één afsluitingsdatum op te vangen, moet de Commissie die termijn eenmaal kunnen verlengen. Zij moet haar beoordeling met de raad kritieke grondstoffen delen voorafgaand aan de vergadering van die raad en rekening houden met het advies van de raad kritieke grondstoffen bij haar besluit over de erkenning van een strategisch project.

(22)

Aangezien het voor de doeltreffende uitvoering van een strategisch project nodig is dat de lidstaat op het grondgebied waarvan dat project wordt uitgevoerd, medewerking verleent, moet die lidstaat het recht hebben bezwaar aan te tekenen om daarmee te voorkomen dat een project tegen zijn wens als een strategisch project wordt erkend. Indien de desbetreffende lidstaat een dergelijk bezwaar maakt, moet die lidstaat zijn weigering onderbouwen en daarbij verwijzen naar de in deze verordening bepaalde criteria. Evenzo mag de Unie een project niet tegen de wil van de regering van een derde land als een strategisch project erkennen indien het door dat derde land moet worden uitgevoerd; de Unie mag een dergelijke erkenning dus niet verlenen indien een regering van een derde land bezwaar aantekent.

(23)

Om misbruik van de status van een strategische project te voorkomen moet de Commissie bevoegd zijn om haar erkenning van een strategisch project in te trekken — met dien verstande dat zij die intrekking moet motiveren — na raadpleging van de raad kritieke grondstoffen en de verantwoordelijke projectontwikkelaar, indien het strategisch project niet langer aan de voorwaarden voldoet of indien de erkenning was gebaseerd op een aanvraag die onjuiste informatie bevat die relevant is voor de beoordeling van de selectiecriteria. Om langetermijninvesteringen aan te trekken en juridische voorspelbaarheid te waarborgen, moet een strategisch project in het geval van bijwerkingen van de lijst van strategische grondstoffen in een bijlage, gedurende een redelijke periode na de intrekking zijn status behouden.

(24)

Gezien het belang van strategische projecten voor het waarborgen van de voorzieningszekerheid van strategische grondstoffen en het beschermen van de werking van de interne markt, moeten die projecten van algemeen belang worden geacht. Het waarborgen van de voorzieningszekerheid van strategische grondstoffen is van cruciaal belang voor het slagen van de groene en de digitale transitie en voor de veerkracht van de defensie- en ruimtevaartsectoren. Om bij te dragen aan de voorzieningszekerheid van strategische grondstoffen in de Unie, moeten de lidstaten ondersteuning kunnen bieden bij nationale vergunningsprocedures om de verwezenlijking van strategische projecten, overeenkomstig het Unierecht, te versnellen.

(25)

Met nationale vergunningsprocedures wordt ervoor gezorgd dat projecten inzake kritieke grondstoffen veilig en duurzaam zijn en voldoen aan milieu-, maatschappelijke en veiligheidsvereisten. In de milieuwetgeving van de Unie zijn gemeenschappelijke voorwaarden voor de inhoud van de nationale vergunningsprocedure vastgesteld, waarmee een hoog niveau van milieubescherming wordt gewaarborgd en waardoor het potentieel van de Unie in de hele grondstoffenwaardeketen op duurzame wijze kan worden benut. Daarom moet erkenning als een strategisch project alle toepasselijke vergunningsvoorwaarden voor de desbetreffende projecten, met inbegrip van de voorwaarden van Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad (7), Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (8), Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (9), Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (10), Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad (11), Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (12) en Richtlijn 2006/21/EG, onverlet laten.

(26)

De onvoorspelbaarheid, complexiteit en de soms buitensporig lange duur van nationale vergunningsprocedures ondermijnen momenteel echter de investeringszekerheid die nodig is voor de doeltreffende ontplooiing van projecten voor strategische grondstoffen. De structuur en de duur van een vergunningsprocedure voor relevante projecten kunnen ook sterk verschillen tussen de lidstaten. Om de doeltreffende uitvoering van die projecten te waarborgen en te bespoedigen, moeten de lidstaten daarom gestroomlijnde en voorspelbare vergunningsprocedures op strategische projecten toepassen. Daartoe moeten strategische projecten op nationaal niveau een prioritaire status krijgen om voor een snelle administratieve afhandeling te zorgen en ervoor te zorgen dat alle daarmee verband houdende gerechtelijke procedures en geschillenbeslechtingsprocedures met spoed worden afgehandeld. Deze verordening mag bevoegde autoriteiten niet beletten de vergunningverlening voor andere projecten dan strategische projecten in de kritiekegrondstoffenwaardeketen te stroomlijnen.

(27)

Gezien hun rol bij het waarborgen van de voorzieningszekerheid van strategische grondstoffen van de Unie en hun bijdrage aan de open strategische autonomie van de Unie en de groene en digitale transities, moeten strategische projecten door de verantwoordelijke vergunningverlenende autoriteit in het algemeen belang worden geacht. Voor zover strategische projecten die negatieve gevolgen hebben voor het milieu, onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2000/60/EG, Richtlijn 92/43/EEG of Richtlijn 2009/147/EG of onder het toepassingsgebied vallen van wetgevingshandelingen van de Unie betreffende het herstel van land-, kust- en zoetwaterecosystemen, moet het mogelijk zijn daarvoor een vergunning te verlenen indien de verantwoordelijke vergunningverlenende autoriteit op basis van een beoordeling per geval concludeert dat het algemeen belang dat met het project wordt gediend zwaarder weegt dan die gevolgen, mits aan alle relevante in die rechtshandelingen vastgestelde voorwaarden is voldaan. Bij de beoordeling per geval moet naar behoren rekening worden gehouden met specifieke geologische kenmerken van winningslocaties waardoor de keuze van de locatie vanwege een gebrek aan alternatieve oplossingen voor die locaties wordt beperkt.

(28)

Om de vergunningsprocedure eenvoudiger, efficiënter en transparanter te maken, moeten projectontwikkelaars van projecten inzake kritieke grondstoffen terecht kunnen bij een centraal contactpunt dat verantwoordelijk is voor het faciliteren en coördineren van de gehele vergunningsprocedure. Daartoe moeten de lidstaten een of meer contactpunten oprichten of aanwijzen, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat projectontwikkelaars slechts met een enkel centraal contactpunt in contact hoeven te treden. Het moet aan de lidstaten zijn om te beslissen of een centraal contactpunt ook een autoriteit is die vergunningsbesluiten neemt. Om ervoor te zorgen dat hun centrale contactpunten hun taken doeltreffend uitvoeren, moeten de lidstaten hen van voldoende personeel en middelen voorzien. Daarnaast moet de projectontwikkelaar de mogelijkheid hebben om contact op te nemen met een bevoegde administratieve eenheid binnen het centraal contactpunt om ervoor te zorgen dat hij over een toegankelijk contact beschikt.

(29)

De lidstaten moeten, in het licht van hun interne organisatie, kunnen kiezen of zij hun centrale contactpunten op lokaal, regionaal of nationaal niveau oprichten of aanwijzen of op enig ander relevant administratief niveau. Daarnaast moeten de lidstaten op het door hen gekozen administratieve niveau verschillende centrale contactpunten kunnen oprichten of aanwijzen die uitsluitend gericht zijn op projecten voor kritieke grondstoffen die verband houden met een specifiek stadium van de waardeketen, namelijk winning, verwerking of recycling. Tegelijkertijd moeten projectontwikkelaars gemakkelijk het voor hun project verantwoordelijke centraal contactpunt kunnen identificeren. Daartoe moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er binnen het geografische gebied dat overeenkomt met het administratieve niveau waarop zij ervoor hebben gekozen centrale contactpunten op te richten of aan te wijzen, niet meer dan één centraal contactpunt verantwoordelijk is per relevant stadium van de waardeketen. Aangezien veel projecten inzake kritieke grondstoffen meer dan één stadium van de waardeketen bestrijken, moeten de lidstaten, om verwarring te voorkomen, ervoor zorgen dat voor dergelijke projecten tijdig één contactpunt wordt aangewezen.

(30)

Om ervoor te zorgen dat de vergunningsstatus van strategische projecten duidelijk is en eventueel misbruik van procesrecht minder doeltreffend te maken zonder daarbij daadwerkelijke rechterlijke toetsing te ondermijnen, moeten de lidstaten waarborgen dat geschillen met betrekking tot de vergunningsprocedure voor strategische projecten tijdig worden afgehandeld. De lidstaten moeten daartoe waarborgen dat de aanvragers en de projectontwikkelaars toegang hebben tot eenvoudige geschillenbeslechtingsprocedures en dat strategische projecten in alle gerechtelijke en geschillenbeslechtingsprocedures met betrekking tot de projecten met spoed worden behandeld, indien en voor zover de nationale wetgeving in zulke spoedprocedures voorziet.

(31)

Om burgers en bedrijven in staat te stellen rechtstreeks te profiteren van de voordelen van de interne markt zonder hen onnodig extra administratief te belasten, voorziet Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad (13), waarbij één digitale toegangspoort is opgericht, in algemene regels voor het online verstrekken van informatie, procedures en ondersteunende diensten die relevant zijn voor de werking van de interne markt. De informatievereisten en -procedures die onder deze verordening vallen, moeten voldoen aan de vereisten van Verordening (EU) 2018/1724. Er moet met name worden gegarandeerd dat projectontwikkelaars online toegang hebben tot alle procedures met betrekking tot de vergunningverlening en die volledig online kunnen doorlopen, overeenkomstig artikel 6, lid 1, van en bijlage II bij Verordening (EU) 2018/1724.

(32)

Om projectontwikkelaars en andere investeerders de zekerheid en duidelijkheid te bieden die nodig zijn om meer strategische projecten te ontwikkelen, moeten de lidstaten waarborgen dat de vergunningsprocedure voor dergelijke projecten niet langer duurt dan de vastgestelde termijnen. Voor strategische projecten die alleen betrekking hebben op verwerking of recycling, mag de vergunningsprocedure niet langer dan 15 maanden duren. Voor strategische projecten voor winning moet de maximale duur van de vergunningsprocedure, gezien de complexiteit en omvang van de mogelijke gevolgen van dergelijke projecten, niet meer dan 27 maanden bedragen. De voorbereiding van het milieueffectbeoordelingsrapport op grond van Richtlijn 2011/92/EU valt echter onder de verantwoordelijkheid van de projectontwikkelaar en er mogen geen termijnen voor gelden waaraan de lidstaten gebonden zijn. Daartoe moet het centraal contactpunt de datum meedelen waarop de projectontwikkelaar het milieueffectbeoordelingsrapport moet indienen, en mag de periode tussen die meegedeelde datum en de feitelijke indiening van het verslag niet worden meegeteld voor de termijn. Hetzelfde beginsel moet gelden wanneer het centraal contactpunt, na de vereiste raadplegingen, de projectontwikkelaar in kennis stelt van de mogelijkheid om aanvullende informatie in te dienen om het milieueffectbeoordelingsrapport te vervolledigen. In uitzonderlijke gevallen die verband houden met de aard, complexiteit, locatie of omvang van het voorgestelde project, moeten de lidstaten de termijnen kunnen verlengen. Dergelijke uitzonderlijke gevallen kunnen onvoorziene omstandigheden omvatten die aanleiding geven tot de noodzaak om milieubeoordelingen in verband met het project toe te voegen of af te ronden.

(33)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de verantwoordelijke autoriteiten over voldoende middelen en personeel beschikken om die autoriteiten in staat te stellen de aan hen opgelegde termijnen daadwerkelijk te halen. Door middel van het bij Verordening (EU) 2021/240 van het Europees Parlement en de Raad (14) ingestelde instrument voor technische ondersteuning, moet de Commissie de lidstaten op hun verzoek bij de vormgeving, ontwikkeling en uitvoering van hervormingen ondersteunen, waaronder de versterking van de administratieve capaciteit voor nationale vergunningsprocedures, zoals het centraal contactpunt.

(34)

De uit hoofde van het Unierecht vereiste milieubeoordelingen en -vergunningen, onder meer met betrekking tot water, bodem, habitats en vogels, zijn integraal onderdeel van de vergunningsprocedure voor een project inzake grondstoffen en zijn essentieel om te waarborgen dat nadelige milieueffecten worden voorkomen of geminimaliseerd. Om ervoor te zorgen dat de vergunningsprocedure voor strategische projecten voorspelbaar is en tijdig kan worden afgerond, moeten echter alle mogelijkheden om de vereiste beoordelingen en toestemmingen te stroomlijnen zonder het niveau van milieubescherming of de kwaliteit van de beoordelingen te verlagen, worden benut. Daartoe moeten de nodige beoordelingen worden gebundeld door middel van een gezamenlijke of gecoördineerde procedure om onnodige overlap te voorkomen. Bovendien moeten projectontwikkelaars en verantwoordelijke autoriteiten uitdrukkelijk overeenstemming bereiken over de reikwijdte van de gebundelde beoordeling voordat die wordt uitgevoerd, teneinde de behoefte aan onnodige follow-upacties te voorkomen. Tot slot moeten projectontwikkelaars voor de toepassing van die gezamenlijke of gecoördineerde procedure met één enkele autoriteit kunnen samenwerken.

(35)

Conflicten over landgebruik kunnen de uitrol van projecten inzake kritieke grondstoffen belemmeren. Met goed ontworpen plannen, waaronder plannen voor ruimtelijke ordening en bestemmingsplannen, waarin rekening wordt gehouden met de mogelijke uitvoering van projecten inzake kritieke grondstoffen en de milieueffecten worden beoordeeld, kan ertoe worden bijgedragen openbare goederen en belangen in balans te brengen, het risico op conflicten te verkleinen en de duurzame uitrol van projecten inzake kritieke grondstoffen in de Unie te versnellen. Daarom moeten de verantwoordelijke nationale, regionale en lokale autoriteiten bij het opstellen van de desbetreffende plannen overwegen voorzieningen voor projecten inzake kritieke grondstoffen te treffen. Dit laat de bestaande vereisten om de potentiële milieueffecten van dergelijke plannen te beoordelen en de vereiste kwaliteit van dergelijke beoordelingen onverlet.

(36)

In de Unie is het vaak lastig om toegang tot financiering voor projecten inzake kritieke grondstoffen te krijgen. Op markten voor kritieke grondstoffen is vaak sprake van instabiele prijzen, lange aanlooptijden en een hoge mate van concentratie en ondoorzichtigheid. Voor financiering van de sector is daarnaast een hoge mate van specialistische kennis nodig, die bij financiële instellingen vaak ontbreekt. Om die problemen te ondervangen en bij te dragen tot een stabiele en betrouwbare voorziening van strategische grondstoffen, moeten de lidstaten en de Commissie bijstand bieden wat betreft de toegang tot financiële en administratieve ondersteuning.

(37)

Een sterke Europese waardeketen is noodzakelijk om de voorzieningszekerheid te waarborgen teneinde de werking van de interne markt te beschermen, en de capaciteit kan alleen worden vergroot met toereikende financiële middelen, waarvan een deel uit bestaande fondsen van de Unie zou kunnen komen. Projecten op het gebied van kritieke grondstoffen, met inbegrip van strategische projecten, zouden in aanmerking kunnen komen voor steun uit dergelijke fondsen indien wordt voldaan aan de vereisten van de desbetreffende programma’s, bijvoorbeeld met betrekking tot de geografische locatie, het milieu of hun bijdrage aan innovatie. De relevante fondsen omvatten programma’s in het kader van het cohesiebeleid, zoals het bij Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad (15) opgerichte Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, waarvan de toekenning van subsidies ter bevordering van de regionale cohesie kmo’s in staat kan stellen innovatieve projecten te ontwikkelen, bijvoorbeeld in verband met de vermindering van het energieverbruik bij de verwerking van grondstoffen. Het bij Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad (16) opgerichte Fonds voor een rechtvaardige transitie zou ook kunnen worden gebruikt om dergelijke projecten te ondersteunen, voor zover zij bijdragen tot de vermindering van de sociale en economische kosten als gevolg van de groene transitie. Daarnaast zou de faciliteit voor herstel en veerkracht, opgericht bij Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad (17), en met name het REPowerEU-hoofdstuk ervan, dat gericht is op energiezekerheid en diversificatie van de energievoorziening, kunnen worden ingezet ter ondersteuning van projecten die bijvoorbeeld betrekking hebben op de recycling of terugwinning van grondstoffen. Het bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (18) ingestelde innovatiefonds, dat met name tot doel heeft schone en innovatieve technologieën naar de markt te leiden, zou subsidies kunnen verstrekken onder meer om de ontwikkeling van de recyclingcapaciteit van met koolstofarme technologieën verband houdende grondstoffen mogelijk te maken. Daarnaast is er ook InvestEU, opgericht bij Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad (19), het toonaangevende programma van de Unie op het gebied van het stimuleren van investeringen, met name in de groene en de digitale transitie, door het verlenen van financiering en technische bijstand. Door het gebruik van blendingmechanismen draagt InvestEU bij aan het aantrekken van extra publiek en particulier kapitaal. De Commissie zal samenwerken met uitvoerende partners van InvestEU om de ondersteuning van en investeringen in relevante projecten op te schalen, in overeenstemming met de gemeenschappelijke doelstellingen van Verordening (EU) 2021/523 en deze verordening. Tot slot kunnen projecten in derde landen die bijdragen tot de diversificatie van de voorziening van de Unie worden ondersteund via relevante fondsen, zoals het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking en het bij Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad (20) opgerichte Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling Plus.

(38)

Om de beperkingen van de momenteel vaak gefragmenteerde publieke en particuliere investeringsinspanningen weg te nemen en de integratie en het rendement te bevorderen, moeten de Commissie, de lidstaten en stimuleringsbanken de coördinatie en de totstandbrenging van synergieën tussen de bestaande financieringsprogramma’s op Unie- en nationaal niveau verbeteren en voor een betere coördinatie en samenwerking met de industrie en belangrijke belanghebbenden uit de particuliere sector zorgen. Daartoe moet een speciale subgroep van de raad kritieke grondstoffen worden opgericht, waarin deskundigen van de lidstaten, de Commissie en relevante publieke financiële instellingen bijeen worden gebracht. In die subgroep moeten de afzonderlijke financieringsbehoeften van en de bestaande financieringsmogelijkheden voor strategische projecten worden besproken om projectontwikkelaars de beste manier om toegang te krijgen tot bestaande financieringsmogelijkheden aan te bevelen. De raad kritieke grondstoffen moet bij zijn besprekingen en zijn aanbevelingen voor de financiering van strategische projecten in derde landen met name rekening houden met de Global Gateway-strategie, die is vastgesteld in de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 1 december 2021, getiteld “De Global Gateway”.

(39)

Particuliere investeringen door bedrijven, financiële investeerders en afnemers zijn van essentieel belang. Indien enkel particuliere investeringen niet volstaan, kan voor de doeltreffende uitrol van projecten in de gehele kritiekegrondstoffenwaardeketen overheidssteun nodig zijn, bijvoorbeeld in de vorm van garanties, leningen of investeringen in eigen vermogen of quasi-eigenvermogen. Die overheidssteun kan staatssteun zijn. Dergelijke staatssteun moet een stimulerend effect hebben en noodzakelijk, passend en evenredig zijn. De bestaande richtsnoeren inzake staatssteun, die onlangs grondig zijn herzien met het oog op de dubbele transitiedoelstellingen, bieden voldoende mogelijkheden om onder bepaalde voorwaarden investeringen in de kritiekegrondstoffenwaardeketen te ondersteunen.

(40)

Overheidssteun wordt gebruikt om specifieke vastgestelde tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringssituaties op proportionele wijze aan te pakken, en de acties mogen particuliere financiering niet overlappen of verdringen, noch de mededinging op de interne markt verstoren. De acties moeten een duidelijke meerwaarde voor de Unie hebben.

(41)

De prijsvolatiliteit van verschillende strategische grondstoffen, die nog wordt verergerd door de beperkte middelen om deze op termijnmarkten af te dekken, vormen een belemmering voor zowel projectontwikkelaars om financiering voor strategische grondstoffenprojecten veilig te stellen als voor downstreamconsumenten die stabiele en voorspelbare prijzen voor belangrijke productiemiddelen willen veiligstellen. Om de onzekerheid over prijzen voor strategische grondstoffen in de toekomst te verminderen en zo het voorzieningsrisico te beperken, teneinde de werking van de interne markt te beschermen, moet worden voorzien in de invoering van een systeem dat geïnteresseerde afnemers en ontwikkelaars van strategische projecten in staat stelt hun aankoop- of verkoopbiedingen kenbaar te maken en deze met elkaar in contact brengt indien die mogelijk verenigbaar zijn.

(42)

De bestaande kennis en inkaartbrenging van afzettingen van grondstoffen in de Unie zijn ontwikkeld toen het waarborgen van de voorziening van kritieke grondstoffen voor de ontwikkeling van strategische technologieën nog geen prioriteit was. Een gebrek aan actuele geologische informatie over kritieke grondstoffen in de Unie zou de ontwikkeling van winningsprojecten kunnen ondermijnen, waardoor de inspanningen om het voorzieningsrisico te verminderen en de werking van de interne markt te beschermen, worden afgezwakt. Om informatie over de afzettingen van kritieke grondstoffen te verzamelen en bij te werken, moeten de lidstaten, indien nodig gezien de geologische omstandigheden, nationale inkaartbrengingsprogramma’s voor de algemene exploratie van kritieke grondstoffen en de belangrijkste mineralen waarmee zij samen worden gewonnen, opstellen. Dit moet maatregelen omvatten zoals geologische inkaartbrenging, geochemische campagnes, geowetenschappelijke onderzoeken en de herverwerking van bestaande geowetenschappelijke gegevensverzamelingen. Zo vergroot de kans op het vinden van nieuwe afzettingen, wat op zijn beurt investeringen in exploratie moet stimuleren. In de exploratieprogramma’s moet ook het gebruik worden overwogen van nieuwe exploratietechnieken die het mogelijk maken afzettingen op grotere diepten in kaart te brengen dan conventionele technieken. Om de ontwikkeling van winningsprojecten te faciliteren, moeten de lidstaten bepaalde gedurende hun nationale exploratieprogramma verkregen basisinformatie openbaar maken, in voorkomend geval met gebruik van de bij Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (21) ingestelde infrastructuur voor ruimtelijke informatie, en meer gedetailleerde informatie verstrekken op verzoek. Het moet voor de Commissie mogelijk zijn om richtsnoeren uit te vaardigen om een geharmoniseerde vorm van de exploratieprogramma’s te bevorderen.

(43)

Van aardobservatie afgeleide ruimtevaartgegevens en -diensten kunnen de inspanningen richting duurzame kritiekegrondstoffenwaardeketens ondersteunen door voor een voortdurende informatiestroom te zorgen die nuttig kan zijn voor activiteiten zoals monitoring en beheer van mijnbouwgebieden, milieu- en sociaaleconomische effectbeoordelingen of exploratie van minerale hulpbronnen. Aangezien aardobservatie ook gegevens over afgelegen en ontoegankelijke gebieden kan leveren, moeten de lidstaten daar bij het opstellen en uitvoeren van hun nationale exploratieprogramma’s voor zover mogelijk rekening mee houden.

(44)

Hoewel de kritiekegrondstoffenwaardeketen in de Unie moet worden versterkt om een grotere voorzieningszekerheid te waarborgen, zullen de toeleveringsketens van kritieke grondstoffen mondiaal en aan externe factoren onderhevig blijven. Uit recente of aanhoudende ontwikkelingen, van de COVID-19-crisis tot de niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde militaire agressie tegen Oekraïne, is gebleken hoe kwetsbaar sommige toeleveringsketens van de Unie zijn voor verstoringen. Om ervoor te zorgen dat de industrieën van de Unie en van de lidstaten kunnen anticiperen op verstoringen van de voorziening en voorbereid zijn om met de gevolgen ervan om te gaan, moeten maatregelen worden getroffen om de monitoringcapaciteit te versterken, strategische voorraden te coördineren en de paraatheid van ondernemingen te versterken.

(45)

De lidstaten beschikken niet over dezelfde capaciteit wat betreft bewustzijn van en anticipatie op risico’s, en niet alle lidstaten hebben specifieke structuren opgezet om de toeleveringsketens van kritieke grondstoffen te monitoren en ondernemingen te informeren over de mogelijke risico’s van verstoringen van de voorziening. Evenzo hebben sommige ondernemingen geïnvesteerd in monitoring van hun toeleveringsketens, maar beschikken andere ondernemingen niet over de capaciteit daarvoor. Daarom moet de Commissie, gezien de mondiale dimensie en de complexiteit van toeleveringsketens van kritieke grondstoffen, een specifiek monitoringdashboard ontwikkelen om de voorzieningsrisico’s van kritieke grondstoffen te beoordelen en ervoor te zorgen dat de verzamelde informatie beschikbaar is voor overheidsinstanties en particulieren, waardoor de synergieën tussen de lidstaten worden vergroot. Om ervoor te zorgen dat de waardeketens van de Unie voldoende voorbereid zijn op mogelijke verstoringen van de voorziening die de mededinging kunnen verstoren en de interne markt kunnen fragmenteren, bijvoorbeeld verstoringen die veroorzaakt worden door geopolitieke conflicten, moet de Commissie stresstests uitvoeren om te beoordelen hoe kwetsbaar de toeleveringsketens van strategische grondstoffen zijn en in hoeverre zij blootstaan aan voorzieningsrisico’s. De lidstaten moeten hieraan bijdragen door dergelijke stresstests waar mogelijk uit te voeren via hun voor kritieke grondstoffen verantwoordelijke nationale voorzienings- en informatieorganen. De raad kritieke grondstoffen moet ervoor zorgen dat de uitvoering van de stresstests door de Commissie en de lidstaten wordt gecoördineerd. Indien geen enkele lidstaat in staat is een vereiste stresstest voor een bepaalde strategische grondstof uit te voeren, moet de Commissie deze zelf uitvoeren. De Commissie moet ook mogelijke strategieën voorstellen die overheidsinstanties en particulieren kunnen gebruiken om de voorzieningsrisico’s te beperken, bijvoorbeeld het aanleggen van strategische voorraden of het verder diversifiëren van het aanbod. Om de informatie te verzamelen die nodig is om de monitoring- en stresstestmaatregelen uit te voeren, moet de Commissie samenwerken met de relevante permanente subgroep van de raad kritieke grondstoffen en moeten de lidstaten belangrijke marktdeelnemers in kaart brengen en monitoren.

(46)

Strategische voorraden zijn een belangrijk instrument om de gevolgen van verstoringen van de voorziening, met name van kritieke grondstoffen, te beperken. Hoewel het in het kader van het door de Commissie voorgestelde noodinstrument voor de eengemaakte markt, mogelijk zou zijn om dergelijke strategische voorraden aan te leggen als de waakzaamheidsfase voor de eengemaakte markt is geactiveerd, zijn de lidstaten en ondernemingen niet verplicht om strategische voorraden op te bouwen voordat de voorziening wordt verstoord. Bovendien bestaat er geen coördinatiemechanisme voor de hele Unie waarmee een gemeenschappelijke beoordeling en een analyse van mogelijke overlappingen en synergieën kan worden ontwikkeld. Als eerste stap moeten de lidstaten, rekening houdend met het huidige gebrek aan relevante informatie, de Commissie daarom informatie verstrekken over hun eventuele strategische voorraden en, als die er zijn, over de vraag of die worden beheerd door overheidsinstanties of door marktdeelnemers namens de lidstaten. Die informatie moet in ieder geval betrekking hebben op de omvang van de beschikbare strategische voorraden per strategische grondstof, op geaggregeerd niveau, de vooruitzichten voor de omvang van de strategische voorraden, en de regels en procedures die voor die strategische voorraden gelden. Elk verzoek moet evenredig zijn, rekening houden met de kosten en inspanningen die nodig zijn om de gegevens beschikbaar te stellen en met de gevolgen voor de nationale veiligheid, en passende termijnen voor het verstrekken van de opgevraagde informatie bevatten. De lidstaten moeten informatie over de strategische voorraden van marktdeelnemers aan de analyse kunnen toevoegen, ook al valt dit niet onder een verzoek om informatie. De Commissie moet de gegevens op een veilige manier behandelen en mag alleen geaggregeerde informatie openbaar maken. Als tweede stap moet de Commissie op basis van de verkregen informatie een voorlopige benchmark vaststellen voor wat als een veilige omvang strategische voorraden van de Unie moet worden beschouwd en daarbij rekening houden met het totale jaarlijkse verbruik van de desbetreffende strategische grondstoffen in de Unie. Op basis van een vergelijking tussen huidige strategische voorraden en de totale omvang van de strategische voorraden van strategische grondstoffen in de Unie, moet de raad kritieke grondstoffen, in overleg met de Commissie, de lidstaten niet-bindende adviezen kunnen verstrekken over de wijze waarop de convergentie kan worden vergroot en hen aanmoedigen om hun strategische voorraden aan te leggen en te vergroten. Daarbij moet de raad kritieke grondstoffen nagaan of de stimulansen voor de aanleg van strategische voorraden door particuliere of publieke marktdeelnemers die strategische grondstoffen gebruiken, moeten worden behouden.

(47)

Om verdere coördinatie te bevorderen, moet de Commissie zorgen voor de nodige raadpleging van de lidstaten voorafgaand aan hun deelname aan internationale fora waar dergelijke strategische voorraden kunnen worden besproken, met name via de daartoe bestemde permanente subgroep van de raad kritieke grondstoffen. Om de complementariteit tussen deze verordening en andere horizontale of thematische instrumenten te vergroten, moet de Commissie er eveneens voor zorgen dat de verzamelde en geaggregeerde informatie wordt doorgegeven aan crisisbewakings- of de crisisbeheermechanismen, zoals de adviesgroep van het voorgestelde noodinstrument voor de eengemaakte markt, de bij Verordening (EU) 2023/1781 van het Europees Parlement en de Raad (22) opgerichte Europese Raad voor halfgeleiders, de bij Besluit 2021/C 393 I/02 van de Commissie (23) opgerichte HERA-raad, of de uit hoofde van Verordening (EU) 2022/2372 van de Raad (24) opgerichte Raad voor gezondheidscrises.

