EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32024L1346

Richtlijn (EU) 2024/1346 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming

PE/69/2023/REV/1

PB L, 2024/1346, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1346/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1346/oj

European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

L-serie


2024/1346

22.5.2024

RICHTLIJN (EU) 2024/1346 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 14 mei 2024

tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming

(herschikking)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 78, lid 2, punt f),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad moet op verschillende punten worden gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid dient tot herschikking van die richtlijn te worden overgegaan.

(2)

Een gemeenschappelijk asielbeleid op basis van de volledige en niet-restrictieve toepassing van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, zoals aangevuld bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (het “Verdrag van Genève”), is een wezenlijk aspect van de doelstelling van de Unie om geleidelijk een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen, die openstaat voor onderdanen van derde landen en staatlozen die in de Unie bescherming zoeken, en bevestigt dus het non-refoulementbeginsel. Een dergelijk beleid moet gebaseerd zijn op het beginsel van solidariteit en een eerlijke verdeling van de verantwoordelijkheid.

(3)

Het gemeenschappelijk Europees asielstelsel voorziet in een systeem om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor het onderzoeken van een verzoek om internationale bescherming, gemeenschappelijke normen voor asielprocedures, opvangvoorzieningen en procedures en rechten van personen die internationale bescherming genieten. Hoewel er vorderingen zijn gemaakt met de ontwikkeling van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, zijn er nog steeds merkbare verschillen tussen de lidstaten wat betreft toegepaste procedures, aan verzoekers aangeboden opvangvoorzieningen, erkenningspercentages en het soort bescherming dat wordt verleend aan personen die internationale bescherming genieten. Die verschillen bevorderen secundaire bewegingen en ondermijnen de doelstelling van het waarborgen dat alle verzoekers om internationale bescherming in de Unie gelijk worden behandeld ongeacht waar zij deze bescherming aanvragen.

(4)

In haar mededeling van 6 april 2016“Naar een hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en een verbetering van de legale mogelijkheden om naar Europa te komen” heeft de Commissie de noodzaak benadrukt om het gemeenschappelijk Europees asielstelsel verder te versterken en te harmoniseren. In de mededeling heeft zij tevens prioritaire gebieden uiteengezet waarop het gemeenschappelijk Europees asielstelsel structureel moet worden verbeterd, met name de totstandbrenging van een duurzaam en billijk stelsel voor het bepalen van de voor het onderzoeken van een verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat, de verbetering van het Eurodac-systeem, de totstandbrenging van grotere convergentie van het asielstelsel van de Unie, de voorkoming van secundaire bewegingen binnen de Unie en een sterker mandaat voor het Asielagentschap van de Europese Unie dat is opgericht bij Verordening (EU) 2021/2303 van het Europees Parlement en de Raad (5) (het “Asielagentschap”). Met die mededeling wordt beantwoord aan de oproepen van de Europese Raad van 18-19 februari 2016 en 17-18 maart 2016 om vooruitgang te boeken wat betreft de hervorming van het bestaande Uniekader teneinde een humaan, eerlijk en efficiënt asielbeleid te waarborgen. Voorts worden in die mededeling vervolgstappen voorgesteld overeenkomstig de holistische aanpak van migratie die het Europees Parlement heeft uiteengezet in zijn resolutie van 12 april 2016 over de situatie in het Middellandse Zeegebied en de noodzaak van een holistische EU-aanpak van migratie.

(5)

De opvangvoorzieningen verschillen nog aanzienlijk van lidstaat tot lidstaat, met name wat de opvangnormen voor verzoekers betreft. Door in alle lidstaten meer geharmoniseerde opvangnormen op een passend niveau tot stand te brengen, wordt bijgedragen tot een gelijkere behandeling en een eerlijker verdeling van verzoekers over de Unie.

(6)

De middelen van het Fonds voor asiel, migratie en integratie, opgericht bij Verordening (EU) 2021/1147 van het Europees Parlement en de Raad (6), en van het Asielagentschap moeten worden ingezet om lidstaten voldoende ondersteuning te geven bij de toepassing van de bij deze richtlijn uiteengezette opvangnormen, onder meer die lidstaten waarvan het asielstelsel specifiek en onevenredig onder druk staat, met name als gevolg van hun geografische ligging of demografische situatie.

(7)

Om in de gehele Unie de gelijke behandeling van verzoekers te waarborgen, moet deze richtlijn van toepassing zijn tijdens alle fasen en op alle soorten procedures betreffende internationale bescherming, in alle plaatsen en voorzieningen waar verzoekers worden gehuisvest, en zolang zij als verzoekers op het grondgebied van de lidstaten mogen blijven. Er moet worden verduidelijkt dat er materiële opvangvoorzieningen voor verzoekers beschikbaar moeten zijn vanaf het moment dat zij hun wens om te verzoeken om internationale bescherming hebben geuit aan medewerkers van de bevoegde autoriteiten overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1348 van het Europees Parlement en de Raad (7).

(8)

Als onderdeel van de materiële opvangvoorzieningen moeten verzoekers in alle gevallen een dagvergoeding krijgen, zodat verzoekers in hun dagelijks leven een minimum aan autonomie genieten. Het moet mogelijk zijn de dagvergoeding te verstrekken als een geldbedrag in de vorm van tegoedbonnen, in natura, zoals in de vorm van producten, of als een combinatie daarvan, mits een dergelijke vergoeding een geldbedrag omvat.

(9)

Indien een verzoeker zich bevindt in een andere lidstaat dan de lidstaat waar hij uit hoofde van Verordening (EU) 2024/1351 van het Europees Parlement en de Raad (8) geacht wordt zich te bevinden, mag die verzoeker, vanaf het moment waarop hij in kennis is gesteld van een besluit om hem over te brengen naar de verantwoordelijke lidstaat, geen recht kunnen doen gelden op materiële opvangvoorzieningen, toegang tot de arbeidsmarkt, taalcursussen of beroepsopleidingen overeenkomstig deze richtlijn. Tenzij daartoe een afzonderlijk besluit is uitgevaardigd, moet in het overdrachtbesluit worden vermeld dat de betreffende opvangvoorzieningen zijn ingetrokken. De lidstaten moeten er te allen tijde op toezien dat verzoekers toegang hebben tot gezondheidszorg en een levensstandaard die in overeenstemming is met het Unierecht, met inbegrip van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”), en andere internationale verplichtingen.

(10)

Wat de behandeling van binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende personen betreft, zijn de lidstaten gebonden aan de verplichtingen uit hoofde van internationale rechtsinstrumenten waarbij zij partij zijn.

(11)

Er moeten standaardvoorwaarden worden vastgesteld voor de opvang van verzoekers die volstaan om een adequate levensstandaard en vergelijkbare levensomstandigheden in alle lidstaten te waarborgen. De harmonisatie van de opvangvoorzieningen voor verzoekers moet ertoe bijdragen dat de secundaire stromen van verzoekers, die worden veroorzaakt door het verschil in opvangvoorzieningen, worden beperkt.

(12)

Om ervoor te zorgen dat verzoekers zich bewust zijn van hun rechten en plichten, moeten de lidstaten hun schriftelijk, of waar nodig mondeling of waar passend in een beeldende vorm, informatie verstrekken over de in deze richtlijn uiteengezette opvangvoorzieningen. Dergelijke informatie moet zo snel mogelijk en tijdig worden verstrekt en moet de opvangvoorzieningen omvatten waarop verzoekers, waaronder verzoekers met specifieke opvangbehoeften, recht hebben, rechten en plichten in verband met arbeid, de omstandigheden waarin de verstrekking van materiële opvangvoorzieningen kan worden beperkt tot een geografisch gebied of tot een specifieke locatie en de gevolgen van het niet naleven van dergelijke beperkingen of begrenzingen en van onderduiken, alsook de situaties waarin bewaring kan worden bevolen, beroeps- en toetsingsmogelijkheden en mogelijkheden voor de verstrekking van juridische bijstand en vertegenwoordiging. De lidstaten moeten verzoekers met name laten weten op welke opvangvoorzieningen zij geen recht hebben in een andere lidstaat dan die waar zij geacht worden zich te bevinden. Een lidstaat mag niet langer worden verplicht die informatie te verstrekken wanneer zij niet langer noodzakelijk is om de verzoeker daadwerkelijk in staat te stellen gebruik te maken van de rechten en te voldoen aan de verplichtingen die bij deze richtlijn zijn vastgesteld, of wanneer de verzoeker niet ter beschikking staat van de bevoegde autoriteiten of is ondergedoken buiten het grondgebied van die lidstaat. Het Asielagentschap moet een model met standaardinformatie over opvangvoorzieningen ontwikkelen dat zo snel mogelijk en uiterlijk drie dagen na het doen van het verzoek of binnen de termijn voor registratie daarvan door lidstaten aan verzoekers moet worden verstrekt.

(13)

Geharmoniseerde Unieregels over de aan verzoekers uit te reiken documenten moeten ertoe bijdragen dat het voor verzoekers moeilijker wordt om zich op ongeoorloofde wijze in de Unie te verplaatsen. De lidstaten mogen verzoekers slechts een reisdocument verstrekken indien daarvoor naar behoren gemotiveerde ernstige humanitaire redenen of andere dwingende redenen bestaan. De geldigheidsduur van reisdocumenten moet worden beperkt tot het doel en de duur zoals die voor de reden van afgifte noodzakelijk zijn. Ernstige humanitaire redenen kunnen bijvoorbeeld in overweging worden genomen als een verzoeker naar een andere staat moet reizen met het oog op noodzakelijke medische behandeling die niet beschikbaar is in de lidstaat waar de verzoeker geacht wordt zich te bevinden, bezoeken aan familieleden in bijzondere omstandigheden, zoals bezoeken aan naaste verwanten die ernstig ziek zijn, of om een uitvaart van een naaste verwant bij te wonen. Van andere dwingende redenen kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer verzoekers een huwelijk van een naaste verwant willen bijwonen, of willen reizen in het kader van hun studie of samen met hun pleeggezin. De afgifte en het gebruik van een dergelijk reisdocument doen geen afbreuk aan de verantwoordelijkheden van de lidstaten uit hoofde van Verordening (EU) 2024/1351. Lidstaten behouden het recht om te beoordelen of verzoekers het recht hebben om op hun grondgebied te verblijven.

(14)

Verzoekers hebben niet het recht om zelf te kiezen in welke lidstaat zij een verzoek indienen. Verzoekers moeten een verzoek om internationale bescherming indienen overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1351.

(15)

Verzoekers worden geacht ter beschikking te blijven van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. Er moeten passende maatregelen worden genomen om te voorkomen dat verzoekers onderduiken. Wanneer de verzoeker is ondergedoken en zonder toestemming is vertrokken naar een andere lidstaat, is het ter waarborging van de goede werking van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel cruciaal dat de verzoeker snel wordt overgebracht naar de lidstaat waar hij geacht wordt zich te bevinden. Totdat de verzoeker is overgebracht, blijft het risico bestaan dat hij onderduikt, en om die reden moet zijn verblijfplaats nauwlettend in het oog worden gehouden.

(16)

Het feit dat een verzoeker eerder is ondergedoken en naar een andere lidstaat is vertrokken, is een belangrijke factor bij de beoordeling van het risico dat de verzoeker onderduikt. Lidstaten moeten passende maatregelen treffen om te voorkomen dat de verzoeker opnieuw onderduikt en om ervoor te zorgen dat hij ter beschikking blijft van de bevoegde autoriteiten nadat hij is overgebracht naar de lidstaat waar hij geacht wordt zich te bevinden. Zijn verblijfplaats moet dan ook steeds nauwlettend in het oog worden gehouden.

(17)

De lidstaten moeten hun opvangsystemen vrij kunnen organiseren. In het kader van die organisatie moeten de lidstaten met het oog op het beheer van hun asiel- en opvangsystemen accommodatie op hun grondgebied kunnen toewijzen aan verzoekers. De lidstaten moeten ook mechanismen kunnen invoeren om de behoeften van hun opvangsystemen te beoordelen en daarop te kunnen inspelen, waaronder mechanismen om te controleren of verzoekers daadwerkelijk in de accommodatie aanwezig zijn. Dergelijke mechanismen mogen de bewegingsvrijheid van verzoekers binnen het grondgebied van de betrokken lidstaat niet beperken. Lidstaten mogen niet verplicht zijn daartoe een administratief besluit te nemen.

(18)

Wanneer verzoekers zich slechts binnen een bepaald geografisch gebied op het grondgebied van een lidstaat vrij kunnen bewegen, moeten lidstaten waarborgen dat zij binnen dat geografische gebied daadwerkelijk hun rechten uit hoofde van deze richtlijn en de procedurele waarborgen in de procedure voor internationale bescherming kunnen genieten. De mogelijkheid om dat geografische gebied tijdelijk te verlaten, moet individueel, objectief en onpartijdig worden beoordeeld. Wanneer verzoekers in dat geografische gebied die rechten en procedurele waarborgen niet daadwerkelijk kunnen genieten, mag de toewijzing tot dat gebied niet langer van toepassing zijn.

(19)

Om redenen van openbaar belang of teneinde op doeltreffende wijze te voorkomen dat de verzoeker onderduikt, moeten de lidstaten kunnen besluiten dat het de verzoeker slechts is toegestaan te verblijven op een specifieke plaats, zoals een opvangcentrum, een particuliere woning, een appartement, een hotel of een ander voor de huisvesting van verzoekers ingericht pand. Een dergelijk besluit mag niet resulteren in bewaring van de verzoeker. Een dergelijk besluit kan noodzakelijk zijn in gevallen waarin de verzoeker niet heeft voldaan aan de verplichting om te blijven in de lidstaat waar hij geacht wordt zich te bevinden, of in gevallen waarin de verzoeker is overgebracht naar de lidstaat waar hij geacht wordt zich te bevinden, nadat hij is ondergedoken en naar een andere lidstaat is vertrokken. Indien de verzoeker recht heeft op materiële opvangvoorzieningen, moet voor de verstrekking van deze materiële opvangvoorzieningen de voorwaarde gelden dat de verzoeker verblijft op de toegewezen specifieke plaats.

(20)

Indien er een risico bestaat dat een verzoeker onderduikt of indien het noodzakelijk is ervoor te zorgen dat beperkingen van de bewegingsvrijheid van een verzoeker in acht worden genomen, kunnen de lidstaten verzoekers verplichten om zich op een bepaald tijdstip of met redelijke tussenpozen bij de bevoegde autoriteiten te melden, zonder daarbij de rechten van verzoekers uit hoofde van deze richtlijn onevenredig aan te tasten.

(21)

Bij elk besluit tot beperking van de bewegingsvrijheid van een verzoeker moet rekening worden gehouden met relevante aspecten van de individuele situatie van de verzoeker, waaronder de bijzondere opvangbehoeften van die verzoeker, en de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid. Verzoekers moeten naar behoren in kennis worden gesteld van dergelijke besluiten, van de procedures om een besluit te betwisten en de gevolgen van niet-naleving.

(22)

Alle bepalingen van deze richtlijn betreffende bewaring, verblijf en meldingsplicht en betreffende de beperking en intrekking van rechten of voordelen moeten worden toegepast met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, waarbij te allen tijde daadwerkelijke toegang tot de toepasselijke opvangvoorzieningen overeenkomstig deze richtlijn moet worden gewaarborgd, met name wat betreft gezondheidszorg, onderwijs, eenheid van het gezin en toegang tot de arbeidsmarkt. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan het mogelijke cumulatieve effect van maatregelen.

(23)

Gezien de ernstige gevolgen voor verzoekers die zijn ondergedoken of ten aanzien van wie er geacht wordt een onderduikrisico te bestaan, moet onderduiken zodanig worden gedefinieerd dat er sprake is van zowel een opzettelijke handeling als de feitelijke, niet buiten de macht van de verzoeker vallende omstandigheid dat de betrokkene niet ter beschikking is van de bevoegde administratieve of rechterlijke autoriteiten, bijvoorbeeld doordat de verzoeker het grondgebied heeft verlaten van de lidstaat waarin hij geacht wordt zich te bevinden. Ook als eerder werd aangenomen dat er geen risico bestond dat de verzoeker zou onderduiken, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben een verzoeker als ondergedoken te beschouwen.

(24)

Indien lidstaten in hun nationale recht de objectieve criteria definiëren die relevant zijn voor het bepalen van een onderduikrisico in het kader van deze richtlijn, kunnen zij bijvoorbeeld de volgende factoren in aanmerking nemen: in hoeverre de verzoeker medewerking verleent aan bevoegde autoriteiten of zich houdt aan procedurele vereisten; de banden van de verzoeker met de lidstaat, en de vraag of het verzoek om internationale bescherming als niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is afgewezen. Bij de algemene beoordeling van de individuele situatie van een verzoeker vormt een combinatie van verscheidene factoren vaak de basis om te concluderen dat er een onderduikrisico bestaat.

(25)

Een verzoeker moet worden geacht niet meer ter beschikking van de bevoegde autoriteiten te zijn wanneer die verzoeker niet regeert op verzoeken die verband houden met de procedures van Verordening (EU) 2024/1348 of de procedure van Verordening (EU) 2024/1351, tenzij de verzoeker afdoende motiveert waarom hij niet in staat was op die verzoeken te reageren, bijvoorbeeld om medische of andere onverwachte redenen die buiten zijn macht vallen.

