EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32023R2418

Verordening (EU) 2023/2418 van het Europees Parlement en de Raad van 18 oktober 2023 tot vaststelling van een instrument voor de versterking van de Europese defensie-industrie door middel van gemeenschappelijke aanbestedingen (EDIRPA)

PE/40/2023/REV/1

PB L, 2023/2418, 26.10.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2023/2418/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2023/2418/oj

European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

Serie L


2023/2418

26.10.2023

VERORDENING (EU) 2023/2418 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 18 oktober 2023

tot vaststelling van een instrument voor de versterking van de Europese defensie-industrie door middel van gemeenschappelijke aanbestedingen (EDIRPA)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 173, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De staatshoofden en regeringsleiders van de EU hebben zich er op 11 maart 2022 in Versailles toe verbonden de Europese defensievermogens te versterken in het licht van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne. Zij kwamen overeen om de defensie-uitgaven aanzienlijk te verhogen, om verdere stimulansen te ontwikkelen om gezamenlijke investeringen van de lidstaten in gezamenlijke projecten en gemeenschappelijke aanbestedingen voor defensievermogens te stimuleren, om verder te investeren in de vermogens die nodig zijn om het volledige scala aan missies en operaties uit te voeren, om synergie te bevorderen en innovatie te stimuleren, en om de Europese defensie-industrie, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen (ook wel midden- en kleinbedrijf genoemd), te versterken en te ontwikkelen.

(2)

De ongerechtvaardigde invasie van Oekraïne door Rusland op 24 februari 2022 en zijn aanhoudende aanvalsoorlog hebben duidelijk gemaakt dat het van cruciaal belang is dringend iets te doen aan de bestaande tekortkomingen. Dat er opnieuw sprake is van zware oorlogvoering en territoriaal conflict in Europa, heeft negatieve gevolgen voor de veiligheid van de Unie en de lidstaten en vergt een aanzienlijke verhoging van de capaciteit van de lidstaten om de meest dringende en kritieke lacunes op te vullen, in het bijzonder die welke zijn verergerd door de overdracht van defensieproducten aan Oekraïne.

(3)

De Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne heeft op dramatische wijze duidelijk gemaakt dat de Europese technologische en industriële defensiebasis (European Defence Technological and Industrial Base — EDTIB) moet worden aangepast aan structurele veranderingen, dat de Unie haar onderzoek en ontwikkeling op militair gebied moet versterken, dat de militaire uitrusting moet worden gemoderniseerd en dat de lidstaten meer moeten samenwerken inzake aanbestedingen op defensiegebied.

(4)

Op 18 mei 2022 hebben de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (de hoge vertegenwoordiger) een gezamenlijke mededeling gepresenteerd over de “analyse van de lacunes op het gebied van defensie-investeringen en de te volgen koers”. In die gezamenlijke mededeling wordt de nadruk gelegd op de gevolgen van jarenlange onderbesteding op defensiegebied en op financiële, industriële en vermogenstekorten in de defensiesector van de Unie. In de gezamenlijke mededeling staat dat de oorlog terug is in Europa en dat daardoor duidelijk is geworden dat de lacunes en tekorten in militaire inventarissen zich hebben opgehoopt, dat de industriële productiecapaciteit is teruggelopen, en dat gemeenschappelijke aanbestedingen en samenwerking beperkt zijn. Ook wordt in de gezamenlijke mededeling de aandacht gevestigd op lacunes die onmiddellijke gevolgen hebben voor de vrijheid van handelen van de strijdkrachten van de lidstaten en op de dringende noodzaak om bepaalde voorraden aan te vullen, om verouderde — bijvoorbeeld in de voormalige Sovjet-Unie ontworpen of geproduceerde — militaire uitrusting te vervangen en om de strategische vermogens te versterken.

(5)

In de gezamenlijke mededeling wordt er een specifiek kortetermijninstrument, ontworpen in een geest van solidariteit, voorgesteld als instrument om de lidstaten aan te sporen tot gemeenschappelijke aanbestedingen op vrijwillige basis om de meest dringende en kritieke leemten, in het bijzonder die welke zijn ontstaan door de reactie op de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, gezamenlijk op te vullen.

(6)

Het voorgestelde nieuwe specifiek kortetermijninstrument is bedoeld om de gemeenschappelijke defensieaanbestedingen en — via de bijbehorende financiering door de Unie — de industriële defensievermogens van de Unie te helpen versterken, onder meer door meer defensieproducten te produceren. Het zal ook bijdragen aan de collectieve benchmark van 35 % van de totale uitgaven voor aankopen van materieel voor Europese gezamenlijke aanbestedingen voor materieel die in 2007 door het bestuur van het Europees Defensieagentschap werd bepaald.

(7)

Het versterken van de EDTIB moet daarom centraal staan in die inspanningen. Er bestaan namelijk nog steeds problemen, lacunes en versnippering, wat een gebrek aan voldoende gezamenlijke actie en interoperabiliteit van producten veroorzaakt.

(8)

De in deze verordening vastgelegde specifieke structuur, subsidiabiliteitsvoorwaarden en -criteria zijn eigen aan het specifiek kortetermijninstrument en worden bepaald door de specifieke omstandigheden en de huidige noodsituatie.

(9)

In de huidige context van de defensiemarkt, die wordt gekenmerkt door een toenemende veiligheidsdreiging en het realistische vooruitzicht van een hoogintensief conflict, verhogen de lidstaten hun defensiebegrotingen snel en streven zij naar soortgelijke aankopen van defensieproducten. Het gevolg daarvan is dat de vraag groter kan worden dan de productiecapaciteit van de EDTIB, die momenteel is afgestemd op productie in vredestijd.

(10)

Bijgevolg kan een sterke prijsinflatie worden verwacht, evenals langere leveringstermijnen, waardoor de veiligheid van de Unie en de lidstaten in gevaar kan komen. De defensie-industrie moet zorgen voor voldoende productiecapaciteit om de orders te kunnen verwerken, alsook voor de beschikbaarheid van kritieke grondstoffen en subcomponenten. Producenten kunnen namelijk prioriteit geven aan grote orders, waardoor de kwetsbaarste landen mogelijk in de problemen kunnen komen omdat zij niet over de kritieke omvang en financiële middelen beschikken om grote bestellingen op zich te nemen.

(11)

De huidige geopolitieke situatie in de oostelijke buurlanden heeft aangetoond dat, hoewel dubbel werk moet worden voorkomen, een gediversifieerde defensiemarkt kan helpen om een brede waaier aan producten te ontwikkelen die onmiddellijk op de markt verkrijgbaar zijn, wat ertoe kan leiden dat de lidstaten afdoende in hun dringende behoeften kunnen voorzien.

(12)

Voorts moet worden nagestreefd dat de toegenomen uitgaven tot een veel sterkere EDTIB in de hele Unie leiden. Zonder coördinatie of samenwerking kunnen de toegenomen nationale investeringen de versnippering namelijk nog vergroten.