(48)

Grote ondernemingen in de Unie die met strategische grondstoffen strategische technologieën vervaardigen moeten een risicobeoordeling uitvoeren van hun toeleveringsketens om ervoor te zorgen dat zij voldoende voorbereid zijn op verstoringen van de voorziening. Dit zal ervoor zorgen dat zij rekening houden met de voorzieningsrisico’s van strategische grondstoffen en indien nodig geschikte mitigatiestrategieën ontwikkelen om beter voorbereid te zijn op verstoringen van de voorziening. Dergelijke grote ondernemingen moeten, als onderdeel van die risicobeoordeling, de oorsprong van hun strategische grondstoffen in kaart brengen, de factoren analyseren die van invloed zouden kunnen zijn op hun voorziening, en hun kwetsbaarheden voor verstoringen van de voorziening beoordelen. Indien kwetsbaarheden worden ontdekt, moeten die in kaart gebrachte grote ondernemingen inspanningen leveren om die kwetsbaarheden te beperken. Die risicobeoordeling moet worden gebaseerd op gegevens die ondernemingen hebben verkregen van hun leveranciers en, indien dergelijke gegevens niet beschikbaar zijn, voor zover mogelijk op gegevens die publiek beschikbaar zijn of worden gepubliceerd door de Commissie. De lidstaten moeten kunnen eisen dat een verslag over die risicobeoordeling wordt toegezonden aan de raad van bestuur van de ondernemingen. Om rekening te houden met de noodzaak om handels- en bedrijfsgeheimen te beschermen en de kwetsbaarheden van ondernemingen bloot te geven, mag dat verslag niet openbaar worden gemaakt. Door die maatregelen moet meer aandacht worden besteed aan de kosten van mogelijke verstoringen van de voorziening, zonder dat welomschreven mitigatiestrategieën verplicht worden gesteld.

(49)

Veel markten voor strategische grondstoffen zijn niet volledig transparant en zijn geconcentreerd aan de aanbodzijde, hetgeen de onderhandelingspositie van verkopers versterkt en de prijzen voor kopers opdrijft. Om de prijzen voor in de Unie gevestigde ondernemingen te helpen verlagen, moet de Commissie een systeem opzetten waarmee de vraag van geïnteresseerde afnemers kan worden gebundeld. Om onevenredige gevolgen voor de mededinging op de interne markt te voorkomen moet de Commissie, in overleg met de raad kritieke grondstoffen, een beoordeling uitvoeren van het effect van het systeem op de markt voor elke strategische grondstof die aan het systeem wordt toegevoegd. Bij de ontwikkeling van een dergelijk systeem moet de Commissie rekening houden met de ervaring die is opgedaan met soortgelijke inspanningen, met name in verband met de gezamenlijke aankoop van gas zoals vastgesteld uit hoofde van Verordening (EU) 2022/2576 van de Raad (25). Alle maatregelen in het kader van dat mechanisme moeten verenigbaar zijn met het mededingingsrecht van de Unie.

(50)

De bepalingen inzake monitoring en strategische voorraden van deze verordening hebben geen harmonisatie van nationale wet- en regelgeving tot gevolg en komen niet in de plaats van bestaande mechanismen. Stimulansen voor monitoring en risicoparaatheid moeten in overeenstemming zijn met het Unierecht. Wetgevingshandelingen van de Unie zoals het voorgestelde noodinstrument voor de eengemaakte markt, die tot doel hebben te anticiperen en te reageren op crises die de werking van de interne markt of van Verordening (EU) 2022/2372 aantasten alsmede de gevolgen van dergelijke crises te beperken, zouden in geval van een crisis of bedreiging van toepassing kunnen zijn op strategische en kritieke grondstoffen voor zover die grondstoffen onder het toepassingsgebied van dergelijke wetgevingshandelingen vallen. Met de uitwisseling van informatie tussen de relevante advies- en bestuursorganen die in het kader van die wetgevingshandelingen zijn opgericht, moet door de Commissie voor complementariteit en samenhang tussen deze verordening en crisisinstrumenten van de Unie worden gezorgd.

(51)

De meeste kritieke grondstoffen zijn metalen, die in principe eindeloos kunnen worden gerecycled, hoewel de kwaliteit daardoor soms verslechtert. Dit biedt de mogelijkheid om over te stappen op een werkelijk circulaire economie in de context van de groene transitie en tegelijkertijd de beschikbaarheid van kritieke grondstoffen te vergroten en zo bij te dragen aan voorzieningszekerheid. Na een eerste fase van snel toenemende vraag naar kritieke grondstoffen voor nieuwe technologieën, waarin primaire winning en verwerking de belangrijkste bron zullen blijven, moet recycling steeds meer de behoefte aan primaire winning en de effecten daarvan verminderen. Dit moet gebeuren met behoud van een hoog niveau van recyclingcapaciteit van de Unie, via een sterke markt voor secundaire kritieke grondstoffen. Momenteel zijn de recyclingpercentages van de meeste kritieke grondstoffen echter laag, waarbij afvalstromen zoals van batterijen, elektrische en elektronische apparatuur en voertuigen voor recycling worden verscheept naar derde landen. Recyclingsystemen en -technologieën zijn vaak niet aangepast aan de specifieke kenmerken van die grondstoffen. Innovatie speelt een belangrijke rol bij het verminderen van de behoefte aan kritieke grondstoffen, het verminderen van de risico’s van een tekort aan aanbod en voor de ontwikkeling van recyclingtechnologieën om kritieke grondstoffen correct en veilig uit afval te halen. Er moet dus onmiddellijk actie worden ondernomen om de verschillende factoren aan te pakken die circulariteit potentieel tegenhouden.

(52)

Belangrijke bevoegdheden op het gebied van circulariteit, bijvoorbeeld op het gebied van systemen voor de inzameling en behandeling van afval, berusten bij de lidstaten. Die bevoegdheden moeten worden ingezet om de inzamelings- en recyclingpercentages van afvalstromen met een groot potentieel voor terugwinning van kritieke grondstoffen, met inbegrip van elektronisch afval, te verhogen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van financiële stimulansen zoals kortingen, geldelijke beloningen of statiegeldregelingen, waarbij de integriteit van de interne markt in stand wordt gehouden. Met het oog op een groter gebruik van secundaire kritieke grondstoffen kan dit ook gedifferentieerde vergoedingen voor producentenverantwoordelijkheid omvatten, op voorwaarde dat dergelijke vergoedingen in het nationale recht bestaan, ten gunste van producten die een groter aandeel secundaire kritieke grondstoffen bevatten die worden teruggewonnen uit afval dat wordt gerecycled overeenkomstig de in het Unierecht vastgestelde milieunormen. Dergelijke secundaire kritieke grondstoffen die uit afval worden teruggewonnen, moeten terugwinning omvatten overeenkomstig de normen van derde landen die een bescherming bieden die gelijkwaardig is aan die van de normen van de Unie. De autoriteiten van de lidstaten moeten ook in hun rol als kopers van kritieke grondstoffen en van producten die die grondstoffen bevatten een verschil maken, en nationale onderzoeks- en innovatieprogramma’s voorzien in aanzienlijke middelen om de kennis en technologie op het gebied van de circulariteit van kritieke grondstoffen en de materiaalefficiëntie te verbeteren. Ten slotte moeten de lidstaten de terugwinning van kritieke grondstoffen uit winningsafval bevorderen door de beschikbaarheid van informatie te verbeteren en door juridische, economische en technische belemmeringen aan te pakken. Een mogelijke oplossing die de lidstaten moeten onderzoeken zijn mechanismen voor het spreiden van de risico’s over exploitanten en de lidstaten, teneinde terugwinning uit gesloten afvalinstallaties te bevorderen. De raad kritieke grondstoffen moet ook de uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten faciliteren met betrekking tot het ontwerp en de uitvoering van hun nationale programma’s.

(53)

Veel regio’s in de Unie hebben een geschiedenis van grondstoffenwinning en beschikken dus over aanzienlijke hoeveelheden winningsafval in gesloten installaties die, omdat het economisch belang ervan pas recent is toegenomen, doorgaans niet zijn onderzocht op hun potentieel voor kritieke grondstoffen. De terugwinning van kritieke grondstoffen uit winningsafvalinstallaties kan de capaciteit van de Unie vergroten en tegelijk economische waarde en werkgelegenheid creëren in voormalige mijnbouwgebieden, die vaak te lijden hebben onder de-industrialisering en achteruitgang. Het gebrek aan aandacht voor en informatie over de aanwezigheid van kritieke grondstoffen, met name in gesloten afvalinstallaties, is een belangrijke reden dat het potentieel van winningsafval voor kritieke grondstoffen niet beter wordt benut.

(54)

De terugwinning van kritieke grondstoffen uit winningsafvalinstallaties moet deel uitmaken van de valorisatie van de desbetreffende afvalinstallaties. Richtlijn 2006/21/EG bevat strenge vereisten voor de bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid met betrekking tot afvalbeheer in de winningsindustrie. Hoewel die strenge vereisten moeten worden gehandhaafd, is het passend aanvullende maatregelen te treffen om de terugwinning van kritieke grondstoffen uit winningsafval te maximaliseren.

(55)

Exploitanten van bestaande en nieuwe winningsafvalinstallaties moeten een voorlopige economische evaluatiestudie uitvoeren over de terugwinning van kritieke grondstoffen uit ter plaatse aanwezig winningsafval en uit dergelijk afval dat wordt geproduceerd. Overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (26) vastgestelde afvalhiërarchie, moet prioriteit worden gegeven aan het voorkomen van de productie van afval dat kritieke grondstoffen bevat, door kritieke grondstoffen uit het gewonnen volume te winnen voordat het afval wordt. Bij de uitwerking van die studie moeten exploitanten de nodige informatie verzamelen, waaronder de concentraties en hoeveelheden kritieke grondstoffen in het winningsafval, en een beoordeling uitvoeren van meerdere opties met betrekking tot processen, activiteiten of zakelijke regelingen waarmee terugwinning van kritieke grondstoffen economisch levensvatbaar kan worden gemaakt. Deze verplichting komt bovenop de in Richtlijn 2006/21/EG vastgelegde verplichtingen en de nationale maatregelen tot omzetting van die richtlijn, en is rechtstreeks toepasselijk. Exploitanten en bevoegde autoriteiten moeten er bij de naleving van die verplichting naar streven de administratieve lasten te minimaliseren en procedures voor zover mogelijk te integreren.

(56)

Om het huidige gebrek aan informatie over het potentieel van gesloten winningsafvalinstallaties voor kritieke grondstoffen aan te pakken, moeten de lidstaten, overeenkomstig de mededingingsregels van de Unie, een databank opzetten met alle informatie die relevant is voor het stimuleren van de terugwinning, met name van de hoeveelheden en concentraties kritieke grondstoffen in de winningsafvalinstallatie. Die informatie moet in gebruiksvriendelijke en digitale vorm openbaar worden gemaakt, zodat toegang kan worden verkregen tot gedetailleerdere technische informatie. Om gebruiksvriendelijke toegang tot de informatie te faciliteren, moeten de lidstaten bijvoorbeeld een contactpunt aanwijzen om diepgaander met potentiële ontwikkelaars van projecten voor de terugwinning van kritieke grondstoffen te kunnen overleggen. De databank moet zo zijn ontworpen dat potentiële projectontwikkelaars installaties met een groot potentieel voor economisch levensvatbare terugwinning gemakkelijk kunnen identificeren. Om de beperkte middelen gericht in te zetten, moeten de lidstaten bij het verzamelen van informatie een gefaseerde aanpak volgen en alleen voor de meest veelbelovende installaties de meer belastende stappen voor informatieverzameling uitvoeren. De informatieverzamelingsactiviteiten moeten gericht zijn op het verstrekken van nauwkeurige en representatieve informatie over de winningsafvalinstallaties en het verkrijgen van een zo goed mogelijke indicatie van het potentieel voor terugwinning van kritieke grondstoffen.

(57)

Permanente magneten worden ingebouwd in een grote verscheidenheid aan producten, waarvan windmolens en elektrische voertuigen de belangrijkste en sterkst toenemende toepassingen zijn, maar ook andere producten, waaronder apparaten voor beeldvorming door middel van magnetische resonantie (MRI-apparaten), industriële robots, lichte vervoermiddelen, koelgeneratoren, warmtepompen, elektrische motoren, industriële elektrische pompen, automatische wasmachines, droogtrommels, magnetronovens, stofzuigers en vaatwassers bevatten aanzienlijke hoeveelheden permanente magneten waarvan het de moeite waard is die terug te winnen. Elektrische motoren moeten ook worden aangepakt wanneer zij zijn opgenomen in andere producten. De meeste permanente magneten, en met name de best presterende soorten, bevatten kritieke grondstoffen, zoals neodymium, praseodymium, dysprosium en terbium, boor, samarium, nikkel of kobalt. Recycling van die magneten is mogelijk, maar dit wordt in de Unie momenteel alleen op kleine schaal of in het kader van onderzoeksprojecten gedaan. Permanente magneten moeten daarom een prioritair product zijn om de circulariteit te verhogen, waardoor een secundaire markt voor permanente magneten wordt bevorderd en de voorzieningszekerheid van kritieke grondstoffen wordt gewaarborgd.

(58)

Een voorwaarde voor de doeltreffende recycling van permanente magneten is dat recyclers toegang hebben tot de nodige informatie over de hoeveelheid, de soort en de chemische samenstelling van permanente magneten in een product, hun locatie en de gebruikte coating, kleefstoffen en additieven, en tot informatie over hoe de permanente magneten veilig uit het product kunnen worden afgezonderd. Bovendien moeten permanente magneten die zijn ingebouwd in producten die in de Unie in de handel worden gebracht, mettertijd steeds meer gerecyclede grondstoffen bevatten om recycling van permanente magneten economisch interessant te houden. In een eerste stadium moet ervoor worden gezorgd dat het gehalte aan gerecycled materiaal duidelijk is, en na een beoordeling van het passende niveau en de te verwachten effecten daarvan, moet een minimumgehalte aan gerecycled materiaal worden vastgesteld.

(59)

Kritieke grondstoffen die op de markt van de Unie worden verkocht, worden vaak gecertificeerd met betrekking tot de duurzaamheid van hun productie- en toeleveringsketen. Certificering kan worden verkregen in het kader van een breed scala aan openbare en particuliere certificeringsregelingen met uiteenlopende reikwijdte en striktheid, waardoor verwarring kan ontstaan over de aard en juistheid van claims over de relatieve duurzaamheid van kritieke grondstoffen die op basis van een dergelijke certificering in de Unie in de handel worden gebracht. De Commissie moet worden gemachtigd om uitvoeringshandelingen vast te stellen tot erkenning van certificeringsregelingen die als betrouwbaar moeten worden beschouwd, en die relevante autoriteiten en marktdeelnemers een gemeenschappelijke basis bieden voor de beoordeling van de duurzaamheid van kritieke grondstoffen. Alleen certificeringsregelingen die bepalingen bevatten voor verificatie en monitoring op de naleving door een onafhankelijke derde partij, mogen worden erkend. Wat milieubescherming betreft, moeten certificeringsregelingen betrekking hebben op risico’s in verband met bijvoorbeeld lucht, water, bodem, biodiversiteit en afvalbeheer. De vereisten met betrekking tot alle duurzaamheidsdimensies moeten een hoog niveau van sociale en milieubescherming waarborgen en moeten stroken met het Unierecht of de in een bijlage vermelde internationale instrumenten. Om ervoor te zorgen dat procedures doeltreffend zijn, moeten projectontwikkelaars die een aanvraag tot erkenning als strategisch project indienen, kunnen deelnemen aan een erkende certificeringsregeling om aan te tonen dat hun project op duurzame wijze wordt uitgevoerd, zodat wordt bijgedragen aan een veilige en duurzame voorziening van kritieke grondstoffen. Wanneer van die optie gebruikgemaakt wordt, moeten erkende certificeringsregelingen alle duurzaamheidsdimensies bestrijken. Bij de erkenning van dergelijke certificeringsregelingen moet de Commissie rekening houden met de ervaring die is opgedaan bij de beoordeling van certificeringsregelingen in het kader van andere wetgevingshandelingen van de Unie, met name met betrekking tot de beoordeling van soortgelijke regelingen in het kader van Verordeningen (EU) 2017/821 (27) en (EU) 2023/1542 (28) van het Europees Parlement en de Raad.

(60)

De productie van kritieke grondstoffen heeft in verschillende stadia van de waardeketen gevolgen voor het milieu, of het nu gaat om het klimaat, water, de bodem, fauna of flora. Om die schade te beperken en de productie van duurzamere kritieke grondstoffen te stimuleren, moet de Commissie worden gemachtigd om een systeem voor berekening van de milieuvoetafdruk van kritieke grondstoffen op te zetten dat ook een verificatieproces omvat, teneinde ervoor te zorgen dat informatie over de milieuvoetafdruk van kritieke grondstoffen die in de Unie in de handel worden gebracht publiekelijk wordt getoond en de circulariteit van kritieke grondstoffen wordt bevorderd. Het systeem moet worden gebaseerd op wetenschappelijk verantwoorde beoordelingsmethoden en relevante internationale normen op het gebied van levenscyclusbeoordeling. De vereiste om de milieuvoetafdruk van een kritieke grondstof te vermelden, mag alleen van toepassing zijn als op basis van een beoordeling daarvan is geconcludeerd dat dit zou bijdragen aan de klimaat- en milieudoelstellingen van de Unie door de aanschaf van kritieke grondstoffen met een kleinere milieuvoetafdruk te vergemakkelijken, en dat dit geen onevenredige invloed op de handelsstromen en de economische kosten zou hebben. Wanneer de desbetreffende berekeningsregels zijn vastgesteld, moet de Commissie prestatieklassen voor kritieke grondstoffen uitwerken, zodat potentiële kopers de milieuvoetafdruk van beschikbare kritieke grondstoffen gemakkelijk kunnen vergelijken en de markt meer gericht wordt op duurzamere grondstoffen. Verkopers van kritieke grondstoffen moeten ervoor zorgen dat de milieuvoetafdrukverklaring voor hun klanten beschikbaar is. Transparantie over de relatieve milieuvoetafdruk van in de Unie in de handel gebrachte kritieke grondstoffen zou ook andere beleidsmaatregelen op Unie- en nationaal niveau mogelijk kunnen maken, zoals stimulansen of criteria voor groene overheidsopdrachten waarmee de productie van kritieke grondstoffen met minder milieueffecten wordt bevorderd.

(61)

De in Aanbeveling (EU) 2021/2279 van de Commissie (29) vastgestelde milieuvoetafdrukmethoden, vormen een relevante basis voor de uitwerking van de relevante berekeningsregels. Die berusten op wetenschappelijk verantwoorde beoordelingsmethoden die rekening houden met ontwikkelingen op internationaal niveau en betrekking hebben op milieueffecten, waaronder klimaatverandering en effecten op water, lucht, bodem, hulpbronnen, landgebruik en giftigheid.

(62)

De conformiteit van producten of kritieke grondstoffen met de vereisten om de circulariteit van permanente magneten te verbeteren en inzake de milieuvoetafdrukverklaring van kritieke grondstoffen moet door de verantwoordelijke fabrikant worden beoordeeld voordat die producten of kritieke grondstoffen in de handel worden gebracht en die vereisten moeten doeltreffend worden gehandhaafd door de bevoegde nationale autoriteiten. De bepalingen inzake conformiteit en markttoezicht vastgesteld krachtens Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad (30) en Richtlijn 2009/125/EG zijn bedoeld om die uitdaging aan te pakken en moeten daarom ook op die vereisten van toepassing zijn. De Commissie moet daarom de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen met als doel te waarborgen dat die bepalingen in voorkomend geval van toepassing zijn in het kader van deze verordening. Om er voorts voor te zorgen dat de bestaande regelgevingskaders optimaal worden benut, moet de conformiteit van producten waarvoor uit hoofde van Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad (31) of Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad (32), typegoedkeuring is vereist, worden gehandhaafd door middel van het bestaande typegoedkeuringssysteem.

(63)

Overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad (33) moet de Commissie een of meer Europese normalisatieorganisaties verzoeken Europese normen op te stellen ter ondersteuning van de doelstellingen van deze verordening.

(64)

De Unie is strategische partnerschappen voor grondstoffen met derde landen aangegaan om het actieplan inzake kritieke grondstoffen van 2020 uit te voeren. Om het aanbod te diversifiëren, moeten die inspanningen worden voortgezet. Om een samenhangend kader te ontwikkelen en te waarborgen voor het aangaan van toekomstige strategische partnerschappen, moeten de lidstaten en de Commissie in de raad kritieke grondstoffen overleggen, onder meer met betrekking tot de vraag of de beoogde doelstellingen met de bestaande partnerschappen worden verwezenlijkt, de prioritering van derde landen voor nieuwe partnerschappen, de inhoud van dergelijke partnerschappen en hun consistentie en mogelijke synergieën met de bilaterale samenwerking van lidstaten met de relevante derde landen. Dit moet plaatsvinden onverminderd de prerogatieven van de Raad overeenkomstig de Verdragen. De Unie moet streven naar wederzijds voordelige partnerschappen met opkomende markten en ontwikkelingslanden die stroken met de Global Gateway-strategie, bijdragen aan de diversificatie van de toeleveringsketen van grondstoffen van de Unie en van toegevoegde waarde zijn voor de productie in die landen.

(65)

Strategische projecten in derde landen, met name waarmee geen strategisch partnerschap bestaat, kunnen bijzonder risicovol zijn voor investeerders en vaak sterk afhankelijk zijn van politieke steun in het derde land. Dit probleem kan worden verlicht door meer risicodeling tussen geïnteresseerde ondernemingen, die handelen in het strategische belang van de Unie. Daarom moet ook steun worden verleend om bedrijven, ook wanneer zij als consortia optreden, in staat te stellen, onverminderd de toepassing van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), toegang te krijgen tot markten in derde landen die niet onder een strategisch partnerschap of een vrijhandelsovereenkomst vallen. Dergelijke steun zou een ondersteunend netwerk kunnen omvatten om hen te helpen contacten te leggen in het relevante derde land en informatie te verzamelen over de lokale en regionale omstandigheden.

(66)

Het uitblijven van voortgang richting de doelstellingen en de capaciteits- en diversificatiebenchmarks die in deze verordening zijn vastgelegd, zou erop kunnen wijzen dat aanvullende maatregelen moeten worden getroffen. De Commissie moet daarom toezicht houden op de voortgang richting die doelstellingen en benchmarks.

(67)

Om de administratieve lasten voor de lidstaten te minimaliseren, moeten de verschillende rapportageverplichtingen worden gestroomlijnd en moet de Commissie een model ontwikkelen waarmee de lidstaten hun rapportageverplichtingen inzake projecten, exploratie, monitoring of strategische voorraden kunnen nakomen door middel van één regelmatig gepubliceerd document, dat vertrouwelijk of gerubriceerd kan zijn.

(68)

Om een betrouwbare en constructieve samenwerking van bevoegde autoriteiten op Unieniveau en nationaal niveau te waarborgen, moeten alle partijen die betrokken zijn bij de toepassing van deze verordening, de vertrouwelijkheid eerbiedigen van de informatie en gegevens die zij bij de uitvoering van hun taken verkrijgen. De Commissie en de nationale bevoegde autoriteiten, hun ambtenaren, personeelsleden en andere personen die onder toezicht van die autoriteiten werken, alsmede ambtenaren en personeelsleden van andere autoriteiten van de lidstaten, mogen geen informatie openbaar maken die zij op grond van deze verordening hebben verkregen of uitgewisseld indien dergelijke informatie onder de beroepsgeheimhoudingsplicht valt. Dit moet ook gelden voor de raad kritieke grondstoffen. De gegevens die op grond van deze verordening worden verzameld, moeten in een beveiligde omgeving worden verwerkt en opgeslagen.

(69)

Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen, teneinde de lijsten van strategische en kritieke grondstoffen bij te werken, benchmarks voor de recyclingcapaciteit van de Unie vast te stellen op basis van de strategische grondstoffen die beschikbaar zijn in afval, de elementen die en het bewijsmateriaal dat in aanmerking moeten worden genomen om te beoordelen of aan de criteria voor de erkenning van strategische projecten is voldaan, aan te passen, de minimale aandelen van uit afval na consumptie teruggewonnen neodymium, dysprosium, praseodymium, terbium, boor, samarium, nikkel en kobalt vast te stellen die de in bepaalde producten ingebouwde permanente magneet moet bevatten, regels voor de berekening en verificatie van de milieuvoetafdruk van verschillende kritieke grondstoffen vast te stellen, en milieuvoetafdrukprestatieklassen te bepalen voor verschillende kritieke grondstoffen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (34). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(70)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om: a) de modellen vast te stellen die moeten worden gebruikt voor aanvragen tot erkenning van strategische projecten, voortgangsverslagen met betrekking tot strategische projecten, nationale exploratieprogramma’s, en rapportage door de lidstaten met betrekking tot exploratie, monitoring, strategische voorraden en circulariteit; b) te specificeren welke producten, componenten en afvalstromen moeten worden geacht een relevant potentieel voor terugwinning van kritieke grondstoffen te hebben, en c) de criteria voor erkenning van regelingen met betrekking tot de duurzaamheid van kritieke grondstoffen vast te stellen en te bepalen hoe die moeten worden toegepast. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (35).

(71)

Om ervoor te zorgen dat de bij deze verordening vastgestelde verplichtingen worden nageleefd, moeten de lidstaten voorzien in sancties voor ondernemingen die hun verplichtingen, onder meer op het gebied van risicoparaatheid, rapportage over projecten en informatie over recyclebaarheid, niet nakomen. De lidstaten moeten in hun nationaal recht daarom in doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties voorzien ter bestraffing van de niet-naleving van deze verordening. De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat projectontwikkelaars in voorkomend geval toegang hebben tot administratieve of rechterlijke toetsing overeenkomstig nationaal recht.

(72)

De Commissie moet een evaluatie van deze verordening uitvoeren. Overeenkomstig punt 22 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven, moet die evaluatie worden uitgevoerd op basis van de vijf criteria doelmatigheid, doeltreffendheid, relevantie, samenhang en meerwaarde van de Unie, en moet zij de basis vormen voor effectbeoordelingen van opties voor verdere acties. De Commissie moet bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag indienen over de uitvoering van deze verordening en over de voortgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan, met inbegrip van de capaciteits- en diversificatiebenchmarks. Op basis van de uitvoering van de maatregelen in verband met de transparantie van de milieuvoetafdruk van kritieke grondstoffen, moet in het verslag ook worden beoordeeld of maximumdrempels voor de milieuvoetafdruk moeten worden vastgesteld. De Commissie moet ook de behoefte aan benchmarks voor 2040 en 2050 en voor afzonderlijke strategische grondstoffen evalueren, alsmede de samenhang tussen deze verordening en het milieurecht van de Unie, met name met betrekking tot de prioritaire status van de strategische projecten, de gevolgen van het op grond van deze verordening opgezette gezamenlijke aankoopsysteem voor de mededinging in de interne markt en de geschiktheid om verdere maatregelen vast te stellen om te zorgen voor de toename van de inzameling, sortering en verwerking van afvalstoffen, met name wat metaalschroot betreft.

(73)

Voor zover een van de in deze verordening bedoelde maatregelen staatssteun vormt, doen de bepalingen betreffende dergelijke maatregelen geen afbreuk aan de toepassing van de artikelen 107 en 108 VWEU.

(74)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk de werking van de interne markt verbeteren door vaststelling van een kader om de toegang van de Unie tot een veilige, veerkrachtige en duurzame voorziening van kritieke grondstoffen te waarborgen, onder meer door het bevorderen van efficiëntie en circulariteit in de hele waardeketen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en doelstellingen

1.   De algemene doelstelling van deze verordening is het verbeteren van de werking van de interne markt door een kader vast te stellen waarmee de toegang van de Unie tot een veilige, veerkrachtige en duurzame voorziening van kritieke grondstoffen wordt gewaarborgd, onder meer door het bevorderen van efficiëntie en circulariteit in de hele waardeketen.