(26)

De bewaring van verzoekers moet worden toegepast in overeenstemming met het onderliggende beginsel dat personen niet in bewaring mogen worden gehouden om de enkele reden dat zij om internationale bescherming verzoeken, met name overeenkomstig de internationale wettelijke verplichtingen van de lidstaten en in het bijzonder overeenkomstig artikel 31 van het Verdrag van Genève. Het mag alleen mogelijk zijn verzoekers in bewaring te nemen onder de in deze richtlijn vastgestelde, zeer duidelijk omschreven uitzonderlijke omstandigheden en alleen indien dit beantwoordt aan de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid, zowel wat de wijze als wat het doel van de bewaring betreft. De bewaring van verzoekers uit hoofde van deze richtlijn moet schriftelijk worden bevolen door de gerechtelijke of administratieve autoriteiten met vermelding van de redenen ervan, ook in gevallen waarin de betrokkene reeds in bewaring wordt gehouden wanneer het verzoek om internationale bescherming wordt gedaan. Verzoekers die in bewaring worden gehouden, dienen daadwerkelijk de noodzakelijke procedurele waarborgen te kunnen genieten, zoals een beroep op rechterlijke toetsing en het recht op gratis juridische bijstand en vertegenwoordiging, indien van toepassing uit hoofde van deze richtlijn.

(27)

De vraag wat een aanvaardbare maximumtermijn is voor de rechterlijke toetsing van bewaring moet worden beantwoord in het licht van de omstandigheden van een specifieke zaak, rekening houdend met de complexiteit van de procedure, alsook de door de bevoegde autoriteiten aan de dag gelegde zorgvuldigheid, eventuele door de in bewaring gehouden persoon veroorzaakte vertraging en alle andere factoren die vertraging veroorzaken waarvoor de lidstaat niet verantwoordelijk kan worden gehouden.

(28)

Indien het een verzoeker slechts is toegestaan te verblijven op een specifieke locatie maar de verzoeker niet voldoet aan de verplichting om daar te verblijven, mag de verzoeker enkel in bewaring worden genomen indien het risico bestaat dat de verzoeker zou kunnen onderduiken. In alle omstandigheden moet er speciaal voor worden gezorgd dat de duur van de bewaring evenredig is en dat de bewaring wordt beëindigd zodra de verzoeker aan zijn verplichtingen heeft voldaan of er geen redenen meer zijn om aan te nemen dat de verzoeker niet aan zijn verplichtingen zal voldoen. De verzoeker moet tevens worden gewezen op de betrokken verplichting en de gevolgen van niet-naleving.

(29)

Wat met de bewaringsredenen verband houdende administratieve procedures betreft, vereist het begrip “met de nodige zorgvuldigheid” ten minste dat de lidstaten concrete en wezenlijke maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de tijd die nodig is om de bewaringsredenen te verifiëren zo kort mogelijk is, en dat er een daadwerkelijk vooruitzicht is dat deze verificatie binnen de kortst mogelijke tijd met resultaat kan worden uitgevoerd. De bewaring mag niet langer duren dan redelijkerwijs nodig is om de betrokken administratieve procedures te voltooien.

(30)

De in deze richtlijn vermelde bewaringsredenen gelden onverminderd andere bewaringsredenen die van toepassing zijn krachtens het nationale recht en geen verband houden met het verzoek om internationale bescherming van de onderdaan van een derde land of staatloze, met inbegrip van bewaringsredenen in het kader van een strafprocedure.

(31)

Verzoekers in bewaring moeten worden behandeld met volledige eerbiediging van de menselijke waardigheid en hun opvang moet zijn toegesneden op de behoeften van verzoekers in die situatie. De lidstaten moeten met name de toepassing van artikel 24 van het Handvest en artikel 37 van het Verdrag van de Verenigde Naties van 1989 inzake de rechten van het kind waarborgen.

(32)

Er kunnen zich gevallen voordoen waarin het in de praktijk niet mogelijk is onmiddellijk aan sommige opvangwaarborgen bij bewaring te voldoen, bijvoorbeeld als gevolg van de geografische ligging of de specifieke structuur van een bewaringsaccommodatie. Afwijkingen van die waarborgen moeten altijd tijdelijk zijn en mogen alleen worden toegepast in de in deze richtlijn uiteengezette omstandigheden. Afwijkingen mogen alleen worden toegepast in uitzonderlijke omstandigheden en moeten naar behoren worden gemotiveerd, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden van elk geval, zoals hoe zwaar de afwijking is, hoe lang zij geldt en welke gevolgen zij heeft voor de betrokken verzoeker.

(33)

Teneinde de fysieke en psychische integriteit van verzoekers beter te waarborgen, moet hun bewaring een maatregel zijn die pas in laatste instantie wordt genomen, en mag het enkel mogelijk zijn verzoekers in bewaring te nemen nadat alle niet-vrijheidsberovende maatregelen als alternatief voor bewaring naar behoren zijn onderzocht. De verplichting om die alternatieve maatregelen te onderzoeken moet het gebruik van bewaring onverlet laten indien dergelijke alternatieve maatregelen, met inbegrip van een verplichte verblijfplaats en meldingsplicht, niet doeltreffend kunnen worden toegepast. In elk besluit tot oplegging van bewaring moet worden vermeld waarom minder dwingende alternatieve maatregelen niet doeltreffend konden worden toegepast. Bij elke alternatieve maatregel voor bewaring moeten de fundamentele mensenrechten van verzoekers worden geëerbiedigd.

(34)

Om ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan de procedurele waarborg dat er gelegenheid is contact op te nemen met organisaties of groepen van personen die rechtsbijstand verlenen, moet informatie worden verschaft over dergelijke organisaties en groepen van personen.

(35)

Bij het nemen van beslissingen inzake huisvesting moeten de lidstaten rekening houden met het belang van het kind en met de bijzondere omstandigheden van iedere verzoeker die afhankelijk is van gezinsleden of naaste verwanten zoals ongehuwde minderjarige broers of zussen die reeds in de lidstaat zijn.

(36)

Wanneer de normaal beschikbare huisvestingscapaciteit tijdelijk uitgeput is, moeten de lidstaten gebruik kunnen maken van tijdelijke huisvestingsoplossingen van lagere kwaliteit. De lidstaten moeten ook gebruik kunnen maken van die tijdelijke huisvestingsoplossingen wanneer de normaal beschikbare huisvestingscapaciteit tijdelijk niet beschikbaar is als gevolg van een onevenredig groot aantal op te vangen personen of als gevolg van een door de mens veroorzaakte ramp of een natuurramp. De lidstaten moeten overwegen dergelijke tijdelijke huisvestingsoplossingen voor zover mogelijk in vaste gebouwstructuren aan te bieden.

(37)

De opvang van personen met bijzondere opvangbehoeften moet een basisprioriteit zijn voor de nationale autoriteiten om te waarborgen dat een dergelijke opvang op hun bijzondere opvangbehoeften is toegesneden. De lidstaten moeten er bij het verstrekken van huisvesting voor zover mogelijk ook voor zorgen dat geweld, waaronder geweld dat wordt gepleegd met een seksueel, gender-, racistisch of religieus motief, wordt voorkomen. Geweld met een religieus motief omvat ook geweld tegen mensen die geen religieuze overtuiging hebben of die afstand hebben gedaan van hun religie.

(38)

De lidstaten moeten ernaar streven om bij de toepassing van deze richtlijn de beginselen van het belang van het kind en van de eenheid van het gezin volledig in acht te nemen, overeenkomstig respectievelijk het Handvest, het Verdrag van de Verenigde Naties van 1989 inzake de rechten van het kind, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en, indien van toepassing, het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld.

(39)

De opvangvoorzieningen voor minderjarigen moeten worden aangepast aan hun specifieke situatie en hun bijzondere opvangbehoeften, zowel voor niet-begeleide minderjarigen als minderjarigen met hun familie, met gepaste aandacht voor hun beveiliging, waaronder beveiliging tegen seksueel- en gendergeweld, en hun moet fysieke en emotionele zorg worden geboden op een wijze die hun algemene ontwikkeling stimuleert.

(40)

Minderjarigen mogen in de regel niet in bewaring worden genomen. Zij moeten worden opgevangen in passende accommodatie met speciale voorzieningen voor minderjarigen, waaronder, indien passend, door niet-vrijheidsbenemende plaatsing in de gemeenschap. Gezien de negatieve gevolgen van bewaring voor minderjarigen en overeenkomstig het Unierecht mag een dergelijke bewaring alleen in uitzonderlijke omstandigheden, indien strikt noodzakelijk, als laatste redmiddel en voor een zo kort mogelijke periode worden gebruikt nadat is vastgesteld dat andere, minder dwingende alternatieve maatregelen niet doeltreffend kunnen worden toegepast, en nadat is geoordeeld dat bewaring in het belang is van de betrokken minderjarige. Minderjarigen mogen nooit in bewaring worden gehouden in een gevangenis of in een andere inrichting die voor rechtshandhavingsdoeleinden wordt gebruikt. Minderjarigen mogen niet worden gescheiden van hun ouders of verzorgers, en het beginsel van eenheid van het gezin moet er in het algemeen toe leiden dat gebruik wordt gemaakt van passende alternatieven voor de bewaring van gezinnen met minderjarigen, in voor hen geschikte accommodatie. Bovendien moet al het mogelijke worden gedaan om ervoor te zorgen dat er een haalbare reeks passende alternatieven voor de bewaring van minderjarigen beschikbaar en toegankelijk is. In dit verband moeten de lidstaten rekening houden met de Verklaring van New York voor vluchtelingen en migranten van 19 september 2016, relevante gezaghebbende richtsnoeren van het verdragsorgaan van de Verenigde Naties betreffende het Verdrag van de Verenigde Naties van 1989 inzake de rechten van het kind en relevante rechtspraak.

(41)

In haar mededeling van 12 april 2017 over de bescherming van migrerende kinderen benadrukt de Commissie dat de lidstaten passende waarborgen moeten bieden ter bescherming van alle migrerende kinderen die zich op hun grondgebied bevinden, onder meer door het nemen van maatregelen die ervoor zorgen dat kinderen veilige en passende accommodatie en de nodige ondersteunende diensten krijgen teneinde de belangen en het welzijn van het kind te waarborgen, overeenkomstig de uit het nationale, Unie- en internationale recht voortvloeiende verplichtingen van de lidstaten.

(42)

Vertegenwoordigers spelen een cruciale rol bij het waarborgen van toegang tot de rechten uit hoofde van deze richtlijn en bij het beschermen van de belangen van alle niet-begeleide kinderen. Een vroegtijdige aanwijzing van vertegenwoordigers is essentieel voor de aanpak van situaties waarbij migrantenkinderen in de Unie vermist raken. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat vertegenwoordigers in een zo vroeg mogelijk stadium worden aangewezen, overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties van 1989 inzake de rechten van het kind, opdat niet-begeleide kinderen, als verzoekers om internationale bescherming, ten volle hun rechten uit hoofde van deze richtlijn kunnen genieten.

(43)

De voornaamste rol van een vertegenwoordiger moet erin bestaan de belangen van het kind te behartigen en een niet-begeleide minderjarige te vertegenwoordigen, bij te staan of namens een niet-begeleide minderjarige op te treden. De vertegenwoordiger moet in staat zijn om aan de niet-begeleide minderjarige verstrekte informatie nader toe te lichten, contact te onderhouden met de bevoegde autoriteiten opdat de niet-begeleide minderjarige onmiddellijk toegang heeft tot materiële opvangvoorzieningen en gezondheidszorg, en om de niet-begeleide minderjarige te vertegenwoordigen, bij te staan of, overeenkomstig het nationale recht, namens een niet-begeleide minderjarige op te treden om ervoor te zorgen dat die minderjarige gebruik kan maken van de rechten en kan voldoen aan de verplichtingen van deze richtlijn. Vertegenwoordigers moeten worden aangewezen overeenkomstig de in het nationale recht vastgestelde procedure.

(44)

De lidstaten moeten een vertegenwoordiger aanwijzen wanneer een verzoek wordt ingediend door een persoon die beweert minderjarig te zijn en niet-begeleid is. Er moet ook een vertegenwoordiger worden aangewezen wanneer de bevoegde autoriteiten objectieve redenen hebben om aan te nemen dat de persoon, gelet op relevante zichtbare tekenen, verklaringen of gedrag minderjarig is. Indien een lidstaat heeft geoordeeld dat een persoon die beweert minderjarig te zijn zonder enige twijfel ouder is dan 18 jaar, hoeft die lidstaat geen vertegenwoordiger aan te wijzen.

(45)

In afwachting van de aanwijzing van de vertegenwoordiger moeten lidstaten een persoon aanwijzen die geschikt is om voorlopig als vertegenwoordiger overeenkomstig deze richtlijn op te treden. Die persoon kan bijvoorbeeld een werknemer zijn van een opvangcentrum, kinderopvangfaciliteit, de sociale diensten of van een andere relevante organisatie die met de uitvoering van de taken van een vertegenwoordiger wordt belast. Personen van wie de belangen in conflict komen of in conflict kunnen komen met het belang van de niet-begeleide minderjarige, mogen niet worden aangewezen als geschikte persoon om voorlopig als vertegenwoordiger op te treden. Het is ook belangrijk dat een dergelijke persoon onmiddellijk op de hoogte wordt gebracht wanneer er een verzoek om internationale bescherming wordt gedaan door een niet-begeleide minderjarige.

(46)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat verzoekers de noodzakelijke gezondheidszorg ontvangen van, naargelang de behoefte, een huisarts of specialist. De noodzakelijke gezondheidszorg moet van toereikende kwaliteit zijn en moet ten minste spoedeisende behandelingen en essentiële behandeling van ziekten, waaronder ernstige mentale stoornissen, en seksuele en reproductieve gezondheidszorg die essentieel is voor de behandeling van een ernstige lichamelijke aandoening omvatten. In verband met de volksgezondheid moet, ter voorkoming van ziekten en ter bescherming van de gezondheid van verzoekers, de toegang van verzoekers tot gezondheidszorg tevens preventieve medische behandelingen, zoals vaccinaties, omvatten. De lidstaten moeten ook de mogelijkheid hebben om, om redenen van volksgezondheid, verzoekers een medisch onderzoek te laten ondergaan. De resultaten van dit medisch onderzoek mogen niet van invloed zijn op de beoordeling van verzoeken om internationale bescherming, die te allen tijde objectief, onpartijdig en op individuele basis overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1348 moet worden verricht.

(47)

Het moet mogelijk zijn om het recht van een verzoeker op materiële opvangvoorzieningen uit hoofde van deze richtlijn in bepaalde omstandigheden te beperken, bijvoorbeeld wanneer een verzoeker is ondergedoken in een andere lidstaat dan de lidstaat waar die verzoeker zich moet bevinden. De lidstaten moeten er echter op toezien dat verzoekers te allen tijde toegang hebben tot medische hulp en dat de levensstandaard van verzoekers in overeenstemming is met het Unierecht, met inbegrip van het Handvest, en andere internationale verplichtingen, waaronder het Verdrag van de Verenigde Naties van 1989 inzake de rechten van het kind. De lidstaten moeten in het bijzonder voorzien in de bestaansmiddelen en basisbehoeften van de verzoeker, zowel wat de fysieke veiligheid en waardigheid als de interpersoonlijke betrekkingen betreft, met de nodige aandacht voor de inherente kwetsbaarheid van de verzoeker om internationale bescherming en zijn familie of verzorger. De nodige aandacht moet tevens uitgaan naar verzoekers met bijzondere opvangbehoeften. Ook moet er rekening worden gehouden met de specifieke behoeften van verzoekers die seksueel of gendergerelateerd geweld hebben ondervonden, met name vrouwen, onder meer door ervoor te zorgen dat zij gedurende de verschillende fasen van de procedure voor internationale bescherming toegang hebben tot gezondheidszorg, juridische bijstand en gepaste traumabegeleiding en psychosociale zorg.

(48)

De specifieke behoeften van minderjarigen, met name wat betreft de eerbiediging van het recht van het kind op onderwijs en toegang tot gezondheidszorg, moeten in aanmerking worden genomen. Minderjarige kinderen van verzoekers en minderjarige verzoekers moeten dezelfde toegang tot onderwijs genieten als de eigen onderdanen van de lidstaten, en onder vergelijkbare omstandigheden. Tijdens de schoolvakanties hoeft die toegang niet te worden verleend. Hun onderwijs moet in de regel geïntegreerd zijn met dat van de eigen onderdanen van de lidstaten, en van dezelfde kwaliteit zijn. De lidstaten moeten ook de continuïteit van het onderwijs voor minderjarigen waarborgen, zolang een eventueel tegen hen of hun ouders gerichte verwijderingsmaatregel niet wordt uitgevoerd.

(49)

In het licht van het Handvest, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de relevante rechtspraak, en om gezinsleden niet te discrimineren op basis van de plaats waar het gezin is gevormd, moet het begrip “gezin” ook gezinnen omvatten die buiten het land van herkomst van de verzoekers, maar voor de aankomst op het grondgebied van de lidstaten zijn gevormd.