(13)

In het licht van die uitdagingen en de daarmee gepaard gaande structurele veranderingen lijkt het noodzakelijk de aanpassing van de EDTIB te versnellen, het concurrentievermogen en de efficiëntie ervan te vergroten, in overeenstemming met artikel 173 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en aldus de industriële defensievermogens van de lidstaten te helpen versterken en hervormen. Om de industriële tekorten aan te pakken, moeten onder meer de dringendste lacunes snel worden weggewerkt.

(14)

Gemeenschappelijke investeringen en aanbestedingen op defensiegebied moeten in het bijzonder worden gestimuleerd, aangezien dankzij dat soort gezamenlijke acties de noodzakelijke verandering in de EDTIB door samenwerking zou plaatsvinden, waardoor verdere versnippering zou worden voorkomen en de interoperabiliteit zou worden verbeterd.

(15)

Daartoe moet een specifiek kortetermijninstrument voor de intensivering van de samenwerking tussen de lidstaten in de fase van aanbestedingen op defensiegebied (het “instrument”) worden ingesteld. Het instrument moet de lidstaten stimuleren gezamenlijke acties te ondernemen, en met name, wanneer zij aankopen doen om die leemten op te vullen, dat gezamenlijk te doen, en zo de interoperabiliteit te verhogen en hun industriële defensievermogens te versterken en te hervormen.

(16)

Onverminderd de prerogatieven van de begrotingsautoriteit zullen de voor het instrument toegewezen middelen binnen het bestaande meerjarig financieel kader worden gefinancierd zonder dat dat gevolgen heeft voor financiering die reeds voor specifieke acties van de Unie is vastgelegd.

(17)

Het instrument moet de complexiteit en de risico's van gemeenschappelijke aanbestedingen compenseren en tegelijkertijd schaalvoordelen mogelijk maken bij de acties van de lidstaten versterking en modernisering van de EDTIB, met bijzondere aandacht voor kleine en middelgrote ondernemingen en middelgrote beursgenoteerde ondernemingen (midcaps), waardoor de capaciteit, de veerkracht en de bevoorradingszekerheid van de Unie worden vergroot. Door gemeenschappelijke aanbestedingen te stimuleren, zouden ook de kosten van de administratieve lasten en het levenscyclusbeheer van relevante systemen dalen. Bij de toepassing van het instrument moeten inspanningen worden geleverd ter versterking van de Europese markten, diensten en systemen op het gebied van defensie en veiligheid, en ter realisatie van een gelijk speelveld voor de leveranciers uit alle lidstaten. Gemeenschappelijke aanbestedingen op een gemeenschappelijke markt voor de EDTIB maken schaalvoordelen mogelijk en zorgen voor innovatie en efficiëntie wat betreft productie en technologie.

(18)

Het instrument bouwt voort op en houdt rekening met de werkzaamheden van de taskforce voor gemeenschappelijke aanbestedingen op defensiegebied die — zoals aangekondigd in de gezamenlijke mededeling van 18 mei 2022 — door de Commissie en de hoge vertegenwoordiger en het hoofd van het Europees Defensieagentschap is opgericht om de aanbestedingsbehoeften op defensiegebied op zeer korte termijn te coördineren en om samen te werken met de lidstaten en defensiefabrikanten in de Unie ter ondersteuning van gemeenschappelijke aanbestedingen voor het aanvullen van voorraden, met name in het licht van de steun aan Oekraïne.

(19)

Gezien de veiligheidssituatie in Europa moet dringend worden nagedacht over hoe buitensporige versnippering kan worden verminderd met individuele initiatieven van de Unie en hoe relevante instrumenten strategisch aan elkaar kunnen worden gekoppeld. Het instrument heeft tot doel de samenhang met bestaande samenwerkingsinitiatieven van de Unie op het gebied van defensie te waarborgen, zoals het vermogensontwikkelingsplan, de gecoördineerde jaarlijkse evaluatie inzake defensie, het Europees Defensiefonds en de permanent gestructureerde samenwerking, en synergie met andere programma's van de Unie te creëren. Het instrument strookt volledig met de ambitie van het strategisch kompas voor veiligheid en defensie. Waar passend kan ook rekening worden gehouden met regionale en internationale prioriteiten, met inbegrip van de prioriteiten die in de context van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie zijn vastgelegd, indien die stroken met de prioriteiten van de Unie en geen lidstaten of geassocieerde landen beletten om deel te nemen, waarbij wordt getracht dubbel werk te vermijden.

(20)

Aangezien het instrument tot doel heeft het concurrentievermogen en de efficiëntie van de defensie-industrie van de Unie te vergroten, moeten overheidsopdrachten in het kader van gemeenschappelijke aanbestedingen — om van het instrument te kunnen profiteren — worden gegund aan aannemers of onderaannemers die in de Unie of in geassocieerde landen zijn gevestigd en niet onder zeggenschap staan van niet-geassocieerde derde landen of entiteiten uit niet-geassocieerde derde landen. In die context moet onder zeggenschap over een aannemer of onderaannemer worden verstaan het vermogen om beslissende invloed op een aannemer of onderaannemer uit te oefenen, hetzij direct, hetzij indirect via een of meer intermediaire juridische entiteiten. Daarnaast moeten de voor de gemeenschappelijke aanbesteding gebruikte infrastructuur, faciliteiten, activa en middelen van de bij die gemeenschappelijke aanbesteding betrokken aannemers en onderaannemers zich op het grondgebied van een lidstaat of een geassocieerd derde land bevinden, teneinde de bescherming van de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en de lidstaten veilig te stellen.

(21)

In bepaalde omstandigheden moet kunnen worden afgeweken van het beginsel dat aannemers en onderaannemers die bij een door het instrument gesteunde gemeenschappelijke aanbesteding betrokken zijn niet onder zeggenschap van niet-geassocieerde derde landen of entiteiten uit niet-geassocieerde derde landen staan. In dat verband moet een in de Unie of in een geassocieerd land gevestigde aannemer of onderaannemer die onder zeggenschap staat van een niet-geassocieerd derde land of een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land, kunnen deelnemen als aannemer of onderaannemer die betrokken is bij de gemeenschappelijke aanbesteding, op voorwaarde dat wordt voldaan aan strikte voorwaarden met betrekking tot de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten, zoals vastgelegd in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid op grond van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), onder meer wat betreft versterking van de EDTIB.

(22)

De procedures en overheidsopdrachten in het kader van gemeenschappelijke aanbestedingen moeten bovendien ook het vereiste omvatten dat het defensieproduct niet onderworpen is aan een door een niet-geassocieerd derde land of door een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land opgelegde beperking op het gebruik van dat defensieproduct door de lidstaten. In dringende gevallen, wanneer de capaciteit van de EDTIB om de meest dringende en kritieke lacunes in de voorraden van de lidstaten op te vullen niet toereikend is of wanneer de EDTIB niet in staat is de nodige defensieproducten binnen een passend tijdsbestek te leveren, mag dat vereiste niet gelden indien de aangekochte producten reeds vóór 24 februari 2022 bij de strijdkrachten van een meerderheid van de aan de gemeenschappelijke aanbesteding deelnemende lidstaten in gebruik waren. Indien die afwijking van toepassing is, moeten de landen die deelnemen aan de gemeenschappelijke aanbesteding onderzoeken of de componenten waarvoor een beperking geldt, vervangen kunnen worden door componenten zonder beperking uit de Unie of geassocieerde landen.