2.   Om de in lid 1 bedoelde algemene doelstelling te verwezenlijken, worden in deze verordening maatregelen vastgesteld met als doel om:

a)

het risico op verstoringen van de voorziening met betrekking tot kritieke grondstoffen die de concurrentie waarschijnlijk zullen verstoren en de interne markt waarschijnlijk zullen fragmenteren, te beperken, met name door strategische projecten vast te stellen en te ondersteunen die bijdragen tot het verminderen van de afhankelijkheid en het diversifiëren van de invoer, en door inspanningen te leveren om technologische vooruitgang en een doelmatig gebruik van hulpbronnen te stimuleren, teneinde de verwachte toename van het verbruik van kritieke grondstoffen in de Unie te matigen;

b)

het vermogen van de Unie te vergroten om het voorzieningsrisico met betrekking tot kritieke grondstoffen te monitoren en te beperken;

c)

het vrije verkeer te waarborgen van in de Unie in de handel gebrachte kritieke grondstoffen en producten die kritieke grondstoffen bevatten, en tegelijkertijd een hoog niveau van milieubescherming en duurzaamheid te bieden, onder meer door de circulariteit van die grondstoffen en producten te verbeteren.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“grondstof”: verwerkte of onverwerkte materie die wordt gebruikt als input voor de vervaardiging van halffabricaten of eindproducten, met uitzondering van stoffen die voornamelijk als voedsel, diervoeder of brandstof worden gebruikt;

2)

“grondstoffenwaardeketen”: alle activiteiten en processen die verband houden met de exploratie, winning, verwerking en recycling van grondstoffen;

3)

“exploratie”: alle activiteiten om de kenmerken van minerale afzettingen in kaart te brengen en vast te stellen;

4)

“winning”: de winning van ertsen, mineralen en plantaardige producten uit oorspronkelijke bron als hoofd- of bijproduct, onder meer uit minerale afzettingen ondergronds, minerale afzettingen onder en in water, en van pekel en bomen;

5)

“winningscapaciteit van de Unie”: geheel van de maximale jaarlijkse productievolumes in de Unie voor de winning van ertsen, mineralen, plantaardige producten en concentraten die strategische grondstoffen bevatten, met inbegrip van vormen van verwerking die doorgaans op of dicht bij de winningslocatie plaatsvinden;

6)

“minerale afzettingen”: één mineraal of een combinatie van mineralen, voorkomend in een massa of afzetting van potentieel economisch belang;

7)

“voorraden”: alle minerale afzettingen waarvan de winning binnen een bepaalde marktcontext economisch levensvatbaar is;

8)

“verwerking”: alle fysische, chemische en biologische processen om een grondstof van ertsen, mineralen, plantaardige producten of afvalstoffen om te zetten in zuivere metalen, legeringen of een andere economisch bruikbare vorm, met inbegrip van het verrijken, scheiden, smelten en raffineren van metaal, en met uitzondering van metaalbewerking en verdere verwerking tot halffabricaten en eindproducten;

9)

“verwerkingscapaciteit van de Unie”: geheel van de maximale jaarlijkse productievolumes in de Unie voor de verwerking van strategische grondstoffen, met uitzondering van vormen van verwerking die doorgaans op of dicht bij de winningslocatie plaatsvinden;

10)

“recycling”: recycling zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 17, van Richtlijn 2008/98/EG;

11)

“recyclingcapaciteit van de Unie”: geheel van de maximale jaarlijkse productievolumes in de Unie voor de recycling van strategische grondstoffen na herverwerking, met inbegrip van de sortering en voorbehandeling van afvalstoffen en de verwerking ervan tot secundaire grondstoffen;

12)

“jaarlijks verbruik van strategische grondstoffen”: de volledige hoeveelheid strategische grondstoffen die in de Unie gevestigde ondernemingen in verwerkte vorm verbruiken, met uitzondering van strategische grondstoffen die in in de Unie in de handel gebrachte halffabricaten of eindproducten zijn verwerkt;

13)

“voorzieningsrisico”: het voorzieningsrisico als berekend overeenkomstig bijlage II, afdeling 2;

14)

“project inzake kritieke grondstoffen”: een geplande installatie of een geplande aanzienlijke uitbreiding of herbestemming van een bestaande installatie waar winning, verwerking of recycling van kritieke grondstoffen plaatsvindt;

15)

“afnemer”: een onderneming die een afnameovereenkomst met een projectontwikkelaar is aangegaan;

16)

“afnameovereenkomst”: een contractuele overeenkomst tussen een onderneming en een projectontwikkelaar waarin de onderneming toezegt gedurende een bepaalde periode een deel van de in het kader van een bepaald project inzake grondstoffen geproduceerde grondstoffen aan te kopen, of waarin de projectontwikkelaar toezegt de onderneming de mogelijkheid daartoe te bieden;

17)

“projectontwikkelaar”: een onderneming die of een consortium van ondernemingen dat een project inzake grondstoffen uitvoert;

18)

“vergunningsprocedure”: een procedure die alle relevante vergunningen voor de bouw en exploitatie van een project inzake kritieke grondstoffen omvat, met inbegrip van bouwvergunningen, vergunningen voor chemische stoffen en netaansluitingen en, indien die vereist zijn, milieueffectbeoordelingen en milieuvergunningen, en die alle toepassingen en procedures omvat, van de erkenning dat de aanvraag compleet is tot de kennisgeving van het raambesluit over de resultaten van de procedure door het betrokken centrale contactpunt;

19)

“raambesluit”: het besluit of de reeks besluiten van autoriteiten van de lidstaten waarin wordt bepaald of een projectontwikkelaar een vergunning krijgt om een project inzake kritieke grondstoffen uit te voeren, onverminderd besluiten in het kader van een beroepsprocedure;

20)

“nationaal programma”: een nationaal programma of een geheel van programma’s dat het gehele grondgebied bestrijkt en door relevante nationale of regionale autoriteiten wordt opgesteld en goedgekeurd;

21)

“algemene exploratie”: exploratie op nationaal of regionaal niveau, met uitsluiting van gerichte exploratie;

22)

“gerichte exploratie”: een gedetailleerd onderzoek naar een afzonderlijke minerale afzetting;

23)

“voorspellingskaart”: een kaart waarop gebieden zijn aangegeven waarin zich waarschijnlijk minerale afzettingen van een bepaalde grondstof bevinden;

24)

“verstoring van de voorziening”: een onverwachte aanzienlijke daling van de beschikbaarheid van een grondstof of onverwachte aanzienlijke stijging van de prijs van een grondstof die de normale volatiliteit van de marktprijs te boven gaat;

25)

“toeleveringsketen van grondstoffen”: alle activiteiten en processen van de grondstoffenwaardeketen totdat een grondstof als input voor de vervaardiging van halffabricaten of eindproducten wordt gebruikt;

26)

“mitigatiestrategieën”: het beleid van een marktdeelnemer om de kans op verstoring van de voorziening in zijn toeleveringsketen van grondstoffen te verkleinen of de schade voor zijn economische activiteit als gevolg van een dergelijke verstoring van de voorziening te beperken;

27)

“belangrijke marktdeelnemers”: ondernemingen in de toeleveringsketen van kritieke grondstoffen van de Unie en downstreamondernemingen die kritieke grondstoffen gebruiken, wier betrouwbare werking van essentieel belang is voor de levering van kritieke grondstoffen;

28)

“strategische voorraad”: een hoeveelheid van een bepaalde grondstof die een publieke of particuliere partij in om het even welke vorm opslaat om in geval van verstoring van de voorziening vrij te kunnen geven;

29)

“grote onderneming”: een onderneming met gemiddeld meer dan 500 werknemers en een wereldwijde netto-omzet van meer dan 150 miljoen EUR in het recentste boekjaar waarvoor jaarrekeningen zijn opgesteld;

30)

“strategische technologieën”: de belangrijke technologieën die onmisbaar zijn voor de groene en de digitale transitie en voor defensie-, lucht- en ruimtevaarttoepassingen;

31)

“raad van bestuur”: het administratieve of toezichtorgaan dat verantwoordelijk is voor het toezicht op het operationeel beheer van een onderneming, of, indien een dergelijk orgaan niet bestaat, de persoon of personen die gelijkaardige functies uitoefenen;

32)

“afvalstof” of “afval”: afvalstof zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG;

33)

“inzameling”: inzameling zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 10, van Richtlijn 2008/98/EG;

34)

“behandeling”: verwerking zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 14, van Richtlijn 2008/98/EG;

35)

“terugwinning”: nuttige toepassing zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 15, van Richtlijn 2008/98/EG;

36)

“hergebruik”: hergebruik zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 13, van Richtlijn 2008/98/EG;

37)

“winningsafval”: winningsafval in de zin van artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2006/21/EG;

38)

“winningsafvalinstallatie”: een afvalvoorziening zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 15, van Richtlijn 2006/21/EG;

39)

“voorlopige economische evaluatie”: een ontwerpbeoordeling in een vroeg stadium van de mogelijke economische levensvatbaarheid van een project voor de terugwinning van kritieke grondstoffen uit winningsafval;

40)

“apparaat voor beeldvorming door middel van magnetische resonantie (MRI-apparaat)”: een niet-invasief medisch hulpmiddel dat gebruikmaakt van magnetische velden om anatomische beelden te genereren of een ander apparaat dat magnetische velden gebruikt om beelden van de binnenkant van een object te genereren;

41)

“windenergiegenerator”: het onderdeel van een windmolen op land of op zee waarmee de mechanische energie van de rotor in elektrische energie wordt omgezet;

42)

“industriële robot”: een automatisch bestuurde, herprogrammeerbare, multifunctionele manipulator met ten minste drie programmeerbare assen, die vast gemonteerd kan zijn of bewogen kan worden en bestemd is voor gebruik in industriële automatiseringstoepassingen;

43)

“motorvoertuig”: een voertuig van categorie M of N waarvoor typegoedkeuring is verleend, zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, punten a) en b), van Verordening (EU) 2018/858;

44)

“licht vervoermiddel”: een licht voertuig met wielen dat kan worden aangedreven door enkel de elektrische motor of door een combinatie van de motor en menselijke kracht, met inbegrip van elektrische scooters, elektrische fietsen, en voertuigen van categorie L waarvoor typegoedkeuring is verleend, zoals bepaald in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 168/2013;

45)

“koelgenerator”: het onderdeel van een koelsysteem waarmee een temperatuurverschil wordt gegenereerd waardoor warmte kan worden onttrokken van de gekoelde ruimte of het gekoelde proces met behulp van een cyclus van elektrische dampcompressie;

46)

“warmtepomp”: het onderdeel van een verwarmingssysteem waarmee een temperatuurverschil wordt gegenereerd waardoor warmte kan worden geleverd aan de te verwarmen ruimte of het te verwarmen proces met behulp van een cyclus van elektrische dampcompressie;

47)

“elektrische motor”: een apparaat met een nominaal vermogen van ten minste 0,12 kW waarmee elektrisch ingaand vermogen wordt omgezet in mechanisch uitgaand vermogen in de vorm van een rotatie met een toerental en koppel die afhangen van factoren zoals de frequentie van de voedingsspanning en het aantal polen van de motor;

48)

“automatische wasmachine”: een wasmachine die de lading volledig behandelt zonder dat tijdens het programma een tussenkomst van de gebruiker vereist is;

49)

“droogtrommel”: een apparaat waarin textiel wordt gedroogd in een roterende trommel waar verwarmde lucht door wordt geblazen;

50)

“magnetronoven”: een apparaat dat bedoeld is om voedsel op te warmen met elektromagnetische energie;

51)

“stofzuiger”: een apparaat dat vuil van een te reinigen oppervlak verwijdert door middel van een luchtstroom die tot stand komt door een binnen de eenheid opgewekte onderdruk;

52)

“vaatwasser”: een apparaat waarmee vaatwerk wordt gereinigd en afgespoeld;

53)

“permanente magneet”: een magneet die ook na afzondering van een extern magnetisch veld magnetisch blijft;

54)

“gegevensdrager”: een streepjescode, tweedimensionaal symbool of ander medium voor het automatisch identificeren en lezen van gegevens, dat met een apparaat kan worden afgelezen;

55)

“unieke productidentificatiecode”: een unieke reeks karakters om producten mee te identificeren;

56)

“magnetische coating”: een laag materiaal die doorgaans wordt gebruikt om magneten tegen corrosie te beschermen;

57)

“afzondering”: een handmatige, mechanische, chemische, thermische of metallurgische behandeling die ervoor zorgt dat de doelonderdelen of doelmaterialen identificeerbaar zijn als een afzonderlijke uitvoerstroom of deel van een uitvoerstroom;

58)

“recycler”: een natuurlijke of rechtspersoon die recycling verricht in een inrichting met een vergunning;

59)

“op de markt aanbieden”: het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een product met het oog op distributie, consumptie of gebruik op de markt van de Unie;

60)

“soort kritieke grondstof”: een in de handel gebrachte kritieke grondstof gedifferentieerd naar het stadium van de verwerking, de chemische samenstelling, de geografische oorsprong of de productiemethode ervan;

61)

“in de handel brengen”: het voor het eerst in de Unie op de markt aanbieden van een product;

62)

“conformiteitsbeoordeling”: het proces waarmee wordt aangetoond of aan de vereisten van artikel 28, artikel 29 of artikel 31 is voldaan;

63)

“strategisch partnerschap”: verbintenis tussen de Unie en een derde land of een land of gebied overzee om hun samenwerking met betrekking tot de grondstoffenwaardeketen te intensiveren, die is vastgelegd in een niet-bindend instrument waarin acties van wederzijds belang zijn vermeld die gunstige resultaten voor zowel de Unie als het betrokken derde land of land of gebied overzee bevorderen;

64)

“multistakeholdergovernance”: een vorm van bestuur waarbij meerdere soorten belanghebbenden, waaronder ten minste het maatschappelijk middenveld, een formele, relevante en substantiële bijdrage leveren aan de besluitvorming van een certificeringsregeling, gedocumenteerd door middel van een mandaat, taakomschrijving of ander bewijsmateriaal, dat de betrokkenheid van de vertegenwoordigers van de verschillende belanghebbenden bij die certificeringsregeling bevestigt of ondersteunt.

HOOFDSTUK 2

STRATEGISCHE EN KRITIEKE GRONDSTOFFEN

Artikel 3

Lijst van strategische grondstoffen

1.   De grondstoffen, inclusief in onverwerkte vorm, in elk stadium van verwerking en als bijproduct van andere winnings-, verwerkings- of recyclingprocessen, die zijn opgenomen in de lijst van afdeling 1 van bijlage I, worden als strategische grondstoffen beschouwd.

2.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 38 gedelegeerde handelingen vast te stellen om afdeling 1 van bijlage I te wijzigen teneinde de lijst van strategische grondstoffen bij te werken.

Een bijgewerkte lijst van strategische grondstoffen bevat de grondstoffen die van alle beoordeelde grondstoffen het hoogst scoren wat betreft strategisch belang, geraamde toename van de vraag en moeilijkheid van de verhoging van de productie. Het strategisch belang, de geraamde toename van de vraag en de moeilijkheid van de verhoging van de productie worden bepaald overeenkomstig afdeling 2 van bijlage I.

3.   Uiterlijk op 24 mei 2027 en daarna om de drie jaar evalueert de Commissie de lijst van strategische grondstoffen en werkt die zo nodig bij.

Op verzoek van de in artikel 35 opgerichte Europese raad voor kritieke grondstoffen (de “raad kritieke grondstoffen”) evalueert de Commissie de lijst van strategische grondstoffen en werkt die, waar passend, bij op enig moment in aanvulling op de regelmatige evaluaties, op basis van de monitoring en stresstests die overeenkomstig deze verordening zijn uitgevoerd.

In het kader van de eerste bijwerking van de lijst van strategische grondstoffen overeenkomstig de eerste alinea beoordeelt de Commissie met name of synthetisch grafiet op basis van haar beoordeling overeenkomstig lid 2 van dit artikel en afdeling 2 van bijlage I, op de lijst van strategische grondstoffen moet blijven staan.

Artikel 4

Lijst van kritieke grondstoffen

1.   De grondstoffen, inclusief in onverwerkte vorm, in elk stadium van verwerking en als bijproduct van andere winnings-, verwerkings- of recyclingprocessen, die zijn opgenomen in de lijst van afdeling 1 van bijlage II, worden als kritieke grondstoffen beschouwd.

2.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 38 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van afdeling 1 van bijlage II teneinde de lijst van kritieke grondstoffen bij te werken.

Een bijgewerkte lijst van kritieke grondstoffen bevat de in afdeling 1 van bijlage I genoemde strategische grondstoffen, alsook andere grondstoffen die de drempelwaarde van 1 voor het voorzieningsrisico en 2,8 voor het economisch belang halen of overschrijden. Het economisch belang en het voorzieningsrisico worden berekend overeenkomstig afdeling 2 van bijlage II.

3.   Uiterlijk op 24 mei 2027 en daarna ten minste om de drie jaar evalueert de Commissie de lijst van kritieke grondstoffen en werkt zij die zo nodig overeenkomstig lid 2 bij.

HOOFDSTUK 3

VERSTERKING VAN DE GRONDSTOFFENWAARDEKETEN VAN DE UNIE

AFDELING 1

Benchmarks

Artikel 5

Benchmarks

1.   De Commissie en de lidstaten versterken de verschillende stadia van de strategischegrondstoffenwaardeketen door middel van de maatregelen waarin dit hoofdstuk voorziet, om:

a)

ervoor te zorgen dat de capaciteiten van de Unie voor elke strategische grondstof uiterlijk in 2030 aanzienlijk zijn toegenomen, zodat de gehele capaciteit van de Unie de volgende benchmarks benadert of haalt:

i)

met de winningscapaciteit van de Unie kunnen de ertsen, mineralen of concentraten worden gewonnen die nodig zijn om in ten minste 10 % van het jaarlijkse verbruik van strategische grondstoffen van de Unie te voorzien, voor zover mogelijk in het licht van de voorraden van de Unie;

ii)

met de verwerkingscapaciteit van de Unie, met inbegrip van de capaciteit voor alle tussenstappen van de verwerking, kan ten minste 40 % van het jaarlijkse verbruik van strategische grondstoffen van de Unie worden geproduceerd;

iii)

met de recyclingcapaciteit van de Unie, met inbegrip van de capaciteit voor alle tussenstappen van de recycling, kan ten minste 25 % van het jaarlijkse verbruik van strategische grondstoffen in de Unie worden geproduceerd en kunnen van elke strategische grondstof steeds aanzienlijkere hoeveelheden worden gerecycled uit afval;

b)

de invoer van strategische grondstoffen van de Unie te diversifiëren, teneinde ervoor te zorgen dat het jaarlijkse verbruik van elke strategische grondstof van de Unie in alle relevante stadia van de verwerking uiterlijk in 2030 wordt ondersteund door invoer vanuit verscheidene derde landen of vanuit landen of gebieden overzee (LGO’s) en dat geen derde land in meer dan 65 % van het jaarlijkse Unieverbruik van een dergelijke strategische grondstof voorziet.

2.   De Commissie en de lidstaten leveren inspanningen om de technologische vooruitgang en hulpbronnenefficiëntie te stimuleren teneinde de verwachte toename van het verbruik van kritieke grondstoffen in de Unie terug te dringen tot onder de in artikel 44, lid 1, bedoelde referentieprognose, en wel door middel van de in onderhavige afdeling en afdeling 1 van hoofdstuk 5 vastgestelde relevante maatregelen.

3.   Uiterlijk op 1 januari 2027 stelt de Commissie overeenkomstig artikel 38 gedelegeerde handelingen vast om deze verordening aan te vullen door benchmarks te bepalen voor recyclingcapaciteit van de Unie, uitgedrukt als percentage van de beschikbare strategische grondstoffen in de relevante afvalstromen.

In de op grond van de eerste alinea vastgestelde gedelegeerde handelingen worden de afvalstromen en de strategische grondstoffen binnen die stromen gespecificeerd waarvoor voldoende informatie over de relevante afvalvolumes en het daarin aangetroffen gehalte aan strategische grondstoffen beschikbaar is op basis van de rapportagevereisten van Verordening (EU) 2023/1542, Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad (36), Richtlijn 2008/98/EG en Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad (37), om de recyclingcapaciteit van de Unie te kunnen ramen als percentage van de strategische grondstoffen in de relevante afvalstromen.

In de op grond van de eerste alinea vastgestelde gedelegeerde handeling wordt ook een benchmark voor de recyclingcapaciteit van de Unie vastgesteld op basis van de recyclingcapaciteit voor elke strategische grondstof in de op grond van de tweede alinea vastgestelde relevante afvalstromen.

De Commissie stelt de in de derde alinea bedoelde benchmark voor de recyclingcapaciteit vast op basis van de volgende elementen:

a)

de huidige recyclingcapaciteit van de Unie, uitgedrukt als percentage van de beschikbare strategische grondstoffen in de relevante afvalstromen;

b)

de mate waarin strategische grondstoffen uit die afvalstromen kunnen worden teruggewonnen, rekening houdend met de technologische en economische haalbaarheid;

c)

in andere rechtshandelingen van de Unie vastgestelde doelstellingen die relevant zijn voor de terugwinning van strategische grondstoffen uit afvalstoffen.

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 38 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening te wijzigen door de op grond van de eerste alinea van dit lid vastgestelde gedelegeerde handelingen te actualiseren, indien er als gevolg van de in artikel 48, lid 2, bedoelde beoordeling informatie beschikbaar komt over de relevante afvalvolumes en het gehalte aan strategische grondstoffen van verdere afvalstromen.

AFDELING 2

Strategische projecten

Artikel 6

Criteria voor de erkenning van strategische projecten

1.   Op aanvraag van de projectontwikkelaar en overeenkomstig de procedure van artikel 7, erkent de Commissie projecten inzake grondstoffen als strategische projecten indien die aan de volgende criteria voldoen:

a)

het project zal een betekenisvolle bijdrage leveren aan de Unievoorzieningszekerheid van strategische grondstoffen;

b)

het project is technisch haalbaar of zal binnen een redelijke termijn technisch haalbaar worden, en het verwachte productievolume van het project kan met voldoende zekerheid worden geraamd;

c)

het project zal op duurzame wijze worden uitgevoerd, met name wat betreft de monitoring, preventie en minimalisering van de milieueffecten ervan, de preventie en minimalisering van de negatieve maatschappelijke gevolgen door het gebruik van maatschappelijk verantwoorde praktijken — waaronder eerbiediging van de mensenrechten, de rechten van inheemse volkeren en arbeidsrechten, met name in het geval van onvrijwillige hervestiging, een potentieel voor hoogwaardige werkgelegenheidschepping, en zinvolle betrokkenheid van plaatselijke gemeenschappen en sociale partners — en een transparante bedrijfsvoering met toereikend nalevingsbeleid om het risico op negatieve gevolgen voor de goede werking van de overheid, zoals corruptie en omkoping, te voorkomen en te minimaliseren;

d)

voor projecten in de Unie: de totstandbrenging, uitvoering of productie van het project zal ook buiten de desbetreffende lidstaat voordelen opleveren, onder meer voor downstreamsectoren;

e)

voor projecten in derde landen die opkomende markten of ontwikkelingslanden zijn: het project zal wederzijdse voordelen opleveren voor de Unie en, doordat het in dat land toegevoegde waarde biedt, het desbetreffende derde land.

2.   De Commissie beoordeelt of aan de in lid 1 van dit artikel vastgestelde erkenningscriteria is voldaan overeenkomstig de elementen en het bewijsmateriaal als vermeld in bijlage III.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 38 gedelegeerde handelingen tot wijziging van bijlage III vast te stellen om de elementen die en het bewijsmateriaal dat in aanmerking moeten worden genomen om te beoordelen of aan de in lid 1 van dit artikel vastgestelde erkenningscriteria is voldaan, aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang, of om rekening te houden met wijzigingen van de in punt 5 van bijlage III vermelde internationale instrumenten of met de vaststelling van nieuwe internationale instrumenten die relevant zijn om aan het in lid 1, punt c), van dit artikel bedoelde criterium te voldoen.

3.   De erkenning van een project als strategisch project op grond van dit artikel mag geen afbreuk doen aan de vereisten die op grond van Unierecht, nationaal recht of internationaal recht op het desbetreffende project of de desbetreffende projectontwikkelaar van toepassing zijn.

Artikel 7

Aanvraag en erkenning

1.   De projectontwikkelaar dient bij de Commissie een aanvraag in voor de erkenning van een project inzake kritieke grondstoffen als strategisch project. Die aanvraag omvat:

a)

relevant bewijsmateriaal in verband met de naleving van de criteria van artikel 6, lid 1;

b)

een classificatie van het project volgens de kaderclassificatie voor hulpbronnen van de Verenigde Naties, onderbouwd met passend bewijsmateriaal;

c)

een tijdschema voor de uitvoering van het project, met inbegrip van een overzicht van de vergunningen die voor het project vereist zijn en de status van de bijbehorende vergunningsprocedure;

d)

een plan met maatregelen om draagvlak onder de bevolking te creëren, in voorkomend geval met inbegrip van maatregelen om de zinvolle betrokkenheid en actieve deelname van de gemeenschappen in kwestie te bevorderen, het opzetten van regelmatige communicatiekanalen met plaatselijke gemeenschappen, organisaties, waaronder sociale partners, en relevante autoriteiten, de uitvoering van bewustmakings- en informatiecampagnes en potentiële mitigatie- en compensatiemechanismen;

e)

informatie over de zeggenschap, in de zin van artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (38), over de bij het project betrokken ondernemingen en, indien hierbij meerdere ondernemingen betrokken zijn, informatie over de relatieve betrokkenheid van elke onderneming bij het project;

f)

een ondernemingsplan waarin wordt beoordeeld of het project financieel levensvatbaar is;

g)

een raming van het potentieel van het project voor de schepping van hoogwaardige werkgelegenheid en van de behoeften van het project wat betreft geschoolde arbeidskrachten en een werkplan om om- en bijscholing te ondersteunen en de inclusieve vertegenwoordiging van de beroepsbevolking te bevorderen;

h)

voor winningsprojecten in derde landen of in LGO’s: een plan ter verbetering van de milieusituatie van de locaties in kwestie na beëindiging van de exploitatie met het oog op het herstel van de vroegere milieusituatie, rekening houdend met de technische en economische haalbaarheid;

i)

voor projecten die uitsluitend betrekking hebben op verwerking of recycling in gebieden die beschermd zijn op grond van Richtlijn 92/43/EEG of Richtlijn 2009/147/EG: een beschrijving van de technisch geschikte alternatieve locaties, beoordeeld door de projectontwikkelaar, en de redenen waarom die alternatieve locaties niet geschikt worden geacht als locatie voor het project;

j)

voor projecten die gevolgen kunnen hebben voor inheemse volkeren: een plan met maatregelen voor een betekenisvolle raadpleging van de inheemse volkeren in kwestie over de preventie en minimalisering van de negatieve gevolgen voor de rechten van inheemse volkeren en, in voorkomend geval, een billijke compensatie voor die volkeren alsmede maatregelen om gevolg te geven aan de resultaten van de raadpleging.

Indien het nationale recht van het land waarvan het grondgebied door een project wordt betroffen bepalingen voor raadpleging zoals bedoeld in punt j) van de eerste alinea bevat, en op voorwaarde dat dergelijke raadpleging betrekking heeft op alle in dat punt vermelde doelstellingen, kan het plan dienovereenkomstig worden aangepast.

2.   Uiterlijk op 24 november 2024 stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast met een enkel model dat projectontwikkelaars moeten gebruiken voor de in lid 1 van dit artikel bedoelde aanvragen. In dat model kan worden aangegeven hoe de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie moet worden uitgedrukt. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

De omvang van de documentatie die nodig is om het in de eerste alinea genoemde model in te vullen moet redelijk zijn.

3.   De Commissie beoordeelt de in lid 1 bedoelde aanvragen door middel van een open oproep met regelmatige afsluitingsdata.

De eerste dergelijke afsluitingsdatum valt niet later dan 24 augustus 2024. De Commissie stelt ten minste vier keer per jaar een afsluitingsdata vast.

4.   De Commissie deelt de aanvragers binnen dertig dagen na de toepasselijke afsluitdatum mee of zij de informatie in de aanvraag als volledig beschouwt. Indien de aanvraag onvolledig is, kan de Commissie de aanvrager verzoeken onverwijld de aanvullende informatie in te dienen die nodig is om de aanvraag af te ronden met aanduiding welke aanvullende informatie vereist is.

5.   De Commissie stelt de raad kritieke grondstoffen in kennis van alle aanvragen die overeenkomstig lid 4 als volledig worden beschouwd.

6.   De raad kritieke grondstoffen komt met regelmatige tussenpozen bijeen overeenkomstig artikel 36, lid 5, om op basis van een eerlijk en transparant proces te bespreken of de voorgestelde projecten aan de criteria van artikel 6, lid 1, voldoen en brengt daar een advies over uit.

De Commissie verstrekt de raad kritieke grondstoffen voorafgaand aan de in de eerste alinea van dit lid bedoelde bijeenkomsten haar beoordeling van de vraag of de voorgestelde projecten voldoen aan de criteria van artikel 6, lid 1.

7.   De Commissie stuurt de volledige aanvraag door naar de lidstaat, het derde land of het land of gebied overzee op het grondgebied waarvan het voorgestelde project wordt uitgevoerd.

8.   Op basis van een bezwaar van de lidstaat waarvan het grondgebied valt onder het voorgestelde project, komt het project niet in aanmerking voor erkenning als strategisch project. De lidstaat in kwestie onderbouwt zijn bezwaar tijdens de in lid 6 bedoelde besprekingen.

Voor strategische projecten in derde landen of in LGO’s deelt de Commissie de ontvangen aanvraag met het derde land of LGO waarvan het grondgebied valt onder het voorgestelde project. De Commissie keurt de aanvraag niet goed voordat zij daarvoor de uitdrukkelijke toestemming van een desbetreffend derde land heeft ontvangen.

9.   Rekening houdend met het in lid 6 bedoelde advies van de raad kritieke grondstoffen, stelt de Commissie binnen negentig dagen na erkenning van de volledigheid van de aanvraag overeenkomstig lid 4 haar besluit tot erkenning van het project als strategisch project vast en stelt zij de aanvrager daarvan op de hoogte.

Het besluit van de Commissie wordt met redenen onderbouwd. De Commissie bezorgt haar besluit aan de raad kritieke grondstoffen en aan de lidstaat of het derde land wanneer het een strategisch project op hun grondgebied betreft.

10.   In uitzonderlijke gevallen waarin dat gezien de aard, complexiteit of omvang van een aanvraag nodig is of indien het aantal aanvragen dat is ontvangen vóór een bepaalde afsluitingsdatum te hoog is om die aanvragen binnen de in lid 9 bedoelde termijn te verwerken, kan de Commissie — per geval en niet later dan twintig dagen voordat de in lid 9 bedoelde termijn verloopt — die termijn verlengen met maximaal negentig dagen. In dat geval informeert de Commissie de projectontwikkelaar schriftelijk over de redenen voor de verlenging en over de termijn voor het nemen van het besluit.

11.   Indien de Commissie vaststelt dat een strategisch project niet meer aan de criteria van artikel 6, lid 1, voldoet, of indien de erkenning ervan was gebaseerd op een aanvraag die dusdanig onjuiste informatie bevat dat het project hierdoor niet meer aan de criteria van artikel 6, lid 1, voldoet, kan zij, rekening houdend met het advies van de raad kritieke grondstoffen, de erkenning van een project als strategisch project intrekken.