(50)

Om de zelfstandigheid van verzoekers te bevorderen en de grote verschillen tussen de lidstaten te beperken, is het essentieel duidelijke regels vast te stellen met betrekking tot de toegang van verzoekers tot de arbeidsmarkt en ervoor te zorgen dat dergelijke toegang effectief is, door geen voorwaarden op te leggen die effectief verhinderen dat een verzoeker werk zoekt, door de toegang van een verzoeker tot specifieke sectoren van de arbeidsmarkt of de arbeidstijd van een verzoeker niet onnodig te beperken en door geen onredelijke administratieve formaliteiten op te leggen. Verzoekers die daadwerkelijk toegang hebben tot de arbeidsmarkt en alleen op een bepaalde plaats mogen verblijven, moeten binnen een redelijke afstand van die plaats werk kunnen zoeken. Indien de arbeidsovereenkomst van een verzoeker dat vereist, moeten de lidstaten de verzoeker kunnen toestaan hun grondgebied te verlaten om overeenkomstig het nationale recht specifieke arbeidstaken te verrichten in een andere lidstaat. Arbeidsmarkttoetsen die voorrang geven aan eigen onderdanen, andere Unieburgers of onderdanen van derde landen of staatlozen die al legaal in de betrokken lidstaat verblijven, mogen de effectieve toegang van verzoekers tot de arbeidsmarkt niet bemoeilijken en moeten worden uitgevoerd zonder afbreuk te doen aan het beginsel dat Unieburgers voorrang genieten, zoals is vastgelegd in de desbetreffende bepalingen van de toepasselijke toetredingsakten.

(51)

Toegang tot de arbeidsmarkt moet de verzoeker het recht geven werk te zoeken. De lidstaten kunnen verzoekers ook toestaan als zelfstandige te werken.

(52)

Teneinde de integratievooruitzichten en de zelfstandigheid van verzoekers te vergroten, wordt aangemoedigd dat in een vroeg stadium toegang tot de arbeidsmarkt wordt verleend indien het verzoek waarschijnlijk gegrond is, ook als het verzoek overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1348 met voorrang is behandeld. De lidstaten dienen derhalve te overwegen die termijn zo veel mogelijk in te korten indien het waarschijnlijk is dat hun verzoek gegrond is. Toegang tot de arbeidsmarkt mag niet worden verleend of moet, indien reeds toegang is verleend, worden ingetrokken indien het verzoek om internationale bescherming van een verzoeker waarschijnlijk ongegrond is en daarom volgens een versnelde procedure wordt behandeld, ook wanneer relevante informatie of documenten met betrekking tot de identiteit van de verzoeker door die verzoeker worden achtergehouden.

(53)

Zodra verzoekers toegang hebben tot de arbeidsmarkt, moeten zij recht hebben op een gemeenschappelijk geheel van rechten op basis van dezelfde behandeling als onderdanen van de betrokken lidstaat. De arbeidsvoorwaarden moeten ten minste salaris, ontslag, gezondheid en veiligheid op het werk, arbeidstijden en een verlof- en vakantieregeling omvatten, met inachtneming van de geldende collectieve arbeidsovereenkomsten. Dergelijke verzoekers moeten ook gelijke behandeling genieten inzake vrijheid van vereniging en aansluiting bij een werknemersorganisatie, onderwijs en beroepsopleiding, erkenning van beroepskwalificaties en, wat werkende verzoekers betreft, sociale zekerheid. De lidstaten kunnen verzoekers die als zelfstandige werken ook gelijk behandelen. De lidstaten moeten alles in het werk stellen om uitbuiting van verzoekers of enige vorm van discriminatie van verzoekers op het werk door zwartwerk en andere vormen van ernstige arbeidsuitbuiting te voorkomen.

(54)

Zodra verzoekers toegang tot de arbeidsmarkt krijgen, moet een lidstaat door een verzoeker in een andere lidstaat verworven beroepskwalificaties op dezelfde wijze erkennen als die van burgers van de Unie en moet zij rekening houden met in een derde land verworven kwalificaties overeenkomstig Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (9). Ook moeten maatregelen worden overwogen voor een effectieve aanpak van de praktische problemen die verzoekers ondervinden bij de legalisatie van hun buitenlandse diploma’s, getuigschriften of andere bewijzen van officiële kwalificaties, met name wanneer verzoekers geen bewijsstukken kunnen overleggen en de aan de erkenningsprocedures verbonden kosten niet kunnen betalen.

(55)

De takken van de sociale zekerheid zoals bedoeld in artikel 3, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad (10) zijn van toepassing met betrekking tot werkende verzoekers.

(56)

Gezien de mogelijk tijdelijke aard van het verblijf van verzoekers en onverminderd Verordening (EU) nr. 1231/2010 van het Europees Parlement en de Raad (11) moeten de lidstaten socialezekerheidsuitkeringen die niet afhankelijk zijn van tijdvakken van werkzaamheden in loondienst of van betaling van bijdragen kunnen uitsluiten van de gelijke behandeling van verzoekers en hun eigen onderdanen. De lidstaten moeten ook de gelijke behandeling op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding en de erkenning van officiële kwalificaties kunnen beperken. Ook moeten de lidstaten het recht op vrijheid van vereniging en aansluiting bij een werknemersorganisatie kunnen beperken door verzoekers uit te sluiten van deelname aan het management van bepaalde instanties en van het uitoefenen van een openbaar ambt.

(57)

Het Unierecht houdt geen beperking in van de bevoegdheid van de lidstaten om hun socialezekerheidsstelsels te organiseren. Bij gebreke van harmonisatie op Unieniveau moet elke lidstaat de voorwaarden vaststellen waaronder socialezekerheidsuitkeringen worden toegekend, alsook het bedrag van dergelijke uitkeringen en de periode gedurende welke zij worden verstrekt. Bij de uitoefening van die bevoegdheid moeten de lidstaten evenwel het Unierecht naleven.

(58)

Taalvaardigheden zijn belangrijk om ervoor te zorgen dat verzoekers een passende levensstandaard hebben. Die vaardigheden zouden eveneens helpen om secundaire stromen tegen te gaan. Daarom moeten de lidstaten toegang tot taalcursussen bieden of faciliteren voor zover zij dergelijke cursussen passend achten om een verzoeker beter in staat te stellen zelfstandig te handelen en met de bevoegde autoriteiten te communiceren.

(59)

Het recht op gelijke behandeling mag geen rechten doen ontstaan in buiten het toepassingsgebied van het Unierecht vallende situaties.

(60)

Om ervoor te zorgen dat de aan verzoekers verstrekte materiële opvangvoorzieningen stroken met de beginselen van deze richtlijn, is het noodzakelijk de aard van die voorzieningen, die niet alleen huisvesting, voeding en kleding maar ook producten voor persoonlijke hygiëne moeten omvatten, nader te bepalen. Het is tevens noodzakelijk dat de lidstaten het niveau van in de vorm van uitkeringen of tegoedbonnen verstrekte materiële opvangvoorzieningen vaststellen op basis van relevante referentiewaarden die worden toegepast om hun onderdanen een passende levensstandaard te bieden, zoals, afhankelijk van de nationale context, minimuminkomens, minimumlonen, minimumpensioenen, werkloosheidsuitkeringen en socialebijstandsuitkeringen. Het is echter niet noodzakelijk dat de omvang van de steun voor verzoekers dezelfde moet zijn als voor onderdanen. De lidstaten moeten aan verzoekers een minder gunstige behandeling kunnen geven dan aan onderdanen, zoals bepaald in deze richtlijn. De lidstaten moeten ook beschikken over de mogelijkheid om het niveau van de uitkeringen of tegoedbonnen die verzoekers in de in artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bedoelde gebieden krijgen, aan te passen mits de opvangvoorzieningen aan de in deze richtlijn vastgestelde normen voldoen.

(61)

Om de mogelijkheid tot misbruik van het opvangsysteem te beperken, moeten de lidstaten in staat worden gesteld om materiële opvangvoorzieningen slechts te verstrekken voor zover verzoekers onvoldoende middelen hebben om in hun eigen levensonderhoud te voorzien. De lidstaten moeten kunnen eisen dat verzoekers die over voldoende middelen beschikken de kosten van de materiële opvangvoorzieningen of van ontvangen gezondheidszorg dekken, hieraan bijdragen of deze terugbetalen, onder meer door financiële garanties. Verzoekers kunnen worden geacht over voldoende middelen te beschikken om in hun eigen levensonderhoud te voorzien als zij bijvoorbeeld gedurende een redelijke tijd hebben gewerkt. Bij de beoordeling of de middelen waarover een verzoeker beschikt toereikend zijn en bij het vereisen van een verzoeker dat hij de kosten van de materiële opvangvoorzieningen of van ontvangen gezondheidszorg dekt of daaraan bijdraagt, moeten de lidstaten het evenredigheidsbeginsel eerbiedigen en rekening houden met de specifieke omstandigheden van de verzoeker en met de noodzaak om zijn waardigheid of persoonlijke integriteit te eerbiedigen, alsook met de bijzondere opvangbehoeften van de verzoeker. Wanneer onderdanen van de lidstaten gratis gezondheidszorg krijgen, mag van verzoekers niet worden verlangd dat zij de kosten van noodzakelijke gezondheidszorg dekken of daaraan bijdragen. Van verzoekers mag niet worden verlangd dat zij leningen aangaan om opvangvoorzieningen te betalen.

(62)

Mogelijk misbruik van het opvangsysteem moet ook worden voorkomen door te specificeren in welke omstandigheden materiële opvangvoorzieningen kunnen worden beperkt of ingetrokken. De lidstaten moeten de dagvergoeding kunnen verlagen of intrekken of, wanneer dat naar behoren gerechtvaardigd en evenredig is, andere materiële opvangvoorzieningen kunnen beperken indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, onder meer wanneer de verzoeker niet met de bevoegde autoriteiten meewerkt of de door hen vastgestelde procedurele vereisten niet naleeft. Niet-medewerking of niet-naleving kan met name worden geacht zich voor te doen wanneer: verzoekers niet op afspraken verschijnen of niet aan meldingsplichten voldoen om redenen die niet buiten hun macht vallen; verzoekers hun verzoek om internationale bescherming niet indienen overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1348, ondanks het feit dat zij een effectieve gelegenheid hebben gehad om dat wel te doen; verzoekers geen gevolg geven aan verzoeken om informatie ter vergemakkelijking van hun identificatie te verstrekken, onder meer door te weigeren biometrische gegevens of de nodige contactgegevens te verstrekken of door niet mee te werken aan medische onderzoeken. Wanneer dat naar behoren gerechtvaardigd en evenredig is, moeten de lidstaten ook andere materiële opvangvoorzieningen kunnen intrekken indien de verzoeker ernstig of herhaaldelijk inbreuk heeft gemaakt op de regels van het opvangcentrum of zich in het opvangcentrum gewelddadig of dreigend heeft gedragen. De lidstaten moeten te allen tijde een levensstandaard voor alle verzoekers waarborgen overeenkomstig het Unierecht, met inbegrip van het Handvest, en internationale verplichtingen, rekening houdend met verzoekers met bijzondere opvangbehoeften en het belang van het kind.

(63)

De lidstaten moeten andere sancties, waaronder disciplinaire maatregelen, overeenkomstig de regels van het opvangcentrum kunnen opleggen voor zover die sancties niet in strijd zijn met deze richtlijn.

(64)

De lidstaten moeten passende regels vaststellen voor het sturen, monitoren en controleren van hun opvangvoorzieningen. Teneinde vergelijkbare opvangvoorzieningen te waarborgen, moeten de lidstaten in hun monitorings- en controlesystemen rekening houden met de beschikbare niet-bindende operationele normen, indicatoren, richtsnoeren en beste praktijken inzake opvangvoorzieningen die zijn ontwikkeld door het Asielagentschap. Mits de materiële opvangvoorzieningen een passende levensstandaard bieden, kunnen de omstandigheden in de ruimten waarin verzoekers worden gehuisvest, als passend worden beschouwd, ook al verschillen zij per faciliteit. Er moet voor worden gezorgd dat de nationale opvangregelingen doeltreffend werken en dat de lidstaten samenwerken op het gebied van de opvang van verzoekers, onder meer met behulp van het EU-netwerk van opvanginstanties van het Asielagentschap.

(65)

Passende coördinatie tussen de bevoegde autoriteiten met betrekking tot de opvang van verzoekers moet worden aangemoedigd, en harmonieuze relaties tussen lokale gemeenschappen en opvangcentra moeten dan ook worden bevorderd.

(66)

De ervaring leert dat noodplannen noodzakelijk zijn om voor zover mogelijk een passende opvang van verzoekers te waarborgen wanneer lidstaten worden geconfronteerd met een buitenproportioneel aantal verzoekers om internationale bescherming. Er moet worden gemonitord en beoordeeld of de maatregelen waarin de noodplannen van de lidstaten voorzien, toereikend zijn. Noodplanning maakt integraal deel uit van de planningsprocessen van de lidstaten en kan niet als een uitzonderlijke activiteit worden beschouwd.

(67)

Het Asielagentschap moet, met instemming van de betrokken lidstaat, de lidstaten helpen bij het opstellen en evalueren van hun noodplannen. Een noodplan moet bestaan uit een alomvattende reeks maatregelen die nodig zijn om het hoofd te bieden aan een mogelijke onevenredige druk op de opvangsystemen van de lidstaten en om die stelsels efficiënter te maken. Voor de toepassing van deze richtlijn kan een situatie van onevenredige druk worden gekenmerkt door een plotselinge en massale instroom van onderdanen van derde landen en staatloze personen, in die mate dat door deze instroom zelfs een goed voorbereid opvangstelsel extreem onder druk komt te staan. Om beter voorbereid te zijn op een dergelijke situatie moet het door het Asielagentschap ontwikkelde model richtsnoeren omvatten voor het in kaart brengen van mogelijke scenario’s, de effecten van die scenario’s, te nemen maatregelen en beschikbare middelen om op die scenario’s te reageren.

(68)

De lidstaten moeten de bevoegdheid hebben om gunstigere regelingen in te voeren of te handhaven voor onderdanen van derde landen en staatlozen die om internationale bescherming verzoeken in een lidstaat.

(69)

De lidstaten worden verzocht de bepalingen van deze richtlijn toe te passen in procedures inzake verzoeken om andere vormen van bescherming dan die bepaald in Verordening (EU) 2024/1347 van het Europees Parlement en de Raad (12).

(70)

De uitvoering van deze richtlijn moet regelmatig worden geëvalueerd. De lidstaten moeten de Commissie de informatie verstrekken die zij nodig heeft om haar verslagleggingsplicht uit hoofde van deze richtlijn te kunnen vervullen.

(71)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de vaststelling van geharmoniseerde normen voor de opvangvoorzieningen voor verzoekers in de lidstaten, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van dit optreden beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(72)

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken (13) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van een of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd.

(73)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn en is deze niet bindend voor, noch van toepassing in Ierland.

(74)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn en is deze niet bindend voor noch van toepassing op Denemarken.

(75)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest. Deze richtlijn beoogt meer bepaald te waarborgen dat de menselijke waardigheid ten volle wordt geëerbiedigd en te bevorderen dat de artikelen 1, 4, 6, 7, 18, 21, 24 en 47 van het Handvest worden toegepast en dient dienovereenkomstig te worden uitgevoerd.

(76)

De verplichting om deze richtlijn in nationaal recht om te zetten, moet worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte van de vorige richtlijn materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit de vorige richtlijn.