(23)

Subsidies in het kader van het instrument moeten worden verstrekt als financiering die niet gekoppeld is aan kosten en moeten gebaseerd zijn op prestaties ten opzichte van werkpakketten, mijlpalen of streefdoelen van het gemeenschappelijke aanbestedingsproces, teneinde het nodige stimulerende effect te creëren.

(24)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de vaststelling van een meerjarig werkprogramma dat moet bepalen welke de financieringsprioriteiten en de toepasselijke financieringsvoorwaarden zijn. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (3).

(25)

Om een stimulerend effect te genereren, moet het niveau van de bijdrage van de Unie voor elke actie kunnen worden gedifferentieerd op basis van factoren als de complexiteit van de gemeenschappelijke aanbesteding, de kenmerken van de samenwerking of het aantal deelnemende lidstaten of geassocieerde landen of de opname van extra lidstaten of geassocieerde landen in bestaande samenwerkingsverbanden, maar mag dat niet meer dan 15 % van de totale begroting van het instrument en niet meer dan 15 % van de geraamde waarde van de overheidsopdracht in het kader van de gemeenschappelijke aanbesteding per consortium van lidstaten en geassocieerde landen bedragen. Vanwege de hogere kosten die gewoonlijk gepaard gaan met de uitvoering van aanbestedingsprocedures waarbij grote aantallen aannemers betrokken zijn of waarbij aangekochte uitrusting aan derde landen wordt overgedragen, moet dat plafond worden verhoogd tot 20 % van de totale begroting en 20 % van de geraamde waarde van de overheidsopdracht in het kader van de gemeenschappelijke aanbesteding per consortium van lidstaten en geassocieerde landen indien Oekraïne of Moldavië een van de ontvangers is van extra hoeveelheden defensieproducten in de aanbesteding of indien ten minste 15 % van de geraamde waarde van de overheidsopdracht in het kader van de gemeenschappelijke aanbesteding wordt toegewezen aan kleine en middelgrote ondernemingen of midcaps als aannemers of onderaannemers. Mits de deelnemende lidstaten daarmee instemmen, moet het mogelijk zijn om extra hoeveelheden defensieproducten voor Oekraïne en Moldavië aan te kopen, gelet op de bijzondere veiligheidssituatie van die twee kandidaat-lidstaten van de Unie in het licht van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne.

(26)

De lidstaten en geassocieerde landen moeten een aanbestedingsagent aanwijzen om namens hen een gemeenschappelijke aanbesteding uit te voeren. De aanbestedingsagent moet een, in een lidstaat of in een geassocieerd land gevestigde, aanbestedende dienst als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (4) en artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad (5) zijn, het Europees Defensieagentschap of een internationale organisatie.

(27)

Overeenkomstig artikel 193, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (6) (het “Financieel Reglement”) is ook een reeds begonnen actie subsidiabel mits de aanvrager kan aantonen dat het noodzakelijk was de actie reeds vóór ondertekening van de subsidieovereenkomst aan te vangen. De Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne heeft geleid tot drastisch veranderde omstandigheden op de defensiemarkt, waaraan de EDTIB zich in zeer korte tijd moet aanpassen. Gelet op de hoogdringendheid en de ernst van die aanpassing en aangezien er een risico op verdere versnippering van de interne markt en de toeleveringsketens van relevante defensieproducten bestaat, moesten de lidstaten onmiddellijk maatregelen nemen om de samenwerking op het gebied van gemeenschappelijke aanbestedingen op gang te brengen, teneinde een sterk signaal te geven aan de markt en aan de EDTIB. Vroege financiële steun van de Unie moet daarom mogelijk zijn. In afwijking van artikel 193 van het Financieel Reglement moet het derhalve mogelijk zijn om, in het financieringsbesluit, te voorzien in financiële bijdragen voor acties die periodes vanaf 24 februari 2022 bestrijken, zelfs indien die vóór de indiening van de subsidieaanvraag van start zijn gegaan, mits die niet vóór de ondertekening van de subsidieovereenkomst voltooid zijn.

(28)

Deze verordening doet geen afbreuk aan de voorschriften die zijn vastgelegd in Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad (7). Deze verordening voorziet echter wel in specifiekere subsidiabiliteitsvereisten. Richtlijn 2009/81/EG bepaalt dat de lidstaten in hun nationale wetgeving de mogelijkheid kunnen bieden om in de aanbestedingsstukken vereisten op te leggen met betrekking tot de bescherming van de bevoorradingszekerheid of van de gegevensbeveiliging. Deze verordening bouwt voort op die bepalingen van Richtlijn 2009/81/EG en roept verplichtingen voor aanbestedingsagenten in het leven wat betreft de subsidiabiliteitsvereisten die in aanbestedingsstukken moeten worden opgenomen. Dergelijke verplichtingen moeten voorrang hebben op andersluidende wetgeving van de lidstaat en geassocieerde landen waar de betrokken aanbestedingsagent is gevestigd.

(29)

Aanbeveling (EU) 2018/624 van de Commissie (8) heeft tot doel de grensoverschrijdende markttoegang voor kleine en middelgrote ondernemingen en intermediaire ondernemingen in de defensiesector te vergemakkelijken. In de aanbeveling worden de lidstaten er met name toe opgeroepen gebruik te maken van de door Richtlijn 2009/81/EG geboden flexibiliteit, zoals die waarin artikel 21 van die richtlijn voorziet of die geboden door het toegenomen gebruik van percelen of elektronische aanbestedingen. Ook worden de lidstaten ertoe opgeroepen de administratieve lasten van aanbestedingen te verlichten, met name door verzoeken om informatie of selectiecriteria evenredig te houden. In het kader van deze verordening moet de door de lidstaten en geassocieerde landen aangestelde aanbestedingsagent bij de uitvoering van gemeenschappelijke aanbestedingsacties optimaal gebruikmaken van de aanbevelingen van de Commissie om ervoor te zorgen dat kleine en middelgrote ondernemingen eerlijke toegang hebben tot ondersteunde aanbestedingen.

(30)

In deze verordening worden voor het instrument voor de periode vanaf 27 oktober 2023 tot en met 31 december 2025 de financiële middelen vastgelegd die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (9).