Voordat een dergelijk besluit wordt genomen om de erkenning in te trekken, verstrekt de Commissie de projectontwikkelaar de redenen voor haar besluit, krijgt de projectontwikkelaar de gelegenheid om te reageren en houdt de Commissie rekening met het antwoord van de projectontwikkelaar.

12.   Projecten die niet meer als strategisch project zijn erkend, verliezen alle rechten uit hoofde van deze verordening die met die erkenning verband houden.

13.   Strategische projecten die uitsluitend vanwege een bijwerking van bijlage I niet langer voldoen aan de criteria van artikel 6, lid 1, mogen hun status van strategisch project gedurende drie jaar vanaf de datum van die bijwerking behouden.

Artikel 8

Rapportage- en informatieverplichtingen voor strategische projecten

1.   De projectontwikkelaar dient vanaf de datum van erkenning van dat project als strategisch project elke twee jaar een verslag in bij de Commissie, dat in ieder geval informatie bevat over:

a)

de voortgang bij de uitvoering van het strategisch project, met name wat betreft de vergunningsprocedure;

b)

de redenen voor eventuele vertraging ten opzichte van het in artikel 7, lid 1, punt c), bedoelde tijdschema, en een plan om die vertragingen in te halen;

c)

de voortgang bij de financiering van het strategisch project, waaronder informatie over financiële overheidssteun.

De Commissie zendt een kopie van het in de eerste alinea van dit lid bedoelde verslag aan de raad kritieke grondstoffen om de in artikel 36, lid 7, punt c), bedoelde besprekingen te vergemakkelijken.

2.   De Commissie kan, indien nodig, projectontwikkelaars vragen om aanvullende informatie die relevant is voor de uitvoering van het strategisch project om na te gaan of nog steeds wordt voldaan aan de criteria van artikel 6, lid 1.

3.   De projectontwikkelaar stelt de Commissie in kennis van:

a)

veranderingen aan het strategisch project die gevolgen hebben voor het voldoen aan de criteria van artikel 6, lid 1;

b)

langdurige veranderingen in de zeggenschap over de ondernemingen die bij het strategisch project betrokken zijn, ten opzichte van de in artikel 7, lid 1, punt e), bedoelde informatie.

4.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen aannemen tot vaststelling van een enkel model dat projectontwikkelaars moeten gebruiken om alle informatie te verstrekken die vereist is voor de in lid 1 van dit artikel bedoelde verslagen. In dat enkele model kan worden aangegeven hoe de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie moet worden uitgedrukt. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

De omvang van de documentatie die nodig is om het in de eerste alinea bedoelde model in te vullen moet redelijk zijn.

5.   De projectontwikkelaar zet de website van de onderneming of een specifieke website voor het desbetreffende project op met informatie die relevant is voor de plaatselijke bevolking, ook om het draagvlak voor het strategisch project te bevorderen, met inbegrip van ten minste informatie over de effecten en voordelen van het strategisch project voor het milieu, de maatschappij en de economie, en actualiseert die website regelmatig. Het desbetreffende deel van de website van de onderneming of de specifieke website voor het desbetreffende project is vrij toegankelijk voor het publiek, zonder dat hiervoor persoonlijke informatie hoeft te worden verstrekt (“vrij toegankelijke website”). Zij is beschikbaar in een taal of talen die de plaatselijke bevolking gemakkelijk kan begrijpen.

AFDELING 3

Vergunningsprocedure

Artikel 9

Centraal contactpunt

1.   Uiterlijk op 24 februari 2025 richten de lidstaten een of meer centrale contactpunten op of wijzen zij een of meer autoriteiten aan als centraal contactpunt. Indien een lidstaat meer dan één dergelijk centraal contactpunt opricht of aanwijst, zorgt hij ervoor dat er slechts één dergelijk centraal contactpunt is voor elk relevant administratief niveau en voor elk relevant stadium van de kritiekegrondstoffenwaardeketen.

2.   Indien een lidstaat meer dan één centraal contactpunt opricht of aanwijst overeenkomstig lid 1 van dit artikel, zorgt hij voor een eenvoudige, toegankelijke website waarop alle contactpunten, met inbegrip van hun adres en elektronische communicatiemiddelen, duidelijk zijn vermeld en ingedeeld per relevant administratief niveau en per stadium van de kritiekegrondstoffenwaardeketen. De website kan ook inhoud bevatten die op grond van artikel 18 wordt verstrekt.

3.   De op grond van lid 1 van dit artikel opgerichte of aangewezen centrale contactpunten (“centrale contactpunten”) zijn verantwoordelijk voor het faciliteren en coördineren van de vergunningsprocedure voor projecten inzake kritieke grondstoffen en voor het verstrekken van informatie over de in artikel 18 bedoelde elementen, met inbegrip van informatie over wanneer een aanvraag overeenkomstig artikel 11, lid 6, als volledig wordt beschouwd. Zij coördineren en faciliteren de indiening van alle relevante documenten en informatie.

4.   De betrokken centrale contactpunten zijn het enige contactpunt voor de projectontwikkelaar en helpen de projectontwikkelaar bij het begrijpen van alle administratieve kwesties die relevant zijn voor de vergunningsprocedure.

5.   Ontwikkelaars van projecten inzake kritieke grondstoffen hebben de mogelijkheid contact op te nemen met de relevante administratieve afdeling binnen het centrale contactpunt die verantwoordelijk is voor de in dit artikel bepaalde taken. Indien de relevante administratieve afdeling verandert, blijft zij haar in dit lid vermelde verantwoordelijkheden vervullen totdat de projectontwikkelaar van een dergelijke wijziging in kennis is gesteld.

6.   Projectontwikkelaars mogen alle documenten die relevant zijn voor de vergunningsprocedure in elektronische vorm indienen.

7.   De lidstaten zorgen ervoor dat rekening wordt gehouden met alle gefundeerde studies die voor een bepaald project inzake kritieke grondstoffen zijn uitgevoerd, en alle vergunningen of toestemmingen die voor dat project zijn verleend, en dat er geen duplicaten van studies, vergunningen of toestemmingen vereist zijn, tenzij dat uit hoofde van het Unierecht of nationaal recht vereist is.

8.   De lidstaten zorgen ervoor dat de aanvragers gemakkelijk toegang hebben tot informatie over en procedures voor geschillenbeslechting met betrekking tot de vergunningsprocedure voor projecten inzake kritieke grondstoffen, in voorkomend geval met inbegrip van alternatieve geschillenbeslechtingsmechanismen.

9.   De lidstaten zorgen ervoor dat de centrale contactpunten beschikken over voldoende gekwalificeerd personeel en voldoende financiële, technische en technologische middelen om hun taken uit hoofde van deze verordening doeltreffend te kunnen uitvoeren.

Artikel 10

Prioritaire status van strategische projecten

1.   Strategische projecten worden geacht bij te dragen tot de voorzieningszekerheid van strategische grondstoffen in de Unie.

2.   Wat betreft de milieueffecten of verplichtingen als bedoeld in artikel 6, lid 4, en artikel 16, lid 1, punt c), van Richtlijn 92/43/EEG, artikel 4, lid 7, van Richtlijn 2000/60/EG en artikel 9, lid 1, punt a), van Richtlijn 2009/147/EG of in artikel 4, leden 14 en 15, van Verordening (EU) 2024/…+, of in wettelijke bepalingen van de Unie betreffende het herstel van land-, kust- en zoetwaterecosystemen, worden strategische projecten in de Unie geacht van algemeen belang te zijn of de volksgezondheid en de openbare veiligheid te dienen, en kunnen zij van hoger openbaar belang worden geacht indien aan alle voorwaarden van die wetgevingshandelingen van de Unie is voldaan.

3.   Om de doeltreffende administratieve afhandeling van de vergunningsprocedures met betrekking tot strategische projecten in de Unie te waarborgen, zorgen projectontwikkelaars en alle betrokken autoriteiten ervoor dat deze procedures zo snel mogelijk overeenkomstig het Unierecht en nationaal recht worden afgehandeld.

4.   Strategische projecten in de Unie krijgen, onverminderd verplichtingen uit hoofde van het Unierecht en indien het nationale recht in een dergelijke status voorziet, de hoogst mogelijke nationale status en worden in de vergunningsprocedure dienovereenkomstig behandeld.

5.   Alle geschillenbeslechtingsprocedures, rechtszaken, beroepen en rechtsmiddelen in verband met de vergunningsprocedure en de verstrekking van vergunningen voor strategische projecten in de Unie voor een nationale rechterlijke instantie, gerecht of kamer, inclusief met betrekking tot bemiddeling of arbitrage indien het nationale recht daarin voorziet, worden met spoed behandeld indien en voor zover het nationale recht in dergelijke spoedprocedures voorziet en indien de doorgaans geldende rechten van de verdediging van individuen of plaatselijke gemeenschappen daarbij worden geëerbiedigd. Ontwikkelaars van strategische projecten nemen in voorkomend geval deel aan dergelijke spoedprocedures.

Artikel 11

Duur van de vergunningsprocedure

1.   Voor strategische projecten in de Unie duurt de vergunningsprocedure niet langer dan:

a)

27 maanden voor strategische projecten die betrekking hebben op winning;

b)

15 maanden voor strategische projecten die alleen betrekking hebben op verwerking of recycling.

2.   In afwijking van lid 1 duurt, voor strategische projecten in de Unie die onder de vergunningsprocedure vielen voordat zij werden erkend als strategisch project en voor uitbreidingen van strategische projecten waarvoor al een vergunning is verleend, de vergunningsprocedure nadat het project als strategisch project is erkend, niet langer dan:

a)

24 maanden voor strategische projecten die betrekking hebben op winning;

b)

twaalf maanden voor strategische projecten die alleen betrekking hebben op verwerking of recycling.

3.   Wanneer op grond van Richtlijn 2011/92/EU een milieueffectbeoordeling vereist is, wordt de in artikel 1, lid 2, punt g), i), van die richtlijn bedoelde stap van de beoordeling niet opgenomen in de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde duur van de vergunningsprocedure.

4.   In uitzonderlijke gevallen waarin dat gezien de aard, complexiteit, locatie of omvang van het strategische project nodig is, kunnen lidstaten, vóór afloop van die termijnen en per geval:

a)

de in lid 1, punt a), en lid 2, punt a), bedoelde termijnen met maximaal zes maanden verlengen;

b)

de in lid 1, punt b), en lid 2, punt b), bedoelde termijnen met maximaal drie maanden verlengen.

In geval van een dergelijke verlenging stelt het betrokken centrale contactpunt de projectontwikkelaar schriftelijk in kennis van de redenen die ten grondslag liggen aan de verlenging en van de termijn voor het raambesluit.

5.   In afwijking van artikel 4, lid 6, van Richtlijn 2011/92/EU wordt binnen dertig dagen na de datum waarop de ontwikkelaar alle op grond van artikel 4, lid 4, van die richtlijn vereiste informatie heeft ingediend, bepaald of het strategische project moet worden onderworpen aan een beoordeling overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10 van die richtlijn.

6.   Ten laatste 45 dagen na ontvangst van de vergunningsaanvraag voor een strategisch project bevestigt het betrokken centrale contactpunt dat de aanvraag volledig is of, indien de projectontwikkelaar niet alle voor de verwerking van de aanvraag benodigde informatie heeft verstuurd, verzoekt het de projectontwikkelaar onverwijld een volledige aanvraag in te dienen onder vermelding van de ontbrekende informatie. Indien de ingediende aanvraag een tweede keer onvolledig wordt geacht, verzoekt het betrokken centrale contactpunt niet om informatie op gebieden die niet onder het eerste verzoek om aanvullende informatie vallen en is het enkel gerechtigd om aanvullend bewijsmateriaal te verzoeken teneinde de ontbrekende informatie te vervolledigen.

De datum van de in de eerste alinea bedoelde bevestiging geldt als het begin van de vergunningsprocedure.

7.   Ten laatste een maand vanaf de datum van de in lid 6 van dit artikel bedoelde bevestiging stelt het betrokken centrale contactpunt in nauwe samenwerking met de projectontwikkelaar en andere betrokken bevoegde autoriteiten een gedetailleerd schema voor de vergunningsprocedure op. Dit schema wordt gepubliceerd door de projectontwikkelaar op de in artikel 8, lid 5, bedoelde website. Het betrokken centrale contactpunt actualiseert het tijdschema in het geval dat er significante wijzigingen zijn die van invloed kunnen zijn op het tijdschema van het raambesluit.

8.   Het betrokken centrale contactpunt informeert de projectontwikkelaar wanneer het in artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2011/92/EU bedoelde milieueffectbeoordelingsrapport moet worden opgesteld, rekening houdend met de organisatie van de vergunningsprocedure in de betrokken lidstaat en de noodzaak om voldoende tijd te gunnen om het verslag te beoordelen. De periode tussen de deadline voor de indiening van het milieueffectbeoordelingsrapport en de daadwerkelijke indiening van dat verslag wordt niet meegeteld voor de duur van de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde vergunningsprocedure.

9.   Indien de raadpleging overeenkomstig artikel 1, lid 2, punt g), ii), van Richtlijn 2011/92/EU ertoe leidt dat het milieueffectbeoordelingsrapport moet worden aangevuld met aanvullende informatie, kan het betrokken centrale contactpunt de projectontwikkelaar de gelegenheid bieden aanvullende informatie te verstrekken. In dat geval stelt dat centrale contactpunt de projectontwikkelaar ervan in kennis wanneer de aanvullende informatie moet worden verstrekt, hetgeen niet vroeger dan dertig dagen na de kennisgeving mag zijn. De periode tussen de deadline voor het verstrekken van de aanvullende informatie en de daadwerkelijke indiening van die informatie wordt niet meegeteld voor de duur van de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde vergunningsprocedure.

10.   De in dit artikel vastgestelde termijnen laten verplichtingen die voortvloeien uit het Unie- en internationale recht, alsook administratieve beroepsprocedures en gerechtelijke procedures, onverlet.

De in dit artikel vastgestelde termijnen voor de vergunningsprocedures laten eventuele kortere termijnen die door de lidstaten worden vastgesteld, onverlet.

Artikel 12

Milieubeoordelingen en milieuvergunningen

1.   Indien overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 9 van Richtlijn 2011/92/EU een milieueffectbeoordeling vereist is voor een strategisch project, verzoekt de desbetreffende projectontwikkelaar uiterlijk dertig dagen na de kennisgeving van de erkenning als strategisch project en vóór de indiening van de aanvraag het betrokken centrale contactpunt om een advies betreffende de reikwijdte en het detailleringsniveau van de informatie die overeenkomstig artikel 5, lid 1, van die richtlijn in het milieueffectbeoordelingsrapport moet worden opgenomen.

Het betrokken centrale contactpunt zorgt ervoor dat het in de eerste alinea bedoelde advies zo spoedig mogelijk en binnen een termijn van ten hoogste 45 dagen na de datum waarop de projectontwikkelaar zijn verzoek om een advies heeft ingediend, wordt uitgebracht.

2.   Indien de verplichting om een milieueffectbeoordelingen uit te voeren voor een strategisch project tegelijkertijd voortvloeit uit Richtlijn 92/43/EEG, 2000/60/EG, 2008/98/EG, 2009/147/EG, 2010/75/EU, 2011/92/EU of 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad (39), zorgen de lidstaten ervoor dat een gecoördineerde of gezamenlijke procedure wordt toegepast om aan alle vereisten van die wetgevingshandelingen van de Unie te voldoen.

Bij de in de eerste alinea bedoelde gecoördineerde procedure coördineert de bevoegde autoriteit de verschillende afzonderlijke milieueffectbeoordelingen van een bepaald project die op grond van de relevante wetgevingshandelingen van de Unie vereist zijn.

Bij de in de eerste alinea bedoelde gezamenlijke procedure voorziet de bevoegde autoriteit in één milieueffectbeoordeling van een bepaald project die op grond van de relevante wetgevingshandelingen van de Unie vereist is.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten de in artikel 1, lid 2, punt g), iv), van Richtlijn 2011/92/EU bedoelde gemotiveerde conclusie over de milieueffectbeoordeling van een strategisch project verstrekken binnen negentig dagen na ontvangst van alle overeenkomstig de artikelen 5, 6 en 7 van die richtlijn verzamelde informatie en na afronding van de in de artikelen 6 en 7 van die richtlijn bedoelde raadplegingen.

4.   In uitzonderlijke gevallen waarin dat gezien de aard, complexiteit, locatie of omvang van het voorgestelde project nodig is, kunnen de lidstaten de in lid 3 vermelde termijn vóór afloop van die termijn en per geval met maximaal twintig dagen verlengen. In dat geval stelt het betrokken centrale contactpunt de projectontwikkelaar schriftelijk in kennis van de redenen die ten grondslag liggen aan de verlenging en van de termijn voor zijn gemotiveerde conclusie.

5.   In het geval van strategische projecten bedraagt de termijn om het betrokken publiek als bedoeld in artikel 1, lid 2, punt e), van Richtlijn 2011/92/EU en de in artikel 6, lid 1, van die richtlijn bedoelde autoriteiten te raadplegen over het in artikel 5, lid 1, van die richtlijn bedoelde milieueffectbeoordelingsrapport maximaal 85 dagen en, overeenkomstig artikel 6, lid 7, van die richtlijn, minstens dertig dagen. In uitzonderlijke gevallen, wanneer de aard, de complexiteit, de locatie of de omvang van het voorgestelde project dat vereisten, kan de betrokken lidstaat de termijn met maximaal veertig dagen verlengen. Het betrokken centrale contactpunt stelt de projectontwikkelaar in kennis van de redenen die ten grondslag liggen aan een dergelijke verlenging.

6.   Lid 1 is niet van toepassing op vergunningsprocedures voor strategische projecten waarvoor de vergunningsprocedure is begonnen voordat het project als strategisch project is erkend.

De leden 2 tot en met 5 zijn alleen van toepassing op vergunningsprocedures voor strategische projecten waarvoor de vergunningsprocedure is begonnen voordat het project als strategisch project is erkend voor zover de in die leden beschreven stappen nog niet zijn voltooid.

Artikel 13

Planning

1.   De nationale, regionale en lokale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het opstellen van plannen, waaronder bestemmingsplannen en plannen voor ruimtelijke ordening en landgebruik, overwegen daar in voorkomend geval bepalingen voor de ontwikkeling van projecten inzake kritieke grondstoffen in op te nemen. Bij de overweging om dergelijke bepalingen op te nemen, wordt voorrang gegeven aan kunstmatige en bebouwde oppervlakken, industriële locaties, brownfields, en actieve of verlaten mijnen, waaronder, indien passend, in kaart gebrachte minerale afzettingen.

2.   Indien plannen met bepalingen voor de ontwikkeling van projecten inzake kritieke grondstoffen zowel overeenkomstig Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad (40) als overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 92/43/EEG moeten worden beoordeeld, worden die beoordelingen gecombineerd. In de gecombineerde beoordeling wordt in voorkomend geval ook ingegaan op de effecten op mogelijk getroffen waterlichamen als bedoeld in Richtlijn 2000/60/EG. Indien bepaalde lidstaten de effecten van huidige en toekomstige activiteiten op het mariene milieu, met inbegrip van de wisselwerking tussen land en zee als bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad (41), moeten beoordelen, heeft de gecombineerde beoordeling ook betrekking op die effecten.

Artikel 14

Toepasbaarheid van VN/ECE-verdragen

1.   Deze verordening laat de verplichtingen uit hoofde van het Verdrag van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, dat op 25 juni 1998 in Aarhus is ondertekend, en uit hoofde van het VN/ECE-Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband, dat op 25 februari 1991 in Espoo is ondertekend en het bijbehorende protocol inzake de strategische milieueffectbeoordeling, dat op 21 mei 2003 in Kyiv is ondertekend, onverlet.

2.   Alle besluiten die op grond van deze afdeling worden vastgesteld, worden openbaar gemaakt op een gemakkelijk te begrijpen manier, en alle besluiten die betrekking hebben op één project zijn op dezelfde website beschikbaar.

AFDELING 4

Randvoorwaarden

Artikel 15

Versnelling van de uitvoering van strategische projecten

1.   De Commissie voert activiteiten uit, in voorkomend geval in samenwerking met de lidstaten, om particuliere investeringen in strategische projecten te versnellen en aan te trekken. Onverminderd de artikelen 107 en 108 VWEU, kunnen deze activiteiten onder meer bestaan uit het verlenen en coördineren van steun aan strategische projecten die moeite hebben met de toegang tot financiering.

2.   De lidstaat waarvan het grondgebied valt onder een strategisch project treft maatregelen om de tijdige en doeltreffende uitvoering ervan te vergemakkelijken. Die maatregelen kunnen erin bestaan:

a)

bijstand te bieden om de toepasselijke administratieve en rapportageverplichtingen na te leven;

b)

het vermogen van projectontwikkelaars te helpen verhogen om de zinvolle betrokkenheid en actieve deelname te waarborgen van de gemeenschappen die betroffen worden door het strategisch project.

Artikel 16

Coördinatie van de financiering

1.   Op verzoek van de projectontwikkelaar van een strategisch project bespreekt de in artikel 36, lid 8, punt a), opgerichte permanente subgroep hoe de financiering van het project kan worden voltooid en brengt zij daar verslag over uit; zij houdt daarbij rekening met de reeds verworven financiering en met ten minste de volgende elementen:

a)

aanvullende financiering van particuliere partijen;

b)

steun met middelen van de Europese Investeringsbank Groep of andere internationale financiële instellingen, waaronder de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling;

c)

bestaande instrumenten en programma’s van de lidstaten, waaronder die van exportkredietinstellingen en nationale stimuleringsbanken en -instellingen;

d)

relevante subsidie- en financieringsprogramma’s van de Unie, met bijzondere aandacht voor het Global Gateway-initiatief voor strategische projecten in derde landen of in LGO’s.

2.   Uiterlijk op 24 mei 2026 dient de Commissie, op basis van het advies van de in artikel 36, lid 8, punt a), bedoelde permanente subgroep, bij de raad kritieke grondstoffen een verslag in waarin de belemmeringen voor de toegang tot financiering voor strategische projecten worden beschreven en aanbevelingen worden gedaan om die toegang te vergemakkelijken.

Artikel 17

Facilitering van afnameovereenkomsten

1.   De Commissie zet een systeem op om de sluiting van afnameovereenkomsten in verband met strategische projecten te faciliteren, in overeenstemming met de mededingingsregels.

2.   Met het in lid 1 bedoelde systeem moeten potentiële afnemers biedingen kunnen doen waarin het volgende wordt aangegeven:

a)

het volume en de kwaliteit van de strategische grondstoffen die zij willen kopen;

b)

de beoogde prijs of het beoogde prijsbereik;

c)

de beoogde geldigheidsduur van de afnameovereenkomst.

3.   Met het in lid 1 bedoelde systeem moeten projectontwikkelaars van strategische projecten aanbiedingen kunnen doen waarin het volgende wordt aangegeven:

a)

het volume en de kwaliteit van de strategische grondstoffen waarvoor zij afnameovereenkomsten willen sluiten;

b)

de beoogde prijs of het beoogde prijsbereik waartegen zij willen verkopen;

c)

de beoogde geldigheidsduur van de afnameovereenkomst.

4.   Op basis van de op grond van de leden 2 en 3 ontvangen biedingen en aanbiedingen brengt de Commissie projectontwikkelaars van strategische projecten in contact met mogelijke afnemers die relevant zijn voor hun project.

Artikel 18

Online toegankelijkheid van administratieve informatie

1.   De lidstaten verstrekken online en op gecentraliseerde en gemakkelijk toegankelijke wijze informatie over de volgende administratieve procedures die relevant zijn voor projecten inzake kritieke grondstoffen:

a)

de in artikel 9, lid 2, bedoelde gegevens;

b)

de vergunningsprocedure en de bijbehorende administratieve procedures die nodig zijn voor het verkrijgen van de relevante vergunningen;

c)

financierings- en investeringsdiensten;

d)

financieringsmogelijkheden op het niveau van de Unie of de lidstaten;

e)

diensten voor bedrijfsondersteuning, onder meer wat betreft aangifte van vennootschapsbelasting, plaatselijke belastingwetgeving of arbeidsrecht.

2.   De Commissie verstrekt online en op gecentraliseerde en gemakkelijk toegankelijke wijze informatie over de administratieve procedures die relevant zijn voor de erkenning van strategische projecten en over de voordelen van een dergelijke erkenning.

AFDELING 5

Exploratie

Artikel 19

Nationale exploratieprogramma’s

1.   Uiterlijk op 24 mei 2025 stelt elke lidstaat een nationaal programma op voor algemene exploratie, gericht op kritieke grondstoffen en mineralen die als dragers voor kritieke grondstoffen fungeren. Die nationale programma’s worden ten minste om de vijf jaar geëvalueerd en indien nodig bijgewerkt.

2.   De in lid 1 bedoelde nationale programma’s omvatten maatregelen om de beschikbaarheid van informatie over de afzettingen van kritieke grondstoffen in de Unie te verbeteren. Die programma’s omvatten, naargelang het geval, de volgende maatregelen:

a)

de inkaartbrenging van mineralen op een passende schaal;

b)

geochemische campagnes, onder meer om de chemische samenstelling van bodems, sedimenten of gesteenten vast te stellen;

c)

aardwetenschappelijke onderzoeken, waaronder geofysische onderzoeken;

d)

de verwerking van gegevens die door middel van algemene exploratie zijn verzameld, onder meer door voorspellingskaarten te ontwikkelen;

e)

de herverwerking van bestaande aardwetenschappelijke gegevens om deze te controleren op onontdekte minerale afzettingen die kritieke grondstoffen en mineralen die als dragers voor kritieke grondstoffen fungeren, bevatten.

3.   Indien de geologische omstandigheden van een lidstaat zodanig zijn dat met een hoge mate van zekerheid geen afzettingen van kritieke grondstoffen of mineralen die als dragers daarvoor fungeren, zullen worden vastgesteld met behulp van de in lid 2 genoemde maatregelen, kan het in lid 1 bedoelde nationale programma bestaan uit wetenschappelijk bewijsmateriaal waaruit dit blijkt. Dit bewijsmateriaal wordt in het kader van de regelmatige evaluatie van het nationale programma bijgewerkt om rekening te houden met eventuele wijzigingen in de lijst van kritieke grondstoffen.

4.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van hun in lid 1 bedoelde nationale programma’s.

5.   De lidstaten verstrekken in hun op grond van artikel 45 ingediende verslagen informatie over voortgang bij de uitvoering van de maatregelen die zijn opgenomen in hun in lid 1 van dit artikel bedoelde nationale programma’s.

6.   De lidstaten maken kaarten die basisinformatie tonen over minerale afzettingen die kritieke grondstoffen bevatten, die is verkregen door middel van de in de in lid 1 bedoelde nationale programma’s opgenomen maatregelen, openbaar op een vrij toegankelijke website. Die informatie bevat, waar van toepassing, de classificatie van de geïdentificeerde afzettingen overeenkomstig de kaderclassificatie voor hulpbronnen van de Verenigde Naties. Meer gedetailleerde informatie, met inbegrip van verwerkte geofysische en geochemische gegevens met een passende resolutie en grootschalige geologische inkaartbrenging, wordt op verzoek beschikbaar gesteld.

De Commissie kan uitvoeringshandelingen aannemen tot vaststelling van een model voor de openbaarmaking van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde informatie. In dat model kan worden aangegeven hoe de in de eerste alinea van dit lid bedoelde informatie moet worden uitgedrukt. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

7.   Rekening houdend met de bestaande samenwerking met betrekking tot algemene exploratie, bespreekt de in artikel 36, lid 8, punt c), bedoelde permanente subgroep de in lid 1 van dit artikel bedoelde nationale programma’s en de uitvoering daarvan, ten minste wat betreft:

a)

de mogelijkheid voor samenwerking, onder meer op het gebied van exploratie van minerale afzettingen over grenzen heen en gemeenschappelijke geologische formaties;

b)

beste praktijken met betrekking tot de in lid 2 genoemde maatregelen;

c)

de mogelijkheid om een geïntegreerde databank op te zetten om de resultaten van de in lid 1 bedoelde nationale programma’s op te slaan.

HOOFDSTUK 4

MONITORING EN BEPERKING VAN RISICO’S

Artikel 20

Monitoring en stresstests

1.   De Commissie monitort de voorzieningsrisico’s met betrekking tot kritieke grondstoffen, met name die welke de mededinging dreigen te verstoren of de interne markt zouden kunnen fragmenteren.

Die monitoring heeft ten minste betrekking op de ontwikkeling van de volgende parameters:

a)

handelsstromen tussen de Unie en derde landen en binnen de interne markt;

b)

vraag en aanbod;

c)

concentratie van het aanbod;

d)

de productie en productiecapaciteiten in de Unie en de wereld in verschillende stadia van de grondstoffenwaardeketen;

e)

prijsvolatiliteit;

f)

knelpunten in alle stadia van de productie in de Unie en het toestaan van knelpunten voor strategische projecten binnen de Unie;

g)

potentiële belemmeringen voor de handel in kritieke grondstoffen of in goederen die kritieke grondstoffen als input gebruiken binnen de interne markt.

2.   De nationale autoriteiten die deelnemen aan de in artikel 36, lid 8, punt e), bedoelde permanente subgroep ondersteunen de Commissie bij de in lid 1 van dit artikel bedoelde monitoring door:

a)

relevante informatie over de ontwikkeling van de in lid 1 van dit artikel genoemde parameters waarover zij beschikken, met uitzondering van punt e) van dat lid, en met inbegrip van de in artikel 21 bedoelde informatie, te delen;

b)

samen met de Commissie en de andere deelnemende autoriteiten informatie over de ontwikkeling van de in lid 1 van dit artikel genoemde parameters, met inbegrip van de in artikel 21 bedoelde informatie, te verzamelen;

c)

een analyse van de voorzieningsrisico’s van kritieke grondstoffen met het oog op de ontwikkeling van de in lid 1 genoemde parameters te verstrekken;

d)

de Commissie onverwijld in kennis te stellen indien de lidstaat kennis krijgt van een risico op een ernstige verstoring van de voorziening met betrekking tot kritieke grondstoffen.