(77)

Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I genoemde termijn voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijn,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, DEFINITIES EN TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 1

Onderwerp

Deze richtlijn voorziet in normen voor de opvang in de lidstaten van verzoekers om internationale bescherming.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1)

“verzoek om internationale bescherming” of “verzoek”: een verzoek om bescherming van een lidstaat door een onderdaan van een derde land of een staatloze, die kennelijk de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus wenst;

2)

“verzoeker”: een onderdaan van een derde land of een staatloze die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend waarover nog geen definitieve beslissing is genomen;

3)

“gezinsleden”: voor zover het gezin reeds bestond vóór de verzoeker op het grondgebied van de lidstaten aankwam, de volgende leden van het gezin van de verzoeker die zich gedurende de procedure voor internationale bescherming op het grondgebied van dezelfde lidstaat bevinden:

a)

de echtgenoot van de verzoeker of zijn niet-gehuwde partner in een duurzame relatie, indien het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat niet-gehuwde paren gelijkstelt met gehuwde paren;

b)

de minderjarige of meerderjarige kinderen ten laste van paren als bedoeld in punt a) of van de verzoeker, mits zij niet gehuwd zijn en ongeacht volgens het nationale recht wettige, buitenechtelijke of geadopteerde kinderen zijn; een minderjarige wordt, op basis van een individuele beoordeling, als ongehuwd beschouwd indien zijn huwelijk niet in overeenstemming zou zijn met het toepasselijke nationale recht indien het in de betrokken lidstaat zou zijn gesloten, met name gelet op de wettelijke huwelijksleeftijd;

c)

indien de verzoeker minderjarig en ongehuwd is, de vader, moeder of een andere volwassene die volgens het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat verantwoordelijk is voor deze verzoeker, met inbegrip van een meerderjarige broer of zus; een minderjarige wordt op basis van een individuele beoordeling als ongehuwd beschouwd indien zijn huwelijk niet in overeenstemming met het toepasselijke nationale recht zou zijn als het in de betrokken lidstaat zou zijn gesloten, met name gelet op de wettelijke huwelijksleeftijd;

4)

“minderjarige”: een onderdaan van een derde land of een staatloze die jonger is dan 18 jaar;

5)

“niet-begeleide minderjarige”: een minderjarige die zonder begeleiding van een krachtens het recht of krachtens de praktijk van de betrokken lidstaat voor hem verantwoordelijke volwassene op het grondgebied van een lidstaat aankomt, zolang die minderjarige niet daadwerkelijk onder de hoede van een dergelijke volwassene staat, waaronder minderjarigen die zonder begeleiding worden achtergelaten nadat zij op het grondgebied van de lidstaat zijn aangekomen;

6)

“opvangvoorzieningen”: alle maatregelen die de lidstaten overeenkomstig deze richtlijn treffen ten behoeve van verzoekers;

7)

“materiële opvangvoorzieningen”: de opvangvoorzieningen met inbegrip van huisvesting, voedsel, kleding en producten voor persoonlijke hygiëne, die in natura of in de vorm van uitkeringen of tegoedbonnen worden verstrekt of een combinatie daarvan, alsmede een dagvergoeding;

8)

“dagvergoeding”: een vergoeding die aan verzoekers periodiek wordt verstrekt opdat zij in hun dagelijks leven een minimum aan autonomie genieten, verstrekt als een geldbedrag, in tegoedbonnen, in natura, of als een combinatie daarvan, mits deze vergoeding een geldbedrag omvat;

9)

“bewaring”: het vasthouden van een verzoeker door een lidstaat op een bepaalde plaats, waar de verzoeker geen bewegingsvrijheid geniet;

10)

“opvangcentrum”: elke plaats die wordt gebruikt voor de collectieve huisvesting van verzoekers;

11)

“onderduikrisico”: het in een individueel geval bestaan van specifieke redenen en omstandigheden, die zijn gebaseerd op nationaalrechtelijk gedefinieerde objectieve criteria, om aan te nemen dat een verzoeker zou kunnen onderduiken;

12)

“onderduiken”: de handeling waarbij een verzoeker niet beschikbaar blijft voor de bevoegde administratieve of rechterlijke instanties, bijvoorbeeld door het grondgebied van de lidstaat te verlaten zonder toestemming van de bevoegde autoriteiten om redenen die niet buiten de macht van de verzoeker vallen;

13)

“vertegenwoordiger”: een door de bevoegde autoriteiten aangestelde natuurlijke persoon of organisatie, met inbegrip van een overheidsdienst, die beschikt over de benodigde vaardigheden en deskundigheid, onder meer inzake de behandeling en de specifieke behoeften van minderjarigen, om een niet-begeleide minderjarige te vertegenwoordigen, bij te staan en namens hem op te treden, naargelang het geval, teneinde de belangen en het algemeen welzijn van die niet-begeleide minderjarige te beschermen en opdat de niet-begeleide minderjarige de rechten uit hoofde van deze richtlijn kan genieten en kan voldoen aan de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn;

14)

“verzoeker met bijzondere opvangbehoeften”: een verzoeker die bijzondere omstandigheden of waarborgen behoeft om gebruik te kunnen maken van de rechten en te kunnen voldoen aan de verplichtingen die in deze richtlijn zijn vastgesteld.

Artikel 3

Toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn is van toepassing op alle onderdanen van derde landen en staatlozen die een verzoek om internationale bescherming doen op het grondgebied, waaronder aan de buitengrens, in de territoriale zee of in de transitzones, van de lidstaten op voorwaarde dat deze onderdanen van derde landen en staatlozen als verzoeker op het grondgebied mogen verblijven. Deze richtlijn is ook van toepassing op gezinsleden van een verzoeker, mits die gezinsleden overeenkomstig het nationale recht onder een dergelijk verzoek om internationale bescherming vallen.

2.   De richtlijn is niet van toepassing op verzoeken om diplomatiek of territoriaal asiel die bij vertegenwoordigingen van de lidstaten worden ingediend.

3.   De lidstaten kunnen beslissen deze richtlijn toe te passen op procedures waarin wordt beslist over verzoeken om andere vormen van bescherming dan die uit hoofde van Verordening (EU) 2024/1347.

Artikel 4

Gunstigere bepalingen

De lidstaten kunnen gunstigere bepalingen inzake opvangvoorzieningen vaststellen of handhaven, voor verzoekers alsook voor in dezelfde lidstaat aanwezige gezinsleden en naaste verwanten van verzoekers, mits dergelijke gezinsleden en naaste verwanten ten laste zijn van de verzoekers, of om humanitaire redenen voor zover die bepalingen verenigbaar zijn met deze richtlijn.

HOOFDSTUK II

ALGEMENE BEPALINGEN BETREFFENDE OPVANGVOORZIENINGEN

Artikel 5

Informatie

1.   De lidstaten verstrekken verzoekers zo snel mogelijk informatie over de in deze richtlijn uiteengezette opvangvoorzieningen, waaronder specifieke informatie over hun opvangsystemen, en wel tijdig opdat de verzoekers daadwerkelijk gebruik kunnen maken van de rechten en kunnen voldoen aan de verplichtingen die zijn vastgesteld in deze richtlijn.

De lidstaten verstrekken verzoekers met name de in deze richtlijn uiteengezette standaardinformatie over de opvangvoorzieningen, aan de hand van een door het Asielagentschap van de Europese Unie (het “Asielagentschap”) te ontwikkelen model. Die informatie wordt zo snel mogelijk en uiterlijk drie dagen na de indiening van het verzoek of binnen de termijn voor de registratie ervan overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1348 verstrekt.

De lidstaten zorgen ervoor dat verzoekers informatie krijgen over organisaties of groepen van personen die specifieke rechtsbijstand en vertegenwoordiging verstrekken, met inbegrip van informatie over organisaties of groepen van personen die dit gratis doen en over organisaties die hulp kunnen bieden of informatie kunnen verstrekken over de beschikbare opvangvoorzieningen, waaronder gezondheidszorg.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde informatie schriftelijk wordt verstrekt in een beknopte, transparante, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke vorm, in duidelijke en eenvoudige bewoordingen en in een taal die de verzoeker begrijpt of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze begrijpt. Indien nodig wordt die informatie ook mondeling of, indien passend, in visuele vorm, bijvoorbeeld door gebruikmaking van video’s of pictogrammen, verstrekt en wordt zij aan de behoeften van de verzoeker aangepast.

In het geval van een niet-begeleide minderjarige verstrekken de lidstaten de in lid 1 bedoelde informatie op een leeftijdsgeschikte wijze en zodanig dat de niet-begeleide minderjarige die informatie begrijpt, door in voorkomend geval gebruik te maken van speciaal op minderjarigen afgestemd informatiemateriaal. Die informatie wordt verstrekt in aanwezigheid van de vertegenwoordiger van de niet-begeleide minderjarige of van de persoon die in afwachting van de benoeming van de vertegenwoordiger voorlopig geschikt is om op te treden als de vertegenwoordiger.

In uitzonderlijke gevallen kan een lidstaat de in lid 1 bedoelde informatie aan de verzoeker verstrekken door middel van een mondelinge vertaling of, in voorkomend geval, in een visuele vorm zoals video’s of pictogrammen, indien:

a)

de lidstaat niet in staat is om die informatie binnen de in dat lid gestelde termijn schriftelijk te verstrekken, omdat de taal die een verzoeker begrijpt of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze begrijpt, een zeldzame taal is, en

b)

die verzoeker vervolgens bevestigt dat hij de verstrekte informatie begrijpt.

In de in de derde alinea bedoelde gevallen verkrijgt de lidstaat zo snel mogelijk een schriftelijke vertaling van de in lid 1 bedoelde informatie en verstrekt die aan de verzoeker, tenzij duidelijk is dat een dergelijke verstrekking niet meer nodig is.

Artikel 6

Documenten

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de verzoeker het in artikel 29, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1348 bedoelde document ontvangt.

2.   De lidstaten verlangen niet van verzoekers dat zij onnodige of een onevenredig aantal documenten verstrekken of stellen geen andere administratieve eisen alvorens hen de rechten toe te kennen waarop zij krachtens deze richtlijn aanspraak kunnen maken om de enkele reden dat zij om internationale bescherming verzoeken of louter op basis van hun nationaliteit.

3.   De lidstaten kunnen verzoekers alleen een reisdocument verstrekken indien om ernstige humanitaire redenen of andere dwingende redenen hun aanwezigheid in een andere staat is vereist. De geldigheidsduur van het reisdocument wordt beperkt tot het doel ervan en de duur zoals die voor de reden van afgifte noodzakelijk is.

Artikel 7

Organisatie van de opvangsystemen

1.   De lidstaten kunnen hun opvangsystemen vrij organiseren overeenkomstig deze richtlijn. Verzoekers kunnen zich vrij bewegen op het grondgebied van de betrokken lidstaat.

2.   Op voorwaarde dat alle verzoekers daadwerkelijk gebruik kunnen maken van hun rechten uit hoofde van deze richtlijn, kunnen de lidstaten accommodatie op hun grondgebied toewijzen aan verzoekers met het oog op het beheer van hun asiel- en opvangsystemen.

3.   Wanneer zij accommodatie aan verzoekers toewijzen of opnieuw toewijzen, houden de lidstaten rekening met objectieve factoren, waaronder de eenheid van gezin als bedoeld in artikel 14 en de bijzondere opvangbehoeften van verzoekers.

4.   De verstrekking van materiële opvangvoorzieningen door de lidstaten kan afhankelijk worden gesteld van het daadwerkelijk verblijf van de verzoekers in de accommodatie die hun overeenkomstig lid 2 werd toegewezen.

5.   De lidstaten kunnen ook voorzien in mechanismen om de behoeften van hun opvangsystemen te beoordelen en te vervullen, met inbegrip van mechanismen die beogen te controleren of de verzoekers daadwerkelijk verblijven in de accommodatie die hun overeenkomstig lid 2 werd toegewezen.

6.   De lidstaten verlangen van verzoekers dat zij hun huidige adres, een telefoonnummer waarop zij kunnen worden bereikt en, indien beschikbaar, een e-mailadres meedelen aan de bevoegde autoriteiten. De lidstaten verlangen ook van verzoekers dat zij dergelijke bevoegde autoriteiten zo snel mogelijk in kennis stellen van eventuele wijzigingen van hun adres, telefoonnummer of e-mailadres.

7.   De lidstaten zijn niet verplicht administratieve beslissingen te nemen voor de toepassing van dit artikel.

Artikel 8

Toewijzing van verzoekers aan een geografisch gebied

1.   De lidstaten kunnen verzoekers toewijzen aan een geografisch gebied op hun grondgebied waarbinnen zij zich vrij kunnen bewegen gedurende de duur van de procedure voor internationale bescherming overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1348.

2.   De lidstaten kunnen verzoekers krachtens lid 1 alleen toewijzen aan een geografisch gebied met als doel om te zorgen voor een snelle, efficiënte en effectieve verwerking van hun verzoeken in overeenstemming met Verordening (EU) 2024/1348 of voor de geografische spreiding van die verzoekers, rekening houdend met de capaciteit van de betrokken geografische gebieden.

De lidstaten stellen verzoekers overeenkomstig artikel 5 in kennis van hun toewijzing aan een geografisch gebied en van de geografische grenzen van dat gebied.

3.   De lidstaten waarborgen dat verzoekers in het geografische gebied waaraan zij zijn toegewezen, daadwerkelijk toegang hebben tot hun rechten uit hoofde van deze richtlijn en de procedurele waarborgen in het kader van de procedure voor internationale bescherming. Dat geografische gebied moet voldoende groot zijn, toegang bieden tot de noodzakelijke openbare infrastructuur en mag het de onvervreemdbare sfeer van het privéleven van de verzoekers niet aantasten.

4.   De lidstaten zijn niet verplicht een administratief besluit te nemen voor de toepassing van lid 1.

5.   Op verzoek van de verzoeker geven de lidstaten die verzoeker toestemming om het geografische gebied tijdelijk te verlaten om naar behoren gemotiveerde dringende en ernstige familiale redenen of om een noodzakelijke medische behandeling te ondergaan die niet beschikbaar is in het geografische gebied.

Wanneer een verzoeker het geografische gebied zonder toestemming verlaat, mag een lidstaat geen andere sancties toepassen dan die waarin deze richtlijn voorziet.

De verzoeker heeft geen toestemming nodig om afspraken met autoriteiten en rechtbanken na te komen indien de aanwezigheid van die verzoeker vereist is. De verzoeker stelt de bevoegde autoriteiten vooraf van dergelijke afspraken in kennis.

6.   Indien is vastgesteld, bijvoorbeeld nadat de verzoeker overeenkomstig artikel 29 om toetsing heeft verzocht of beroep heeft ingesteld, dat de verzoeker in het geografische gebied geen daadwerkelijke toegang tot zijn rechten uit hoofde van deze richtlijn of de procedurele waarborgen in het kader van de procedure voor internationale bescherming heeft gekregen, is de toewijzing van die verzoeker aan dat gebied niet langer van toepassing.

7.   Alvorens dit artikel toe te passen, stelt de betrokken lidstaat de voorwaarden voor de toepassing van dit artikel vast in het nationale recht en stelt hij de Commissie en het Asielagentschap van de Europese Unie in kennis overeenkomstig hoofdstuk 5 van Verordening (EU) 2021/2303.

Artikel 9

Beperkingen van de bewegingsvrijheid

1.   Indien nodig kunnen de lidstaten besluiten dat een verzoeker enkel mag verblijven op een specifieke, voor de huisvesting van verzoekers aangepaste plaats, om redenen van openbare orde of om doeltreffend te voorkomen dat de verzoeker onderduikt, wanneer er een onderduikrisico is, met name als het gaat om:

a)

verzoekers die overeenkomstig artikel 17, lid 4, van Verordening (EU) 2024/1351 verplicht zijn om zich in een andere lidstaat te bevinden, of

b)

verzoekers die zijn overgebracht naar de lidstaat waar zij overeenkomstig artikel 17 lid 4, van Verordening (EU) 2024/1351 verplicht zijn zich te bevinden, nadat zij zijn ondergedoken en zich naar een andere lidstaat hebben begeven.

Wanneer een verzoeker overeenkomstig dit lid slechts toestemming heeft gekregen om zich op een specifieke plaats te bevinden, geldt voor de verstrekking van materiële opvangvoorzieningen de voorwaarde dat de verzoeker daadwerkelijk op de specifieke plaats verblijft.

2.   De lidstaten kunnen verzoekers, indien nodig, verplichten om zich bij de bevoegde autoriteiten te melden, op een vastgesteld tijdstip of met redelijke tussenpozen, zonder de rechten van de verzoekers uit hoofde van deze richtlijn onevenredig aan te tasten.

Dergelijke meldingsverplichtingen kunnen worden opgelegd om ervoor te zorgen dat de in lid 1 bedoelde besluiten worden nageleefd of om daadwerkelijk te voorkomen dat verzoekers onderduiken.

3.   Op verzoek van de verzoeker kunnen de lidstaten die verzoeker toestemming verlenen om tijdelijk buiten de overeenkomstig lid 1 toegewezen plaats te verblijven. Beslissingen over een dergelijke toestemming worden objectief en onpartijdig genomen op basis van de merites van elk afzonderlijk geval, en de redenen worden vermeld indien een dergelijke toestemming niet wordt verleend.

De verzoeker heeft geen toestemming nodig om afspraken met autoriteiten en rechtbanken na te komen indien de aanwezigheid van die verzoeker vereist is. De verzoeker stelt de bevoegde autoriteiten van dergelijke afspraken in kennis.

4.   De overeenkomstig de leden 1 en 2 genomen besluiten zijn evenredig en houden rekening met relevante aspecten van de individuele situatie van de verzoeker, met inbegrip van eventuele bijzondere opvangbehoeften van die verzoeker.

5.   De lidstaten vermelden voor elk overeenkomstig de leden 1 en 2 van dit artikel genomen besluit de feitelijke en, indien van toepassing, de juridische redenen in dat besluit. Verzoekers worden schriftelijk in kennis gesteld van een dergelijk besluit, alsook van de procedures om het besluit te betwisten overeenkomstig artikel 29 en van de gevolgen van niet-nakoming van de bij het besluit opgelegde verplichtingen. De lidstaten verstrekken de verzoekers dergelijke informatie in een taal die zij begrijpen of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij deze begrijpen, en in een beknopte, transparante, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke vorm, in duidelijke en eenvoudige bewoordingen. De lidstaten waarborgen dat de overeenkomstig dit artikel genomen besluiten door een rechterlijke instantie worden getoetst als zij langer dan twee maanden worden toegepast, of dat tegen die besluiten op verzoek van de verzoeker beroep kan worden ingesteld overeenkomstig artikel 29.

Artikel 10

Bewaring

1.   De lidstaten houden een persoon niet in bewaring om de enkele reden dat die persoon een verzoeker is of op basis van de nationaliteit van die verzoeker. De bewaring mag enkel worden gebaseerd op een of meer van de in lid 4 uiteengezette bewaringsredenen. De bewaring mag niet bestraffend van aard zijn.