(31)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (11), (Euratom, EG) nr. 2185/96 (12) en (EU) 2017/1939 (13) van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door evenredige maatregelen, waaronder maatregelen die betrekking hebben op de voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, met inbegrip van fraude, op de terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen, en, waar passend, op de oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid om onderzoeken uit te voeren, waaronder controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (14). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, aan OLAF, aan de Rekenkamer, en, wat betreft de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939, aan het EOM, alsook ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

(32)

Op grond van artikel 85, lid 1, van Besluit (EU) 2021/1764 van de Raad (15) komen in een land of gebied overzee gevestigde personen en entiteiten in aanmerking voor financiering met inachtneming van de voorschriften en doelstellingen van het instrument en van eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft.

(33)

Voor de toepassing van deze verordening moet onder defensieproducten worden verstaan producten die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/81/EG vallen, zoals bepaald in artikel 2 van die richtlijn, met name soorten producten die op de in Besluit 255/58 van de Raad van 15 april 1958 (16) vastgelegde lijst van wapens, munitie en oorlogsmateriaal staan. Die lijst omvat alleen materieel dat is ontworpen, ontwikkeld en geproduceerd voor specifiek militaire doeleinden. Het betreft evenwel een generieke lijst, die ruim moet worden geïnterpreteerd in het licht van de ontwikkeling van de technologie, het aanbestedingsbeleid en de militaire behoeften, die leiden tot de ontwikkeling van nieuwe soorten materieel, bijvoorbeeld op basis van de gemeenschappelijke militaire lijst van de Unie. Voor de toepassing van deze verordening moet onder defensieproducten ook producten worden verstaan die, hoewel zij oorspronkelijk zijn ontworpen voor civiel gebruik, later zijn aangepast aan militaire doeleinden, om te worden gebruikt als wapens, munitie of oorlogsmateriaal.

(34)

Op grond van artikel 4, lid 2, VEU blijft de nationale veiligheid de uitsluitende verantwoordelijkheid van elke lidstaat. De lidstaten bepalen onderling welke regelingen van toepassing zijn op de bescherming van gerubriceerde informatie in het kader van de gemeenschappelijke aanbestedingen, overeenkomstig hun nationale wet- en regelgeving.

(35)

De Commissie beschermt gerubriceerde EU-informatie overeenkomstig de in Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie (17) vastgestelde veiligheidsvoorschriften. Zoals bepaald in de Overeenkomst van 4 mei 2011 tussen de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de bescherming van in het belang van de Europese Unie uitgewisselde gerubriceerde informatie (18) en in Besluit 2013/488/EU van de Raad (19), bieden de lidstaten eenzelfde mate van bescherming van gerubriceerde EU-informatie als de in Besluit 2013/488/EU vastgestelde veiligheidsvoorschriften.

(36)

De Commissie moet uiterlijk op 31 december 2026 een evaluatieverslag over het instrument opstellen en bij het Europees Parlement en de Raad indienen. In dat evaluatieverslag moet het effect en de doeltreffendheid van de in het kader van het instrument ondernomen acties worden geëvalueerd en moet met het oog op de toekomst kritisch worden nagedacht over manieren om de vereiste onderdelen die, gelet op het belang van regelingen inzake bevoorradingszekerheid, nodig zijn in de defensietoeleveringsketen van de Unie, en de werking van de EDTIB, veilig te stellen. Voorts moet het evaluatieverslag tekortkomingen en kritieke afhankelijkheden van niet-geassocieerde derde landen met betrekking tot grondstoffen, componenten en productiecapaciteit in kaart brengen, voortbouwend op de werkzaamheden die zijn verricht in het kader van het waarnemingscentrum voor kritieke technologieën. Het evaluatieverslag moet als input dienen voor de werkzaamheden van de Commissie op het gebied van technologische routekaarten, met inbegrip van risicobeperkende maatregelen om die tekortkomingen en kritieke afhankelijkheden aan te pakken.

(37)

Deze verordening doet geen afbreuk aan de beslissingsvrijheid van de lidstaten in hun beleid inzake de uitvoer van defensiegerelateerde producten.

(38)

Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(39)

Om ervoor te zorgen dat de uitvoering van deze verordening zo spoedig mogelijk van start kan gaan, moet zij met spoed in werking treden,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt een kortetermijninstrument ter versterking van de Europese defensie-industrie door middel van gemeenschappelijke aanbestedingen (het “instrument”) vastgesteld, voor de periode vanaf 27 oktober 2023 tot en met 31 december 2025.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“gemeenschappelijke aanbesteding”: een aanbesteding die door ten minste drie lidstaten gezamenlijk wordt uitgevoerd;

2)

“zeggenschap” ten aanzien van een aannemer of onderaannemer: het vermogen om beslissende invloed op een aannemer of onderaannemer uit te oefenen, hetzij direct, hetzij indirect via een of meer intermediaire juridische entiteiten;

3)

“uitvoerende bestuursstructuur”: een overeenkomstig nationaal recht aangewezen orgaan van een juridische entiteit dat in voorkomend geval aan de bestuursvoorzitter rapporteert en gemachtigd is om de strategie, doelstellingen en algemene richting van die juridische entiteit te bepalen, en dat belast is met het toezicht op en de monitoring van de bestuurlijke besluitvorming;

4)

“entiteit uit een niet-geassocieerd derde land”: een juridische entiteit die in een niet-geassocieerd derde land is gevestigd of, indien het gaat om een juridische entiteit die in de Unie of een geassocieerd land is gevestigd, waarvan de uitvoerende bestuursstructuur zich in een niet-geassocieerd derde land bevindt;

5)

“aanbestedingsagent”: een aanbestedende dienst als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU die gevestigd is in een lidstaat of in een geassocieerd land, het Europees Defensieagentschap of een internationale organisatie en die door lidstaten en geassocieerde landen is aangewezen om namens hen een gemeenschappelijke aanbesteding uit te voeren;

6)

“defensieproducten”: producten die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/81/EG vallen, zoals bepaald in artikel 2 van die verordening, met inbegrip van medische uitrusting voor gevechtssituaties;

7)

“gerubriceerde informatie”: informatie of materiaal in ongeacht welke vorm waarvan de openbaarmaking zonder machtiging de belangen van de Unie of van een of meer van haar lidstaten in meerdere of mindere mate kan schaden en die/dat een EU-rubricering of een overeenkomstige rubricering draagt die strookt met de Overeenkomst tussen de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de bescherming van in het belang van de Europese Unie uitgewisselde gerubriceerde informatie (20);

8)

“gevoelige informatie”: niet-gerubriceerde informatie en gegevens die moeten worden beschermd tegen ongeoorloofde toegang of openbaarmaking op grond van in Unierecht of nationaal recht vastgelegde verplichtingen, indien van toepassing, dan wel om de bescherming van de persoonlijke levenssfeer of veiligheid van een natuurlijke persoon of rechtspersoon te waarborgen.