3.   De Commissie zorgt er samen met de nationale autoriteiten die deelnemen aan de in artikel 36, lid 8, punt e), bedoelde permanente subgroep voor dat ten minste om de drie jaar een stresstest van de toeleveringsketen van elke strategische grondstof wordt uitgevoerd, of als een aanzienlijke toename van het voorzieningsrisico wordt geconstateerd ten gevolge van de in lid 1 van dit artikel bedoelde monitoring. Daartoe coördineert en verdeelt de in artikel 36, lid 8, punt e), bedoelde permanente subgroep de uitvoering van stresstests voor de verschillende strategische grondstoffen door de deelnemende autoriteiten.

De in de eerste alinea bedoelde stresstests bestaan uit een beoordeling van de kwetsbaarheid van de grondstoffentoeleveringsketen van de Unie voor verstoringen van de voorziening van de desbetreffende strategische grondstof, door de gevolgen te ramen van verschillende scenario’s die dergelijke verstoringen van de voorziening kunnen veroorzaken en de mogelijke effecten daarvan, waarbij ten minste rekening moet worden gehouden met de volgende elementen:

a)

waar de strategische grondstof wordt gewonnen, verwerkt of gerecycled;

b)

de capaciteiten van de marktdeelnemers in de grondstoffenwaardeketen, en de structuur van de markt;

c)

factoren die van invloed kunnen zijn op het aanbod, met inbegrip van maar niet beperkt tot de geopolitieke situatie, logistiek, energievoorziening, arbeidskrachten of natuurrampen;

d)

de beschikbaarheid van bevoorradingsbronnen en het vermogen om snel over te gaan tot het diversifiëren van die bronnen, het vervangen van materialen of het beperken van de vraag naar grondstoffen;

e)

de gebruikers van de desbetreffende strategische grondstof in de hele grondstoffenwaardeketen en hun aandeel in de vraag, met bijzondere aandacht voor de vervaardiging van technologieën die relevant zijn voor de groene en de digitale transitie, en voor defensie- en ruimtevaarttoepassingen;

f)

potentiële belemmeringen voor de grensoverschrijdende handel in relevante strategische grondstoffen of goederen die strategische grondstoffen als input gebruiken binnen de interne markt.

4.   De Commissie maakt op een vrij toegankelijke website een monitoringdashboard openbaar en werkt dit regelmatig bij; dit dashboard omvat:

a)

geaggregeerde informatie over de ontwikkeling van de in lid 1 bedoelde parameters;

b)

een geaggregeerde beschrijving van de berekening van het voorzieningsrisico van kritieke grondstoffen met het oog op de in punt a) van dit lid bedoelde informatie;

c)

waar passend, algemene aanbevelingen voor geschikte mitigatiestrategieën om het voorzieningsrisico te verkleinen, tenzij het openbaar toegankelijk maken van die algemene aanbevelingen de bescherming van handels- of bedrijfsgeheimen of andere gevoelige, vertrouwelijke of gerubriceerde informatie in gevaar brengt.

5.   De Commissie analyseert de overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 van dit artikel verzamelde informatie. Indien de Commissie, op basis van de analyse, van oordeel is dat er duidelijke aanwijzingen zijn voor een risico op verstoring van de voorziening waardoor waarschijnlijk de concurrentie zal worden verstoord of de interne markt zal worden gefragmenteerd, waarschuwt zij de lidstaten, de raad kritieke grondstoffen en de bestuursorganen van de crisisbewakings- of crisisbeheersingsmechanismen van de Unie die betrekking hebben op de desbetreffende strategische of kritieke grondstoffen. In voorkomend geval beoordeelt de Commissie ook of dit risico een bijwerking van de lijst van strategische grondstoffen op grond van artikel 3, lid 3, vereist.

Artikel 21

Informatieverplichtingen voor monitoring

1.   De lidstaten verstrekken de Commissie in hun op grond van artikel 45 ingediende verslagen informatie over nieuwe of bestaande projecten inzake kritieke grondstoffen op hun grondgebied die relevant is voor artikel 20, lid 1, punt d), met inbegrip van een classificatie van nieuwe projecten volgens de kaderclassificatie voor hulpbronnen van de Verenigde Naties.

2.   De lidstaten brengen belangrijke marktdeelnemers in de gehele kritiekegrondstoffenwaardeketen in kaart die op hun grondgebied zijn gevestigd, en:

a)

monitoren hun activiteiten door openbaar beschikbare gegevens te onderzoeken, en indien nodig, door middel van regelmatige en evenredige onderzoeken om de informatie te verzamelen die nodig is voor de monitoring en stresstests door de Commissie op grond van artikel 20;

b)

verstrekken in hun op grond van artikel 45 ingediende verslagen informatie over de resultaten van de informatieverzameling overeenkomstig punt a) van deze alinea;

c)

stellen de Commissie onverwijld in kennis van belangrijke voorvallen die de normale uitvoering van de activiteiten van belangrijke marktdeelnemers kunnen belemmeren.

Belangrijke marktdeelnemers kunnen op grond van punt a) van de eerste alinea weigeren de gevraagde gegevens in te dienen indien het delen van dergelijke gegevens zou leiden tot de openbaarmaking van handels- of bedrijfsgeheimen. Zij dienen dergelijke gegevens alleen in voor zover deze al voor hen beschikbaar zijn. Indien belangrijke marktdeelnemers weigeren de gevraagde gegevens in te dienen of stellen dat dat die niet beschikbaar zijn, verstrekken zij de verzoekende lidstaat de redenen daarvoor.

3.   De lidstaten verzenden de op grond van lid 2, punten a) en b), van dit artikel verzamelde gegevens aan de nationale bureaus voor de statistiek en aan Eurostat met het oog op de samenstelling van statistieken overeenkomstig Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (42). De lidstaten wijzen de nationale autoriteit aan die verantwoordelijk is voor het verzenden van de gegevens aan de nationale bureaus voor de statistiek en aan Eurostat.

Artikel 22

Rapportage inzake strategische voorraden

1.   De lidstaten verstrekken de Commissie in hun op grond van artikel 45 ingediende verslagen informatie over de status van hun strategische voorraden van strategische grondstoffen. De lidstaten zijn niet verplicht informatie over bepaalde strategische voorraden te verstrekken indien die informatie hun defensie of nationale veiligheid in gevaar zou kunnen brengen. Indien een lidstaat weigert om dergelijke informatie te verstrekken, verstrekt hij een kennisgeving waarin hij die weigering onderbouwt.

2.   De in lid 1 bedoelde informatie omvat strategische voorraden van alle overheidsinstanties, overheidsbedrijven of marktdeelnemers die van een lidstaat de opdracht hebben gekregen namens die lidstaat strategische voorraden op te bouwen, en bevat ten minste een beschrijving van:

a)

de omvang van de beschikbare strategische voorraden van elke strategische grondstof, op geaggregeerd niveau, zowel uitgedrukt in tonnen als in percentages van het jaarlijks nationale verbruik van de desbetreffende strategische grondstoffen, en de chemische vorm en zuiverheid van de opgeslagen grondstoffen;

b)

de ontwikkeling van de omvang van de strategische voorraden van elke strategische grondstof, op geaggregeerd niveau, gedurende de voorgaande vijf jaar;

c)

eventuele regels of procedures die gelden voor vrijgave, toewijzing en distributie van strategische voorraden, tenzij het delen van dergelijke informatie de bescherming van handels- of bedrijfsgeheimen of andere gevoelige, vertrouwelijke of gerubriceerde informatie in gevaar brengt.

3.   In de in lid 1 bedoelde verslagen kan informatie over strategische voorraden van kritieke grondstoffen of andere grondstoffen worden opgenomen.

Artikel 23

Coördinatie van strategische voorraden

1.   Uiterlijk op 24 mei 2026 en daarna om de twee jaar deelt de Commissie, op basis van de op grond van artikel 22, lid 1, ontvangen informatie, het volgende met de raad kritieke grondstoffen:

a)

een voorlopige benchmark voor een veilige omvang van de strategische voorraden van de Unie van elke strategische grondstof, als bedoeld in lid 2 van dit artikel;

b)

een vergelijking tussen de volledige omvang van de strategische voorraden van de Unie van elke strategische grondstof en de in punt a) van dit lid bedoelde voorlopige benchmark;

c)

informatie over de mogelijke grensoverschrijdende toegankelijkheid van strategische voorraden, gezien de regels of procedures voor de vrijgave, toewijzing en distributie daarvan.

2.   De Commissie stelt, rekening houdend met de zienswijzen van de raad kritieke grondstoffen, een benchmark vast voor een veilige omvang van de strategische voorraden strategische grondstoffen van de Unie. Die benchmark:

a)

wordt uitgedrukt als de voorraad strategische grondstoffen die nodig is om, in het geval van verstoring van de voorziening, een bepaald aantal dagen aan netto-invoer te dekken, berekend op basis van de invoer in het voorgaande kalenderjaar;

b)

neemt openbaar beschikbare informatie over strategische voorraden van particuliere marktdeelnemers in aanmerking;

c)

is evenredig aan het voorzieningsrisico voor en het economisch belang van de desbetreffende strategische grondstof.

3.   De Commissie kan, rekening houdend met de zienswijzen van de raad kritieke grondstoffen, de lidstaten adviseren:

a)

de strategische voorraden, en waar van toepassing de productiecapaciteiten, aan te vullen, waarbij rekening wordt gehouden met de in lid 1, punt b), bedoelde vergelijking, de relatieve verdeling van bestaande strategische voorraden tussen de lidstaten en het verbruik van strategische grondstoffen door marktdeelnemers op het grondgebied van de respectieve lidstaten;

b)

de regels of procedures voor vrijgave, toewijzing en distributie van strategische voorraden te wijzigen of te coördineren, teneinde de mogelijke grensoverschrijdende toegankelijkheid ervan te verbeteren, met name indien dat nodig is voor de productie van strategische technologieën.

4.   Bij het opstellen van de in lid 3 bedoelde adviezen kennen de Commissie en de raad kritieke grondstoffen bijzonder belang toe aan de noodzaak van het behoud en de bevordering van stimulansen voor particuliere marktdeelnemers die afhankelijk zijn van strategische grondstoffen als input om hun eigen strategische voorraden aan te leggen of om andere maatregelen te treffen om hun blootstelling aan voorzieningsrisico’s te beheersen.

5.   De lidstaten verstrekken in hun op grond van artikel 45 ingediende verslagen informatie over de vraag of en hoe zij gevolg geven of voornemens zijn te geven aan de in lid 3 van dit artikel bedoelde adviezen.

6.   Voorafgaand aan de deelname van ten minste twee lidstaten aan internationale of multilaterale fora over strategische voorraden van strategische grondstoffen zorgt de Commissie voor voorafgaande coördinatie, ofwel tussen de desbetreffende lidstaten en de Commissie, ofwel door middel van een vergadering van de raad kritieke grondstoffen daarover.

7.   De Commissie verstrekt de verzamelde gegevens over de beschikbare strategische voorraden van de Unie aan de bestuursorganen van de Unie die verantwoordelijk zijn voor crisisbewaking of de crisisbeheersingsmechanismen van de Unie die betrekking hebben op de desbetreffende strategische grondstoffen.

8.   Noch dit artikel, noch artikel 22 legt aan de lidstaten een verplichting op om strategische voorraden aan te houden of vrij te geven.

Artikel 24

Risicoparaatheid van ondernemingen

1.   Uiterlijk op 24 mei 2025 en binnen twaalf maanden na elke bijwerking van de lijst van strategische grondstoffen op grond van artikel 3, lid 3, brengen de lidstaten de grote ondernemingen in kaart die op hun grondgebied actief zijn en strategische grondstoffen gebruiken voor de productie van batterijen voor energieopslag en elektrische mobiliteit, uitrusting met betrekking tot de productie en het gebruik van waterstof, uitrusting met betrekking tot de opwekking van hernieuwbare energie, luchtvaartuigen, tractiemotoren, warmtepompen, uitrusting met betrekking tot de overdracht en opslag van gegevens, mobiele elektronische apparaten, uitrusting met betrekking tot additieve productie, uitrusting met betrekking tot robotica, drones, raketwerpers, satellieten of geavanceerde chips.

2.   De in lid 1 bedoelde grote ondernemingen voeren ten minste om de drie jaar en voor zover de vereiste informatie voor hen beschikbaar is, een risicobeoordeling uit van hun toeleveringsketen van strategische grondstoffen, waarbij onder meer:

a)

in kaart wordt gebracht waar de strategische grondstoffen die zij gebruiken worden gewonnen, verwerkt of gerecycled;

b)

een analyse wordt gemaakt van de factoren die gevolgen kunnen hebben voor hun voorziening van strategische grondstoffen;

c)

een beoordeling wordt gemaakt van hun kwetsbaarheid voor verstoringen van de voorziening.

3.   Wanneer de in lid 2 van dit artikel bedoelde informatie niet op verzoek van de in lid 1 van dit artikel bedoelde grote ondernemingen door hun leveranciers ter beschikking wordt gesteld, kunnen die grote ondernemingen hun risicobeoordeling uitvoeren op basis van de informatie die de Commissie op grond van artikel 20, lid 4, heeft bekendgemaakt, of op basis van anderszins openbaar beschikbare informatie, voor zover mogelijk.

4.   Indien als gevolg van de in lid 2 bedoelde risicobeoordeling aanzienlijke kwetsbaarheden voor verstoringen van de voorziening worden ontdekt, spannen de in lid 1 bedoelde grote ondernemingen zich in om die kwetsbaarheden te beperken, onder meer door de mogelijkheid te beoordelen om hun toeleveringsketens van grondstoffen te diversifiëren of de strategische grondstoffen te vervangen.

5.   De in lid 1 bedoelde grote ondernemingen kunnen bij hun raad van bestuur een verslag indienen met de resultaten van de in lid 2 bedoelde risicobeoordeling, met inbegrip van de bron van de informatie waarop de beoordeling is gebaseerd, de ontdekte significante risico’s, alsmede de voorgenomen of uitgevoerde risicobeperkende maatregelen.

6.   De lidstaten mogen eisen dat de in lid 1 bedoelde grote ondernemingen het in lid 5 bedoelde verslag en de verzoeken om de in lid 3 bedoelde informatie aan hun raad van bestuur voorleggen.

Artikel 25

Gezamenlijke aankoop

1.   De Commissie zet een systeem op om de vraag van geïnteresseerde, in de Unie gevestigde ondernemingen die strategische grondstoffen verbruiken te bundelen en te zoeken naar aanbiedingen van leveranciers om aan die gebundelde vraag te voldoen, en zij beheert dit systeem. Dit systeem heeft betrekking op zowel verwerkte als onverwerkte strategische grondstoffen.

2.   Alvorens het in lid 1 bedoelde systeem op te zetten, voert de Commissie, na raadpleging van de raad kritieke grondstoffen, een beoordeling uit van de verwachte gevolgen van het systeem voor de markt voor elke strategische grondstof, teneinde onevenredige gevolgen voor de mededinging op de interne markt te voorkomen.

3.   Op basis van de in lid 2 bedoelde beoordeling, bij het opzetten en beheren van het in lid 1 bedoelde systeem:

a)

bepaalt de Commissie voor welke strategische grondstoffen en in welk verwerkingsstadium het systeem kan worden gebruikt, rekening houdend met het relatieve voorzieningsrisico van verschillende strategische grondstoffen;

b)

stelt de Commissie de minimale hoeveelheid gevraagde strategische grondstof vast om aan het systeem deel te nemen, rekening houdend met het verwachte aantal geïnteresseerde deelnemers en de noodzaak om het aantal deelnemers beheersbaar te houden, rekening houdend met de behoeften van kmo’s.

4.   Deelname aan het in lid 3, punt b), bedoelde systeem staat open en is transparant voor alle geïnteresseerde, in de Unie gevestigde ondernemingen.

5.   In de Unie gevestigde ondernemingen die aan het in lid 1 bedoelde systeem deelnemen, kunnen op transparante wijze samen onderhandelen over aankoop, onder meer over de prijzen of de voorwaarden van de aankoopovereenkomst, of gebruikmaken van gezamenlijke aankoop om betere voorwaarden met hun leveranciers overeen te komen of tekorten te voorkomen. Deelnemende in de Unie gevestigde ondernemingen houden zich aan het Unierecht, waaronder het mededingingsrecht van de Unie.

6.   Entiteiten worden uitgesloten van vraagbundeling en gezamenlijke aankoop alsook van deelname als leveranciers of als dienstverleners, indien zij:

a)

onderworpen zijn aan uit hoofde van artikel 215 VWEU vastgestelde beperkende maatregelen van de Unie;

b)

direct of indirect eigendom zijn of onder zeggenschap staan van, of handelen namens of onder leiding van, natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten of lichamen waarop beperkende maatregelen van de Unie van toepassing zijn.

7.   In afwijking van artikel 176 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (43) sluit de Commissie door middel van een aanbestedingsprocedure op grond van die verordening een overeenkomst met een in de Unie gevestigde entiteit die als dienstverlener optreedt om het in lid 1 van dit artikel bedoelde systeem op te zetten en te beheren. De geselecteerde dienstverlener mag geen belangenconflict hebben.

8.   De Commissie legt in de dienstenovereenkomst vast welke taken de dienstverlener moet vervullen, waaronder de toewijzing van de vraag, de toewijzing van de toegangsrechten voor het aanbod, de registratie en de verificatie van alle deelnemers, publicatie en rapportage over de activiteiten en andere taken die nodig zijn om het in lid 1 bedoelde systeem op te zetten en te beheren. De dienstenovereenkomst heeft ook betrekking op de praktische regelingen met betrekking tot de activiteiten van de dienstverlener, waaronder het gebruik van het IT-instrument, de beveiligingsmaatregelen, de valuta of valuta’s, de betalingsregeling en de aansprakelijkheid.

9.   De overeenkomst met de dienstverlener doet geen afbreuk aan het recht van de Commissie om controles en audits van die dienstverlener te verrichten. Daartoe krijgt de Commissie volledige toegang tot de informatie waarover de dienstverlener met betrekking tot de overeenkomst beschikt. Alle servers en gegevens bevinden zich fysiek en worden opgeslagen op het grondgebied van de Unie.

10.   In de overeenkomst met de dienstverlener is de eigendom van de door de dienstverlener verkregen informatie bepaald en is voorzien in de eventuele overdracht van die informatie aan de Commissie bij de beëindiging of afloop van de dienstenovereenkomst.

HOOFDSTUK 5

DUURZAAMHEID

AFDELING 1

Circulariteit

Artikel 26

Nationale maatregelen inzake circulariteit

1.   Uiterlijk twee jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van de in lid 7 bedoelde uitvoeringshandeling zorgt elke lidstaat voor de vaststelling en uitvoering van nationale programma’s met maatregelen, of de invoering van maatregelen in nationale programma’s, om:

a)

de technologische vooruitgang en hulpbronnenefficiëntie te stimuleren om de verwachte toename van het verbruik van kritieke grondstoffen in de Unie te matigen;

b)

afvalpreventie en hergebruik en reparatie van producten en onderdelen met relevant potentieel voor terugwinning van kritieke grondstoffen te bevorderen;

c)

de inzameling, sortering en verwerking van afval, met inbegrip van metaalschroot, met een relevant potentieel voor terugwinning van kritieke grondstoffen uit te breiden en ervoor te zorgen dat deze in het juiste recyclingsysteem terechtkomen, teneinde de beschikbaarheid en kwaliteit van recyclebaar materiaal als input voor recyclinginstallaties voor kritieke grondstoffen te maximaliseren;

d)

het gebruik van secundaire kritieke grondstoffen te vergroten, ook door maatregelen te nemen zoals het in gunningscriteria voor aanbestedingen rekening houden met het gehalte aan gerecycled materiaal, of geldelijke beloningen voor het gebruik van secundaire kritieke grondstoffen;

e)

de technologische rijpheid van recyclingtechnologieën voor kritieke grondstoffen te vergroten en circulair ontwerp, grondstoffenefficiëntie en vervanging van kritieke grondstoffen in producten en toepassingen te bevorderen, ten minste door acties daartoe in het kader van nationale programma’s voor onderzoek en innovatie te ondersteunen;

f)

ervoor te zorgen dat er maatregelen worden getroffen zodat zijn beroepsbevolking over de vaardigheden beschikt die nodig zijn om de circulariteit van de kritiekegrondstoffenwaardeketen te bevorderen, met inbegrip van maatregelen op het vlak van bij- en omscholing;

g)

indien door de producent financiële bijdragen moeten worden betaald overeenkomstig zijn verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid uit hoofde van nationaal recht overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Richtlijn 2008/98/EG, bevorderen dat die financiële bijdragen zodanig worden vormgegeven dat gestimuleerd wordt dat producten meer secundaire kritieke grondstoffen bevatten die worden teruggewonnen uit afval dat is gerecycled overeenkomstig de relevante milieunormen van de Unie;

h)

de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat kritieke grondstoffen die worden uitgevoerd nadat zij niet langer als afval worden beschouwd, voldoen aan de relevante voorwaarden overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG en ander relevant Unierecht;

i)

in voorkomend geval, het gebruik van kwaliteitsnormen van de Unie voor recyclingprocessen van afvalstromen die kritieke grondstoffen bevatten, te ondersteunen.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde programma’s kunnen worden geïntegreerd in nieuwe of bestaande afvalbeheerplannen en afvalpreventieprogramma’s die zijn vastgesteld op grond van de artikelen 28 en 29 van Richtlijn 2008/98/EG.

De in de eerste alinea bedoelde nationale programma’s worden uiterlijk vijf jaar na de vaststelling ervan geëvalueerd en zo nodig bijgewerkt.

3.   De in lid 1 bedoelde programma’s hebben met name betrekking op producten en afval waarvoor uit hoofde van het Unierecht geen specifieke verplichting voor inzameling, behandeling, recycling of hergebruik geldt. Voor andere producten en ander afval worden de maatregelen uitgevoerd overeenkomstig het geldende Unierecht.

Onverminderd de artikelen 107 en 108 VWEU kunnen de in lid 1, punten b), c) en d), bedoelde programma’s onder meer betrekking hebben op de invoering van financiële stimulansen, zoals kortingen, geldelijke beloningen of statiegeldregelingen, om de voorbereiding voor hergebruik en het hergebruik van producten met een relevant potentieel voor de terugwinning van kritieke grondstoffen en de inzameling en behandeling van afval van die producten aan te moedigen.

4.   De in de leden 1 en 2 bedoelde nationale maatregelen moeten zo zijn opgesteld dat, in overeenstemming met het VWEU, belemmeringen van de handel en verstoringen van de mededinging worden voorkomen.

5.   De lidstaten brengen afzonderlijk het aantal relevante hoeveelheden kritieke grondstoffen bevattende onderdelen in kaart die uit afgedankte elektrische en elektronische apparatuur zijn afgezonderd en de hoeveelheden kritieke grondstoffen die uit dergelijke apparatuur zijn teruggewonnen, en brengen daar verslag over uit.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin wordt vastgesteld in welke vorm en in welk detail die rapportage moet plaatsvinden. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 39, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Het eerste volledige kalenderjaar na de vaststelling van die uitvoeringshandelingen vormt de eerste rapportageperiode. De lidstaten dienen die gegevens in bij de rapportage aan de Commissie van de gegevens betreffende de hoeveelheden gerecyclede afgedankte elektrische en elektronische apparatuur overeenkomstig artikel 16, lid 6, van Richtlijn 2012/19/EU.

6.   De lidstaten verstrekken in hun op grond van artikel 45 ingediende verslagen informatie over de vaststelling van de in lid 1 van dit artikel bedoelde nationale programma’s en over de voortgang van de doeltreffende uitvoering van de op grond van de leden 1 en 2 van dit artikel getroffen maatregelen.

7.   Uiterlijk op 24 mei 2025 stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast tot nadere bepaling van een lijst van producten, onderdelen en afvalstromen die in ieder geval worden geacht een groot potentieel voor de terugwinning van relevante kritieke grondstoffen in de zin van lid 1, punten b) en c), te hebben.

Bij het opstellen van die lijst houdt de Commissie rekening met:

a)

de totale hoeveelheid kritieke grondstoffen uit die producten, onderdelen en afvalstromen die kan worden teruggewonnen;

b)

de mate waarin die producten, onderdelen en afvalstromen onder het Unierecht vallen;

c)

lacunes in de regelgeving;

d)

specifieke uitdagingen voor de inzameling en afvalbehandeling van producten, onderdelen en afvalstromen;

e)

bestaande systemen voor inzameling en afvalbehandeling die op producten, onderdelen en afvalstromen van toepassing zijn.

De in de eerste alinea van dit lid bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 39, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 27

Terugwinning van kritieke grondstoffen uit winningsafval

1.   Exploitanten die overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2006/21/EG afvalbeheerplannen moeten opstellen, voorzien de bevoegde autoriteit zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 27, van die richtlijn van een voorlopige economische evaluatiestudie met betrekking tot de mogelijke terugwinning van kritieke grondstoffen,

a)

uit het in de inrichting opgeslagen winningsafval, en

b)

uit het geproduceerde winningsafval of, indien dat doeltreffender wordt geacht, uit het gewonnen volume voordat het afval werd.

Exploitanten zijn vrijgesteld van de in de eerste alinea van dit lid vastgelegde verplichting indien zij aan de bevoegde autoriteit, zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 27, van Richtlijn 2006/21/EG, met een hoge mate van zekerheid kunnen aantonen dat het winningsafval geen kritieke grondstoffen bevat die technisch kunnen worden teruggewonnen.

2.   De in lid 1 bedoelde studie bevat ten minste een raming van de hoeveelheden en concentraties kritieke grondstoffen in het winningsafval en het gewonnen volume, en een beoordeling van het potentieel voor technische en economische terugwinning ervan. Exploitanten specificeren de methoden die worden gebruikt om die hoeveelheden en concentraties te ramen.

3.   Uiterlijk op 24 november 2026 dienen exploitanten van winningsafvalinstallaties de in lid 1 van dit artikel bedoelde studie in bij de bevoegde autoriteit als gedefinieerd in artikel 3, punt 27, van Richtlijn 2006/21/EG. Exploitanten van nieuwe winningsafvalinstallaties dienen die studie bij de bevoegde autoriteit, zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 27, van Richtlijn 2006/21/EG, in wanneer zij overeenkomstig artikel 7 van die Richtlijn hun afvalbeheerplannen indienen.

4.   De lidstaten zetten een databank op van gesloten winningsafvalinstallaties op hun grondgebied, met inbegrip van verlaten winningsafvalinstallaties, met uitzondering van gesloten winningsafvalinstallaties waarvoor het, gelet op de specifieke kenmerken van de afvallocaties of de geologische omstandigheden, onwaarschijnlijk is dat er mogelijk technisch terugwinbare hoeveelheden kritieke grondstoffen zijn. Die databank bevat informatie over:

a)

de locatie, het oppervlak en het afvalvolume, of in voorkomend geval, het geschatte volume, van de winningsafvalinstallatie;

b)

de exploitant of voormalige exploitant van de winningsafvalinstallatie, en in voorkomend geval de rechtsopvolger daarvan;

c)

de geraamde hoeveelheden en concentraties van alle grondstoffen in het winningsafval en in voorkomend geval in de oorspronkelijke minerale afzetting, overeenkomstig lid 7;

d)

eventuele aanvullende informatie die de lidstaat relevant acht om de terugwinning van kritieke grondstoffen uit de winningsafvalinstallatie mogelijk te maken.

5.   Uiterlijk op 24 november 2027 zorgen de lidstaten voor de vaststelling en uitvoering van maatregelen om de terugwinning van kritieke grondstoffen uit winningsafval te bevorderen, met name uit gesloten winningsafvalinstallaties waarvoor in de in artikel 4 genoemde databank is aangeduid dat die mogelijk kritieke grondstoffen bevatten die economisch kunnen worden teruggewonnen.

6.   De in lid 4 bedoelde databank is uiterlijk op 24 november 2026 operationeel, en alle informatie wordt uiterlijk op 24 mei 2027 ingevoerd. De databank wordt op openbaar toegankelijke en digitale wijze beschikbaar gesteld en wordt ten minste om de drie jaar bijgewerkt met aanvullende informatie en recentelijk gesloten of in kaart gebrachte installaties.

7.   Om de in lid 4, punt c), bedoelde informatie te verstrekken, voeren de lidstaten ten minste de volgende activiteiten uit:

a)

de lidstaten voeren voor gesloten winningsafvalinstallaties uiterlijk op 24 november 2026 een grondige evaluatie uit van de beschikbare vergunningsdocumenten, of andere beschikbare documentatie wanneer er geen vergunningsdocumenten zijn;

b)

voor winningsafvalinstallaties waar de beschikbare informatie erop kan wijzen dat er mogelijk economisch terugwinbare hoeveelheden kritieke grondstoffen aanwezig zijn, voeren de lidstaten daarnaast uiterlijk op 24 mei 2026 representatieve geochemische bemonstering uit;

c)

voor winningsafvalinstallaties waarvan uit de in de punten a) en b) van dit lid beschreven activiteiten is gebleken dat er mogelijk economisch terugwinbare hoeveelheden kritieke grondstoffen aanwezig zijn, voeren de lidstaten daarnaast, indien dat overeenkomstig de toepasselijke milieuvereisten op het niveau van de Unie en in voorkomend geval overeenkomstig de vereisten van Richtlijn 2006/21/EG ecologisch verantwoord is, uiterlijk op 24 maart 2027 een gedetailleerdere bemonstering met daaropvolgende chemische en mineralogische karakterisering uit waarbij de boorkern in kaart wordt gebracht of vergelijkbare technieken worden toegepast.