2.   In de gevallen waarin zulks noodzakelijk blijkt en op grond van een individuele beoordeling van elk geval, mogen de lidstaten een verzoeker in bewaring houden wanneer andere, minder dwingende maatregelen niet effectief kunnen worden toegepast.

3.   Bij het in bewaring houden van een verzoeker houden de lidstaten rekening met zichtbare tekenen, verklaringen of gedragingen die erop wijzen dat de verzoeker bijzondere opvangbehoeften heeft. Indien de in artikel 25 bedoelde beoordeling nog niet is afgerond, wordt zij onverwijld afgerond en wordt rekening gehouden met de resultaten ervan wanneer wordt besloten of de bewaring moet worden voortgezet dan wel of de bewaringsomstandigheden moeten worden aangepast.

4.   Een verzoeker mag alleen op een of meer van de volgende gronden in bewaring worden gehouden:

a)

om zijn identiteit of nationaliteit vast te stellen of na te gaan;

b)

om de gegevens vast te stellen die ten grondslag liggen aan het verzoek om internationale bescherming en die niet zouden kunnen worden verkregen indien de betrokkene niet in bewaring zou worden gehouden, met name wanneer sprake is van een onderduikrisico;

c)

om te zorgen dat de verzoeker de hem bij een individueel besluit als bedoeld in artikel 9, lid 1, opgelegde juridische verplichtingen nakomt, in gevallen waarin de verzoeker niet aan dergelijke verplichtingen heeft voldaan en het onderduikrisico blijft bestaan.

d)

om in het kader van een grensprocedure als bedoeld in artikel 43 van Verordening (EU) 2024/1348 een beslissing te nemen over het recht van de verzoeker om het grondgebied te betreden;

e)

indien de verzoeker ter voorbereiding van de terugkeer of ter uitvoering van het verwijderingsproces in bewaring wordt gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad (14), en de betrokken lidstaat op basis van objectieve criteria kan aantonen dat de verzoeker reeds de mogelijkheid van toegang tot de procedure voor internationale bescherming heeft gehad en er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de verzoeker het verzoek om internationale bescherming louter doet om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen;

f)

wanneer de bescherming van de nationale veiligheid of de openbare orde dat vereisen;

g)

in overeenstemming met artikel 44 van Verordening (EU) 2024/1351.

De in de eerste alinea bedoelde bewaringsredenen worden vastgelegd in het nationale recht.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat in het nationale recht regels worden vastgesteld over alternatieven voor bewaring, zoals het zich regelmatig melden bij de overheid, het stellen van een borgsom of een verplichting om op een toegewezen plaats te blijven.

Artikel 11

Waarborgen voor verzoekers in bewaring

1.   Een verzoeker wordt slechts in bewaring gehouden voor een zo kort mogelijke termijn en slechts zo lang de in artikel 10, lid 4, genoemde redenen van toepassing zijn.

Administratieve procedures die verband houden met de in artikel 10, lid 4, uiteengezette bewaringsredenen, worden met de nodige zorgvuldigheid uitgevoerd. Vertraging in de administratieve procedure die niet aan de verzoeker kan worden toegeschreven, is geen reden om de bewaring te laten voortduren.

2.   Bewaring van verzoekers wordt schriftelijk bevolen door rechterlijke of administratieve instanties. In het bewaringsbevel worden de feitelijke en juridische gronden vermeld waarop het gebaseerd is, alsook waarom minder dwingende maatregelen niet effectief kunnen worden toegepast.

3.   Wanneer de bewaring wordt bevolen door een administratieve instantie, zorgen de lidstaten er ambtshalve of op verzoek van de verzoeker, of beide, voor dat de rechtmatigheid van de bewaring door de rechter met spoed wordt getoetst. Indien de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve wordt getoetst, wordt deze toetsing zo snel mogelijk afgerond, rekening houdend met de omstandigheden van elk geval, en uiterlijk 15 dagen of, in uitzonderlijke omstandigheden, uiterlijk 21 dagen na de aanvang van de bewaring. Indien de verzoeker om toetsing verzoekt, wordt een dergelijke toetsing zo snel mogelijk afgerond, rekening houdend met de omstandigheden van elk geval, en uiterlijk 15 dagen of, in uitzonderlijke omstandigheden, uiterlijk 21 dagen na de aanvang de betreffende procedures.

Indien de in de eerste alinea bedoelde rechterlijke toetsing ambtshalve wordt uitgevoerd en niet binnen 21 dagen na de aanvang van de bewaring is afgerond, dan wel op verzoek van de verzoeker wordt uitgevoerd en niet binnen 21 dagen na de aanvang van de betreffende procedures is afgerond, wordt de betrokken verzoeker onmiddellijk vrijgelaten.

4.   Verzoekers die in bewaring worden gehouden, worden onmiddellijk schriftelijk, in een taal die zij verstaan of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij deze verstaan, op de hoogte gebracht van de bewaringsredenen en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bewaringsbevel aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.

5.   Op verzoek van de verzoeker of ambtshalve wordt de bewaring met redelijke tussenpozen door een rechterlijke instantie opnieuw bezien, in het bijzonder wanneer het gaat om een bewaring van langere duur of wanneer zich nieuwe omstandigheden voordoen of nieuwe informatie beschikbaar komt die van invloed kunnen zijn op de rechtmatigheid van de bewaring.

Onverminderd de eerste alinea wordt de bewaring van niet-begeleide minderjarigen ambtshalve en met regelmatige tussenpozen getoetst.

Indien de toetsing ertoe leidt dat de bewaring als onrechtmatig wordt beoordeeld, wordt de betrokken verzoeker onmiddellijk vrijgelaten.

6.   Bij de in de leden 3 en 5 van dit artikel bedoelde rechterlijke toetsing van het bewaringsbevel zorgen de lidstaten ervoor dat verzoekers toegang hebben tot gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging onder de in artikel 29 uiteengezette voorwaarden.

Artikel 12

Voorwaarden met betrekking tot bewaring

1.   Bewaring van verzoekers gebeurt in de regel in gespecialiseerde bewaringsaccommodaties. Indien een lidstaat niet beschikt over gespecialiseerde bewaringsaccommodaties en verplicht is een beroep te doen op een gevangenis, worden de verzoekers in bewaring afgescheiden van de gewone gedetineerden en zijn de voorwaarden met betrekking tot bewaring van deze richtlijn van toepassing.

Voor zover mogelijk worden verzoekers in bewaring afgescheiden van andere onderdanen van derde landen die geen verzoek om internationale bescherming hebben ingediend.

Indien verzoekers niet kunnen worden gescheiden van andere onderdanen van derde landen, zorgt de betrokken lidstaat ervoor dat de voorwaarden met betrekking tot bewaring van deze richtlijn worden toegepast.

2.   Verzoekers in bewaring hebben toegang tot ruimten in de open lucht.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat vertegenwoordigers van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen (UNHCR) contact kunnen onderhouden met verzoekers en hen kunnen bezoeken in omstandigheden waarin de privacy wordt geëerbiedigd. Deze mogelijkheid geldt ook voor organisaties die namens de UNHCR actief zijn op het grondgebied van de betrokken lidstaat op grond van een overeenkomst met die lidstaat.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat gezinsleden, juridisch adviseurs of raadslieden en vertegenwoordigers van relevante, door de betrokken lidstaat erkende niet-gouvernementele organisaties contact kunnen onderhouden met verzoekers en hen kunnen bezoeken in omstandigheden waarin de privacy wordt geëerbiedigd. De toegang tot de bewaringsaccommodatie mag alleen worden beperkt indien dit volgens het nationale recht objectief noodzakelijk is voor de veiligheid, de openbare orde of het administratieve beheer van de bewaringsaccommodatie, mits de toegang hierdoor niet ernstig wordt belemmerd of onmogelijk wordt gemaakt.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat verzoekers in bewaring systematisch informatie krijgen over de regels die in de accommodatie van toepassing zijn en waarin de rechten en verplichtingen van die verzoekers worden uiteengezet in een taal die zij verstaan of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij die verstaan. Indien een verzoeker in bewaring wordt gehouden aan een grenspost of in een transitzone, kunnen de lidstaten in naar behoren gemotiveerde gevallen en voor een zo kort mogelijke redelijke termijn van die verplichting afwijken. Deze afwijking geldt niet in de in artikel 43 van Verordening (EU) 2024/1348 bedoelde gevallen.

Artikel 13

Bewaring van verzoekers met bijzondere opvangbehoeften

1.   De gezondheid, met inbegrip van de geestelijke gezondheid, van verzoekers die in bewaring worden gehouden en bijzondere opvangbehoeften hebben, is een primaire zorg van de nationale autoriteiten.

Indien de bewaring van verzoekers met bijzondere opvangbehoeften hun lichamelijke en geestelijke gezondheid ernstig in gevaar zou brengen, worden die verzoekers niet in bewaring gehouden.

Indien verzoekers met bijzondere opvangbehoeften in bewaring worden gehouden, zorgen de lidstaten ervoor dat regelmatig toezicht op hen wordt gehouden en dat zij tijdig de bijstand krijgen die gezien hun specifieke situatie en hun lichamelijke en geestelijke gezondheid noodzakelijk is.

2.   Minderjarigen worden in de regel niet in bewaring gesteld. Zij worden overeenkomstig de artikelen 26 en 27 ondergebracht in een geschikte accommodatie.

Passende alternatieven voor bewaring worden in de regel gebruikt voor gezinnen met minderjarigen, overeenkomstig het beginsel van de eenheid van het gezin. Dergelijke gezinnen worden ondergebracht in voor hen geschikte accommodatie.

In uitzonderlijke omstandigheden kunnen minderjarigen echter als maatregel in laatste instantie en nadat is gebleken dat andere, minder dwingende alternatieve maatregelen niet doeltreffend kunnen worden toegepast, en nadat overeenkomstig artikel 26 is beoordeeld dat bewaring in hun belang is, in bewaring worden gehouden:

a)

in het geval van begeleide minderjarigen, wanneer de ouder of hoofdverzorger van de minderjarige in bewaring wordt gehouden, of

b)

in het geval van niet-begeleide minderjarigen, wanneer de minderjarige door de bewaring wordt beschermd.

Een dergelijke bewaring is zo kort mogelijk. Minderjarigen mogen nooit in bewaring worden gehouden in een gevangenis of een andere inrichting die voor rechtshandhavingsdoeleinden wordt gebruikt. Alles wordt in het werk gesteld om de bewaring van minderjarigen op te heffen en hen in een voor minderjarigen geschikte accommodatie te plaatsen.

Het belang van het kind, als bedoeld in artikel 26, moet bij de lidstaten voorop staan.

Wanneer minderjarigen in bewaring worden gehouden, hebben zij overeenkomstig artikel 16 recht op onderwijs, tenzij de verstrekking van onderwijs voor hen van beperkte waarde is wegens de zeer korte duur van hun bewaring. Die minderjarigen moeten kunnen deelnemen aan vrijetijdsactiviteiten, met inbegrip van spel- en recreatieve activiteiten die passen bij hun leeftijd.

3.   Wanneer niet-begeleide minderjarigen in bewaring worden gehouden, worden zij ondergebracht in voorzieningen die zijn aangepast voor de huisvesting van niet-begeleide minderjarigen. Dergelijke voorzieningen beschikken over personeel dat gekwalificeerd is om de rechten van niet-begeleide minderjarigen te beschermen en in hun behoeften te voorzien.

Indien niet-begeleide minderjarigen toch in bewaring worden gehouden, zorgen de lidstaten ervoor dat zij gescheiden blijven van volwassenen.

4.   In bewaring gehouden gezinnen moeten kunnen beschikken over een afzonderlijke leefruimte die voldoende privacy garandeert.

In bewaring gehouden gezinnen met minderjarigen worden ondergebracht in bewaringsvoorzieningen die aangepast zijn aan de behoeften van minderjarigen.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat in bewaring gehouden mannelijke en vrouwelijke verzoekers gescheiden worden gehuisvest, tenzij die in bewaring gehouden verzoekers gezinsleden zijn en alle betrokkenen ermee instemmen niet-gescheiden te worden gehuisvest.

Er kunnen ook afwijkingen van de eerste alinea gelden voor het gebruik van gemeenschappelijke ruimten voor recreatieve of sociale activiteiten, zoals eetzalen.

6.   Wanneer de verzoeker in bewaring wordt gehouden aan een grenspost of in een transitzone, tenzij het gaat om de in artikel 43 van Verordening (EU) 2024/1348 bedoelde gevallen, mogen de lidstaten in naar behoren gemotiveerde gevallen voor een zo kort mogelijke, redelijke termijn afwijken van de eerste alinea van lid 3, van lid 4, en van de eerste alinea van lid 5. De lidstaten beschikken over voldoende faciliteiten en middelen om ervoor te zorgen dat zij de in dit lid bedoelde afwijkingen kunnen toepassen, doch alleen in uitzonderlijke situaties. Wanneer zij die afwijkingen toepassen, stellen de lidstaten de Commissie en het Asielagentschap daarvan in kennis.

Artikel 14

Gezinnen

Wanneer een lidstaat zorg draagt voor de huisvesting van de verzoekers, neemt deze passende maatregelen om in de mate van het mogelijke de eenheid van het gezin zoals aanwezig op zijn grondgebied te bewaren. Dergelijke maatregelen worden uitgevoerd met instemming van de verzoeker.

Artikel 15

Medisch onderzoek

De lidstaten kunnen om redenen van volksgezondheid vereisen dat verzoekers een medisch onderzoek ondergaan.

Artikel 16

Scholing van en onderwijs aan minderjarigen

1.   De lidstaten bieden minderjarige kinderen van verzoekers en minderjarige verzoekers dezelfde toegang tot onderwijs als hun eigen onderdanen en onder vergelijkbare omstandigheden zolang een eventueel tegen dergelijke minderjarigen of hun ouders gerichte verwijderingsmaatregel niet daadwerkelijk wordt uitgevoerd.

De specifieke behoeften van minderjarigen, met name wat betreft de eerbiediging van het recht van het kind op onderwijs en toegang tot gezondheidszorg, moeten in aanmerking worden genomen. Het onderwijs aan minderjarigen is in de regel geïntegreerd met dat van de eigen onderdanen van de lidstaten en is van dezelfde kwaliteit. De lidstaten stellen alles in het werk om de continuïteit van het onderwijs aan minderjarigen te waarborgen zolang een tegen hen of hun ouders gerichte verwijderingsmaatregel niet daadwerkelijk wordt uitgevoerd.

De lidstaten kunnen een minderjarige niet uit het secundair of voortgezet onderwijs weren alleen omdat zij meerderjarig zijn geworden.

2.   De lidstaten bieden de in lid 1 bedoelde minderjarigen zo snel mogelijk toegang tot een onderwijsstelsel en stellen de toekenning van die toegang niet langer uit dan twee maanden vanaf de datum waarop het verzoek om internationale bescherming is ingediend, rekening houdend met schoolvakanties. De lidstaten verlenen toegang tot dergelijk onderwijs binnen het reguliere onderwijsstelsel. Als tijdelijke maatregel kunnen de lidstaten echter het onderwijs gedurende maximaal één maand buiten het reguliere onderwijsstelsel verstrekken.

Indien nodig worden voorbereidende lessen, met inbegrip van taallessen, aangeboden aan minderjarigen om de toegang tot en de deelname aan het reguliere onderwijsstelsel te vergemakkelijken.

3.   Wanneer toegang tot het reguliere onderwijsstelsel onmogelijk is wegens de specifieke situatie van de minderjarige, mag de betrokken lidstaat overeenkomstig het nationale recht en de nationale praktijk andere onderwijsfaciliteiten aanbieden.

Artikel 17

Werkgelegenheid

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat verzoekers uiterlijk zes maanden na de datum waarop het verzoek om internationale bescherming is geregistreerd, toegang hebben tot de arbeidsmarkt, mits de bevoegde instantie geen administratieve beslissing heeft genomen en de vertraging niet aan de verzoeker is te wijten.

Indien de lidstaat het onderzoek ten gronde van een verzoek om internationale bescherming heeft versneld overeenkomstig artikel 42, lid 1, punten a) tot en met f), van Verordening (EU) 2024/1348, wordt geen toegang tot de arbeidsmarkt verleend of wordt reeds verleende toegang tot de arbeidsmarkt ingetrokken.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat verzoekers aan wie toegang is verleend tot de arbeidsmarkt overeenkomstig lid 1, daadwerkelijk toegang tot die arbeidsmarkt hebben overeenkomstig het nationale recht.