Artikel 3

Doelstellingen

1.   Het instrument heeft de volgende doelstellingen:

a)

bevordering van het concurrentievermogen en de efficiëntie van de Europese technologische en industriële defensiebasis (European Defence Technological and Industrial Base — EDTIB), waaronder kleine en middelgrote ondernemingen en midcaps, voor een veerkrachtigere en veiligere Unie, met name door de aanpassing van de industrie aan structurele veranderingen, ook door middel van de creatie en uitbreiding van productiecapaciteit en de openstelling van de toeleveringsketens voor grensoverschrijdende samenwerking in de hele Unie, gezamenlijk te versnellen, zodat de EDTIB kan zorgen voor de defensieproducten die de lidstaten nodig hebben;

b)

bevordering van de samenwerking tussen de deelnemende lidstaten op het gebied van aanbestedingen op defensiegebied teneinde bij te dragen aan solidariteit, verdringingseffecten te voorkomen, de doeltreffendheid van overheidsuitgaven te verhogen en buitensporige versnippering te verminderen, met als uiteindelijk doel een toename van de standaardisering van defensiesystemen en grotere interoperabiliteit tussen de vermogens van de lidstaten, met behoud van het concurrentievermogen en de diversiteit van de producten die voor de lidstaten en in de toeleveringsketen beschikbaar zijn.

2.   Bij het nastreven van de in lid 1 opgenomen doelstellingen wordt de nadruk gelegd op het versterken en ontwikkelen van de EDTIB in de hele Unie zodat die met name kan voorzien in de meest dringende en kritieke behoeften aan defensieproducten, met name die welke aan het licht zijn gekomen bij of zijn verergerd door de reactie op de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, zoals de verzending van defensieproducten naar Oekraïne, rekening houdend met de doelstellingen van het strategisch kompas voor veiligheid en defensie en de werkzaamheden van de taskforce voor gemeenschappelijke aanbestedingen op defensiegebied . Dat kan worden gerealiseerd door het aanvullen van voorraden die uitgeput zijn als gevolg van de overdracht van defensieproducten aan Oekraïne, onder meer via uitrusting die beschikbaar is op de markt, en door het vervangen van verouderde uitrusting en het versterken van de vermogens.

Artikel 4

Begroting

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het instrument voor de periode vanaf 27 oktober 2023 tot en met 31 december 2025 bedragen 300 miljoen EUR in lopende prijzen.

2.   De in lid 1 vermelde financiële middelen kunnen worden gebruikt voor technische en administratieve bijstand bij de uitvoering van het instrument, zoals activiteiten op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, daaronder begrepen institutionele informatietechnologiesystemen.

3.   De aan de lidstaten in gedeeld beheer toegewezen middelen kunnen op verzoek van de betrokken lidstaat naar het instrument worden overgeschreven onder de in de relevante bepalingen van Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (21) vermelde voorwaarden. De Commissie voert die middelen rechtstreeks uit overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt a), van het Financieel Reglement. Die middelen worden gebruikt ten behoeve van de betrokken lidstaat.

4.   Vastleggingen in de begroting voor activiteiten waarvan de uitvoering zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, mogen in jaartranches worden verdeeld.

Artikel 5

Geassocieerde landen

Het instrument staat open voor deelname van de leden van de Europese Vrijhandelsassociatie die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (geassocieerde landen), overeenkomstig de voorwaarden van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

Artikel 6

Uitvoering en vormen van Uniefinanciering

1.   Het instrument wordt ten uitvoer gelegd in direct beheer, overeenkomstig het Financieel Reglement.

2.   De Uniefinanciering wordt aangewend ter stimulering van samenwerking tussen de lidstaten om de in artikel 3 vastgelegde doelstellingen te verwezenlijken. Bij de vaststelling van de financiële bijdrage wordt rekening gehouden met het gezamenlijke karakter van de gemeenschappelijke aanbesteding en de behoefte om het stimulerende effect te creëren dat nodig is om de samenwerking teweeg te brengen.

3.   In afwijking van artikel 193 van het Financieel Reglement, kunnen de financiële bijdragen, indien dat nodig is voor de uitvoering van een actie, betrekking hebben op acties die zijn opgestart vóór de datum van het verzoek om financiële bijdragen voor die actie, op voorwaarde dat die acties niet zijn opgestart vóór 24 februari 2022 en niet zijn voltooid vóór de ondertekening van de subsidieovereenkomst. Acties die met terugwerkende kracht subsidiabel zijn, moeten voldoen aan alle subsidiabiliteitscriteria van de artikelen 8 en 9 van deze verordening.

4.   In direct beheer uitgevoerde subsidies worden toegekend en beheerd overeenkomstig titel VIII van het Financieel Reglement.

Artikel 7

Gebruik van financiering die niet gekoppeld is aan kosten

1.   Subsidies nemen de vorm aan van niet aan kosten gekoppelde financiering, op grond van artikel 180, lid 3, van het Financieel Reglement.

2.   Het niveau van de aan elke actie toegekende Uniebijdrage kan worden bepaald op basis van factoren als:

a)

de complexiteit van de gemeenschappelijke aanbesteding, waarvoor een deel van de verwachte omvang van de overheidsopdracht in het kader van de gemeenschappelijke aanbesteding en de bij gelijkaardige acties opgedane ervaring als maatstaf kan dienen;

b)

de kenmerken van de samenwerking die waarschijnlijk zullen leiden tot grotere operabiliteitsresultaten en investeringssignalen op lange termijn naar het bedrijfsleven, of

c)

het aantal deelnemende lidstaten en geassocieerde landen of de opname van extra lidstaten of geassocieerde landen in bestaande samenwerkingsverbanden.

3.   De financiële bijdrage van de Unie aan elke actie bedraagt maximaal 15 % van het in artikel 4, lid 1, vermelde bedrag en wordt geplafonneerd op 15 % van de geschatte waarde van de overheidsopdracht in het kader van de gemeenschappelijke aanbesteding per consortium van lidstaten en geassocieerde landen.

4.   In afwijking van lid 3 van dit artikel kan de financiële bijdrage van de Unie aan elke actie maximaal 20 % van het in artikel 4, lid 1, vermelde bedrag bedragen en wordt zij geplafonneerd op 20 % van de geschatte waarde van de overheidsopdracht in het kader van de gemeenschappelijke aanbesteding, mits aan minstens één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

Oekraïne of Moldavië is in het kader van de aanbestedingsactie een van de ontvangers van extra hoeveelheden defensieproducten, overeenkomstig artikel 9, lid 3;

b)

ten minste 15 % van de geschatte waarde van de overheidsopdracht in het kader van de gemeenschappelijke aanbesteding wordt toegewezen aan kleine en middelgrote ondernemingen of midcaps, als aannemers of onderaannemers.

Artikel 8

Subsidiabele acties

1.   Alleen acties die aan alle volgende criteria voldoen, komen in aanmerking voor Uniefinanciering in het kader van het instrument:

a)

ze omvatten samenwerking tussen de in artikel 10 bedoelde subsidiabele entiteiten, voor gemeenschappelijke aanbestedingen die gericht zijn op de meest dringende en kritieke behoeften aan defensieproducten, en waarbij de in artikel 3 vastgelegde doelstellingen worden uitgevoerd;

b)

ze omvatten nieuwe samenwerking, ook binnen een bestaand kader, of een uitbreiding van bestaande samenwerking naar ten minste één nieuwe lidstaat of geassocieerd land;

c)

ze worden uitgevoerd door een consortium van ten minste drie lidstaten;

d)

ze voldoen aan de aanvullende voorwaarden van artikel 9.