8.   De in lid 7 bedoelde activiteiten worden uitgevoerd binnen de grenzen van de nationale rechtstelsels met betrekking tot minerale bronnen, afval, eigendomsrechten, landeigendom, milieu- en gezondheidseffecten en andere relevante bepalingen. Indien dergelijke factoren de activiteiten belemmeren, vragen de autoriteiten van de lidstaten de exploitant of eigenaar van de winningsafvalinstallatie om medewerking. De resultaten van de in lid 7 bedoelde activiteiten worden in de in lid 4 bedoelde databank beschikbaar gesteld. Indien mogelijk nemen de lidstaten een classificatie van de gesloten winningsafvalinstallaties volgens de kaderclassificatie voor hulpbronnen van de Verenigde Naties in de databank op.

Artikel 28

Recyclebaarheid van permanente magneten

1.   Met ingang van twee jaar na de datum van inwerkingtreding van de in lid 2 bedoelde uitvoeringshandeling waarborgt elke natuurlijke of rechtspersoon die apparaten voor beeldvorming door middel van magnetische resonantie (MRI-apparaten), windenergiegeneratoren, industriële robots, motorvoertuigen, lichte vervoermiddelen, koelgeneratoren, warmtepompen, elektrische motoren (ook als elektrische motoren in andere producten zijn geïntegreerd), automatische wasmachines, droogtrommels, magnetronovens, stofzuigers of vaatwassers in de handel brengt, dat op die producten een opvallend, duidelijk leesbaar en onuitwisbaar etiket is aangebracht waarop is aangegeven:

a)

of het product een of meer permanente magneten bevat;

b)

indien het product een of meer permanente magneten bevat, of die permanente magneten behoren tot een van de volgende soorten:

i)

neodymium-ijzer-boor;

ii)

samarium-kobalt;

iii)

aluminium-nikkel-kobalt;

iv)

ferriet.

2.   Uiterlijk op 24 november 2026 stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast waarin de vorm van het in lid 1 van dit artikel bedoelde etiket wordt vastgelegd. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 39, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   Met ingang van twee jaar na de datum van inwerkingtreding van de in lid 2 bedoelde uitvoeringshandeling waarborgt elke natuurlijke of rechtspersoon die in lid 1 bedoelde producten die een of meer permanente magneten bevatten van de in lid 1, punt b), bedoelde soorten in de handel brengt, dat op of in het product een gegevensdrager aanwezig is.

4.   De in lid 3 bedoelde gegevensdrager wordt gekoppeld aan een unieke productidentificatiecode die toegang biedt tot:

a)

de naam, de geregistreerde handelsnaam of het geregistreerde handelsmerk en het postadres van de verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon, en in voorkomend geval de elektronische wijze waarop daarmee contact kan worden opgenomen;

b)

informatie over het gewicht, de locatie en de chemische samenstelling van alle afzonderlijke permanente magneten in het product, en over de aanwezigheid van en de soort magnetische coatings, kleefmiddelen en eventueel gebruikte additieven;

c)

informatie waarmee toegang kan worden verkregen tot alle permanente magneten in het product en waarmee deze veilig kunnen worden afgezonderd, waaronder in ieder geval de volgorde van alle afzonderingsstappen en de benodigde gereedschappen of technologieën voor de toegang tot en de afzondering van de permanente magneet, onverminderd de verstrekking van informatie aan verwerkingsinrichtingen op grond van artikel 15, lid 1, van Richtlijn 2012/19/EU.

5.   Voor producten waarvan de permanente magneten alleen in een of meer elektrische motoren in het product zijn ingebouwd, kan de in lid 4, punt b), bedoelde informatie worden vervangen door informatie over de locatie van die elektrische motoren, en kan de in lid 4, punt c), bedoelde informatie worden vervangen door informatie over de toegang tot en de afzondering van de elektrische motor, in ieder geval met inbegrip van de volgorde van alle afzonderingsstappen en de benodigde gereedschappen of technologieën voor de toegang tot en afzondering van de elektrische motoren.

6.   Voor in lid 3 bedoelde producten waarvoor op grond van een andere rechtshandeling van de Unie een productpaspoort is vereist, wordt de in lid 4 bedoelde informatie in dat productpaspoort opgenomen.

7.   De natuurlijke of rechtspersoon die een in lid 3 bedoeld product in de handel brengt, zorgt ervoor dat de in lid 4 bedoelde informatie volledig, actueel en nauwkeurig is en ten minste beschikbaar blijft voor een periode van de normale levensduur van het product plus tien jaar, ook in geval van insolventie, liquidatie of stopzetting van de activiteiten van de verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon in de Unie. Die persoon kan een andere natuurlijke of rechtspersoon machtigen om namens hem of haar op te treden.

In de in lid 4 bedoelde informatie wordt verwezen naar het productmodel of, indien die informatie tussen exemplaren van hetzelfde model verschilt, naar een bepaalde partij of een bepaald exemplaar. De in lid 4 bedoelde informatie is toegankelijk voor reparateurs, recyclers, markttoezichtautoriteiten en douaneautoriteiten.

8.   Indien in harmonisatiewetgeving van de Unie voor een van de in lid 1 vermelde producten informatievereisten met betrekking tot de recycling van permanente magneten worden vastgesteld, zijn die vereisten op de betrokken producten van toepassing in plaats van dit artikel.

9.   Producten die voornamelijk zijn ontworpen voor defensie- of ruimtevaarttoepassingen zijn van de in dit artikel vastgelegde vereisten vrijgesteld.

10.   Dit artikel is met ingang van 24 mei 2029 van toepassing op apparaten voor beeldvorming door middel van magnetische resonantie (MRI-apparaten), motorvoertuigen, en lichte vervoermiddelen van categorie L waarvoor typegoedkeuring is verleend.

11.   Dit artikel is niet van toepassing op:

a)

voertuigen voor speciale doeleinden zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 31, van Verordening (EU) 2018/858;

b)

andere delen van een voertuig waarvoor typegoedkeuring is verleend in het kader van meerfasentypegoedkeuring van categorie N1, N2, N3, M2 of M3 dan het basisvoertuig;

c)

in kleine series geproduceerde voertuigen, zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 30, van Verordening (EU) 2018/858.

12.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 38 een gedelegeerde handeling vast te stellen om deze verordening aan te vullen door overeenkomstig bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (44) een lijst met codes van de gecombineerde nomenclatuur te verstrekken en door productomschrijvingen van de in lid 1 van dit artikel bedoelde producten te verstrekken, teneinde de werkzaamheden van douaneautoriteiten met betrekking tot die producten en de vereisten van dit artikel en artikel 29 te vergemakkelijken.

Artikel 29

Gehalte aan gerecycled materiaal in permanente magneten

1.   Uiterlijk op 24 mei 2027 of, indien dat later is, twee jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handeling, maakt een natuurlijke of rechtspersoon die in artikel 28, lid 1, bedoelde producten met een of meer permanente magneten als bedoeld in artikel 28, lid 1, punt b), i), ii) en iii), in de handel brengt waarbij het totale gewicht van al die permanente magneten meer dan 0,2 kg bedraagt, het aandeel neodymium, dysprosium, praseodymium, terbium, boor, samarium, nikkel en kobalt dat uit afval na consumptie is teruggewonnen in de in het product ingebouwde permanente magneten, openbaar op een vrij toegankelijke website.

2.   De Commissie stelt uiterlijk op 24 mei 2026 overeenkomstig artikel 38 een gedelegeerde handeling vast tot aanvulling van deze verordening door regels te bepalen voor de berekening en verificatie van het aandeel neodymium, dysprosium, praseodymium, terbium, boor, samarium, nikkel en kobalt dat uit afval na consumptie wordt teruggewonnen in de permanente magneten die in de in lid 1 van dit artikel bedoelde producten zijn ingebouwd.

In de regels voor berekening en verificatie wordt aangegeven welke van de in bijlage II bij Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad (45) beschreven modules, indien nodig aangepast aan de desbetreffende producten, de toepasselijke conformiteitsbeoordelingsprocedure is. Bij het aanwijzen van de toepasselijke conformiteitsbeoordelingsprocedure houdt de Commissie rekening met:

a)

de vraag of de betrokken module geschikt is voor het soort product en in verhouding staat tot het nagestreefde algemene belang;

b)

de aard van de risico’s van het product en de mate waarin conformiteitsbeoordeling met het soort en de omvang van het risico overeenstemt;

c)

indien betrokkenheid van een derde partij vereist is, de noodzaak van een keuzemogelijkheid voor de fabrikant tussen modules voor kwaliteitsborging en productcertificatie, zoals beschreven in bijlage II bij Besluit nr. 768/2008/EG.

3.   Na de inwerkingtreding van de op grond van lid 2 vastgestelde gedelegeerde handeling en in ieder geval uiterlijk op 31 december 2031 stelt de Commissie gedelegeerde handelingen vast tot aanvulling van deze verordening waarin de minimale aandelen van uit afval na consumptie teruggewonnen neodymium, dysprosium, praseodymium, terbium, boor, samarium, nikkel en kobalt worden vastgesteld die de permanente magneet die in de in lid 1 bedoelde producten is ingebouwd, moet bevatten.

De in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handelingen kunnen verschillende minimale aandelen toepassen op verschillende producten en kunnen bepaalde producten uitsluiten. Zij voorzien in overgangsperioden die zijn afgestemd op de moeite die het kost om de onder de maatregel vallende producten zodanig aan te passen dat zij conform zijn.

Het in de eerste alinea bedoelde minimale aandeel wordt gebaseerd op een voorafgaande effectbeoordeling, waarin rekening wordt gehouden met:

a)

de bestaande en voorspelde beschikbaarheid van uit afval na consumptie teruggewonnen neodymium, dysprosium, praseodymium, terbium, boor, samarium, nikkel en kobalt;

b)

de overeenkomstig lid 1 verzamelde informatie en de relatieve verdeling van het gehalte aan gerecycled materiaal in permanente magneten die zijn ingebouwd in in lid 1 bedoelde producten die in de handel zijn gebracht;

c)

de technische en wetenschappelijke vooruitgang, met inbegrip van aanzienlijke veranderingen in technologieën voor permanente magneten die van invloed zijn op het soort materiaal dat wordt teruggewonnen;

d)

de daadwerkelijke en potentiële bijdrage van een minimumaandeel aan de klimaat- en milieudoelstellingen van de Unie;

e)

mogelijke effecten op de werking van producten met permanente magneten;

f)

de noodzaak om onevenredige negatieve gevolgen voor de betaalbaarheid van permanente magneten en producten met permanente magneten te voorkomen.

4.   Indien in harmonisatiewetgeving van de Unie voor een van de in lid 1 vermelde producten vereisten met betrekking tot het gehalte aan gerecycled materiaal in permanente magneten worden vastgesteld, zijn die vereisten op de betrokken producten van toepassing in plaats van dit artikel.

5.   Vanaf de datum waarop de verplichting van lid 1 van toepassing wordt, waarborgen natuurlijke en rechtspersonen die in lid 1 bedoelde producten in de handel brengen, wanneer zij die producten voor verkoop, waaronder verkoop op afstand, aanbieden of die producten in het kader van een commerciële activiteit tentoonstellen, dat hun klanten, voordat zij gebonden zijn door een koopovereenkomst, toegang hebben tot de in lid 1 bedoelde informatie.

Natuurlijke en rechtspersonen die in lid 1 bedoelde producten in de handel brengen, verstrekken of tonen geen etiketten, markeringen, symbolen of inscripties die klanten waarschijnlijk misleiden of verwarren wat betreft de in lid 1 bedoelde informatie. Producten die voornamelijk zijn ontworpen voor defensie- of ruimtevaarttoepassingen zijn van de in dit artikel vastgelegde vereisten vrijgesteld.

6.   De in de leden 1 en 5 bepaalde vereisten zijn vanaf vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handeling van toepassing op apparaten voor beeldvorming door middel van magnetische resonantie (MRI-apparaten), motorvoertuigen, en lichte vervoermiddelen van categorie L waarvoor typegoedkeuring is verleend.

7.   Dit artikel is niet van toepassing op:

a)

voertuigen voor speciale doeleinden zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 31, van Verordening (EU) 2018/858;

b)

andere delen van een voertuig waarvoor typegoedkeuring is verleend in het kader van meerfasentypegoedkeuring van categorie N1, N2, N3, M2 of M3 dan het basisvoertuig;

c)

in kleine series geproduceerde voertuigen, zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 30, van Verordening (EU) 2018/858.

AFDELING 2

Certificering en milieuvoetafdruk

Artikel 30

Erkende regelingen

1.   Overheden, bedrijfsverenigingen en groepen geïnteresseerde organisaties die certificeringsregelingen met betrekking tot de duurzaamheid van kritieke grondstoffen hebben ontwikkeld en daar toezicht op houden (“regelinghouders”), kunnen een aanvraag doen voor erkenning van hun regelingen door de Commissie.

In de eerste alinea van dit lid bedoelde aanvragen bevatten al het bewijsmateriaal dat relevant is om vast te stellen dat aan de criteria van bijlage IV is voldaan.

De Commissie stelt uiterlijk op 24 mei 2027 een uitvoeringshandeling vast waarin één enkel model wordt gespecificeerd dat regelinghouders moeten gebruiken om de minimuminformatie te verstrekken die de in de eerste alinea van dit lid bedoelde aanvragen ten minste moeten bevatten. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 39, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

De omvang van de documentatie die nodig is om het in de derde alinea bedoelde model in te vullen, moet redelijk zijn.

2.   Indien de Commissie op basis van het op grond van lid 1 van dit artikel verstrekte bewijsmateriaal bepaalt dat een certificeringsregeling aan de criteria van bijlage IV, of een deel daarvan, voldoet, stelt zij uitvoeringshandelingen vast waarbij die regeling wordt erkend en de erkende dekking van de regeling wordt gespecificeerd. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 39, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   De erkende dekking voor elke regeling wordt gespecificeerd aan de hand van:

a)

de stadia van de grondstoffenwaardeketen die onder de regeling vallen;

b)

de stadia van de levenscyclus van een project, ook voor, tijdens en na de afsluiting, die onder de regeling vallen, en

c)

de in bijlage IV, punt 2, vermelde duurzaamheidsdimensies en milieurisicocategorieën die door de regeling worden aangepakt.

De vereisten die zijn vastgelegd in bijlage IV, punt 1, a) tot en met d), zijn een voorwaarde voor de erkenning van de regeling.

4.   De Commissie controleert ten minste om de drie jaar, te rekenen vanaf de datum van toepassing van een op grond van lid 2 vastgestelde uitvoeringshandeling, of erkende regelingen nog aan de criteria van bijlage IV of een erkend deel van die criteria voldoen.

5.   Houders van erkende regelingen stellen de Commissie onverwijld in kennis van wijzigingen of bijwerkingen met betrekking tot de naleving van de criteria van bijlage IV, of van een erkend deel van die criteria, die in die regelingen zijn aangebracht. De Commissie beoordeelt of dergelijke wijzigingen of bijwerkingen gevolgen hebben voor de basis voor erkenning, en treft passende maatregelen.

6.   Indien er bewijs is van herhaalde of significante gevallen waarbij marktdeelnemers die een erkende regeling toepassen niet aan de vereisten van die regeling voldoen, gaat de Commissie in overleg met de houder van de erkende regeling na of die gevallen wijzen op gebreken in de regeling die afdoen aan de basis voor erkenning, en treft zij passende maatregelen.

7.   Indien de Commissie gebreken in een erkende regeling vaststelt die afdoen aan de basis voor erkenning, kan zij de regelinghouder gedurende een passende periode van maximaal twaalf maanden de tijd geven om corrigerende maatregelen te treffen.

8.   Indien de regelinghouder de nodige corrigerende maatregelen niet treft of weigert te treffen en indien de Commissie heeft vastgesteld dat de in lid 6 van dit artikel bedoelde gebreken ertoe leiden dat de regeling niet langer aan de vereisten van bijlage IV, of van de erkende delen van die criteria, voldoet, trekt de Commissie de erkenning van de regeling in door middel van uitvoeringshandelingen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 39, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

9.   De Commissie zet een register van erkende regelingen op en houdt dit up-to-date. Dat register wordt op een vrij toegankelijke website openbaar gemaakt. Die website maakt het ook mogelijk om van alle relevante belanghebbenden feedback te verzamelen met betrekking tot de uitvoering van de erkende regelingen. Die feedback wordt ter overweging meegedeeld aan de betrokken regelinghouders.

Artikel 31

Milieuvoetafdrukverklaring

1.   Rekening houdend met het resultaat van het in lid 2 van dit artikel bedoelde verslag en van de noodzakelijkheids- en evenredigheidsbeoordeling voor de toepassing van lid 3 van dit artikel, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 38 gedelegeerde handelingen tot aanvulling van deze verordening vast te stellen om, overeenkomstig bijlage V en rekening houdend met wetenschappelijk onderbouwde beoordelingsmethoden en relevante internationale normen, regels voor de berekening en verificatie van de milieuvoetafdruk van verschillende kritieke grondstoffen vast te stellen. In de regels voor de berekening en verificatie worden ten minste de drie relevantste milieueffectcategorieën aangewezen die het grootste deel van de totale milieuvoetafdruk uitmaken. Broeikasgasemissies zijn een van de milieucategorieën. De milieuvoetafdrukverklaring wordt tot die milieueffectcategorieën beperkt.

2.   De Commissie dient uiterlijk op 24 november 2026 een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad waarin wordt uiteengezet welke kritieke grondstoffen prioriteit moeten krijgen om te beoordelen of de verplichting om de milieuvoetafdruk van een kritieke grondstof aan te geven noodzakelijk en evenredig is.

Voor de kritieke grondstoffen die zij als prioritair heeft aangemerkt, presenteert de Commissie de conclusies van de noodzakelijkheids- en evenredigheidsbeoordeling voor de toepassing van lid 3 uiterlijk twaalf maanden na de indiening van het in de eerste alinea van dit lid bedoelde verslag.

3.   De Commissie stelt regels voor de berekening en verificatie van een specifieke kritieke grondstof vast indien zij, na de verschillende relevante milieueffectcategorieën in aanmerking te hebben genomen, tot de conclusie komt dat de kritieke grondstof in kwestie een significante milieuvoetafdruk heeft en dat de verplichting om de milieuvoetafdruk van die kritieke grondstof met betrekking tot de in lid 1 bedoelde milieueffectcategorieën te verklaren daarom noodzakelijk en evenredig is om bij te dragen aan de klimaat- en milieudoelstellingen van de Unie door de voorziening van kritieke grondstoffen met een kleinere milieuvoetafdruk te faciliteren.

4.   Wanneer de Commissie nagaat of de in lid 6 van dit artikel vastgestelde verplichting nodig is, houdt zij rekening met:

a)

de vraag of en hoe alsook hoe doeltreffend de klimaat- en milieudoelstellingen van de Unie reeds worden verwezenlijkt door middel van andere rechtshandelingen van de Unie die van toepassing zijn op de desbetreffende kritieke grondstof;

b)

de vraag of er relevante internationale normen en richtsnoeren bestaan en worden toegepast, of met de vooruitzichten op een akkoord op internationaal niveau over dergelijke normen, en met duurzame praktijken op de markt, waaronder erkende vrijwillige regelingen op grond van artikel 30, lid 2;

c)

de doeltreffendheid van strategische partnerschappen, strategische projecten, handelsovereenkomsten en andere internationale instrumenten, alsook van outreachactiviteiten van de Unie, voor de verwezenlijking van de klimaat- en milieudoelstellingen van de Unie;

d)

de daarmee gepaard gaande economische kosten en administratieve lasten voor marktdeelnemers.

5.   De Commissie voert een voorafgaande effectbeoordeling uit om te beslissen of zij op grond van lid 1 een gedelegeerde handeling vaststelt. Die beoordeling:

a)

wordt onder meer gebaseerd op een raadpleging van:

i)

alle relevante belanghebbenden, zoals de industrie (met inbegrip van de downstreamsector), kmo’s, en in voorkomend geval de ambachtssector, sociale partners, handelaren, detailhandelaren, importeurs, organisaties die zich inzetten voor de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu, consumentenorganisaties en de academische wereld;

ii)

derde landen, of LGO’s, waarvan de handel met de Unie door deze verplichting aanzienlijk kan worden beïnvloed;

iii)

de raad kritieke grondstoffen;

iv)

naargelang het geval, agentschappen van de Unie met bevoegdheden op het gebied van milieubescherming;

b)

waarborgt dat een dergelijke maatregel niet wordt opgesteld, vastgesteld of toegepast met als doel of gevolg dat onnodige belemmeringen voor de internationale handel ontstaan en dat die maatregel de handel niet verder beperkt dan nodig is om de klimaat- en milieudoelstellingen van de Unie te verwezenlijken, rekening houdend met het vermogen van leveranciers uit derde landen om een dergelijke verklaring zodanig na te leven dat dit geen onevenredige gevolgen heeft voor de algehele handelsstromen en de kosten van kritieke grondstoffen;

c)

dient om te beoordelen of vergelijkbare verplichtingen uit hoofde van het Unierecht de beoogde effecten hebben gesorteerd en significant hebben bijgedragen tot de verwezenlijking van de milieudoelstellingen van de Unie;

d)

dient om te beoordelen of de maatregel zou bijdragen aan de verwezenlijking van de klimaat- en milieudoelstellingen van de Unie zonder onevenredige gevolgen te hebben voor het vermogen van de industrie van de Unie om de betrokken kritieke grondstof te betrekken.

6.   Natuurlijke of rechtspersonen die kritieke grondstoffen, met inbegrip van verwerkte en gerecyclede grondstoffen, in de handel brengen waarvoor de Commissie op grond van lid 1 regels voor de berekening en verificatie heeft vastgesteld, stellen een milieuvoetafdrukverklaring beschikbaar.

De in de eerste alinea vastgestelde vereiste geldt voor elke afzonderlijke soort kritieke grondstof die in de handel wordt gebracht en is niet van toepassing op kritieke grondstoffen die in halffabricaten of eindproducten zijn verwerkt.

7.   De in lid 6 bedoelde milieuvoetafdrukverklaring bevat de volgende informatie:

a)

de naam, de geregistreerde handelsnaam of het geregistreerde handelsmerk en het postadres van de verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon, en de elektronische wijze waarop daarmee contact kan worden opgenomen;

b)

informatie over de soort kritieke grondstof waarop de verklaring van toepassing is;

c)

informatie over het land en de regio waar de kritieke grondstof is gewonnen, verwerkt, geraffineerd en gerecycled, naargelang van het geval;

d)

de milieuvoetafdruk van de kritieke grondstof, berekend volgens de op grond van lid 1 toepasselijke regels voor de berekening en verificatie;

e)

de milieuvoetafdrukprestatieklasse van de kritieke grondstof, bepaald overeenkomstig de toepasselijke gedelegeerde handeling op grond van lid 8;

f)

een weblink die toegang biedt tot een openbare versie van de studie ter onderbouwing van de resultaten van de milieuvoetafdrukverklaring.

8.   De Commissie stelt binnen een redelijke termijn overeenkomstig artikel 38 gedelegeerde handelingen tot aanvulling van deze verordening vast waarin overeenkomstig bijlage V milieuvoetafdrukprestatieklassen worden bepaald voor kritieke grondstoffen waarvoor op grond van lid 1 van dit artikel regels voor de berekening en verificatie zijn vastgesteld.

9.   Bij het vaststellen van regels voor de berekening van de milieuvoetafdruk van halffabricaten of eindproducten die kritieke grondstoffen bevatten, vereist de Commissie waar mogelijk het gebruik van de in dit artikel bedoelde regels voor de berekening van de milieuvoetafdruk.

10.   De milieuvoetafdrukverklaring wordt op een vrij toegankelijke website openbaar gemaakt en is gemakkelijk te begrijpen.

De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin de vorm van de in lid 6 van dit artikel bedoelde milieuvoetafdrukverklaring wordt vastgelegd. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 39, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

11.   Wanneer natuurlijke en rechtspersonen die kritieke grondstoffen in de handel brengen, deze voor verkoop, waaronder verkoop op afstand, aanbieden of in het kader van een commerciële activiteit tentoonstellen, waarborgen zij dat hun klanten, voordat zij gebonden zijn door een koopovereenkomst, toegang hebben tot de milieuvoetafdrukverklaring.

Natuurlijke en rechtspersonen die kritieke grondstoffen in de handel brengen, verstrekken of tonen geen etiketten, markeringen, symbolen of inscripties die klanten waarschijnlijk misleiden of verwarren wat betreft de informatie in de milieuvoetafdrukverklaring.

AFDELING 3

Vrij verkeer, conformiteit en markttoezicht

Artikel 32

Vrij verkeer

1.   De lidstaten verbieden, beperken of verhinderen het op de markt aanbieden of in gebruik nemen van producten met permanente magneten of van kritieke grondstoffen die aan deze verordening voldoen niet vanwege redenen die verband houden met informatie voor de recycling van of het gehalte aan gerecycled materiaal in permanente magneten of met informatie over de milieuvoetafdruk van een kritieke grondstof.

2.   De lidstaten verhinderen niet dat op handelsbeurzen of tentoonstellingen, of bij demonstraties of soortgelijke evenementen producten met permanente magneten of kritieke grondstoffen worden getoond die niet aan deze verordening voldoen, op voorwaarde dat duidelijk op een zichtbaar bord is vermeld dat die producten of kritieke grondstoffen niet aan deze verordening voldoen en dat zij niet op de markt mogen worden aangeboden totdat zij in overeenstemming zijn gebracht met deze verordening.

Artikel 33

Conformiteit en markttoezicht

1.   De verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon waarborgt alvorens een onder artikel 28 of artikel 29 vallend product in de handel te brengen dat de toepasselijke conformiteitsbeoordelingsprocedure is uitgevoerd en dat de vereiste technische documentatie is opgesteld. Indien door middel van de conformiteitsbeoordelingsprocedure is aangetoond dat een product aan de toepasselijke vereisten voldoet, waarborgen de verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersonen dat een EU-conformiteitsverklaring is opgesteld en dat de CE-markering is aangebracht.

2.   De conformiteitsbeoordelingsprocedure voor producten die onder de vereisten van artikel 28 van deze verordening vallen, is de procedure van bijlage IV bij Richtlijn 2009/125/EG, tenzij die producten ook onder de vereisten van artikel 29 van deze verordening vallen; in dat laatste geval is de conformiteitsbeoordelingsprocedure de procedure die is vastgesteld in de op grond van artikel 29, lid 2, van deze verordening bepaalde regels voor berekening en verificatie.

3.   Dit artikel is niet van toepassing op producten die vallen onder typegoedkeuring uit hoofde van Verordening (EU) 2018/858 of (EU) nr. 168/2013.

Artikel 34

Tenuitvoerlegging en aanpassing aan de harmonisatiewetgeving van de Unie

De Commissie is overeenkomstig artikel 38 bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van de artikelen 28, 29, 31 en 33 om:

a)

voorschriften vast te stellen voor het technisch ontwerp en de werking van de in artikel 28, leden 3 en 4, bedoelde gegevensdrager en unieke productidentificatiecode;

b)

te verwijzen naar technische normen die moeten worden gebruikt met betrekking tot de in artikel 28, leden 3 en 4, bedoelde gegevensdrager en unieke productidentificatiecode;

c)

regels vast te stellen voor het opnemen van de in artikel 28, lid 4, bedoelde unieke productidentificatiecode in registers die relevant zijn voor markttoezicht en douanecontroles;

d)

voorschriften vast te stellen met betrekking tot douanecontroles inzake de in artikel 28, leden 3 en 4, bedoelde gegevensdrager en unieke productidentificatiecode;

e)

procedures vast te stellen voor de behandeling van producten die op nationaal niveau een risico vormen of formele niet-naleving inhouden, alsmede daarmee verband houdende vrijwaringsprocedures ingeval bezwaar wordt gemaakt tegen de genomen markttoezichtmaatregelen;

f)

eisen vast te stellen met betrekking tot de EU-conformiteitsverklaring en algemene beginselen, regels en voorwaarden voor het aanbrengen van CE-markering.

In die gedelegeerde handelingen wordt naar andere harmonisatiewetgeving van de Unie, met name Richtlijn 2009/125/EG verwezen of voor afstemming daarmee gezorgd en wordt rekening gehouden met de noodzaak om de administratieve lasten te beperken en tegelijkertijd de doeltreffende uitvoering van de artikelen 28, 29 en 31 van deze verordening te waarborgen.

HOOFDSTUK 6

GOVERNANCE

Artikel 35

Europese raad voor kritieke grondstoffen

1.   De Europese raad voor kritieke grondstoffen (“de raad kritieke grondstoffen”) wordt hierbij opgericht.

2.   De raad kritieke grondstoffen verstrekt de Commissie advies en voert de in deze verordening vastgestelde taken uit.

Artikel 36

Samenstelling en werking van de raad kritieke grondstoffen

1.   De leden van de raad kritieke grondstoffen zijn vertegenwoordigers van alle lidstaten en de Commissie. De raad kritieke grondstoffen wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie (de “voorzitter”).

2.   Elke lidstaat wijst een vertegenwoordiger op hoog niveau aan die die lidstaat in de raad kritieke grondstoffen vertegenwoordigt. Indien dat relevant is voor de functie en deskundigheid, kan een lidstaat verschillende vertegenwoordigers aanwijzen voor verschillende taken van de raad kritieke grondstoffen. Elke aangewezen vertegenwoordiger in de raad kritieke grondstoffen heeft een plaatsvervanger. Enkel de lidstaten zijn stemgerechtigd. Elke lidstaat heeft slechts één stem, ongeacht het aantal vertegenwoordigers dat hij heeft.

De voorzitter nodigt vertegenwoordigers van het Europees Parlement uit om als waarnemers deel te nemen aan de vergaderingen van de raad kritieke grondstoffen, met inbegrip van de vergaderingen van de in lid 8 bedoelde permanente of tijdelijke subgroepen.