Om redenen van arbeidsmarktbeleid, bijvoorbeeld met het oog op de jeugdwerkloosheidscijfers, kunnen de lidstaten verifiëren of een specifieke vacature die een werkgever overweegt te laten vervullen door een verzoeker die overeenkomstig lid 1 toegang tot de arbeidsmarkt heeft, kan worden vervuld door onderdanen van de betrokken lidstaat of door andere burgers van de Unie, of door onderdanen van een derde land en staatloze personen die legaal in die lidstaat verblijven. Indien de lidstaat van oordeel is dat de specifieke vacature door dergelijke personen kan worden vervuld, kan de lidstaat of de werkgever de verzoeker voor die vacature weigeren.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat verzoekers die overeenkomstig lid 1 toegang tot de arbeidsmarkt hebben, dezelfde behandeling krijgen als hun eigen onderdanen wat betreft:

a)

arbeidsvoorwaarden, de minimumarbeidsleeftijd en arbeidsomstandigheden, waaronder salaris en ontslag, werktijden, verlof en vakantie, alsook de voorschriften inzake veiligheid en gezondheid op het werk;

b)

vrijheid van vereniging en aansluiting bij en lidmaatschap van een werkgevers- of werknemersorganisatie, of een andere organisatie waarvan de leden een bepaald beroep uitoefenen, met inbegrip van de door dergelijke organisaties verschafte voordelen, zonder dat wordt geraakt aan de nationale bepalingen inzake openbare orde en openbare veiligheid;

c)

onderwijs en beroepsopleiding, met inbegrip van bijscholing, praktische werkervaring op de arbeidsplaats en beroepskeuzebegeleiding;

d)

de erkenning van diploma’s, certificaten en andere opleidingstitels in het kader van bestaande procedures voor de erkenning van buitenlandse kwalificaties, alsook

e)

toegang tot passende regelingen voor de beoordeling, validering en erkenning van de resultaten van eerder gevolgd onderwijs en de eerdere ervaring van de verzoeker.

4.   De lidstaten kunnen beperkingen toepassen op de gelijke behandeling van verzoekers die overeenkomstig lid 1 toegang tot de arbeidsmarkt hebben:

a)

wat lid 3, punt b) betreft, door hen uit te sluiten van de deelname aan het bestuur van publiekrechtelijke organen en van de uitoefening van publiekrechtelijke functies;

b)

wat lid 3, punt c), betreft, door uitsluiting van:

i)

beurzen en leningen in verband met onderwijs en beroepsopleiding en de betaling van inschrijvingsgeld overeenkomstig het nationale recht inzake de toegang tot universitair of hoger onderwijs, alsook

ii)

onderwijs en beroepsopleiding die niet worden verstrekt in het kader van een bestaande arbeidsovereenkomst, ook indien deze worden verstrekt ter bevordering van de werkgelegenheid;

c)

wat lid 3, punt d) of punt e), betreft, door geen gelijke behandeling toe te kennen tot ten minste drie maanden na de datum waarop het verzoek om internationale bescherming werd geregistreerd.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat verzoekers die in loondienst zijn of die op grond van eerdere arbeid recht hebben op socialezekerheidsuitkeringen, op dezelfde manier worden behandeld als hun eigen onderdanen wat betreft de takken van de sociale zekerheid als bedoeld in artikel 3, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 883/2004.

6.   Onverminderd Verordening (EU) nr. 1231/2010 kunnen de lidstaten de gelijke behandeling uit hoofde van lid 5 van dit artikel beperken door socialezekerheidsuitkeringen uit te sluiten die niet afhankelijk zijn van tijdvakken van werkzaamheden in loondienst of van betaling van bijdragen.

7.   Het recht op gelijke behandeling uit hoofde van dit artikel doet geen verblijfsrecht ontstaan in gevallen waarin een besluit uit hoofde van Verordening (EU) 2024/1348 het recht om te blijven van de verzoeker beëindigt.

8.   Voor de toepassing van lid 3, punt d), van dit artikel en onverminderd artikel 2, lid 2, en artikel 3, lid 3, van Richtlijn 2005/36/EG faciliteren de lidstaten, voor zover mogelijk, volledige toegang tot de bestaande procedures voor de erkenning van buitenlandse kwalificaties voor verzoekers die geen bewijsstukken van hun kwalificaties kunnen overleggen.

9.   De toegang tot de arbeidsmarkt wordt niet ongedaan gemaakt tijdens een beroepsprocedure indien de verzoeker tijdens die procedure het recht heeft op het grondgebied van de lidstaat te blijven en totdat kennis wordt gegeven van een negatieve beslissing over het beroep.

Artikel 18

Taalcursussen en beroepsopleiding

De lidstaten zorgen ervoor dat verzoekers toegang krijgen tot taalcursussen, inburgeringscursussen of beroepsopleidingscursussen die die lidstaten passend achten om verzoekers beter in staat te stellen zelfstandig te handelen, met de bevoegde autoriteiten te communiceren of werk te vinden, of, afhankelijk van het nationale stelsel, faciliteren de toegang tot dergelijke cursussen, ongeacht of verzoekers overeenkomstig artikel 17 toegang hebben tot de arbeidsmarkt.

Indien verzoekers over voldoende middelen beschikken, kunnen de lidstaten van hen verlangen dat zij de kosten van de in de eerste alinea bedoelde cursussen dekken of daaraan bijdragen.

Artikel 19

Algemene bepalingen betreffende de materiële opvangvoorzieningen en gezondheidszorg

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat voor verzoekers materiële opvangvoorzieningen beschikbaar zijn vanaf het moment dat zij hun verzoek om internationale bescherming doen overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) 2024/1348.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de materiële opvangvoorzieningen en de gezondheidszorg overeenkomstig artikel 22 voor verzoekers een levensstandaard bieden die hun bestaansmiddelen garandeert, hun fysieke en geestelijke gezondheid beschermt en hun rechten uit hoofde van het Handvest eerbiedigt.

De lidstaten zien erop toe dat de in de eerste alinea bedoelde passende levensstandaard ook gehandhaafd blijft in het specifieke geval van verzoekers met bijzondere opvangbehoeften, alsook in het geval van personen in bewaring.

3.   De lidstaten kunnen de toekenning van alle of bepaalde materiële opvangvoorzieningen afhankelijk stellen van de voorwaarde dat de verzoekers niet beschikken over de nodige middelen voor een passende levensstandaard als bedoeld in lid 2.

4.   Onverminderd lid 2 kunnen de lidstaten van de verzoekers, indien die verzoekers daartoe over voldoende middelen beschikken, bijvoorbeeld wanneer zij gedurende een redelijke tijd gewerkt hebben, verlangen dat zij de kosten van de materiële opvangvoorzieningen dekken of daaraan een bijdrage leveren.

Onverminderd lid 2 kunnen de lidstaten van verzoekers, indien die verzoekers daartoe over voldoende middelen beschikken, ook vereisen dat zij de kosten van de verkregen gezondheidszorg dekken of daaraan een bijdrage leveren, behalve wanneer de gezondheidszorg gratis wordt verstrekt aan de onderdanen van die lidstaten.

5.   Indien komt vast te staan dat een verzoeker over voldoende middelen beschikte om te betalen voor de kosten van de materiële opvangvoorzieningen of de gezondheidszorg zoals verkregen overeenkomstig lid 4 toen de verzoeker een passende levensstandaard werd geboden, mogen de lidstaten van de verzoeker vereisen om de kosten van die materiële opvangvoorzieningen of die gezondheidszorg terug te betalen.

6.   Wanneer de lidstaten een beoordeling verrichten van de middelen waarover een verzoeker beschikt, wanneer zij van een verzoeker vereisen dat hij de kosten van de materiële opvangvoorzieningen en van de verkregen gezondheidszorg dekt of daaraan een bijdrage levert, of wanneer zij een verzoeker om terugbetaling vragen overeenkomstig lid 5, nemen zij het evenredigheidsbeginsel in acht. De lidstaten houden ook rekening met de individuele omstandigheden van de verzoeker en met de noodzaak om zijn waardigheid en persoonlijke integriteit te eerbiedigen, ook wat de bijzondere opvangbehoeften van de verzoeker betreft.

7.   Wanneer de lidstaten materiële opvangvoorzieningen verstrekken in de vorm van uitkeringen of tegoedbonnen, wordt het bedrag daarvan vastgesteld op basis van de niveaus die door de betrokken lidstaat krachtens het recht of de praktijk zijn vastgesteld om nationale onderdanen een passende levensstandaard te bieden. De lidstaten stellen de Commissie en het Asielagentschap van die niveaus in kennis. De lidstaten kunnen verzoekers in dit opzicht minder gunstig behandelen dan eigen onderdanen, met name indien de materiële steun volledig of gedeeltelijk in natura wordt verstrekt of indien die voor onderdanen geldende niveaus een hogere levensstandaard beogen dan die welke deze richtlijn voor verzoekers vereist.

Artikel 20

Regeling voor materiële opvangvoorzieningen

1.   Indien lidstaten huisvesting in natura verstrekken, zorgen zij ervoor dat dergelijke huisvesting verzoekers een passende levensstandaard biedt overeenkomstig artikel 19, lid 2, alsook de nodige ondersteuning biedt om in de bijzondere opvangbehoeften van verzoekers te voorzien. De verstrekte huisvesting neemt een van de volgende vormen of een combinatie daarvan aan:

a)

in ruimten die worden gebruikt om verzoekers te huisvesten gedurende de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat aan de grens of in een transitzone is gedaan;

b)

in opvangcentra;

c)

in particuliere huizen, appartementen, hotels of andere voor de huisvesting van verzoekers aangepaste ruimten.

2.   Onverminderd de in de artikelen 12 en 13 genoemde specifieke bewaringsvoorwaarden zorgen de lidstaten er met betrekking tot de in lid 1, punten a), b) en c), van dit artikel genoemde huisvestingsvormen voor dat:

a)

verzoekers bescherming van hun gezinsleven genieten;

b)

verzoekers de mogelijkheid hebben om te communiceren met familieleden, juridisch adviseurs of raadslieden en vertegenwoordigers van de UNHCR en andere relevante nationale, internationale en niet-gouvernementele organisaties en instanties;

c)

gezinsleden, juridisch adviseurs of raadslieden, vertegenwoordigers van de UNHCR en relevante door de lidstaat erkende niet-gouvernementele organisaties toegang hebben tot de verstrekte huisvesting zodat zij de verzoekers kunnen bijstaan; dergelijke toegang kan slechts worden beperkt om redenen die verband houden met de veiligheid van de huisvesting en van de verzoekers.

3.   De lidstaten houden rekening met gender- en leeftijdspecifieke problemen en met de situatie van verzoekers met bijzondere opvangbehoeften bij de verstrekking van materiële opvangvoorzieningen.

4.   Wanneer zij overeenkomstig lid 1 huisvesting verstrekken, nemen de lidstaten passende maatregelen om er zo veel mogelijk voor te zorgen dat geweld, met inbegrip van geweld met seksuele, gender-, racistische of religieuze motieven, wordt voorkomen.

5.   Wanneer vrouwelijke verzoekers in opvangcentra worden ondergebracht, zorgen de lidstaten voor afzonderlijke sanitaire voorzieningen en een veilige plaats in die centra voor hen en hun minderjarige kinderen.

6.   De lidstaten zorgen er voor zover mogelijk voor dat afhankelijke volwassen verzoekers met bijzondere opvangbehoeften worden ondergebracht bij volwassen naaste verwanten die zich reeds in dezelfde lidstaat bevinden en die krachtens het recht of krachtens de praktijk van de betrokken lidstaat voor hen verantwoordelijk zijn.

7.   De lidstaten zien erop toe dat verzoekers alleen worden overgeplaatst tussen huisvestingsfaciliteiten wanneer dit noodzakelijk is. De lidstaten zorgen ervoor dat verzoekers hun juridisch adviseurs of raadslieden van de overplaatsing en hun nieuwe adres op de hoogte kunnen brengen.

8.   Personen die materiële opvangvoorzieningen bieden, waaronder zij die gezondheidszorg en onderwijs verstrekken in de opvangcentra, moeten een passende opleiding hebben en zijn onderworpen aan de in het nationale recht bepaalde geheimhoudingsregels in verband met de informatie waarvan zij uit hoofde van hun werk kennisnemen.

9.   Via een representatieve adviesraad van bewoners kunnen de lidstaten verzoekers betrekken bij het beheer van de materiële middelen en bij de immateriële aspecten van het leven in het opvangcentrum. Onverminderd artikel 17 kunnen de lidstaten verzoekers ook toestaan buiten het opvangcentrum vrijwilligerswerk te verrichten onder de nationaalrechtelijke voorwaarden.

10.   In naar behoren gemotiveerde gevallen mogen de lidstaten bij wijze van uitzondering andere dan de in dit artikel genoemde materiële opvangvoorzieningen verstrekken voor een zo kort mogelijke redelijke termijn, indien:

a)

een beoordeling van de speciale opvangbehoeften van de verzoeker vereist is overeenkomstig artikel 25;

b)

de gewoonlijk beschikbare huisvestingscapaciteit tijdelijk uitgeput is of indien de normaal beschikbare huisvestingscapaciteit als gevolg van een onevenredig groot aantal op te vangen personen of als gevolg van een door de mens veroorzaakte ramp of een natuurramp tijdelijk niet beschikbaar is.

De in de eerste alinea van dit lid genoemde afwijkende materiële opvangvoorzieningen moeten in elk geval de toegang tot gezondheidszorg overeenkomstig artikel 22 en een levensstandaard voor alle verzoekers waarborgen, in overeenstemming met het Unierecht, met inbegrip van het Handvest, en internationale verplichtingen.

Wanneer een lidstaat afwijkende materiële opvangvoorzieningen verstrekt overeenkomstig de eerste alinea van dit lid, stelt die lidstaat de Commissie en het Asielagentschap overeenkomstig artikel 32, lid 2, onverwijld in kennis van de activering van zijn noodplan. Die lidstaat stelt de Commissie en het Asielagentschap van de Europese Unie er tevens van in kennis wanneer de redenen voor het bieden van die afwijkende materiële voorzieningen niet langer van kracht zijn.

Artikel 21

Opvangvoorzieningen in een andere lidstaat dan die waar de verzoeker geacht wordt zich te bevinden

Vanaf het moment dat verzoekers in kennis zijn gesteld van een besluit om hen over te brengen naar de verantwoordelijke lidstaat overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1351, hebben zij geen recht op de in de artikelen 17 tot en met 20 van deze richtlijn uiteengezette opvangvoorzieningen in een andere lidstaat dan die waar zij geacht worden zich te bevinden uit hoofde van Verordening (EU) 2024/1351. Dit doet geen afbreuk aan de noodzaak om een levensstandaard te waarborgen die in overeenstemming is met het Unierecht, met inbegrip van het Handvest, en internationale verplichtingen.

Tenzij een afzonderlijk besluit wordt uitgevaardigd, wordt in het besluit tot overdracht vermeld dat de relevante opvangvoorzieningen overeenkomstig dit artikel zijn ingetrokken. De verzoekers worden in kennis gesteld van hun rechten en plichten ten aanzien van dat besluit.

Artikel 22

Gezondheidszorg

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat verzoekers, ongeacht waar zij worden geacht zich te bevinden uit hoofde van Verordening (EU) 2024/1351, de nodige gezondheidszorg ontvangen, ongeacht of deze wordt verstrekt door huisartsen dan wel, zo nodig, door specialisten. Dergelijke nodige gezondheidszorg is van toereikende kwaliteit en omvat ten minste spoedeisende behandelingen, de essentiële behandeling van ziekten, waaronder ernstige mentale stoornissen, en seksuele en reproductieve gezondheidszorg die essentieel is om een ernstige lichamelijke aandoening te behandelen.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de minderjarige kinderen van verzoekers en minderjarige verzoekers hetzelfde type gezondheidszorg krijgen als hun eigen minderjarige onderdanen. De lidstaten zorgen ervoor dat een overeenkomstig dit artikel verstrekte specifieke behandeling die is begonnen voordat de minderjarige meerderjarig is geworden en die als noodzakelijk wordt beschouwd, zonder onderbreking of uitstel wordt voortgezet nadat de minderjarige meerderjarig is geworden.

3.   Wanneer dit om medische redenen nodig is, verstrekken de lidstaten de noodzakelijke medische of andere zorg, zoals noodzakelijke revalidatie en medische hulpmiddelen, aan verzoekers met bijzondere opvangbehoeften, waaronder passende geestelijke gezondheidszorg.

HOOFDSTUK III

BEPERKING OF INTREKKING VAN MATERIËLE OPVANGVOORZIENINGEN

Artikel 23

Beperking of intrekking van materiële opvangvoorzieningen

1.   Ten aanzien van verzoekers die krachtens artikel 17, lid 4, van Verordening (EU) 2024/1351 geacht worden zich op hun grondgebied te bevinden, kunnen de lidstaten de dagvergoeding beperken of intrekken.

Indien dat naar behoren gerechtvaardigd en evenredig is, kunnen de lidstaten ook:

a)

andere materiële opvangvoorzieningen beperken, of

b)

indien lid 2, punt e), van toepassing is, andere materiële opvangvoorzieningen intrekken.

2.   De lidstaten kunnen een besluit nemen overeenkomstig lid 1 indien een verzoeker:

a)

een geografisch gebied waarin de verzoeker zich vrij kan bewegen overeenkomstig artikel 8 of de verblijfplaats op een specifieke, overeenkomstig artikel 9 door de bevoegde autoriteit toegewezen plaats zonder toestemming verlaat, dan wel onderduikt;

b)

niet met de bevoegde autoriteiten samenwerkt of de door hen vastgestelde procedurele vereisten niet naleeft;

c)

een volgend verzoek zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 19), van Verordening (EU) 2024/1348 heeft ingediend;

d)

financiële middelen verborgen heeft gehouden en daardoor ten onrechte van materiële opvangvoorzieningen gebruik heeft gemaakt;

e)

ernstig of herhaaldelijk inbreuk heeft gemaakt op de regels van het opvangcentrum of zich in het opvangcentrum op gewelddadige of dreigende wijze heeft gedragen, of

f)

niet deelneemt aan verplichte integratiemaatregelen, indien de lidstaat daarin voorziet of die faciliteert, tenzij er omstandigheden zijn die buiten de macht van de verzoeker vallen.