2.   De volgende acties komen niet in aanmerking voor financiering:

a)

acties voor de gemeenschappelijke aanschaf van goederen of diensten die op grond van het toepasselijke internationale recht verboden zijn;

b)

acties voor de gemeenschappelijke aanschaf van dodelijke autonome wapens zonder de mogelijkheid van betekenisvolle menselijke controle op beslissingen over selectie en betrokkenheid bij aanvallen op mensen.

Artikel 9

Aanvullende subsidiabiliteitsvoorwaarden

1.   De lidstaten en geassocieerde landen die deelnemen aan een gemeenschappelijke aanbesteding wijzen met eenparigheid van stemmen een aanbestedingsagent aan die namens hen optreedt met het oog op die gemeenschappelijke aanbesteding. De aanbestedingsagent voert namens de deelnemende landen de aanbestedingsprocedures uit en sluit de daaruit voortvloeiende overeenkomsten met de aannemers. De aanbestedingsagent kan aan de actie deelnemen als een begunstigde en kan optreden als de coördinator van het consortium, en kan derhalve middelen uit het instrument en van de deelnemende lidstaten en geassocieerde landen beheren en combineren.

Deze verordening doet geen afbreuk aan de in Richtlijn 2009/81/EG vastgelegde voorschriften betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied.

2.   De in lid 1 vermelde aanbestedingsprocedures zijn gebaseerd op een overeenkomst die door de deelnemende lidstaten en geassocieerde landen met de aanbestedingsagent moet worden ondertekend onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in het werkprogramma. In de overeenkomst worden met name de praktische regelingen bepaald die van toepassing zijn op de gemeenschappelijke aanbesteding en op het besluitvormingsproces met betrekking tot de keuze van de procedure, de beoordeling van de inschrijvingen en de gunning van de opdracht.

3.   Het kan de aanbestedingsagent op basis van de in lid 2 vermelde overeenkomst worden toegestaan om voor Oekraïne of Moldavië extra hoeveelheden van het betrokken defensieproduct aan te kopen. Een dergelijke toestemming wordt met eenparigheid van stemmen goedgekeurd door de aan de gemeenschappelijke aanbesteding deelnemende lidstaten.

Dergelijke aanvullende aanbestedingsovereenkomsten doen geen afbreuk aan het toepasselijke Unierecht en zijn in overeenstemming met de nationale wet- en regelgeving van de lidstaten betreffende de uitvoer van defensiegerelateerde producten.

4.   Procedures en overheidsopdrachten in het kader van gemeenschappelijke aanbestedingen omvatten de deelnamevereisten voor aannemers en onderaannemers die betrokken zijn bij de gemeenschappelijke aanbesteding als bepaald in de leden 5 tot en met 12.

5.   Aannemers en onderaannemers die bij de gemeenschappelijke aanbesteding betrokken zijn, zijn gevestigd en hebben hun uitvoerende bestuursstructuren in de Unie of in een geassocieerd land. Zij staan niet onder zeggenschap van een niet-geassocieerd derde land of een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land, of, in het andere geval, zijn gescreend in de zin van Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad (22) en, zo nodig, onderworpen aan risicobeperkende maatregelen, rekening houdend met de in artikel 3 van deze verordening vastgelegde doelstellingen.

6.   In afwijking van lid 5 van dit artikel mag een in de Unie of in een geassocieerd land gevestigde juridische entiteit die onder zeggenschap staat van een niet-geassocieerd derde land of van een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land, deelnemen aan de gemeenschappelijke aanbesteding indien zij garanties biedt die zijn geverifieerd door de lidstaat of het geassocieerde land waarin de bij de gemeenschappelijke aanbesteding betrokken aannemer of onderaannemer is gevestigd. De garanties waarborgen dat de betrokkenheid van de bij de gemeenschappelijke aanbesteding betrokken aannemer of onderaannemer niet in strijd is met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en de lidstaten zoals vastgelegd in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid op grond van titel V van het VEU, of met de in artikel 3 van deze verordening vastgelegde doelstellingen.

7.   De in lid 6 van dit artikel vermelde garanties kunnen gebaseerd zijn op een door de Commissie, bijgestaan door het in artikel 16 vermelde comité, verstrekt gestandaardiseerd model, en maken deel uit van het bestek ter waarborging van een geharmoniseerde aanpak in de hele Unie. De garanties moeten met name aantonen dat er voor de gemeenschappelijke aanbestedingen maatregelen zijn getroffen die garanderen dat:

a)

de zeggenschap over de bij de gemeenschappelijke aanbesteding betrokken aannemer of onderaannemer niet zodanig wordt uitgeoefend dat diens vermogen om de bestelling uit te voeren en resultaten te leveren, wordt belemmerd of beperkt, en

b)

de toegang van een niet-geassocieerd derde land of een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land tot gerubriceerde informatie met betrekking tot de gemeenschappelijke aanbesteding wordt verhinderd, en de werknemers of andere personen die bij de gemeenschappelijke aanbesteding betrokken zijn, beschikken over een door een lidstaat of door een geassocieerd land afgegeven nationale veiligheidsmachtiging, overeenkomstig de nationale wet- en regelgeving.

8.   Aanbestedingsagenten verstrekken de Commissie een kennisgeving over de in lid 5 van dit artikel vermelde risicobeperkende maatregelen in de zin van Verordening (EU) 2019/452, of over de in lid 6 van dit artikel vermelde garanties. Verdere informatie over de genomen risicobeperkende maatregelen of de garanties wordt op verzoek aan de Commissie ter beschikking gesteld. De Commissie stelt het in artikel 16 van deze verordening vermelde comité in kennis van elke overeenkomstig dit lid verstrekte kennisgeving.

9.   De infrastructuur, faciliteiten, activa en middelen van de bij de gemeenschappelijke aanbesteding betrokken aannemers en onderaannemers die voor de gemeenschappelijke aanbesteding worden gebruikt, bevinden zich op het grondgebied van een lidstaat of een geassocieerd land. Indien de bij de gemeenschappelijke aanbesteding betrokken aannemers of onderaannemers in de Unie of in een geassocieerd land niet over alternatieven of relevante infrastructuur, faciliteiten, activa en middelen beschikken, kunnen zij hun infrastructuur, faciliteiten, activa en middelen gebruiken die zich buiten het grondgebied van de lidstaten of van de geassocieerde landen bevinden of aldaar worden gehouden, mits een dergelijk gebruik niet in strijd is met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en de lidstaten, en strookt met de in artikel 3 vastgelegde doelstellingen.