3.   Indien passend kan de voorzitter vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, met name kmo’s, het maatschappelijk middenveld, de academische wereld, vakbonden, lokale of regionale overheden, derde landen, LGO’s, alsook van het Europees Defensieagentschap, het Europees Agentschap voor chemische stoffen, het Europees Milieuagentschap en de Europese Dienst voor extern optreden, uitnodigen om de vergaderingen van de raad kritieke grondstoffen of zijn in lid 8 bedoelde permanente of tijdelijke subgroepen als waarnemers bij te wonen of schriftelijke bijdragen te leveren. Waarnemers nemen niet deel aan het formuleren van adviezen van de raad kritieke grondstoffen en de subgroepen ervan.

4.   De raad kritieke grondstoffen stelt tijdens zijn eerste vergadering, naar aanleiding van een voorstel van de Commissie, bij gewone meerderheid van zijn leden zijn reglement van orde vast.

5.   De raad kritieke grondstoffen komt op gezette tijden bijeen om zijn in deze verordening vastgestelde taken doeltreffend te kunnen uitvoeren. De raad kritieke grondstoffen komt wanneer nodig bijeen naar aanleiding van een met redenen omkleed verzoek van de Commissie dan wel een met redenen omkleed verzoek van een lidstaat waarin een bijzonder belang met betrekking tot een strategisch project op zijn grondgebied wordt aangetoond dat een extra vergadering rechtvaardigt.

De raad kritieke grondstoffen komt ten minste op de volgende tijden bijeen:

a)

elke drie maanden voor de beoordeling van de aanvragen voor strategische projecten op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2;

b)

elke zes maanden om vorm te geven aan de monitoring op grond van hoofdstuk 4;

c)

eenmaal per jaar om de voortgang bij de uitvoering van de in hoofdstuk 3, afdeling 5, bedoelde verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot exploratie te bespreken, ook met het oog op de bijwerkingen van de lijsten van strategische of kritieke grondstoffen.

6.   De Commissie coördineert het werk van de raad kritieke grondstoffen door middel van een uitvoerend secretariaat dat technische en logistieke bijstand verleent.

7.   De raad kritieke grondstoffen:

a)

bespreekt op gezette tijden de uitvoering van artikel 9 en wisselt beste praktijken uit voor het versnellen van de vergunningsprocedure voor projecten inzake kritieke grondstoffen en voor het verbeteren van de inspraak en raadplegingen bij die projecten;

b)

stelt in voorkomend geval richtsnoeren voor aan de Commissie voor de uitvoering van artikel 9, lid 1, waarmee rekening moet worden gehouden door de centrale contactpunten;

c)

bespreekt op gezette tijden de uitvoering van de strategische projecten en, indien nodig, de maatregelen die projectontwikkelaars of lidstaten, wanneer het een strategisch project op hun grondgebied betreft, zouden kunnen nemen om de uitvoering van de strategische projecten verder te faciliteren op grond van artikel 15;

d)

verstrekt advies aan de Commissie over de beoordeling van de opzet van het systeem voor gezamenlijke aankoop op grond van artikel 25;

e)

faciliteert de uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten met het oog op de verbetering van hun nationale programma’s op grond van artikel 26.

8.   De raad kritieke grondstoffen kan permanente of tijdelijke subgroepen oprichten die zich bezighouden met specifieke vragen en taken.

De raad kritieke grondstoffen richt ten minste de volgende permanente subgroepen op:

a)

een subgroep om de financiering voor strategische projecten overeenkomstig artikel 16 te bespreken en te coördineren, waarin vertegenwoordigers van nationale stimuleringsbanken en -instellingen, exportkredietinstellingen, de Europese instellingen voor ontwikkelingsfinanciering, de Europese Investeringsbank Groep, andere internationale financiële instellingen, waaronder de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling, en in voorkomend geval particuliere financiële instellingen, als waarnemers moeten worden uitgenodigd;

b)

een subgroep om maatregelen te bespreken en van gedachten te wisselen over maatregelen om de publieke kennis over de toeleveringsketen van kritieke grondstoffen te vergroten en beste praktijken uit te wisselen met betrekking tot inspraak en betrokkenheid van belanghebbenden bij projecten op het gebied van kritieke grondstoffen, waarin vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties regelmatig als waarnemers moeten worden uitgenodigd;

c)

een subgroep waarin nationale, of in voorkomend geval, regionale geologische instituten of onderzoeken, of, indien een dergelijk instituut of onderzoek niet bestaat, de relevante nationale autoriteit die verantwoordelijk is voor algemene exploratie, bijeen worden gebracht om bij te dragen aan de coördinatie van de op grond van artikel 19 opgestelde nationale exploratieprogramma’s;

d)

een subgroep om maatregelen te bespreken en van gedachten te wisselen over maatregelen ter bevordering van circulariteit, hulpbronnenefficiëntie en vervanging van kritieke grondstoffen;

e)

een subgroep waarin nationale voorzienings- en informatieagentschappen die werkzaamheden met betrekking tot kritieke grondstoffen uitvoeren, of, indien een dergelijk agentschap niet bestaat, de relevante ter zake bevoegde nationale autoriteit, bijeen worden gebracht om bij te dragen aan de monitoring en stresstests van de Commissie op grond van artikel 20;

f)

een subgroep waarin nationale agentschappen voor noodsituaties en nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor strategische voorraden, of, indien een dergelijk agentschap niet bestaat, de relevante ter zake bevoegde nationale autoriteit, bijeen worden gebracht om bij te dragen aan de coördinatie van strategische voorraden zoals vastgesteld in artikel 23.

Bij de uitvoering van zijn taken zorgt de raad kritieke grondstoffen in voorkomend geval voor coördinatie, samenwerking en informatie-uitwisseling met de desbetreffende structuren voor crisisrespons en crisisparaatheid die uit hoofde van het Unierecht zijn opgericht.

9.   De raad kritieke grondstoffen treft de nodige maatregelen om te waarborgen dat vertrouwelijke en commercieel gevoelige informatie veilig wordt behandeld en verwerkt overeenkomstig artikel 46.

10.   De raad kritieke grondstoffen stelt alles in het werk om zijn besluiten te nemen bij consensus.

Artikel 37

Internationale samenwerking en strategische partnerschappen

1.   De raad kritieke grondstoffen bespreekt op gezette tijden:

a)

de mate waarin de door de Unie aangegane strategische partnerschappen bijdragen aan:

i)

de verbetering van de voorzieningszekerheid van de Unie, inclusief de in artikel 5, lid 1, punt b), vastgestelde benchmarks;

ii)

de verbetering van de samenwerking tussen de Unie en partnerlanden in de gehele kritiekegrondstoffenwaardeketen, onder meer via capaciteitsopbouw en technologieoverdracht teneinde de circulariteit en verantwoorde recycling van kritieke grondstoffen in producerende landen te stimuleren;

iii)

de economische en sociale ontwikkeling van partnerlanden, onder meer door het bevorderen van duurzame en circulaire economische praktijken, fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en eerbiediging van de mensenrechten in hun grondstoffenwaardeketens;

b)

de samenhang en mogelijke synergieën tussen bilaterale samenwerking van lidstaten met relevante derde landen en de acties die door de Unie in het kader van strategische partnerschappen worden ondernomen;

c)

welke derde landen prioriteit zouden kunnen krijgen bij het aangaan van strategische partnerschappen, waarbij rekening wordt gehouden met de volgende criteria:

i)

de mogelijke bijdrage tot de voorzieningszekerheid en de veerkracht daarvan, rekening houdend met de potentiële capaciteiten voor voorraden, winning, verwerking en recycling met betrekking tot kritieke grondstoffen van een derde land;

ii)

de vraag of samenwerking tussen de Unie en een derde land zou kunnen leiden tot een verbetering van het vermogen van een derde land om negatieve milieueffecten te monitoren, voorkomen en minimaliseren door middel van het regelgevingskader van dat derde land en de uitvoering daarvan, het toepassen van maatschappelijk verantwoorde praktijken (waaronder eerbiediging van de mensenrechten en arbeidsrechten), met name inzake dwang- en kinderarbeid, zinvolle betrokkenheid van plaatselijke gemeenschappen, waaronder inheemse volkeren, een transparante en verantwoordelijke bedrijfsvoering, en het voorkomen van negatieve gevolgen voor de goede werking van de overheid en de rechtstaat,

iii)

de vraag of er bestaande samenwerkingsovereenkomsten tussen de Unie en een derde land zijn, en, voor opkomende markten en ontwikkelingslanden, het potentieel om investeringsprojecten in het kader van de Global Gateway op te zetten, onder meer om investeringen in strategische projecten aan te moedigen;

iv)

voor opkomende markten en ontwikkelingslanden, de vraag of en hoe een partnerschap ter plaatse van toegevoegde waarde zou kunnen zijn, onder meer in de vorm van downstreamactiviteiten, en wederzijdse voordelen voor de Unie en het partnerland zou opleveren;

d)

adviesverlening aan de Commissie over de wijze waarop ervoor kan worden gezorgd dat de in dit lid bedoelde strategische partnerschappen stroken met het beleid van de Unie ten aanzien van opkomende markten en ontwikkelingslanden.

2.   De besprekingen binnen de raad kritieke grondstoffen op grond van lid 1 laten de prerogatieven van de Raad overeenkomstig de Verdragen onverlet.

3.   De lidstaten:

a)

stellen de Commissie in kennis van hun bilaterale samenwerking met relevante derde landen, wanneer het toepassingsgebied ervan de kritiekegrondstoffenwaardeketen omvat;

b)

kunnen de Commissie ondersteunen bij de uitvoering van de in de strategische partnerschappen bepaalde samenwerkingsmaatregelen in de grondstoffenwaardeketen.

4.   Eenmaal per jaar stelt de Commissie het Europees Parlement en de Raad in kennis van de inhoud en de uitkomst van de besprekingen binnen de raad kritieke grondstoffen op grond van lid 1.

HOOFDSTUK 7

GEDELEGEERDE BEVOEGDHEDEN EN COMITÉPROCEDURE

Artikel 38

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 3, lid 2, artikel 4, lid 2, artikel 5, lid 3, artikel 6, lid 2, artikel 28, lid 12, artikel 29, leden 2 en 3, artikel 31, leden 1 en 8, en artikel 34, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van acht jaar met ingang van 24 juni 2024. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van acht jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 2, artikel 4, lid 2, artikel 5, lid 3, artikel 6, lid 2, artikel 28, lid 12, artikel 29, leden 2 en 3, artikel 31, leden 1 en 8, en artikel 34, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een in het besluit genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 3, lid 2, artikel 4, lid 2, artikel 5, lid 3, artikel 6, lid 2, artikel 28, lid 12, artikel 29, lid 2 of lid 3, artikel 31, lid 1 of lid 8, of artikel 34, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn kan op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden worden verlengd.

Artikel 39

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK 8

WIJZIGINGEN

Artikel 40

Wijziging van Verordening (EU) nr. 168/2013

In afdeling C1 van de tabel in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 168/2013 wordt de volgende vermelding toegevoegd:

“15 bis

18

circulariteitsvereisten voor permanente magneten

Verordening (EU) 2024/1252 van het Europees Parlement en de Raad (*1)

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

Artikel 41

Wijziging van Verordening (EU) 2018/858

In deel G, “Milieuprestaties en emissies”, van de tabel in deel I van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/858 wordt de volgende vermelding toegevoegd:

“G 15

circulariteitsvereisten voor permanente magneten

Verordening (EU) 2024/1252 van het Europees Parlement en de Raad (*2)

X

X

X

X

X

X

 

 

 

 

X

X

Artikel 42

Wijzigingen van Verordening (EU) 2018/1724

Verordening (EU) 2018/1724 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In bijlage I wordt de volgende rij toegevoegd:

“AJ.

Projecten inzake kritieke grondstoffen

1.

de op grond van artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1252 van het Europees Parlement en de Raad (*3) opgerichte of aangewezen centrale contactpunten

2.

informatie over de vergunningsprocedure

3.

informatie over financierings- en investeringsdiensten

4.

informatie over de financieringsmogelijkheden op het niveau van de unie of de lidstaten

5.

informatie over diensten voor bedrijfsondersteuning, onder meer wat betreft aangifte van vennootschapsbelasting, plaatselijke belastingwetgeving of arbeidsrecht

2)

In bijlage II wordt de volgende rij toegevoegd:

“Projecten inzake kritieke grondstoffen

Procedure met betrekking tot alle relevante vergunningen voor de bouw en exploitatie van projecten inzake kritieke grondstoffen, met inbegrip van bouwvergunningen, vergunningen voor chemische stoffen en vergunningen voor netaansluitingen, en, indien die vereist zijn, milieueffectbeoordelingen en milieuvergunningen, en die alle toepassingen en procedures omvat, van de erkenning van de volledigheid van de aanvraag tot de kennisgeving van het raambesluit over de resultaten van de procedure door het betrokken centrale contactpunt op grond van artikel 9 van Verordening (EU) 2024/1252.

Alle outputs met betrekking tot de procedures, van de erkenning van de volledigheid van de aanvraag tot de kennisgeving van het raambesluit over de resultaten van de procedure door het betrokken centrale contactpunt op grond van artikel 9 van Verordening (EU) 2024/1252.”

3)

In bijlage III wordt het volgende punt toegevoegd:

“9)

Het betrokken centrale contactpunt op grond van artikel 9 van Verordening (EU) 2024/1252.”.

Artikel 43

Wijzigingen van Verordening (EU) 2019/1020

Verordening (EU) 2019/1020 wordt als volgt gewijzigd:

1)

in artikel 4 wordt lid 5 vervangen door:

“5.   Dit artikel is alleen van toepassing op producten die vallen binnen het toepassingsgebied van de Verordeningen (EU) nr. 305/2011 (*4), (EU) 2016/425 (*5) en (EU) 2016/426 (*6), en (EU) 2024/1252 (*7) van het Europees Parlement en de Raad, en de Richtlijnen 2000/14/EG (*8), 2006/42/EG (*9), 2009/48/EG (*10), 2009/125/EG (*11), 2011/65/EU (*12), 2013/29/EU (*13), 2013/53/EU (*14), 2014/29/EU (*15), 2014/30/EU (*16), 2014/31/EU (*17), 2014/32/EU (*18), 2014/34/EU (*19), 2014/35/EU (*20), 2014/53/EU (*21) en 2014/68/EU (*22) van het Europees Parlement en de Raad.

(*4)  Verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad (PB L 88 van 4.4.2011, blz. 5)."

(*5)  Verordening (EU) 2016/425 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen en tot intrekking van Richtlijn 89/686/EEG van de Raad (PB L 81 van 31.3.2016, blz. 51)."

(*6)  Verordening (EU) 2016/426 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende gasverbrandingstoestellen en tot intrekking van Richtlijn 2009/142/EG (PB L 81 van 31.3.2016, blz. 99)."

(*7)  Verordening (EU) 2024/1252 van het Europees Parlement en de Raad van 11 april 2024 tot vaststelling van een kader om een veilige en duurzame voorziening van kritieke grondstoffen te waarborgen, en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 168/2013, (EU) 2018/858, (EU) 2018/1724 en (EU) 2019/1020 (PB L, 2024/1252, 3.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1252/oj)."

(*8)  Richtlijn 2000/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 mei 2000 inzake de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten betreffende de geluidsemissie in het milieu door materieel voor gebruik buitenshuis ( PB L 162 van 3.7.2000, blz. 1)."

(*9)  Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende machines en tot wijziging van Richtlijn 95/16/EG ( PB L 157 van 9.6.2006, blz. 24)."

(*10)  Richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de veiligheid van speelgoed ( PB L 170 van 30.6.2009, blz. 1)."

(*11)  Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten ( PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10)."

(*12)  Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur ( PB L 174 van 1.7.2011, blz. 88)."

(*13)  Richtlijn 2013/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van pyrotechnische artikelen (herschikking) ( PB L 178 van 28.6.2013, blz. 27)."

(*14)  Richtlijn 2013/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 betreffende pleziervaartuigen en waterscooters en tot intrekking van Richtlijn 94/25/EG ( PB L 354 van 28.12.2013, blz. 90)."

(*15)  Richtlijn 2014/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van drukvaten van eenvoudige vorm ( PB L 96 van 29.3.2014, blz. 45)."

(*16)  Richtlijn 2014/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit ( PB L 96 van 29.3.2014, blz. 79)."

(*17)  Richtlijn 2014/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van niet-automatische weegwerktuigen ( PB L 96 van 29.3.2014, blz. 107)."

(*18)  Richtlijn 2014/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van meetinstrumenten ( PB L 96 van 29.3.2014, blz. 149)."

(*19)  Richtlijn 2014/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen ( PB L 96 van 29.3.2014, blz. 309)."

(*20)  Richtlijn 2014/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen ( PB L 96 van 29.3.2014, blz. 357)."

(*21)  Richtlijn 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van radioapparatuur en tot intrekking van Richtlijn 1999/5/EG ( PB L 153 van 22.5.2014, blz. 62)."

(*22)  Richtlijn 2014/68/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van drukapparatuur ( PB L 189 van 27.6.2014, blz. 164).”."

2)

In bijlage I wordt het volgende punt toegevoegd:

“71.

Verordening (EU) 2024/1252 van het Europees Parlement en de Raad van 11 april 2024 tot vaststelling van een kader om een veilige en duurzame voorziening van kritieke grondstoffen te waarborgen, en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 168/2013, (EU) 2018/858, (EU) 2018/1724 en (EU) 2019/1020 (PB L, 2024/1252, 3.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1252/oj), voor zover zij betrekking heeft op de vereisten die zijn vastgesteld in artikel 28, artikel 29 of artikel 31 van die verordening.”.

HOOFDSTUK 9

SLOTBEPALINGEN

Artikel 44

Monitoring van de voortgang

1.   Uiterlijk op 24 november 2026 dient de Commissie een verslag in met indicatieve prognoses van het jaarlijkse verbruik van elke kritieke grondstof in 2030, 2040 en 2050, inclusief een lage, een hoge en een standaardprognose, evenals indicatieve benchmarks voor de winning en verwerking per strategische grondstof, met het oog op het bereiken van de in artikel 5, lid 1, punt a), vastgestelde benchmarks voor 2030.

2.   Uiterlijk op 24 mei 2027 en daarna ten minste om de drie jaar monitort de Commissie, rekening houdend met het advies van de raad kritieke grondstoffen, de voortgang richting de in artikel 5, lid 1, vastgestelde benchmarks en de in artikel 5, lid 2, bedoelde matiging van de verwachte toename van het verbruik van kritieke grondstoffen in de Unie, en brengt zij een verslag uit over de voortgang van de Unie richting de verwezenlijking van die benchmarks en die matiging.

3.   Het in lid 2 bedoelde verslag bevat:

a)

kwantitatieve informatie over de mate waarin de Unie voortgang heeft geboekt richting de in artikel 5 bedoelde benchmarks en matiging;

b)

een lijst van strategische partnerschappen die zijn gesloten tussen de Unie en derde landen op het gebied van grondstoffen, en

c)

een beoordeling van de bijdrage van de strategische partnerschappen aan het halen van de in artikel 5, lid 1, punt b), vastgestelde benchmark.

Voor de toepassing van dit artikel zijn marktdeelnemers niet verplicht om, naast de op grond van artikel 21 verstrekte informatie, nog andere informatie in te dienen.

4.   Om de samenhangende uitvoering van deze verordening te waarborgen, ziet de Commissie erop toe dat de maatregelen die zij neemt ter uitvoering van deze verordening, verenigbaar zijn met ander Unierecht. Daarnaast publiceert de Commissie uiterlijk op 24 mei 2025 een verslag over de verenigbaarheid van deze verordening met ander Unierecht.

5.   Indien de Commissie op basis van het in lid 1 bedoelde verslag concludeert dat de Unie de in artikel 5 vermelde doelen waarschijnlijk niet zal halen, beoordeelt zij de haalbaarheid en evenredigheid van het voorstellen van maatregelen om de verwezenlijking van die doelen te waarborgen.

6.   De Commissie verzoekt de Europese normalisatie-instellingen om Europese normen of Europese normalisatieproducten te ontwikkelen ter ondersteuning van de doelstellingen van deze verordening.

Artikel 45

Rapportage door de lidstaten

1.   Uiterlijk op 24 mei 2026, en daarna jaarlijks, dienen de lidstaten bij de Commissie een verslag in met de in artikel 19, lid 5, artikel 21, leden 1 en 2, artikel 22, lid 1, artikel 23, lid 5, en artikel 26, lid 6, bedoelde informatie.

Marktdeelnemers zijn niet verplicht om, naast de informatie die wordt verstrekt in het kader van de in de eerste alinea vermelde bepalingen, nog andere informatie in te dienen.

2.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin zij een model vaststelt voor de in lid 1 van dit artikel bedoelde verslagen. In dat model kan worden aangegeven hoe de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie moet worden uitgedrukt. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

3.   Op de informatie in de in lid 1 van dit artikel bedoelde verslagen is artikel 46 van toepassing.

Artikel 46

Behandeling van vertrouwelijke informatie

1.   Informatie die bij de uitvoering van deze verordening wordt verkregen, wordt alleen voor de toepassing van deze verordening gebruikt en wordt beschermd door het relevante Unierecht en nationale recht.

2.   De lidstaten en de Commissie waarborgen de bescherming van handels- en bedrijfsgeheimen en andere gevoelige, vertrouwelijke en gerubriceerde informatie die bij de toepassing van deze verordening is verkregen en verwerkt, met inbegrip van aanbevelingen en te nemen maatregelen, overeenkomstig het Unierecht en het relevante nationale recht.

3.   De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat op grond van deze verordening verstrekte of uitgewisselde gerubriceerde informatie geen lagere rubriceringsgraad krijgt en niet gederubriceerd wordt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opsteller, conform het relevante Unierecht of nationale recht.

4.   Indien een lidstaat van oordeel is dat de openbaarmaking van geaggregeerde informatie op grond van artikel 22 waarschijnlijk afbreuk zal doen aan zijn nationale veiligheidsbelangen, kan hij door middel van een onderbouwde kennisgeving bezwaar aantekenen tegen de openbaarmaking van die informatie door de Commissie.

5.   De Commissie en de nationale autoriteiten, hun ambtenaren, personeelsleden en andere personen die onder het toezicht van die autoriteiten werken, waarborgen de vertrouwelijkheid van de bij het uitvoeren van hun taken en activiteiten verkregen informatie, conform het relevante Unierecht of nationale recht. Deze verplichting geldt ook voor alle vertegenwoordigers van lidstaten, waarnemers, deskundigen en andere deelnemers aan vergaderingen van de raad kritieke grondstoffen op grond van artikel 36.

6.   De Commissie voorziet in gestandaardiseerde en veilige middelen voor het verzamelen, verwerken en opslaan van de uit hoofde van deze verordening verkregen informatie.

7.   Verplichtingen inzake het delen van informatie op grond van deze verordening zijn niet van toepassing op gegevens die de wezenlijke belangen inzake veiligheid of defensie van de lidstaten betreffen.

Artikel 47

Sancties

De lidstaten stellen uiterlijk op 24 november 2026 voorschriften vast betreffende de sancties die aan inbreuken op deze verordening worden verbonden, en nemen alle nodige maatregelen om te waarborgen dat deze sancties worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie onmiddellijk van die voorschriften en maatregelen in kennis en delen haar onmiddellijk alle latere wijzigingen daarvan mee.

Artikel 48

Evaluatie

1.   Uiterlijk op 24 mei 2028 evalueert de Commissie deze verordening in het licht van de nagestreefde doelstellingen en brengt zij verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité over haar bevindingen.

2.   In het in lid 1 bedoelde verslag wordt ten minste het volgende beoordeeld:

a)

of het passend is maximumdrempels vast te stellen voor de milieuvoetafdruk van kritieke grondstoffen waarvoor regels voor berekening en verificatie zijn vastgesteld, alsook of het nodig is de toeleveringsketens van kritieke grondstoffen na 2030 verder te versterken;

b)

of het wenselijk is om benchmarks vast te stellen voor 2040 en 2050 op geaggregeerd niveau en per strategische grondstof;

c)

de samenhang tussen het milieurecht van de Unie en deze verordening, met name wat betreft de prioritaire status van de strategische projecten;

d)

de beschikbaarheid van informatie over afvalvolumes en het gehalte aan strategische grondstoffen voor relevante afvalstromen;

e)

het effect van het op grond van artikel 25 opgezette systeem voor gezamenlijke aankoop op de mededinging op de interne markt;

f)

of het passend is verdere maatregelen te nemen om de inzameling, sortering en verwerking van afval te verbeteren, met name met het oog op metaalschroot, inclusief ijzerschroot.

3.   Op basis van het in lid 1 bedoelde verslag dient de Commissie, waar passend, relevante wetgevingsvoorstellen in.

Artikel 49

Inwerkingtreding

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   In afwijking van lid 1 van dit artikel zijn de artikelen 40 en 41 van toepassing vanaf 24 mei 2028.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 april 2024.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

H. LAHBIB


(1)   PB C 349 van 29.9.2023, blz. 142.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 12 december 2023 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt) en besluit van de Raad van 18 maart 2024.

(3)  Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).

(4)  Besluit (EU) 2022/2481 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 tot vaststelling van het beleidsprogramma 2030 “Traject naar het digitale decennium” (PB L 323 van 19.12.2022, blz. 4).

(5)  Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10).

(6)  Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën en houdende wijziging van Richtlijn 2004/35/EG (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 15).

(7)  Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).

(8)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(9)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(10)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).

(11)  Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56).

(12)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

(13)  Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad van 2 oktober 2018 tot oprichting van één digitale toegangspoort voor informatie, procedures en diensten voor ondersteuning en probleemoplossing en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 1).

(14)  Verordening (EU) 2021/240 van het Europees Parlement en de Raad van 10 februari 2021 tot vaststelling van een instrument voor technische ondersteuning (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 1).

(15)  Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 60).

(16)  Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 1).

(17)  Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).

(18)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

(19)  Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30).

(20)  Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2021 tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld, tot wijziging en intrekking van Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) 2017/1601 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad (PB L 209 van 14.6.2021, blz. 1).

(21)  Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).

(22)  Verordening (EU) 2023/1781 van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2023 tot vaststelling van een kader voor maatregelen ter versterking van het Europese halfgeleiderecosysteem en tot wijziging van Verordening (EU) 2021/694 (chipsverordening) (PB L 229 van 18.9.2023, blz. 1).

(23)  Besluit 2021/C 393 I/02 van de Commissie van 16 september 2021 tot oprichting van de Autoriteit voor paraatheid en respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied (PB C 393 I van 29.9.2021, blz. 3).

(24)  Verordening (EU) 2022/2372 van de Raad van 24 oktober 2022 betreffende een kader van maatregelen ter waarborging van de levering van in een crisissituatie relevante medische tegenmaatregelen in geval van een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid op Unieniveau (PB L 314 van 6.12.2022, blz. 64).

(25)  Verordening (EU) 2022/2576 van de Raad van 19 december 2022 inzake de bevordering van solidariteit via een betere coördinatie van de aankoop van gas, betrouwbare prijsbenchmarks en de uitwisseling van gas over de grenzen heen (PB L 335 van 29.12.2022, blz. 1).

(26)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(27)  Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor Unie-importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden (PB L 130 van 19.5.2017, blz. 1).

(28)  Verordening (EU) 2023/1542 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2023 inzake batterijen en afgedankte batterijen, tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG en Verordening (EU) 2019/1020 en tot intrekking van Richtlijn 2006/66/EG (PB L 191 van 28.7.2023, blz. 1).

(29)  Aanbeveling (EU) 2021/2279 van de Commissie van 15 december 2021 betreffende het gebruik van milieuvoetafdrukmethoden voor het meten en bekendmaken van de milieuprestatie van producten en organisaties gedurende hun levenscyclus (PB L 471 van 30.12.2021, blz. 1).

(30)  Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PB L 169 van 25.6.2019, blz. 1).

(31)  Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2007 en (EG) nr. 595/2009 en tot intrekking van Richtlijn 2007/46/EG (PB L 151 van 14.6.2018, blz. 1).

(32)  Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (PB L 60 van 2.3.2013, blz. 52).

(33)  Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12).

(34)   PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(35)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(36)  Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken (PB L 269 van 21.10.2000, blz. 34).

(37)  Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 38).

(38)  Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de “EG-concentratieverordening”) (PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1).

(39)  Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 1).

(40)  Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30).

(41)  Richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke planning (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 135).

(42)  Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).

(43)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(44)  Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).

(45)  Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 82).

(*1)  Verordening (EU) 2024/1252 van het Europees Parlement en de Raad van 11 april 2024 tot vaststelling van een kader om een veilige en duurzame voorziening van kritieke grondstoffen te waarborgen, en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 168/2013, (EU) 2018/858, (EU) 2018/1724 en (EU) 2019/1020 (PB L, 2024/1252, 3.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1252/oj).”.

(*2)  Verordening (EU) 2024/1252 van het Europees Parlement en de Raad van 11 april 2024 tot vaststelling van een kader om een veilige en duurzame voorziening van kritieke grondstoffen te waarborgen, en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 168/2013, (EU) 2018/858, (EU) 2018/1724 en (EU) 2019/1020 (PB L, 2024/1252, 3.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1252/oj).”.

(*3)  Verordening (EU) 2024/1252 van het Europees Parlement en de Raad van 11 april 2024 tot vaststelling van een kader om een veilige en duurzame voorziening van kritieke grondstoffen te waarborgen, en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 168/2013, (EU) 2018/858, (EU) 2018/1724 en (EU) 2019/1020 (PB L, 2024/1252, 3.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1252/oj).”.