3.   Indien een lidstaat een besluit heeft genomen in een situatie als bedoeld in lid 2, punt a), b) of f), en de omstandigheden waarop dat besluit is gebaseerd, niet langer bestaan, overweegt hij of sommige of alle van de ingetrokken of beperkte materiële opvangvoorzieningen opnieuw kunnen worden verstrekt. Indien niet alle materiële opvangvoorzieningen opnieuw worden verstrekt, neemt de lidstaat een met redenen omklede beslissing en stelt de verzoeker daarvan in kennis.

4.   De beslissingen overeenkomstig lid 1 van dit artikel worden objectief en onpartijdig genomen, naar aanleiding van de beoordeling van elk specifiek geval, en worden met redenen omkleed. De beslissingen worden genomen op grond van de specifieke situatie van de verzoeker, met name voor verzoekers met bijzondere opvangbehoeften, en met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel. De lidstaten zien erop toe dat verzoekers toegang hebben tot gezondheidszorg overeenkomstig artikel 22 en waarborgen voor alle verzoekers een levensstandaard overeenkomstig het Unierecht, met inbegrip van het Handvest, en andere internationale verplichtingen.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat er geen materiële opvangvoorzieningen beperkt of ingetrokken worden voordat er een beslissing genomen is in een situatie als bedoeld in lid 2.

HOOFDSTUK IV

VERZOEKERS MET BIJZONDERE OPVANGBEHOEFTEN

Artikel 24

Verzoekers met bijzondere opvangbehoeften

De lidstaten houden rekening met de specifieke situatie van verzoekers met bijzondere opvangbehoeften.

De lidstaten houden rekening met het feit dat bepaalde verzoekers zoals die welke onder een van de volgende categorieën vallen, vaker bijzondere opvangbehoeften hebben:

a)

minderjarigen;

b)

niet-begeleide minderjarigen;

c)

personen met een handicap;

d)

ouderen;

e)

zwangere vrouwen;

f)

lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transpersonen en interseksuelen;

g)

alleenstaande ouders met minderjarige kinderen;

h)

slachtoffers van mensenhandel;

i)

personen met een ernstige ziekte;

j)

personen met een mentale stoornis, met inbegrip van posttraumatische stress-stoornissen;

k)

personen die folteringen hebben ondergaan, zijn verkracht of aan andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek of seksueel geweld zijn blootgesteld, zoals slachtoffers van gendergerelateerd geweld, vrouwelijke genitale verminking, een kindhuwelijk of gedwongen huwelijk, of geweld met een seksueel, gender-, racistisch of religieus motief.

Artikel 25

Beoordeling van bijzondere opvangbehoeften

1.   Teneinde artikel 24 doeltreffend toe te passen, beoordelen de lidstaten, zo snel mogelijk nadat een verzoek om internationale bescherming is ingediend, individueel of de verzoeker bijzondere opvangbehoeften heeft, zo nodig met gebruikmaking van mondelinge vertaling.

De in de eerste alinea van dit lid bedoelde beoordeling kan in bestaande nationale procedures of in de in artikel 20 van Verordening (EU) 2024/1348 bedoelde beoordeling worden geïntegreerd.

De in de eerste alinea van dit lid bedoelde beoordeling vangt aan door na te gaan of er sprake is van bijzondere opvangbehoeften, op basis van zichtbare tekenen of de verklaringen of gedragingen van de verzoeker of, in voorkomend geval, verklaringen van de ouders of de vertegenwoordiger van de verzoeker.

De in de eerste alinea van dit lid bedoelde beoordeling wordt afgerond binnen dertig dagen na het doen van het verzoek om internationale bescherming of, indien zij in de beoordeling als bedoeld in artikel 20 van Verordening (EU) 2024/1348 is geïntegreerd, binnen het in die verordening vastgestelde tijdskader, en er wordt in de bijzondere opvangbehoeften voorzien die zijn vastgesteld op basis van die beoordeling.

Indien bijzondere opvangbehoeften in een later stadium van de procedure met het oog op internationale bescherming aan het licht komen, beoordelen de lidstaten deze behoeften en voorzien zij daarin.

De lidstaten zorgen ervoor dat de steun die uit hoofde van deze richtlijn aan verzoekers met bijzondere opvangbehoeften wordt verstrekt, tijdens de gehele procedure met het oog op internationale bescherming is afgestemd op hun bijzondere opvangbehoeften, en dat hun situatie op gepaste wijze wordt gevolgd.

2.   Voor de toepassing van lid 1 zorgen de lidstaten ervoor dat de medewerkers die overeenkomstig dit artikel bijzondere opvangbehoeften beoordelen:

a)

zijn opgeleid en voortdurend worden bijgeschoold om tekenen te herkennen dat een verzoeker bijzondere opvangbehoeften heeft en om in die behoeften te voorzien wanneer deze zijn vastgesteld;

b)

informatie over de aard van de bijzondere opvangbehoeften van een verzoeker opnemen in zijn dossier dat door de bevoegde autoriteiten wordt bijgehouden, voorzien van een beschrijving van de zichtbare tekenen of de verklaringen of gedragingen van de verzoeker die relevant zijn voor de beoordeling van de bijzondere opvangbehoeften van de verzoeker, en met vermelding van de maatregelen die zijn vastgesteld om in die behoeften te voorzien en van de autoriteiten die voor die behoeften verantwoordelijk zijn, en

c)

verzoekers, behoudens voorafgaande toestemming overeenkomstig het nationale recht, ter nadere beoordeling van hun psychologische en fysieke toestand doorverwijzen naar de geschikte arts of psycholoog, indien er aanwijzingen zijn dat hun mentale of fysieke gezondheid van invloed kan zijn op hun opvangbehoeften; zo nodig wordt er een mondelinge vertaling verzorgd door daartoe opgeleide professionals, om de verzoeker in staat te stellen met de medische staf te communiceren; indien de behandeling bij gebrek aan dergelijke opgeleide professionals dreigt te worden uitgesteld, kan een mondelinge vertaling door andere volwassenen worden verstrekt, mits de verzoeker daarmee instemt.

Bij de beslissing over het soort bijzondere opvang dat aan de verzoeker kan worden verstrekt, houden de bevoegde autoriteiten rekening met het resultaat van de in punt c) bedoelde beoordeling.

3.   De in lid 1, eerste alinea, bedoelde beoordeling hoeft niet de vorm van een administratieve procedure aan te nemen.

4.   Alleen verzoekers met bijzondere opvangbehoeften kunnen aanspraak maken op de specifieke steun die overeenkomstig deze richtlijn wordt verstrekt.

5.   De in lid 1, eerste alinea, bedoelde beoordeling laat de beoordeling van de noodzaak voor internationale bescherming op grond van Verordening (EU) 2024/1347 onverlet.

Artikel 26

Minderjarigen

1.   Bij de uitvoering van de bepalingen van deze richtlijn die van invloed kunnen zijn op minderjarigen vormen de belangen van het kind voor de lidstaten een primaire overweging. De lidstaten zorgen ervoor dat minderjarigen een levensstandaard hebben die past bij hun fysieke, geestelijke, spirituele, morele en sociale ontwikkeling.

2.   Bij de beoordeling van het belang van het kind houden de lidstaten in het bijzonder naar behoren rekening met de volgende factoren:

a)

de mogelijkheden van gezinshereniging;

b)

het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige, met bijzondere aandacht voor de achtergrond van de minderjarige en de noodzaak van stabiliteit en continuïteit van de zorg;

c)

veiligheids- en beveiligingsoverwegingen, met name wanneer de minderjarige mogelijk het slachtoffer is van een vorm van geweld of uitbuiting, waaronder mensenhandel;

d)

het standpunt van de minderjarige in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de minderjarigen in de in artikel 20, lid 1, punten a) en b), bedoelde ruimten en opvangcentra kunnen deelnemen aan vrijetijdsactiviteiten, waaronder bij hun leeftijd passende spel- en recreatieve activiteiten, en aan activiteiten in de open lucht, en waar nodig toegang hebben tot lesmateriaal.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat minderjarigen die het slachtoffer zijn geweest van enige vorm van mishandeling, verwaarlozing, uitbuiting, foltering of wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of die hebben geleden onder gewapende conflicten, toegang hebben tot de rehabilitatiediensten alsook dat passende geestelijke gezondheidszorg wordt ontwikkeld en waar nodig gekwalificeerde begeleiding wordt verstrekt.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat minderjarige kinderen van verzoekers of minderjarige verzoekers worden ondergebracht bij hun ouders of bij de volwassene die krachtens het recht of krachtens de praktijk van de betrokken lidstaat voor hen verantwoordelijk is en bij hun ongehuwde minderjarige broers of zussen, mits het in het belang van de betrokken minderjarigen is.

6.   Personen die met minderjarigen werken, waaronder vertegenwoordigers en personen die geschikt zijn om voorlopig als vertegenwoordiger op te treden als bedoeld in artikel 27, mogen geen antecedenten hebben van strafbare feiten in verband met kinderen of strafbare feiten die ernstige twijfels doen rijzen over hun geschiktheid om een verantwoordelijke rol ten aanzien van minderjarigen op zich te nemen, en moeten een passende basisopleiding en bijscholing krijgen over de rechten en behoeften van minderjarigen, onder meer wat betreft de toepasselijke normen voor de bescherming van kinderen, en zijn gebonden door de nationaalrechtelijke geheimhoudingsregels in verband met de informatie waarvan zij uit hoofde van hun werk kennisnemen.

Artikel 27

Niet-begeleide minderjarigen

1.   Wanneer een verzoek wordt ingediend door een persoon die beweert minderjarig te zijn of ten aanzien van wie er objectieve redenen zijn om aan te nemen dat die persoon minderjarig is, wijzen de lidstaten zo snel mogelijk:

a)

een persoon aan die geschikt is om voorlopig als vertegenwoordiger overeenkomstig deze richtlijn op te treden totdat een vertegenwoordiger is benoemd;

b)

zo snel mogelijk en uiterlijk 15 werkdagen na de datum van indiening van het verzoek een vertegenwoordiger aan.

De vertegenwoordiger en de persoon die geschikt is om voorlopig als vertegenwoordiger op te treden, hebben een ontmoeting met de niet-begeleide minderjarige en houden rekening met de eigen opvattingen van de minderjarige over zijn behoeften.

Indien een lidstaat heeft geoordeeld dat een verzoeker die beweert minderjarig te zijn, zonder enige twijfel ouder is dan 18 jaar, hoeft die lidstaat geen vertegenwoordiger te benoemen of een persoon die geschikt is om voorlopig als vertegenwoordiger op te treden aan te wijzen zoals uiteengezet in de eerste respectievelijk de tweede alinea.

De lidstaten nemen in hun noodplannen als bedoeld in artikel 32 maatregelen op om ervoor te zorgen dat er overeenkomstig dit artikel vertegenwoordigers worden benoemd en personen die geschikt zijn om voorlopig als vertegenwoordiger op te treden worden aangewezen in gevallen waarin zij met een onevenredig groot aantal verzoeken van niet-begeleide minderjarigen te maken krijgen.

Wanneer de in de vierde alinea bedoelde maatregelen niet volstaan om het hoofd te bieden aan een onevenredig groot aantal verzoeken van niet-begeleide minderjarigen, of in andere uitzonderlijke situaties, kan de aanwijzing van vertegenwoordigers met tien werkdagen worden uitgesteld en kan het aantal niet-begeleide minderjarigen per vertegenwoordiger worden verhoogd tot maximaal vijftig.

Wanneer zij de vijfde alinea toepassen, stellen de lidstaten de Commissie en het Asielagentschap daarvan in kennis.

De verplichtingen van de vertegenwoordiger en de persoon die geschikt is om voorlopig als vertegenwoordiger op te treden eindigen indien de bevoegde autoriteiten na de in artikel 25, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1348 bedoelde leeftijdsbeoordeling niet veronderstellen dat de verzoeker minderjarig is of van oordeel zijn dat de verzoeker niet minderjarig is, of indien de verzoeker niet langer een niet-begeleide minderjarige is.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de persoon die geschikt is om voorlopig als vertegenwoordiger op te treden er onmiddellijk van in kennis wordt gesteld wanneer een niet-begeleide minderjarige een verzoek om internationale bescherming indient, en in kennis wordt gesteld van alle relevante feiten met betrekking tot die minderjarige. Personen van wie de belangen in conflict komen of kunnen komen met het belang van de niet-begeleide minderjarige, mogen niet worden aangewezen als geschikte persoon om voorlopig als vertegenwoordiger op te treden. De niet-begeleide minderjarige wordt er onmiddellijk van in kennis gesteld dat er een persoon die geschikt is om voorlopig als vertegenwoordiger op te treden, is aangewezen.

3.   Indien een organisatie als vertegenwoordiger is benoemd of als persoon die geschikt is om voorlopig als vertegenwoordiger op te treden is aangewezen, duidt zij een natuurlijke persoon aan om ten aanzien van de niet-begeleide minderjarige de taken van vertegenwoordiger uit te voeren overeenkomstig deze richtlijn.

4.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde vertegenwoordiger kan dezelfde persoon zijn als bedoeld in artikel 23, lid 2, van Verordening (EU) 2024/1348.

5.   De bevoegde autoriteiten informeren:

a)

de niet-begeleide minderjarige onmiddellijk over het feit dat er een vertegenwoordiger is aangewezen voor hem en over de wijze waarop er in vertrouwen veilig een klacht tegen die vertegenwoordiger kan worden ingediend, en wel op een aan zijn leeftijd aangepaste wijze en zodanig dat de minderjarige die informatie begrijpt;

b)

de voor de verstrekking van opvangvoorzieningen verantwoordelijke autoriteit onmiddellijk over het feit dat er een vertegenwoordiger voor de niet-begeleide minderjarige is aangewezen, en

c)

de vertegenwoordiger onmiddellijk over relevante feiten met betrekking tot de niet-begeleide minderjarige.

6.   De vertegenwoordiger of de persoon die geschikt is om voorlopig als vertegenwoordiger op te treden, wordt alleen vervangen indien nodig, met name wanneer de bevoegde autoriteiten van oordeel zijn dat de vertegenwoordiger of persoon zijn taken niet naar behoren heeft uitgevoerd.

Organisaties of natuurlijke personen waarvan de belangen in conflict komen of kunnen komen met het belang van de niet-begeleide minderjarige, worden niet benoemd als vertegenwoordiger of aangewezen als persoon die geschikt is om voorlopig als vertegenwoordiger op te treden.

7.   De lidstaten belasten een natuurlijke persoon die is benoemd als vertegenwoordiger of aangewezen als persoon die geschikt is om voorlopig als vertegenwoordiger op te treden met de verantwoordelijkheid voor een evenredig en beperkt aantal niet-begeleide minderjarigen, dat wil zeggen onder normale omstandigheden niet meer dan dertig niet-begeleide minderjarigen op hetzelfde moment, om ervoor te zorgen dat die persoon zijn taken doeltreffend kan uitvoeren.

8.   De lidstaten zorgen ervoor dat er administratieve of rechterlijke instanties of andere entiteiten zijn die erop toezien dat de vertegenwoordigers en personen die geschikt zijn om voorlopig op te treden als vertegenwoordiger hun taken op bevredigende wijze vervullen, onder meer door het strafregister van die benoemde vertegenwoordigers en aangewezen personen met regelmatige tussenpozen te raadplegen om mogelijke onverenigbaarheden met hun rol vast te stellen. Die administratieve of rechterlijke instanties of andere organisaties toetsen klachten van niet-begeleide minderjarigen tegen hun benoemde vertegenwoordigers of aangewezen personen.

9.   Niet-begeleide minderjarigen die een verzoek om internationale bescherming doen, worden vanaf het moment dat zij worden toegelaten tot het grondgebied van de lidstaat waarin het verzoek om internationale bescherming is gedaan of wordt behandeld tot het moment waarop zij verplicht zijn die lidstaat te verlaten, ondergebracht:

a)

bij volwassen bloedverwanten;

b)

in een pleeggezin;

c)

in opvangcentra met speciale voorzieningen voor minderjarigen;

d)

in andere huisvesting die geschikt is voor minderjarigen.

De lidstaten mogen niet-begeleide minderjarigen die ten minste 16 jaar oud zijn in opvangcentra voor meerderjarige verzoekers onderbrengen, indien dit in hun belang is zoals bedoeld in artikel 26, lid 2.

Voor zover mogelijk worden broers en zussen bij elkaar gehouden, rekening houdend met het belang van de betrokken minderjarige en in het bijzonder met zijn leeftijd en maturiteit. Veranderingen in de verblijfplaats van niet-begeleide minderjarigen worden tot het strikt noodzakelijke minimum beperkt.