10.   De procedures en overheidsopdrachten in het kader van gemeenschappelijke aanbestedingen omvatten ook een vereiste dat het defensieproduct niet onderworpen is aan een directe beperking door een niet-geassocieerd derde land of een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land of aan een indirecte beperking via een of meer intermediaire juridische entiteiten, waardoor het vermogen van een lidstaat om dat defensieproduct te gebruiken, beperkt wordt.

11.   In afwijking van lid 10 en in het licht van de geopolitieke situatie en de dringende noodzaak om defensieproducten aan te schaffen met steun van het instrument, geldt het in dat lid vermelde vereiste niet voor dringende en kritieke defensieproducten, mits wordt voldaan aan beide volgende voorwaarden:

a)

de aan de gemeenschappelijke aanbesteding deelnemende lidstaten of geassocieerde landen verbinden zich ertoe te onderzoeken of het haalbaar is de aan de beperking onderworpen onderdelen te vervangen door alternatieve onderdelen van oorsprong uit de Unie waarvoor geen beperkingen gelden;

b)

de aangeschafte defensieproducten waren vóór 24 februari 2022 in gebruik bij de strijdkrachten van een meerderheid van de aan de gemeenschappelijke aanbesteding deelnemende lidstaten.

12.   De kosten van onderdelen van oorsprong uit de Unie of geassocieerde landen bedragen niet minder dan 65 % van de geschatte waarde van het eindproduct. Er worden geen onderdelen betrokken van niet-geassocieerde derde landen die in strijd zijn met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en de lidstaten, zelfs niet met inachtneming van het beginsel van goede nabuurschapsbetrekkingen.

13.   Voor de toepassing van dit artikel wordt onder “bij de gemeenschappelijke aanbesteding betrokken onderaannemers” verstaan elke entiteit die kritieke productiemiddelen levert met unieke kenmerken die essentieel zijn voor de werking van een product, en waaraan ten minste 15 % van de waarde van de opdracht wordt toegewezen.

Artikel 10

Subsidiabele entiteiten

Op voorwaarde dat zij voldoen aan de subsidiabiliteitscriteria van artikel 197 van het Financieel Reglement, komen de volgende entiteiten in aanmerking voor financiering:

a)

overheidsinstanties van lidstaten;

b)

overheidsinstanties van geassocieerde landen;

c)

aanbestedingsagenten.

Artikel 11

Toekenningscriteria

1.   De Commissie beoordeelt voorstellen op basis van de volgende criteria voor de toekenning van de subsidies:

a)

het aantal lidstaten of geassocieerde landen dat aan elke gemeenschappelijke aanbesteding deelneemt;

b)

de geraamde waarde van de gemeenschappelijke aanbesteding;

c)

een bewijs van de bijdrage van de actie aan het versterken van het concurrentievermogen, en aan de aanpassing, de modernisering en de verdere ontwikkeling van de EDTIB, zodat die met name kan voorzien in de meest dringende en kritieke behoeften aan defensieproducten, zoals vermeld in artikel 3, lid 2, onder meer met betrekking tot de leveringstermijnen, beschikbaarheid en levering;

d)

een bewijs van de bijdrage van de actie aan het aanvullen van voorraden, ook die welke zijn uitgeput als gevolg van de reactie op de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, aan het vervangen van verouderd materieel, en aan het versterken van vermogens, zoals vermeld in artikel 3, lid 2;

e)

de reikwijdte van de bijdrage van de actie aan het versterken van de samenwerking tussen de lidstaten of geassocieerde landen, met name via het evenredige verdelen van technische en financiële risico's en kansen op basis van een echt samenwerkingsmodel, alsook aan de interoperabiliteit van de in het kader van deze verordening aangeschafte producten;

f)

de bijdrage van de actie aan het overwinnen van belemmeringen voor gemeenschappelijke aanbestedingen;

g)

de reikwijdte van de bijdrage van de actie aan het concurrentievermogen en de aanpassing van de EDTIB aan structurele veranderingen, met inbegrip van technologische veranderingen, onder meer door middel van de beoogde creatie of uitbreiding van de productiecapaciteit, de reservering van productiecapaciteit, en de bevoorradingszekerheid;

h)

de deelname van kleine en middelgrote ondernemingen en midcaps;

i)

de totstandbrenging van nieuwe grensoverschrijdende samenwerking tussen aannemers en onderaannemers in de toeleveringsketens in de hele Unie;

j)

de kwaliteit en efficiëntie van de plannen voor de uitvoering van de actie.

2.   Het werkprogramma bevat nadere bijzonderheden over de toepassing van de in lid 1 bedoelde toekenningscriteria, met inbegrip van eventuele wegingscriteria die moeten worden toegepast. In het werkprogramma worden geen individuele drempels vastgelegd.

3.   De Commissie deelt het beoordelingsverslag betreffende de oproep met het in artikel 16 vermelde comité. De Commissie deelt met de aanvragers een gedetailleerd verslag over de resultaten van de beoordeling van hun voorstel.

Artikel 12

Werkprogramma

1.   Het instrument wordt uitgevoerd door middel van een meerjarig werkprogramma op grond van artikel 110 van het Financieel Reglement (het “werkprogramma”).

2.   De Commissie stelt het werkprogramma door middel van een uitvoeringshandeling vast. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 16, lid 3, vermelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   Het werkprogramma bevat het volgende:

a)

de minimale financiële omvang van de acties in het kader van de gemeenschappelijke aanbestedingen;

b)

het indicatieve bedrag van de financiële steun voor acties die worden uitgevoerd door het minimumaantal lidstaten, zoals vereist bij artikel 8, lid 1, punt c);

c)

stimulansen voor aanbestedingen met een hogere waarde en de opname van extra lidstaten of geassocieerde landen in een bestaand samenwerkingsverband;

d)

het totaalbedrag van de Uniebijdrage voor elke financieringsprioriteit;

e)

een beschrijving van de acties waarbij wordt samengewerkt met het oog op gemeenschappelijke aanbestedingen;

f)

de geraamde waarde van de gemeenschappelijke aanbesteding;

g)

de procedure voor de evaluatie en selectie van voorstellen;

h)

een beschrijving van de mijlpalen, die zodanig gesteld moeten worden dat aanzienlijke vooruitgang wordt geboekt bij de uitvoering van acties, de te behalen resultaten en daarmee samengaande financieringsbedragen die moeten worden uitbetaald;

i)

regelingen om te verifiëren of de in punt h) bedoelde mijlpalen zijn gehaald, de voorwaarden zijn vervuld en de resultaten zijn behaald, en

j)

de methoden om de financieringsbedragen te bepalen en, indien van toepassing, aan te passen.

4.   In het werkprogramma worden financieringsprioriteiten vastgelegd volgens de in artikel 3, lid 2, vermelde behoeften. Die financieringsprioriteiten hebben tot doel de beschikbaarheid van voldoende hoeveelheden van de meest dringende en kritieke defensieproducten te waarborgen teneinde de meest dringende lacunes in defensievermogens op te vullen, als vermeld in afdeling 4 van de gezamenlijke mededeling over de analyse van de lacunes op het gebied van defensie-investeringen en de te volgen koers.