BIJLAGE I

Strategische grondstoffen

Afdeling 1

Lijst van strategische grondstoffen

De volgende grondstoffen worden van strategisch belang geacht:

a)

bauxiet/aluminiumoxide/aluminium

b)

bismut

c)

boor voor metallurgie

d)

kobalt

e)

koper

f)

gallium

g)

germanium

h)

lithium voor batterijen

i)

magnesiummetaal

j)

mangaan voor batterijen

k)

grafiet voor batterijen

l)

nikkel voor batterijen

m)

platinametalen

n)

zeldzame aardmetalen voor permanente magneten (Nd, Pr, Tb, Dy, Gd, Sm en Ce)

o)

siliciummetaal

p)

titaniummetaal

q)

wolfraam

Afdeling 2

Methode voor de selectie van strategische grondstoffen

1.

Het strategisch belang wordt bepaald op basis van de relevantie van een grondstof voor de groene en digitale transitie en voor defensie- en ruimtevaarttoepassingen, overeenkomstig de volgende criteria:

a)

het aantal strategische technologieën dat een grondstof als input gebruikt;

b)

de hoeveelheid grondstof die nodig is om de desbetreffende strategische technologieën te produceren;

c)

de verwachte wereldwijde vraag naar de desbetreffende strategische technologieën.

2.

De verwachte toename van de vraag (DF/C,τ) wordt als volgt berekend:

Image 1

waarbij:

DFτ = de jaarlijkse wereldwijde verwachte vraag naar een grondstof in het referentiejaar τ;

GSτο = de jaarlijkse wereldwijde productie van een grondstof in de referentieperiode τ0.

3.

Om te bepalen hoe moeilijk het is de productie op te voeren, wordt ten minste rekening gehouden met:

a)

de huidige wereldwijde jaarlijkse productieschaal van een grondstof;

b)

de verhouding tussen de voorraden en productie van een grondstof, op basis van de gekende voorraden van economisch winbare geologische grondstofbronnen en de huidige wereldwijde jaarlijkse productie;

c)

de aanlooptijd voor nieuwe projecten ter vergroting van het leveringsvermogen, wanneer betrouwbare informatie beschikbaar is.


BIJLAGE II

Kritieke grondstoffen

Afdeling 1

Lijst van kritieke grondstoffen

De volgende grondstoffen worden van kritiek belang geacht:

a)

antimoon

b)

arseen

c)

bauxiet/aluminiumoxide/aluminium

d)

bariet

e)

beryllium

f)

bismut

g)

boor

h)

kobalt

i)

cokeskool

j)

koper

k)

veldspaat

l)

fluoriet

m)

gallium

n)

germanium

o)

hafnium

p)

helium

q)

zware zeldzame aardmetalen

r)

lichte zeldzame aardmetalen

s)

lithium

t)

magnesium

u)

mangaan

v)

grafiet

w)

nikkel voor batterijen

x)

niobium

y)

fosfaatgesteente

z)

fosfor

aa)

platinametalen

ab)

scandium

ac)

siliciummetaal

ad)

strontium

ae)

tantaal

af)

titaniummetaal

ag)

wolfraam

ah)

vanadium

Afdeling 2

Berekening van het economisch belang en het voorzieningsrisico

1.

Het economisch belang (EI) van de beoordeelde grondstof wordt als volgt berekend:

Image 2

waarbij:

s verwijst naar de sectoren op het niveau van de tweecijfercode van de NACE;

As = het aandeel van de beoordeelde grondstof in het eindgebruik in een sector op het niveau van de tweecijfercode van de NACE (Uniewaarden indien deze beschikbaar zijn, anders wereldwijde aandelen);

Qs = de toegevoegde waarde van de desbetreffende sector op het niveau van de tweecijfercode van de NACE, uitgedrukt als een aandeel van de totale economie;

SIEI = de substitutie-index met betrekking tot het economisch belang.

2.

De substitutie-index van de beoordeelde grondstof met betrekking tot het economisch belang (SIEI) wordt als volgt berekend, op basis van de meest relevante industriële toepassingen ervan:

Image 3

waarbij:

i = een afzonderlijk substituut;

a = een afzonderlijke toepassing van de grondstof;

SPPi,a; EI = de prestatieparameter voor het economisch belang van elk substituut i, vergeleken met de beoordeelde grondstof, op basis van technische prestaties, waaronder functionaliteit, en kostenprestaties, voor elke toepassing a;

Sharea = het aandeel van de grondstoffen in een eindtoepassing;

Sub_sharei,a = het onderaandeel van elk substituut in elke toepassing.

3.

Het voorzieningsrisico (SR) van de beoordeelde grondstof wordt als volgt berekend:

Image 4

waarbij:

GS verwijst naar de wereldwijde jaarlijkse productie van de beoordeelde grondstof;

EU_sourcing verwijst naar de daadwerkelijke betrekking van grondstoffen naar de Unie, d.w.z. de productie binnen de Unie plus de invoer naar de Unie vanuit derde landen of vanuit landen of gebieden overzee (LGO’s);

HHI = de Herfindahl-Hirschman-index (gebruikt als indicatie voor de concentratie van het aanbod in verscheidene landen);

WGI = een index die gebaseerd is op de gewogen wereldwijde governance-indicatoren van de Wereldbank (gebruikt als indicatie voor het bestuur van een land);

tc = de handelsparameter voor aanpassing van de WGI, die wordt berekend op basis van mogelijke uitvoerheffingen (die kunnen worden verlicht door een geldende handelsovereenkomst), fysieke uitvoerquota of uitvoerverboden die door een land c zijn opgelegd;

EoLRIR = het inputpercentage voor recycling aan het einde van de levensduur, d.w.z. het aandeel secundaire inputmaterialen (gerecycled uit schroot) in de totale input van grondstoffen (primair en secundair);

SISR = de substitutie-index met betrekking tot het voorzieningsrisico;

IR = de invoerafhankelijkheid.

4.

De invoerafhankelijkheid (IR) van grondstoffen wordt als volgt berekend:

Image 5

5.

De Herfindahl-Hirschman-index (HHIWGI) van de beoordeelde grondstof wordt als volgt berekend:

Image 6

waarbij:

c staat voor de landen die de beoordeelde grondstof leveren;

Sc = het aandeel van land c in het wereldwijde aanbod (GS of EU_sourcing) van de beoordeelde grondstof;

WGIc = een index voor land c die gebaseerd is op de gewogen wereldwijde governance-indicatoren van de Wereldbank;

tc = de handelsparameter van een land voor aanpassing van de WGI, die wordt berekend op basis van mogelijke uitvoerbelastingen (die kunnen worden verlicht door een geldende handelsovereenkomst), fysieke uitvoerquota of uitvoerverboden die door een land c zijn opgelegd.

6.

De substitutie-index van de beoordeelde grondstof met betrekking tot het voorzieningsrisico (SRSR) wordt als volgt berekend:

Image 7

waarbij:

i = een afzonderlijk substituut;

a = een afzonderlijke toepassing van het mogelijke substituut;

SPPi; SR = de prestatieparameter met betrekking tot het voorzieningsrisico van elk substituut i, gebaseerd op de wereldwijde productie, kriticiteit en het economische belang ervan (primair product, nevenproduct, bijproduct);

Sharea = het aandeel van het mogelijke substituut in een eindtoepassing;

Sub-sharei,a = het onderaandeel van elk substituut in elke toepassing.

7.

Indien structurele of statistische veranderingen de meting van het economisch belang en het voorzieningsrisico horizontaal voor alle beoordeelde materialen belemmeren, worden de bijbehorende waarden gecorrigeerd om die veranderingen te verrekenen.

De berekeningen van de formules in deze afdeling worden gebaseerd op het gemiddelde van de recentste vijf jaar waarvoor gegevens beschikbaar zijn. Er wordt rekening gehouden met de prioriteit, kwaliteit en beschikbaarheid van gegevens.


BIJLAGE III

Beoordeling van de erkenningscriteria voor strategische projecten

1.   

Bij de beoordeling of een project in de Unie aan de criteria van artikel 6, lid 1, punt a), voldoet, wordt rekening gehouden met:

a)

de vraag of het project bijdraagt aan het halen van de in artikel 5, lid 2, punt a), vastgestelde benchmarks;

b)

de vraag of het project bijdraagt tot behoud of versterking van de capaciteiten van de Unie ten opzichte van het jaarlijkse verbruik in de Unie van strategische grondstoffen, waarbij rekening wordt gehouden met de verwachte toename van het verbruik in de Unie;

c)

de vraag of het project bijdraagt aan het versterken van het vermogen van de Unie om innovatieve grondstoffen te produceren die als substituut kunnen dienen voor strategische grondstoffen in een of meer strategische technologieën, waarbij maatregelen worden genomen om een vergelijkbare of lagere milieuvoetafdruk te bereiken dan het geval is voor de strategische grondstof die wordt vervangen.

De bijdrage van een project aan de desbetreffende capaciteitsbenchmark wordt beoordeeld aan de hand van het ondernemingsplan van het project, de ondersteunende technische informatie in de aanvraag en de geraamde doorlooptijd van het project.

2.   

Bij de beoordeling of een project in een derde land of in een LGO aan de criteria van artikel 6, lid 1, punt a), voldoet, wordt het volgende in aanmerking genomen:

a)

of het project bijdraagt aan het halen van de in artikel 5, lid 2, punt b), vastgestelde benchmarks of tot het behoud van de veerkracht van de voorziening van strategische grondstoffen van de Unie;

b)

of met het toepasselijke rechtskader of andere voorwaarden wordt gewaarborgd dat de handel en investeringen met betrekking tot het project niet worden verstoord, met name rekening houdend met de vraag of de Unie een strategisch partnerschap als bedoeld in artikel 37 of een handelsovereenkomst met een hoofdstuk over grondstoffen met het desbetreffende derde land of LGO is aangegaan, en of het toepasselijke rechtskader of de andere voorwaarden in overeenstemming zijn met het gemeenschappelijk handelsbeleid van de Unie;

c)

de mate waarin ondernemingen afnameovereenkomsten met de projectontwikkelaar hebben gesloten om de in het kader van de desbetreffende projecten in de Unie geproduceerde strategische grondstoffen te gebruiken of te verwerken, of bereid zijn dergelijke overeenkomsten te sluiten;

d)

of het project in overeenstemming is met de doelstellingen van de Unie inzake ontwikkelingssamenwerking en buitenlands beleid.

De bijdrage van een project tot de in punt a) bedoelde benchmarks wordt beoordeeld aan de hand van het ondernemingsplan van het project, de ondersteunende technische informatie in de aanvraag, de geraamde doorlooptijd van het project en het aandeel van de output van het project dat valt onder bestaande of potentiële afnameovereenkomsten als bedoeld in punt c). Onder meer contractuele overeenkomsten, intentieverklaringen of memoranda van overeenstemming kunnen met betrekking tot punt c) als bewijsmateriaal dienen.

3.   

Bij de beoordeling of een project aan de criteria van artikel 6, lid 1, punt b), voldoet, wordt rekening gehouden met:

a)

de kwaliteit van de uitgevoerde haalbaarheidsstudies over het ontwikkelingspotentieel van het project;

b)

de vraag of de te gebruiken technologie zich in de relevante omgeving heeft bewezen.

4.   

De in punt 3, a), bedoelde haalbaarheidsstudies worden ontworpen om:

a)

te beoordelen of een voorgesteld project waarschijnlijk succesvol zal zijn door technologische en milieuoverwegingen in aanmerking te nemen;

b)

mogelijke technische en andere problemen te identificeren die zich bij de uitvoering van het project zouden kunnen voordoen.

Om te kunnen bevestigen dat het project haalbaar is, kunnen aanvullende studies vereist zijn.

5.   

Bij de beoordeling of projecten in de Unie voldoen aan het criterium van artikel 6, lid 1, punt c), wordt rekening gehouden met een algemene beoordeling van de overeenstemming van een project met het relevante Unierecht of nationale recht en met relevant aanvullend bewijsmateriaal, alsook met de locatie van het project.

Bij de beoordeling of projecten in derde landen of in LGO’s aan het criterium van artikel 6, lid 1, punt c), voldoen, wordt rekening gehouden met de naleving van het toepasselijke nationaal recht, indien dat nationaal recht voldoende zekerheid biedt over de naleving van het criterium of elementen ervan, en met de volgende internationale instrumenten:

a)

de tripartiete beginselverklaring van de IAO betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid;

b)

de OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, met name de richtsnoeren met betrekking tot het bestrijden van corruptie;

c)

de OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid voor verantwoorde toeleveringsketens van mineralen uit conflict- en hoogrisicogebieden;

d)

de OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid voor zinvolle betrokkenheid van belanghebbenden in de winningssector, onder meer waar wordt verwezen naar de beginselen van de Verklaring van de Verenigde Naties over de rechten van inheemse volkeren;

e)

de OESO-beginselen van corporate governance;

f)

de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen inzake verantwoord ondernemerschap;

g)

de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten van de VN;

h)

prestatienorm 5 van de IFC inzake landverwerving en vrijwillige hervestiging.

6.   

Projectontwikkelaars kunnen ook aantonen dat zij aan het criterium van artikel 6, lid 1, punt c), voldoen door:

a)

te bewijzen dat het desbetreffende project afzonderlijk is gecertificeerd door een of meer regelingen die zijn erkend op grond van artikel 30, lid 2, en samen de in bijlage IV, punt 2, vermelde eisen bestrijken, of

b)

zich ertoe te verbinden een certificatie van het desbetreffende project te verkrijgen in het kader van een of meer regelingen die zijn erkend op grond van artikel 30, lid 2, en samen de in bijlage IV, punt 2, vermelde eisen bestrijken, en voldoende bewijs te verstrekken dat bij de uitvoering van het desbetreffende project aan de criteria voor die certificering kan worden voldaan.

7.   

Bij de beoordeling of een project in de Unie aan de criteria van artikel 6, lid 1, punt d), voldoet, wordt het volgende in aanmerking genomen:

a)

of ondernemingen uit verschillende lidstaten aan het project deelnemen;

b)

of mogelijke afnemers ook in meer dan één lidstaat zijn gevestigd;

c)

de effecten op de beschikbaarheid van strategische grondstoffen voor downstreamgebruikers in meer dan één lidstaat.

8.   

Bij de beoordeling of een project in een derde land aan de criteria van artikel 6, lid 1, punt e), voldoet, wordt rekening gehouden met de mate waarin het project in het desbetreffende derde land bijdraagt tot:

a)

het versterken van meer dan één stadium van de grondstoffenwaardeketen in het desbetreffende land of de omliggende regio;

b)

het bevorderen van particuliere investeringen in de binnenlandse grondstoffenwaardeketen;

c)

het realiseren van bredere economische of maatschappelijke voordelen, onder meer het scheppen van werkgelegenheid.


BIJLAGE IV

Criteria voor certificeringsregelingen

1.   

Een erkende certificeringsregeling moet aan de volgende criteria voldoen:

a)

zij staat onder transparante, eerlijke en niet-discriminerende voorwaarden open voor alle marktdeelnemers die aan de vereisten van de regeling willen en kunnen voldoen en is onderworpen aan multistakeholdergovenance;

b)

de verificatie en monitoring van de naleving is objectief en gebaseerd op internationale, Unie- of nationale normen, vereisten en procedures, en wordt onafhankelijk van de desbetreffende marktdeelnemer uitgevoerd;

c)

zij omvat voldoende vereisten en procedures om de bekwaamheid en onafhankelijkheid van de verantwoordelijke verificateurs te waarborgen;

d)

zij omvat vereisten om een controleverslag op te stellen op het niveau van de locatie.

2.   

De vereisten voor certificering omvatten ten minste:

a)

vereisten waarmee ecologisch duurzame praktijken, waaronder milieubeheer en beperking van de milieueffecten, worden gewaarborgd in de volgende milieurisicocategorieën:

i)

lucht, met inbegrip van luchtverontreiniging zoals broeikasgasemissies;

ii)

water, met inbegrip van de zeebodem en het mariene milieu, waterverontreiniging, watergebruik, waterhoeveelheden (waarbij rekening wordt gehouden met overstromingen of droogten) en toegang tot water;

iii)

bodem, met inbegrip van bodemverontreiniging, bodemerosie, landgebruik en bodemdegradatie;

iv)

biodiversiteit, met inbegrip van schade aan habitats, in het wild levende dieren, flora en ecosystemen, waaronder ecosysteemdiensten;

v)

gevaarlijke stoffen;

vi)

geluid en trillingen;

vii)

veiligheid van installaties;

viii)

energieverbruik;

ix)

afval en residuen;

b)

vereisten waarmee maatschappelijk verantwoorde praktijken, waaronder eerbiediging van de mensenrechten en arbeidsrechten, met inbegrip van het gemeenschapsleven van inheemse volkeren, worden gewaarborgd;

c)

vereisten waarmee de integriteit en transparantie van ondernemingen worden gewaarborgd, waaronder vereisten voor een goede omgang met financiële, milieu- en maatschappelijke kwesties en beleid om corruptie en omkoping tegen te gaan.


BIJLAGE V

Milieuvoetafdruk

Deel I

Definities

Voor de toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder:

a)

“activiteitsgegevens”: gegevens die betrekking hebben op de processen die samengaan met het modelleren van de levenscyclusinventarisaties (LCI), waarbij de samengevoegde LCI-resultaten van de procesketens die de activiteiten van een proces vertegenwoordigen, elk worden vermenigvuldigd met de bijbehorende activiteitsgegevens en vervolgens worden gecombineerd om de milieuvoetafdruk van het desbetreffende proces te berekenen;

b)

“materiaalstaat”: de lijst van grondstoffen, delen van samenstellen, tussenproducten, subcomponenten en onderdelen, en de hiervan benodigde hoeveelheden voor de vervaardiging van het product waarop de studie betrekking heeft;

c)

“bedrijfsspecifieke gegevens” of “primaire gegevens”: de direct bij een of meer inrichtingen gemeten of verzamelde gegevens (locatiespecifieke gegevens) die representatief zijn voor de activiteiten van de onderneming;

d)

“effectbeoordelingsmethode”: het protocol om gegevens uit inventarisgegevens van de levenscyclus kwantitatief om te zetten in bijdragen aan een onderzocht milieueffect;

e)

“effectcategorie”: een klasse van het hulpbronnengebruik of milieueffect waarop de levenscyclusgegevens betrekking hebben;

f)

“levenscyclus”: de opeenvolgende en onderling verbonden stadia van een productsysteem, van de verwerving van grondstoffen of de opwekking uit natuurlijke hulpbronnen tot de definitieve verwijdering (ISO 14040:2006);

g)

“levenscyclusinventarisatie” of “LCI”: de verzameling elementaire, afval- en productstromen in een gegevensverzameling voor de levenscyclusinventarisatie;

h)

“gegevensverzameling voor de levenscyclusinventarisatie”: een document of dossier met informatie over de levenscyclus van een bepaald product of een andere referentiebron, zoals de website of het proces, met beschrijvende metagegevens en kwantitatieve levenscyclusinventarisatiegegevens; het kan hierbij gaan om een gegevensverzameling over een eenheidsproces, een deels samengevoegde of een geheel samengevoegde gegevensverzameling;

i)

“secundaire gegevens”: gegevens die niet afkomstig zijn uit een specifiek proces binnen de toeleveringsketen van het bedrijf dat het onderzoek naar de milieuvoetafdruk uitvoert, te weten gegevens die niet rechtstreeks door het bedrijf zijn verzameld, gemeten of geschat, maar die afkomstig zijn van een gegevensverzameling voor de levenscyclusinventarisatie van een derde partij of een andere bron, met inbegrip van gemiddelde sectorgegevens — zoals gepubliceerde productiegegevens, overheidsstatistieken en gegevens van bedrijfsverenigingen — literatuuronderzoek, technische studies en octrooien, en die bovendien gebaseerd kunnen zijn op financiële gegevens en proxy-gegevens en andere generieke gegevens kunnen bevatten alsook primaire gegevens die een horizontale samenvoegingsstap doorlopen;

j)

“systeemgrens”: de aspecten die worden opgenomen in of worden uitgesloten van het levenscyclusonderzoek.

De regels voor de berekening van de milieuvoetafdruk van een kritieke grondstof omvatten aanvullende definities die nodig zijn voor de interpretatie ervan.

Deel II

Reikwijdte

Deze bijlage bevat essentiële elementen over de methode voor de berekening van de milieuvoetafdruk van kritieke grondstoffen.

De regels voor de berekening van de milieuvoetafdruk van een bepaalde kritieke grondstof moeten voortbouwen op de essentiële elementen van deze bijlage, waarbij rekening moet worden gehouden met wetenschappelijk onderbouwde beoordelingsmethoden en relevante internationale normen op het gebied van levenscyclusbeoordeling.

De berekening van de milieuvoetafdruk van een kritieke grondstof is gebaseerd op de materiaalstaat, de energie, de productiemethoden en de hulpstoffen die in de productiefaciliteit voor het vervaardigen van een kritieke grondstof worden gebruikt.

Bij het vaststellen van de regels voor de berekening van de milieuvoetafdruk van een bepaalde kritieke grondstof, tracht de Commissie overeenstemming met regels voor de berekening van de milieuvoetafdruk van halffabricaten en eindproducten die gebruikmaken van die kritieke grondstoffen te waarborgen.

Deel III

Opgegeven eenheid

De opgegeven eenheid is 1 kg van de desbetreffende soort kritieke grondstof.

In de regels voor de berekening van de milieuvoetafdruk van een bepaalde kritieke grondstof kan een hogere of lagere opgegeven eenheid, uitgedrukt in kg, worden vastgesteld, waarbij in voorkomend geval rekening wordt gehouden met de aard of het gebruik van de desbetreffende kritieke grondstof.

Alle kwantitatieve input- en outputgegevens die door de fabrikant worden verzameld voor het bepalen van de koolstofvoetafdruk, worden aan de hand van deze opgegeven eenheid berekend.

Deel IV

Systeemgrens

1.

Winning, concentratie en raffinage zijn de drie stadia van de levenscyclus die binnen de systeemgrens van primaire kritieke grondstoffen moeten vallen, samen met de volgende processen, indien relevant voor de desbetreffende kritieke grondstof:

a)

upstreamprocessen, waaronder de winning van ertsen voor de productie van grondstoffen, de productie en de levering, inclusief het vervoer, van chemische stoffen, hulpprocessen, de productie en de levering, inclusief het vervoer, van brandstoffen, de productie en de levering van elektriciteit, en het vervoer van materialen in voertuigen die geen eigendom van de organisatie zijn en niet worden beheerd door de organisatie;

b)

het vervoer van ertsen, concentraten en grondstoffen in voertuigen die eigendom zijn van of worden beheerd door de organisatie;

c)

de opslag van ertsen, concentraten en grondstoffen;

d)

het verbrijzelen en schoonmaken van ertsen;

e)

de productie van grondstofconcentraten;

f)

de onttrekking van metalen met chemische, fysische of biologische middelen;

g)

smelten;

h)

de conversie van metalen;

i)

het schoonmaken van slak;

j)

de raffinage van metalen;

k)

de elektrolyse van metalen;

l)

het gieten of verpakken van metalen;

m)

de behandeling van verbruikt materiaal en slak;

n)

alle bijbehorende hulpprocessen, zoals voor afvalwaterbehandeling ter plaatse, waaronder voor proceswaterbehandeling, koelwater en afstromend oppervlaktewater; systemen voor de besparing van gas, onder meer voor primaire en secundaire afgassen; boilers, waaronder voor de voorbehandeling van het voedingswater; en interne logistiek.

2.

Binnen de systeemgrens van secundaire kritieke grondstoffen, waarbij het levenscyclusstadium van recycling wordt bepaald, vallen de volgende processen, voor zover relevant voor de desbetreffende gerecyclede grondstof:

a)

upstreamprocessen, waaronder de productie van inputgrondstoffen (schroot en nieuwe concentraten), de productie en de levering (het vervoer) van chemische stoffen, hulpprocessen, de productie en de levering (het vervoer) van brandstoffen, de productie en de levering van elektriciteit, en het vervoer van materialen in voertuigen die geen eigendom van de organisatie zijn;

b)

het vervoer van concentraten en schroot in voertuigen die eigendom zijn van of worden beheerd door de organisatie;

c)

de opslag van schroot, concentraten en grondstoffen;

d)

de voorbehandeling van secundaire grondstoffen;

e)

smelten;

f)

de conversie van metalen;

g)

de raffinage van metalen;

h)

de elektrolyse van metalen;

i)

het gieten of verpakken van metalen;

j)

de behandeling van verbruikt materiaal;

k)

alle bijbehorende hulpprocessen, zoals voor afvalwaterbehandeling ter plaatse, waaronder voor proceswaterbehandeling, koelwater en afstromend oppervlaktewater; systemen voor de besparing van gas, onder meer voor primaire en secundaire afgassen; boilers, waaronder voor de voorbehandeling van het voedingswater; en interne logistiek.

3.

De gebruiksfase en de fase aan het einde van de levensduur worden van de berekening van de milieuvoetafdruk uitgesloten, aangezien de verantwoordelijke marktdeelnemer daar geen rechtstreekse invloed op heeft. Andere processen kunnen worden uitgesloten als zij niet significant bijdragen tot de milieuvoetafdruk van een kritieke grondstof.

Deel V

Effectcategorieën

In de berekeningsregels wordt bepaald welke effectcategorieën bij de berekening van de milieuvoetafdruk moeten worden gebruikt. Die keuze wordt gebaseerd op de hotspotanalyse die wordt uitgevoerd overeenkomstig op internationaal niveau ontwikkelde wetenschappelijk verantwoorde methoden en met inachtneming van:

a)

het relatieve belang van de verschillende effecten, met inbegrip van hun relatieve belang voor het behalen van de klimaat- en milieudoelstellingen van de Unie;

b)

de behoeften van downstreamondernemingen die de milieuvoetafdruk van de kritieke grondstoffen die zij gebruiken, willen meedelen.

Deel VI

Gebruik van bedrijfsspecifieke en secundaire gegevensverzamelingen

In de berekeningsregels wordt het gebruik van bedrijfsspecifieke of secundaire gegevensverzamelingen voor alle relevante processen en materialen gespecificeerd. Als berekeningsregels de keuze mogelijk maken tussen bedrijfsspecifieke en secundaire gegevensverzamelingen, overweegt de Commissie om het gebruik van de bedrijfsspecifieke gegevensverzameling te stimuleren.

Het gebruik van bedrijfsspecifieke gegevens is ten minste vereist voor de processen waarop de verantwoordelijke exploitant rechtstreeks invloed heeft en die het sterkste bijdragen tot de desbetreffende effectcategorieën.

De bedrijfsspecifieke activiteitsgegevens worden gebruikt in combinatie met de desbetreffende secundaire gegevensverzamelingen conform de milieuvoetafdrukmethode. In de berekeningsregels wordt gespecificeerd of monsterneming is toegestaan, overeenkomstig de criteria van op internationaal niveau ontwikkelde wetenschappelijk verantwoorde methoden.

In het geval van een wijziging van de materiaalstaat of energiemix die voor het produceren van een soort kritieke grondstoffen wordt gebruikt, is een nieuwe berekening van de milieuvoetafdruk nodig.

Bij het vaststellen van berekeningsregels, onder meer voor de broeikasgasemissies die worden gegenereerd door de voor de productie van kritieke grondstoffen gebruikte elektriciteit, zorgt de Commissie voor consistentie met ander relevant Unierecht en voor afstemming op dat recht, tenzij het gerechtvaardigd is dat niet te doen.

De in een gedelegeerde handeling uit te werken berekeningsregels omvatten de gedetailleerde modellering van de volgende stadia van de levenscyclus:

a)

het stadium van winning, concentratie en raffinage van primaire grondstoffen;

b)

het stadium van verwerving en bewerking van secundaire grondstoffen.

Deel VII

Effectbeoordelingsmethoden

De milieuvoetafdruk wordt berekend met wetenschappelijk verantwoorde effectbeoordelingsmethoden waarin rekening is gehouden met ontwikkelingen op internationaal niveau voor relevante effectcategorieën met betrekking tot klimaatverandering, water, lucht, bodem, hulpbronnen, landgebruik en giftigheid.

De resultaten worden als karakteriseringsresultaten weergegeven, zonder normalisatie en weging.

Deel VIII

Milieuvoetafdrukprestatieklassen

Afhankelijk van de verdeling van de waarden van de milieuvoetafdrukverklaringen van producten die op de interne markt in de handel zijn gebracht en met het oog op het mogelijk maken van marktdifferentiatie, wordt een zinvol aantal prestatieklassen vastgesteld, waarbij categorie A de beste klasse is met de minste effecten gedurende de gehele levenscyclus. Bij de vaststelling van de drempelwaarde voor iedere prestatieklasse, evenals de bandbreedte van elke prestatieklasse, wordt uitgegaan van de verdeling van de geleverde prestaties van de desbetreffende kritieke grondstoffen die in de voorgaande drie jaar in de handel zijn gebracht, de verwachte technologische vooruitgang en andere vast te stellen technische factoren.

De Commissie beoordeelt het aantal prestatieklassen en de bijbehorende drempelwaarden elke drie jaar opnieuw om te waarborgen dat deze representatief blijven voor de realiteit van de markt en de verwachte marktontwikkelingen.

Deel IX

Conformiteitsbeoordeling

In de regels voor berekening en verificatie wordt aangegeven welke van de in bijlage II bij Besluit nr. 768/2008/EG beschreven modules, indien nodig aangepast aan het desbetreffende materiaal, de toepasselijke conformiteitsbeoordelingsprocedure is.

Bij het aanwijzen van de toepasselijke conformiteitsbeoordelingsprocedure houdt de Commissie rekening met:

a)

de vraag of de betrokken module geschikt is voor het soort materiaal en in verhouding staat tot het nagestreefde algemene belang;

b)

de aard van de risico’s van het product en de mate waarin conformiteitsbeoordeling met het soort en de omvang van het risico overeenstemt;

c)

indien betrokkenheid van een derde partij vereist is, de noodzaak van een keuzemogelijkheid voor de fabrikant tussen modules voor kwaliteitsborging en voor productcertificatie, zoals beschreven in bijlage II bij Besluit nr. 768/2008/EG.


ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1252/oj

ISSN 1977-0758 (electronic edition)


Top