10.   Nadat een verzoek om internationale bescherming is ingediend, beginnen de lidstaten zo snel mogelijk met het opsporen van de gezinsleden van de niet-begeleide minderjarige, met het belang van die niet-begeleide minderjarige voor ogen, waarbij indien nodig de hulp van internationale of andere betrokken organisaties wordt ingeroepen. Wanneer een mogelijk gevaar bestaat voor het leven of de lichamelijke integriteit van de minderjarige of zijn naaste familieleden, met name indien die familieleden in het land van herkomst zijn achtergebleven, moet bij het verzamelen, verwerken en verspreiden van gegevens over deze personen de vertrouwelijkheid worden gewaarborgd, zodat hun veiligheid niet in gevaar wordt gebracht.

Artikel 28

Slachtoffers van foltering en geweld

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat personen die zijn blootgesteld aan mensenhandel, foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek of seksueel geweld, met inbegrip van geweld met een seksueel, gender-, racistisch of religieus motief, voor hun daardoor veroorzaakte letsel de nodige medische en psychologische behandeling en zorg ontvangen, zo nodig met inbegrip van revalidatiediensten en begeleiding. Aan die personen wordt zo nodig een mondelinge vertaling verstrekt overeenkomstig artikel 25, lid 2, punt c).

Dergelijke behandeling en zorg moeten zo snel mogelijk na de vaststelling van de behoeften van die personen toegankelijk zijn.

2.   Personen die met de in lid 1 genoemde personen werken, met inbegrip van gezondheidswerkers, moeten de passende opleiding krijgen en blijven krijgen over de behoeften van die personen en de passende behandelingen, met inbegrip van noodzakelijke revalidatiemethoden. Zij zijn ook gebonden door de nationaalrechtelijke geheimhoudingsregels en de toepasselijke beroepsethische codes in verband met de informatie waarvan zij uit hoofde van hun werk kennisnemen.

HOOFDSTUK V

RECHTSMIDDELEN

Artikel 29

Beroep

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat tegen beslissingen met betrekking tot de toekenning, intrekking of beperking van voorzieningen op grond van deze richtlijn, beslissingen tot weigering van toestemming als bedoeld in artikel 8, lid 5, eerste alinea, of beslissingen op grond van artikel 9 die individuele gevolgen hebben voor verzoekers, beroep kan worden ingesteld volgens de in het nationale recht vastgestelde procedures. Ten minste wordt in laatste instantie de mogelijkheid van beroep of toetsing, in feite of rechtens, voor een rechterlijke instantie geboden.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat in de in lid 1 van dit artikel bedoelde gevallen van beroep of toetsing voor een rechterlijke instantie en in geval van rechterlijke toetsing als bedoeld in artikel 11, leden 3 en 5, gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging beschikbaar is als dat nodig is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen. Dergelijke rechtsbijstand en vertegenwoordiging bestaan erin dat het beroep of het verzoek om toetsing wordt voorbereid, wat ten minste de voorbereiding van de vereiste processtukken en het verschijnen voor de rechterlijke instantie namens de verzoeker omvat.

De gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging worden verstrekt door juridische adviseurs of andere naar behoren gekwalificeerde personen die volgens het nationale recht als zodanig zijn erkend of toegelaten en wier belangen niet in conflict komen of kunnen komen met die van de verzoeker.

3.   De lidstaten kunnen besluiten geen gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging te verstrekken indien:

a)

de verzoeker over voldoende middelen beschikt, of

b)

het beroep of de toetsing wordt geacht geen tastbare kans op slagen te hebben, met name als het om een beroep of toetsing in tweede of hogere aanleg gaat.

Wanneer een besluit om geen gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden, wordt genomen door een andere autoriteit dan een rechterlijke instantie, op grond van het feit dat het beroep of de toetsing geacht wordt geen tastbare kans op slagen te hebben, heeft de verzoeker recht op een doeltreffende voorziening in rechte bij een rechterlijke instantie tegen die beslissing, en daartoe heeft hij het recht om ook om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging te verzoeken.

De lidstaten kunnen ook bepalen dat gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging alleen worden verstrekt door juridische adviseurs of andere adviseurs die krachtens het nationale recht specifiek zijn aangewezen om verzoekers bij te staan en te vertegenwoordigen, of door niet-gouvernementele organisaties die krachtens het nationale recht zijn erkend als aanbieder van gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging.

4.   Tevens kunnen de lidstaten:

a)

de verstrekking van gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging financieel of in de tijd beperken, mits dergelijke beperkingen de toegang tot gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging niet willekeurig belemmeren;

b)

bepalen dat, wat honoraria, andere kosten en terugbetaling betreft, de behandeling van verzoekers gelijk is aan, maar niet gunstiger mag zijn dan de behandeling die hun eigen onderdanen krijgen op het gebied van rechtsbijstand in het algemeen.

5.   Onverminderd artikel 19, lid 2, van deze richtlijn kunnen de lidstaten om gehele of gedeeltelijke terugbetaling van gemaakte kosten verzoeken wanneer de financiële situatie van de verzoeker aanzienlijk is verbeterd in de loop van de procedure tot internationale bescherming overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1348, of indien de beslissing om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging te verstrekken, is genomen op basis van onjuiste informatie van de verzoeker.

6.   De lidstaten stellen specifieke procedurele regels vast met betrekking tot de wijze waarop verzoeken om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging worden ingediend en verwerkt, of passen bestaande regels toe die gelden voor vergelijkbare nationale aanspraken, mits die regels de toegang tot gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging niet onmogelijk of bovenmatig ingewikkeld maken.

HOOFDSTUK VI

MAATREGELEN OM HET OPVANGSYSTEEM DOELTREFFENDER TE MAKEN

Artikel 30

Bevoegde autoriteiten

Elke lidstaat deelt de Commissie mee welke autoriteiten belast zijn met de nakoming van de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen. Elke wijziging van dergelijke autoriteiten wordt door de lidstaten ter kennis van de Commissie gebracht.

Artikel 31

Systeem voor het sturen, bewaken en controleren

1.   De lidstaten voorzien, met inachtneming van hun grondwettelijk bestel, in relevante mechanismen om te waarborgen dat passende regels worden vastgesteld voor het sturen, monitoren en controleren van het niveau van de opvangvoorzieningen. De lidstaten houden rekening met beschikbare, niet-bindende operationele normen, indicatoren, richtsnoeren of beste praktijken inzake opvangvoorzieningen die door het Asielagentschap zijn ontwikkeld overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EU) 2021/2303, onverminderd de bevoegdheid van de lidstaten om hun opvangsystemen overeenkomstig deze richtlijn te organiseren.

2.   De opvangsystemen van de lidstaten zijn onderworpen aan het monitoringmechanisme van hoofdstuk 5 van Verordening (EU) 2021/2303.

Artikel 32

Noodplannen

1.   Elke lidstaat stelt, zo nodig in overleg met de lokale en regionale autoriteiten en maatschappelijke en internationale organisaties, een noodplan op. Het noodplan zet de maatregelen uiteen die moeten worden genomen om te zorgen voor een passende opvang van verzoekers overeenkomstig deze richtlijn, wanneer de lidstaat met een onevenredig aantal verzoekers om internationale bescherming, met inbegrip van niet-begeleide minderjarigen, wordt geconfronteerd. Het noodplan omvat ook maatregelen om zo snel mogelijk het hoofd te bieden aan situaties als bedoeld in artikel 20, lid 10, punt b).

2.   Het in lid 1 bedoelde noodplan houdt rekening met de specifieke nationale omstandigheden, wordt opgesteld op basis van een door het Asielagentschap te ontwikkelen model en wordt uiterlijk op 12 april 2025 bij het Asielagentschap ingediend. Dat plan wordt zo nodig wegens gewijzigde omstandigheden en ten minste om de drie jaar geëvalueerd, en als het wordt geactualiseerd, wordt het bij het Asielagentschap ingediend. De lidstaten lichten de Commissie en het Asielagentschap in wanneer hun noodplan in werking wordt gesteld.

3.   De lidstaten verstrekken het Asielagentschap desgevraagd informatie over hun in lid 1 bedoelde noodplannen en het Asielagentschap helpt de lidstaten, met hun instemming, bij het opstellen en evalueren van hun noodplannen.

Artikel 33

Personeel en middelen

1.   De lidstaten treffen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de personeelsleden van de autoriteiten en andere organisaties die rechtstreeks verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van deze richtlijn, de nodige opleiding hebben ontvangen met betrekking tot de behoeften van verzoekers, met inbegrip van minderjarigen. Daartoe integreren de lidstaten relevante cruciale onderdelen van het door het Asielagentschap ontwikkelde asielcurriculum met betrekking tot opvangvoorzieningen, alsook het door het Asielagentschap ontwikkelde instrument voor de identificatie van verzoekers met bijzondere opvangbehoeften, in de opleiding van hun personeel.

2.   De lidstaten trekken de nodige middelen uit, met inbegrip van het nodige personeel en de nodige vertalers en tolken, voor de uitvoering van deze richtlijn, rekening houdend met seizoensgebonden schommelingen van het aantal verzoekers. Indien lokale en regionale autoriteiten of maatschappelijke of internationale organisaties deelnemen aan de uitvoering van deze richtlijn, krijgen zij de nodige middelen toegewezen.

Artikel 34

Monitoring en evaluatie

Uiterlijk op 12 juni 2028, en vervolgens om de vijf jaar, brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze richtlijn en stelt zij, in voorkomend geval, de noodzakelijke wijzigingen voor.

De lidstaten zenden op verzoek van de Commissie uiterlijk op 12 juni 2027 en vervolgens om de drie jaar de noodzakelijke informatie toe voor de opstelling van dit verslag.

Artikel 35

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 12 juni 2026 aan de artikelen 1 tot en met 10, de artikelen 12 en 13, de artikelen 17 tot en met 29 en de artikelen 31 tot en met 34 te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijn, gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor die verwijzing en de formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 36

Intrekking

Richtlijn 2013/33/EU wordt voor de lidstaten die zijn gebonden door de onderhavige richtlijn ingetrokken met ingang van 12 juni 2026, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I genoemde termijn voor de omzetting in nationaal recht van Richtlijn 2013/33/EU.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 37

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 38

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten, overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 14 mei 2024.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

H. LAHBIB


(1)   PB C 75 van 10.3.2017, blz. 97.

(2)   PB C 207 van 30.6.2017, blz. 67.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 10 april 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 mei 2024.

(4)  Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 96).

(5)  Verordening (EU) 2021/2303 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2021 inzake het Asielagentschap van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 439/2010 (PB L 468 van 30.12.2021, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) 2021/1147 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie (PB L 251 van 15.7.2021, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) 2024/1348 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot vaststelling van een gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming in de Unie en tot intrekking van Richtlijn 2013/32/EU (PB L, 2024/1348, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1348/oj).

(8)  Verordening (EU) 2024/1351 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 betreffende asiel- en migratiebeheer, tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2021/1147 en (EU) 2021/1060 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 604/2013 (PB L, 2024/1351, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1351/oj).

(9)  Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22).

(10)  Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1).

(11)  Verordening (EU) nr. 1231/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot uitbreiding van Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 tot onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze verordeningen vallen (PB L 344 van 29.12.2010, blz. 1).

(12)  Verordening (EU) 2024/1347 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming, alsook tot wijziging van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad (PB L, 2024/1347, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1347/oj).

(13)   PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.

(14)  Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 98).


BIJLAGE I

Termijn voor omzetting in nationaal recht

(bedoeld in artikel 35)

Richtlijn

Omzettingstermijn

2013/33/EU

20 juli 2015


BIJLAGE II

Concordantietabel

Richtlijn 2013/33/EU

Deze richtlijn

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, inleidende zin

Artikel 2, inleidende zin

Artikel 2, punt a)

Artikel 2, punt 1)

Artikel 2, punt b)

Artikel 2, punt 2)

Artikel 2, punt c)

Artikel 2, punt 3)

Artikel 2, punt d)

Artikel 2, punt 4)

Artikel 2, punt e)

Artikel 2, punt 5)

Artikel 2, punt f)

Artikel 2, punt 6)

Artikel 2, punt g)

Artikel 2, punt 7)

Artikel 2, punt 8)

Artikel 2, punt h)

Artikel 2, punt 9)

Artikel 2, punt i)

Artikel 2, punt 10)

Artikel 2, punt 11)

Artikel 2, punt 12)

Artikel 2, punt j)

Artikel 2, punt 13)

Artikel 2, punt k)

Artikel 2, punt 14)

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5, lid 1

Artikel 5, lid 1, eerste en derde alinea

Artikel 5, lid 1, tweede alinea

Artikel 5, lid 2

Artikel 5, lid 2, eerste alinea

Artikel 5, lid 2, tweede, derde en vierde alinea

Artikel 6, leden 1 tot en met 4

Artikel 6, lid 1

Artikel 6, lid 5

Artikel 6, lid 3

Artikel 6, lid 6

Artikel 6, lid 2

Artikel 7, lid 1

Artikel 7, leden 1, 2 en 3, en artikel 8, lid 3

Artikel 7, leden 5 en 7

Artikel 7, lid 2

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, en artikel 8, lid 2, eerste alinea

Artikel 8, lid 1, artikel 8, lid 2, tweede alinea, en artikel 8, leden 4, 6 en 7

Artikel 9, lid 1, tweede alinea

Artikel 9, lid 2

Artikel 7, lid 3

Artikel 7, lid 4

Artikel 7, lid 4

Artikel 8, lid 5, en artikel 9, lid 3

Artikel 7, lid 5

Artikel 7, lid 6

Artikel 9, leden 4 en 5

Artikel 8, leden 1 en 2

Artikel 10, leden 1 en 2

Artikel 10, lid 3

Artikel 8, lid 3, punten a) en b)

Artikel 10, lid 4, punten a) en b)

Artikel 10, lid 4, punt c)

Artikel 8, lid 3, punt c)

Artikel 10, lid 4, punt d)

Artikel 8, lid 3, punt d)

Artikel 10, lid 4, punt e)

Artikel 8, lid 3, punt e)

Artikel 10, lid 4, punt f)

Artikel 8, lid 3, punt f)

Artikel 10, lid 4, punt g)

Artikel 8, lid 3, tweede alinea

Artikel 10, lid 4, tweede alinea

Artikel 8, lid 4

Artikel 10, lid 5

Artikel 9

Artikel 11

Artikel 10

Artikel 12

Artikel 11

Artikel 13

Artikel 12

Artikel 14

Artikel 13

Artikel 15

Artikel 14

Artikel 16

Artikel 15, lid 1

Artikel 17, lid 1, eerste alinea

Artikel 17, lid 1, tweede alinea

Artikel 15, lid 2

Artikel 17, lid 2

Artikel 17, leden 4 tot en met 8

Artikel 15, lid 3

Artikel 17, lid 9

Artikel 18

Artikel 16

Artikel 17, leden 1 tot en met 4

Artikel 19, leden 1 tot en met 5

Artikel 19, lid 6

Artikel 17, lid 5

Artikel 19, lid 7

Artikel 18, leden 1 tot en met 8

Artikel 20, leden 1 tot en met 4 en 6 tot en met 9

Artikel 20, lid 5

Artikel 18, lid 9, eerste en tweede alinea

Artikel 20, lid 10, eerste en tweede alinea

Artikel 20, lid 10, derde alinea

Artikel 21

Artikel 19

Artikel 22, leden 1 en 3

Artikel 22, lid 2

Artikel 20, inleidende zin

Artikel 23, lid 1

Artikel 20, lid 1, eerste alinea, punten a), b) en c)

Artikel 23, lid 2, eerste alinea, punten a), b) en c)

Artikel 23, lid 2, eerste alinea, punten e) en f)

Artikel 20, lid 1, tweede alinea

Artikel 20, lid 3

Artikel 20, lid 2

Artikel 20, lid 3

Artikel 23, lid 2, eerste alinea, punt d)

Artikel 20, lid 4

Artikel 20, lid 5

Artikel 23, lid 4

Artikel 20, lid 6

Artikel 23, lid 5

Artikel 21

Artikel 24

Artikel 22, lid 1

Artikel 25, lid 1

Artikel 25, lid 2

Artikel 22, leden 2, 3 en 4

Artikel 25, leden 3, 4 en 5

Artikel 23, leden 1 tot en met 5

Artikel 26, leden 1 tot en met 5

Artikel 24, lid 1, eerste alinea

Artikel 27, lid 1, eerste alinea, en artikel 27, lid 6

Artikel 24, lid 1, tweede alinea

Artikel 27, lid 1, tweede tot en met achtste alinea, en artikel 27, leden 2 tot en met 5, 7 en 8

Artikel 24, leden 2 en 3

Artikel 27, leden 9 en 10

Artikel 24, lid 4

Artikel 26, lid 6

Artikel 25

Artikel 28

Artikel 26

Artikel 29

Artikel 27

Artikel 30

Artikel 28

Artikel 31

Artikel 32

Artikel 29

Artikel 33

Artikel 30, leden 1 en 2

Artikel 34

Artikel 30, lid 3

Artikel 31

Artikel 35

Artikel 32

Artikel 36

Artikel 33, lid 1

Artikel 37

Artikel 33, lid 2

Artikel 34

Artikel 38

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage I

Bijlage III

Bijlage II


ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1346/oj

ISSN 1977-0758 (electronic edition)


Top