Artikel 13

Toepassing van de regels voor gerubriceerde informatie en gevoelige informatie

1.   Binnen het toepassingsgebied van deze verordening:

a)

bepalen de aan een gemeenschappelijke aanbesteding deelnemende lidstaten en geassocieerde landen onderling de regelingen die van toepassing zijn op de bescherming van gerubriceerde informatie in het kader van die gemeenschappelijke aanbesteding, in overeenstemming met hun nationale wet- en regelgeving;

b)

zorgt elke lidstaat ervoor dat hij eenzelfde mate van bescherming van gerubriceerde EU-informatie biedt als de beveiligingsvoorschriften van de Raad, die zijn vastgelegd in Besluit 2013/488/EU;

c)

beschermt de Commissie de in het kader van het instrument ontvangen gerubriceerde EU-informatie in overeenstemming met de veiligheidsvoorschriften van Besluit (EU, Euratom) 2015/444.

2.   De Commissie zet een beveiligd uitwisselingssysteem op voor de uitwisseling van gerubriceerde informatie en gevoelige informatie tussen de Commissie en de lidstaten en geassocieerde landen en, waar passend, met de aanvragers en de ontvangers. Dat beveiligd uitwisselingssysteem neemt de nationale beveiligingsvoorschriften van de lidstaten in acht.

Artikel 14

Toezicht en verslaglegging

1.   De Commissie houdt toezicht op de uitvoering van het instrument en brengt aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de vooruitgang die is geboekt. Daartoe voorziet de Commissie in de nodige toezichtsregelingen.

2.   Uiterlijk op 31 december 2026 stelt de Commissie een verslag op met een evaluatie van het effect en de doeltreffendheid van de in het kader van het instrument genomen acties (het “evaluatieverslag”) en dient dat in bij het Europees Parlement en de Raad.

3.   In het evaluatieverslag wordt op basis van raadplegingen van de lidstaten en de belangrijkste belanghebbenden een beoordeling gemaakt van de vooruitgang bij het verwezenlijken van de in artikel 3 vastgelegde doelstellingen. In het evaluatieverslag wordt een evaluatie gemaakt van de potentiële knelpunten in de werking van het instrument en met name van de bijdrage van het instrument aan:

a)

de samenwerking tussen lidstaten en geassocieerde landen, met inbegrip van de totstandbrenging van nieuwe grensoverschrijdende samenwerking;

b)

de deelname van kleine en middelgrote ondernemingen en midcaps aan de acties;

c)

de totstandbrenging van nieuwe grensoverschrijdende samenwerking tussen aannemers en onderaannemers in toeleveringsketens in de hele Unie;

d)

de versterking van het concurrentievermogen, en de aanpassing, de modernisering en de verdere ontwikkeling van de EDTIB, zodat die met name kan voorzien in de meest dringende en kritieke behoeften aan defensieproducten;

e)

de totale waarde van overheidsopdrachten in het kader van gemeenschappelijke aanbestedingen voor de meest dringende en kritieke defensieproducten die door het instrument worden ondersteund.

4.   Voortbouwend op de beschikbare bijdragen van de aanbestedingsagent, zoals haalbaarheidsstudies op grond van artikel 9, lid 11, punt a), en, waar relevant, op de werkzaamheden die zijn verricht in het kader van het waarnemingscentrum voor kritieke technologieën, worden in het evaluatieverslag tekortkomingen en kritieke afhankelijkheden van niet-geassocieerde derde landen in kaart gebracht met betrekking tot producten die met financiële steun van het instrument zijn aangekocht. Het evaluatieverslag dient als input voor de werkzaamheden van de Commissie op het gebied van technologische routekaarten, en voor risicobeperkende maatregelen om die tekortkomingen en kritieke afhankelijkheden aan te pakken. De Commissie overweegt maatregelen voor te stellen om, waar passend, tekortkomingen en kritieke afhankelijkheden van niet-geassocieerde derde landen te beperken in het kader van het Europees Defensiefonds en kritisch na te denken over manieren om alle onderdelen die nodig zijn in de toeleveringsketen van de EDTIB in de toekomst veilig te stellen.

5.   De verslagleggingsvereisten van de lidstaten doen geen afbreuk aan de nationale wet- en regelgeving en artikel 346 VWEU.

Artikel 15

Informatie, communicatie en publiciteit

1.   Onverminderd het toepasselijke Unierecht en nationale wet- en regelgeving inzake de bescherming van gerubriceerde informatie en gevoelige informatie, erkennen de ontvangers van financiering van de Unie de oorsprong ervan en geven zij er zichtbaarheid aan, met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren.

2.   De Commissie onderneemt informatie- en communicatieacties in verband met het instrument, de acties die op grond van het instrument worden ondernomen en de behaalde resultaten.

3.   De aan het instrument toegewezen financiële middelen dragen bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover die prioriteiten verband houden met de in artikel 3 vastgelegde doelstellingen.

Artikel 16

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Het Europees Defensieagentschap wordt uitgenodigd om de vergaderingen van het comité als waarnemer bij te wonen, teneinde zijn standpunten kenbaar te maken en zijn deskundigheid te delen. De Europese Dienst voor extern optreden wordt eveneens uitgenodigd om bijstand te verlenen bij de werkzaamheden van het comité.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 17

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 18 oktober 2023.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

J. M. ALBARES BUENO


(1)   PB C 486 van 21.12.2022, blz. 168.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 12 september 2023 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 9 oktober 2023.

(3)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(4)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(5)  Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).

(6)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(7)  Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (PB L 216 van 20.8.2009, blz. 76).

(8)  Aanbeveling (EU) 2018/624 van de Commissie van 20 april 2018 over grensoverschrijdende markttoegang voor onderaannemers en kleine en middelgrote ondernemingen in de defensiesector (PB L 102 van 23.4.2018, blz. 87).

(9)   PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.

(10)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(11)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(12)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(13)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(14)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(15)  Besluit (EU) 2021/1764 van de Raad van 5 oktober 2021 inzake de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie, met inbegrip van de betrekkingen tussen de Europese Unie enerzijds en Groenland en het Koninkrijk Denemarken anderzijds (Besluit betreffende de LGO-associatie, met inbegrip van Groenland) (PB L 355 van 7.10.2021, blz. 6).

(16)  Besluit tot vaststelling van de lijst van producten (wapenen, munitie en oorlogsmateriaal) waarop de bepalingen van lid 1, punt b), van artikel 223 — thans artikel 296, lid 1, punt b) — van het Verdrag van toepassing zijn (doc. 255/58). Proces-verbaal van 15 april 1958: doc. 368/58.

(17)  Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).

(18)   PB C 202 van 8.7.2011, blz. 13.

(19)  Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).

(20)   PB C 202 van 8.7.2011, blz. 13.

(21)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).

(22)  Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie (PB L 79 I van 21.3.2019, blz. 1).


ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2023/2418/oj

ISSN 1977-0758 (electronic edition)


Top